De Romeinen in Nederland.
Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.

Dr.W.A. van Es.

Lees over onnozele opmerkingen van Van Es.

"De Romeinen in Nederland" (1972, herdruk 1981) wordt als een standaardwerk over de Romeinse tijd in ons land beschouwd. Veel andere historici verwijzen in hun literatuuropgave regelmatig naar dit boek. Bij kritische lezing vallen een aantal erg fundamentele en van de traditie afwijkende uitspraken op, die blijkbaar bij veel historici onbekend zijn of angstvallig verzwegen worden. Vooral verwijzingen in de "Noten" (waar andere historici worden geciteerd die de vele twijfels dus ook kennen.) spreken boekdelen.



Feitelijk bevestigt dit boek de visie van Albert Delahaye op een zeer opmerkelijke wijze.
De vele mitsen en maren, de voorbehoudens en waarschijnlijkheden, de vragen ten opzichte van de Romeinse periode in de geschiedenis van ons land, kunnen slechts tot de conclusie leiden die Van Es ook zelf trekt met de opmerking: "Romeins Nederland is nimmer de eer van een colonia waardig geacht." Dan vraagt een kritisch lezer zich toch wel af waar "die sterke traditie sinds de Romeinen", zoals Hugenholtz dat eens verwoorde, feitelijk op gebaseerd is geweest?

Heeft U problemen met de visie van Albert Delahaye? Lees vooral "De Romeinen in Nederland" van Dr.W.A.van Es! Van Es, de opgraver van Dorestadum, kan nu niet meteen een medestander van Albert Delahaye genoemd worden. Hij schaarde zich eerder als "lid" bij de "Club van Nijmegen", maar geeft Delahaye op veel punten gewoon gelijk.



Uit het Eindhovens Dagblad van 21-8-1981.



W.A.van Es heeft iets in een beerput gevonden....



Willem Albertus van Es (*1934, voormalig directeur van de R.O.B. te Amersfoort) zal de geschiedenis ingaan als de opdelver van Dorestad, dat hij te Wijk bij Duurstede gevonden meende te hebben.
In 1978 heeft hij in Spiegel Historiael, speciaalnummer over Dorestad, op blz. 109 toegegeven dat er in Wijk bij Duurstede geen enkel archeologisch bewijs is gevonden voor de determinatie Dorestadum.

Na zo'n bekentenis houdt in feite de hele discussie rondom Wijk bij Duurstede op!

Binnenskamers heeft dr.W.A. van Es allang toegegeven dat hij met de opgravingen in Wijk bij Duurstede fout zat. Om dit nu ook eens publiekelijk toe te geven, getuigt niet van de juiste wetenschappelijke instelling bij Van Es. Eigen prestige gaat bij hem nog steeds voor op de ware geschiedenis, hoewel hij zich wel aan het bekeren is getuige onderstaand artikel.

Dorestad Hoogstraat from a Hedeby/Schleswig point of view.
Op de internationale conferentie "Haithabu und die frühe Stadtentwicklung im nördlichen Europa" van de Duitse Onderzoeksstichting (DFG) en het Archeologisch Staatsmuseum Schleswig in september 1998 werd een paper genaamd "Aufstieg, Blüte und Niedergang der frühmittelalterlichen Handelsmetropole Dorestad" gegeven door W. van Es en WJH Verwers. In dit artikel werden voor het eerst twijfels geuit over de tot dusverre huidige interpretatie van de kenmerken van de opgravingen van Dorestad Hoogstraat. Onlangs is het tweede en voorlopig laatste deel van de rapporten over de opgravingen in de Hoogstraat verschenen (van Es & Verwers 2009). De daarin onderstreepte interpretatieverandering blijkt al uit de verkorte titel uit "Opgravingen bij Dorestad 1. De Haven: Hoogstraat I" (van Es & Verwers 1980) naar "Opgravingen te Dorestad 3. Hoogstraat 0, II-IV" (van Es & Verwers 2009). Tegen de achtergrond van de archeologische vondsten van Hedeby en Schleswig wil dit artikel de interpretaties van de kenmerken van de Hoogstraat bekijken aan de hand van het voorbeeld van de Hoogstraat I-sleuf. Dat leidde tot die dramatische verandering en het verdwijnen van een hele haven van dat imperium dat ooit een van de belangrijkste knooppunten van de Frankische langeafstandshandel vormde.
Het blijkt dat de vondsten in Hedeby/Schleswig totaal niet overeen komen met die in Wijk bij Duurstede. Van een handelsplaats blijkt in Wijk bij Duurstede (niet Dorestad!) totaal geen sprake te zijn geweest, wat ook A.Verhoeven in zijn onderzoek over 'Middeleeuws gebruiksaardewerk' erkent. Hier krijgt Albert Delahaye dus gewoon vierkant gelijk. En nog wel van Van Es zelf! Daarmee is de hypothese Dorestad in Nederland begraven!


In het debat in 1980 in Amsterdam hield Van Es zich op de vlakte en erkende hij dat hij geen historicus was. Prof. Van Es, die Delahaye in zijn laatste publikatie over Dorestad toch het hardst had aangepakt, was de enige die sereen, zakelijk en beheerst reageerde, al moet het iedereen wel zijn opgevallen dat hij in alle talen over Dorestadum zweeg. Hij krijgt in "Holle Boomstammen" (p.25) dan ook welgemeende excuses aangeboden voor die al te felle uitval over de behandeling van de oorkonde van 777. Van Es had Delahaye totaal ontwapend door de bekentenis, dat hij als archeoloog eigenlij k niet thuis hoorde in een historisch forum, waarmee hij impliciet de juistheid van het verwijt van Delahaye erkende en dat zijn historische beschouwingen over Wijk bij Duurstede niet betrouwbaar zijn. Wie zo publiek erkent geen historicus te zijn, en bovendien eraan toevoegt niet te weten waarover Delahaye het heeft, moet zich niet aan historie wagen. Prof. Van Es had het waarschijnlijk helemaal door, toen hij zich zo demonstratief van de historie distancieerde. In eigen bewoordingen van Delahaye komt het op het volgende neer: "Knappen jullie het maar op, historici. Als de man het eens bij het rechte eind heeft, dan hebben jullie, historici, mij ook mooi erin laten vliegen, want ik heb in "Dorestad" op jullie bakens gevaren".

In een andere publicatie onder redactie van Willem van Es "Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland" (uitgave R.O.B. 1994) lezen we ook opvallende zaken die de traditionele opvattingen tegenspreken, of in elk geval aan het wankelen worden gebracht. In die zin zijn we Van Es erg erkentelijk dat hij in elk geval zijn twijfel uit. Dat kan ook niet anders als je echt als wetenschapper over wil komen. Je kunt nu eenmaal niet hardop staan te liegen, wat hem overigens wel is overkomen ten aanzien van Karolingisch Nijmegen. Voor de RVU-radio verklaarde hij immers dat in Nijmegen wel degelijk archeologisch bewijs is gevonden voor het paleis van Karel de Grote. Het is inmiddels een onsterfelijke, maar pertinente leugen. Je begrijpt niet waardoor Van Es zich heeft laten misleiden. Het radio-opname fragment van de RVU willen we u niet onthouden. Beluister het volgende geluidsfragment:
Nijmegen, daar was in... eh.



Enkele citaten van dr.W.A. van Es, in zijn boek 'De Romeinen in Nederland' uit 1981, waarin hij openlijk zijn terechte twijfel uit. Deed hij dat nu ook maar eens ten aanzien van 'Dorestad'.
  • Niets wijst erop dat Romeins Nederland begon met Julius Caesar.
  • Ons land wordt in de bronnen doodgezwegen.
  • Het land van de Bataven was van strategisch belang bij de herovering van Brittannia. De noordgrens van het rijk onttrekt zich aan onze waarneming.
  • De Rijngrens hersteld? De 2e en 3e eeuwse situatie is niet teruggekeerd. Aanwijzingen dat forten nog bezet waren in de 4e eeuw ontbreken. Onze kennis vertoont nog veel gaten.
  • In Valkenburg is nog maar weinig terug te vinden van badgebouw of caravanserai. Al met al sterk hypothetisch.
  • In Vechten wordt een vicus vermoed: helaas moet het bij een vermoeden blijven. De stichtingsdatum van Vechten is omstreden en is slechts op muntvondsten gebaseerd.
  • Stationes met meer of minder zekerheid op Nederlandse bodem gelocaliseerd zijn verondersteld. Hoe ze eruit zagen weten we niet. Vijftig kampementen langs de Rijn zoekt men tevergeefs.
  • Het is verleidelijk dat in Nijmegen op de Kopse Hof-Hunerberg een van de door Drusus gestichte versterkingen heeft gelegen. Dit blijft natuurlijk een veronderstelling. De bouwdatum blijft in de lucht hangen.
  • Sporen van burgerlijke bewoning ontbreken hier (=op het Kops plateau in Nijmegen) ten enen male.
  • Op het Kops plateau werd de militaire bezetting opgeheven en kwam het terrein in Bataafse handen, naar wordt verondersteld. Wat de Bataven ermee gedaan hebben weten we niet.
  • Aanwijzingen voor de aanwezigheid van Romeinse garnizoenen te Nijmegen in het midden van de eerste eeuw zijn er niet.
  • Ook in Nijmegen is de ononderbroken aanwezigheid van het leger niet aan te tonen. In 175 is het castra geheel ontruimd.
  • Niet elke scherf en elke munt beduidt een Romeinse wachtpost.
  • Arentsburg bij Voorburg: resten van een castellum aan de gracht van Corbulo? Holwerda? Byvanck? Deze verklaringen zijn onjuist.
  • Het Nederlandse rivierengebied zou als uitvalsbasis hebben gediend bij de verovering van Brittannia. Deze veronderstelling is onjuist. Het invasieleger vertrok vanuit Boulogne-sur-Mer. Ons land werd door troepenverplaatsingen niet beroerd.
  • Al lijkt het waarschijnlijk dat vanaf Drusus continue Romeinse troepen in Nederland aanwezig zijn geweest, wat vooral in Nijmegen te verwachten is, bewezen is er echter nog niets. Van militaire vestigingen is het bewijs nog geenszins volledig geleverd.
  • Dat de grensverdediging aan de Bataven zou zijn overgelaten is een onhoudbare stelling.
  • Indien alle plaatsen ten westen van Vechten die momenteel als zodanig gedoodverfd worden, werkelijk castella waren, dan was de westelijke grenssector opvallend goed van forten voorzien.
  • Ten oosten van Vechten is het beeld nog onvolledig. Geen enkel fort is bekend. De vraag is of er forten gelegen hebben tussen Vechten en Wijk bij Duurstede, gevonden zijn ze in elk geval nog niet.
  • Te Kesteren wordt een Romeinse vestiging verondersteld op grond van de plaatsnaam. Waar het castellum lag -als er al een gelegen heeft- is nog onduidelijk.
  • In Herwen op de splitsing van Rijn en Waal, ook hier -het wordt eentonig- gaat het om baggervondsten. Huissen? Aanwijzingen voor een castellum zijn echter schaars.
  • Over de omvang van het militaire gebied in de Nederlandse grenssector is nog niets met zekerheid bekend. De diepte van de militaire strook blijft nog een vraagteken.
  • Al met al zijn er te weinig gegevens voor een gedetailleerde reconstructie van de Betuwse Limes.
  • Er worden een stuk of vijf of zes Romeinse wegen vermoed. Van de meeste van deze wegen is nog geen centimeter teruggevonden. In Valkenburg-De Woerd is voor het eerst een klein stukje opgegraven.

Zijn er sinds 1981 opvallende nieuwe ontdekkingen bijgekomen? Niet echt! Wat hierboven staat is dan ook nog steeds van toepassing!
Dr.W.A. van Es, De Romeinen in Nederland, 3e druk, 1980.
Het boek "De Romeinen in Nederland" van W.A. van Es, is bij veel historici waarschijnlijk net zo onbekend als "De Ware Kijk Op" van Albert Delahaye.
Archeoloog Van Es
(zie noot) geeft in dit boek een beschrijving van de Romeinse tijd in ons land, waarbij hij de traditionele geschiedenis volgt. Bij hem wordt de Renus steevast als Nederlandse en Duitse Rijn opgevat, hoewel hij er enkele keren niet uitkomt en dan Renus maar met Waal wordt "vertaald".
Het moet goed begrepen worden dat door Albert Delahaye het Romeins in Nederland allerminst ontkend wordt, al willen sommige critici dit nog wel eens kwaadaardig opperen. Het gaat echter te ver om aan de tijdelijke noordgrens van het Romeinse Rijk die importatie te geven die men er in Nederland zo graag aan geeft. De Limes Germanicus lagen niet in Nederland. Het Romeins in Nederland is allerminst van internationale allure geweest, schrijft Van Es dan ook in zijn boek "De Romeinen in Nederland", waar hij op blz. 131 zelfs schrijft: "Romeins Nederland is nimmer de eer van een colonia waardig geacht!"


Zie ook de lange lijst citaten uit dit boek over Romeins Nederland. Dan is toch niet langer vol te houden dat de traditionele opvattingen juist zijn?

In zijn voorwoord bij de derde druk (1980) schrijft Van Es dan ook dat "er nog geweldige leemten in de kennis zijn: het schrijven van een overzicht als dit blijft schaatsen op dun ijs". De "bewijzen" zijn dus flinterdun en historisch Nederland is dan ook allang door het ijs gezakt. Teveel van de veronderstelde geschiedenis blijkt bij nadere beschouwing niet helemaal of helemaal niet te kloppen.
Van Es geeft dat ook aan in zijn voorwoord. "Op tal van punten breken zich echter fundamenteel nieuwe inzichten aan. Om die op verantwoorde wijze te verdisconteren, was niet eenvoudig. Zoiets wil in een eenmaal bestaand kader toch nooit geheel bevredigend gelukken. De naden van de inzetstukken blijven hier en daar onvermijdelijk zichtbaar." Voor een goed verstaander is dit citaat duidelijk genoeg: de geschiedenis heeft nooit gepast en pas ook nu niet.

Archeologisch blijven er kapitale vragen onbeantwoord. Steeds opnieuw schiet er bij Van Es "een vraagteken uit de pen" als de bodemvondsten niet in overeenstemming zijn met de veronderstelde geschiedenis, foutief afgeleid uit de geschreven bronnen. Zo lezen we op blz.106: "van de Romeinse wegen in Nederland kunnen alleen de voornaamste hier vermeld worden. Het waren er vijf of zes." Vervolgens wordt de loop van deze wegen geschetst om te besluiten met: " van de meeste (bedoeld wordt 'van alle', immers er wordt nergens aangegeven van welke weg wel iets is teruggevonden)van deze wegen is nog geen centimeter teruggevonden."

Het grote misverstand is begonnen met de verkeerde interpretatie van de geschreven bronnen, met name in de "Commentarii de bello Gallico" van Julius Caesar en "Germania" van Tacitus. Leg je beide werken naast elkaar en vergelijk je deze met de traditionele geschiedenis, dan blijkt er erg veel totaal niet te kloppen. Op heel erg veel punten zijn de interpretaties van de historici, verblind als zij waren door het woordje Renus, totaal verkeerd gelocaliseerd. Ook zijn historici het vaak niet met elkaar eens in die zogenaamde sterke traditie, omdat zij elk er een eigen interpretatie op nahouden. Een voorbeeld. Van Es (o.c.p.23) stelt dat de Morini met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet op Nederlands grondgebied woonden, de Menapii daarentegen zonder twijfel wel. Hij plaatst de Morini langs de kust van Vlaanderen, de Menapii in Zeeland en het westen van Noord-Brabant, op p.30 rond Antwerpen. Byvanck (o.c.p.53) schrijft daarentegen dat de Morini en Menapii op een afstand van 500 of 600 km van de Veneti woonden. De Veneti waren de bewoners van Vannes in Bretagne. Cassel de hoofdstad van de Menapii (Castellum Menapiorum) ligt op 674 km van Vannes, Therouanne, de hoofdstad van de Morini, op 605 km. Beide afstanden zijn dus feitelijk al te groot, dus deze volkeren zouden volgens Byvanck eerder verder naar het zuiden hebben gewoond, dan naar het noorden in Brabant of Zeeland dat ruim 850 km, van Vannes ligt. Beide volkeren worden door de verkeerde locatie van de in het verslag van Caesar genoemde rivier de Renus naar het noorden geschoven. Wie het hier beter weet dan de twee kenners bij uitstek van Romeins Nederland, Van Es of Byvanck, mag het zeggen.
Het blijft schaatsen op te dun ijs.

Toch komt Van Es tot een opvallende conclusie. Een eigen uitspraak van Van Es was: "De vestingen tussen Vechten en Katwijk dienden niet om de inval over land uit het Noorden te voorkomen. Ze waren, volgens van Es e.a. evenmln bestemd als uitvalsbasis tegen Brittannië. De troepen daarvoor staken over in Boulogne".
Ga je terug naar de kern van het probleem, dan blijkt Van Es Delahaye hier volkomen gelijk te geven. Vanaf de tijd van Julius Caesar staken de Romeinen over vanuit Boulogne-sur-Mer in Noord-Frankrijk, precies op de plaats waar je de overkant kunt zien. Als Caesar vervolgens mededeelt dat hij overstak vanuit het land van de Bataven, dan lag dat dus dáár en niet in de Betuwe. Als historisch Nederland dit ene feit eens zou accepteren, dan was de hele mistificatie opgelost en volgde de rest vanzelf.


Met deze LINK verwijzen we naar enkele "wetenschappelijke uitspraken" van Van Es.

Dat Van Es er in zijn interpretaties wel eens vaker naast zit mag blijken uit het volgende geluidsfragment: Nijmegen, daar was in... eh (klik op deze link!)


Op blz. 133, 134 en 135 schetst Van Es de bewoningsgeschiedenis van Nijmegen en met name die van het Oppidum Batavorum en Batavodorum. Op anderhalve bladzijde tekst lezen we o.m. de volgende voorbehoudens: "tot voor kort dacht men", "de Kopse Hof is een schimmige verschijning", "waarschijnlijk", "een wiebelige hypothese", "weinig gegevens", "onduidelijke sporen", "de problemen stapelen zich op wat deze burcht betreft", "die burcht kan nooit een oorspronkelijk element van Batavodorum geweest zijn", "toch niet zo zeker", "een vreemde indruk", "het lag voor de hand", "allemaal onzekerheid", "het heeft er de schijn van", "verkeerd geïnterpreteerde sporen", "gesuggereerd", "beperkte kennis", "niet gefundeerd", "laat zich niet verbinden aan deze plaatsnaam", "het is denkbaar", "waarvan de status niet recht duidelijk is", "worden toegeschreven aan", "hoewel het niet uitgesloten is", "schijnt", "onzekerheid", "dacht men", "wordt opgevat", "hoogstens", "er is geen aanleiding om deze oudste Bataafse nederzetting een stad te noemen". En op deze "zekerheden" bouwt men in Nijmegen het Oppidum Batavorum!
Van Es gaat hier helemaal voorbij aan het feit dat "Lugdunum Batavorum", "Batavodorum" en "Noviomagus" DRIE VERSCHILLENDE PLAATSEN zijn. Ptolemeus en andere geografen plaatsen Lugdunum Batavorum (=Leulinghen) vlak boven Cassel, Terwaan en Bavay; Batavodorum (=Béthune) tussen Merville (Mannaricium) en Arras (Nemetacum), en Noviomagus (ook Neomagus genoemd =Noyon) tussen Parijs, Soissons en Reims. Kan het nog duidelijker?


De Romeinse Limes in Nederland en de Peutingerkaart.

Aan de hand van gegevens in dit boek (zie blz. 97-121) gaan we na of de Nederlandse interpretatie van militaire nederzettingen langs de (Oude) Rijn, overeenkomt met de Romeinse plaatsnamen op de Peutingerkaart (=PK). Vooraf kan al opgemerkt worden dat de Nederlandse plaatsen waarmee een plaats op de Peutingerkaart geïdentificeerd is, geen van allen in de Betuwe liggen, terwijl ze volgens de Peutingerkaart wel in de Patavia liggen. Dit probleem kan slechts ondervangen worden door de Betuwe groter te maken en tussen de Oude Rijn, de Maas en de kust te situeren, wat door enkele historici wordt voorgestaan. Dat zij daarmee de traditionele visie weerleggen en dus Albert Delahaye ook op dit punt gelijk geven, is voor hen niet altijd meteen duidelijk.


De bovenste weg in de Patavia op de Peutingerkaart.
Nederlandse plaatsRomeinse plaatsnaamWat schrijft Van Es hierover? Teksten in deze kolom zijn letterlijke citaten uit het boek. Commentaren zijn schuingedrukt.Aanvaardbare locatie?
Brittenburg onbekend Het lijdt geen twijfel dat hier eens een Romeins fort gelegen heeft, thans door de zee verzwolgen.
Als dit Castellum het laatste steunpunt van de Romeinse Limes was, is het niet te verklaren dat het niet op de Peutingerkaart staat.
Staat niet op de PK.
Katwijk? Leiden? Lugdunum (Batavorum)Er zijn meer of minder duidelijke sporen uit de Romeinse tijd gevonden. Er is bewoning geweest, maar daarmee houdt de zekerheid op of het wel een Castellum geweest is.
Het vignet op de PK. duidt een belangrijke plaats aan. Daarvan is bij opgravingen in Katwijk niets gebleken. Vreemd blijft dat een van de twee hoofdsteden van de bataven in het land van de Caninefaten ligt. Ook dit detail klopt niet in Nederland.
Aanvankelijk werd Lugdunum als Leiden geïdentificeerd, later als Katwijk nu de Brittenburg? Alle locaties liggen niet in de Betuwe.
Valkenburg en De Woerd Praetorium Agrippinae Romeins Castellum is door opgravingen vastgesteld. Echter het Vignet (badplaats met warme bronnen) klopt niet, functie van "Praetorium" al evenmin, en De Woerd is sterk hypothetisch (zie de opmerkingen die hieronder gegeven worden bij de beschrijving van "blz.80-82")Ligt ook niet in de Betuwe.
Roomburg Matilone?Er zijn meer of minder duidelijke sporen uit de Romeinse tijd gevonden. Er is bewoning geweest, maar daarmee houdt de zekerheid op of het wel een Castellum geweest is. Van Es noemt Matilo of Macilo waarschijnlijk zijnde Roomburg (op grond van een gevonden mijlpaal in Monster? Hoewel hij aangeeft dat dan de afstand op die mijlpaal niet klopt! blz.107)Erg onzeker of identificatie klopt. Ligt niet in de Betuwe.
Alphen Albanianis.Er zijn meer of minder duidelijke sporen uit de Romeinse tijd gevonden. De gevonden nederzettingssporen wijzen vrij duidelijk in de richting van een Castellum.Ligt niet in de Betuwe.
Zwammerdam Nigropullo.Romeins Castellum is door opgravingen vastgesteld. Blijkt het kleinste Castellum van Neder-Germania (ongeveer 500 man) te zijn geweest.Etymologisch volstrekt onaanvaardbare identificatie. Ligt niet in de Betuwe.
BodegravenOnbekend.Er zijn meer of minder duidelijke sporen uit de Romeinse tijd gevonden. Er is bewoning geweest, maar daarmee houdt de zekerheid op of het wel een Castellum geweest is. Erosie van een militaire nederzetting is onzeker. Staat niet op de PK. Ligt niet in de Betuwe.
Woerden Lauri?Er zijn meer of minder duidelijke sporen uit de Romeinse tijd gevonden. Er is bewoning geweest, maar daarmee houdt de zekerheid op of het wel een Castellum geweest is.Onzeker of de identificatie wel klopt. Ligt niet in de Betuwe.
De Meern Onbekend.Er zijn meer of minder duidelijke sporen uit de Romeinse tijd gevonden. Er is bewoning geweest, maar daarmee houdt de zekerheid op of het wel een Castellum geweest is.Staat niet op de PK. Ligt niet in de Betuwe.
Utrecht TrajectumRomeins Castellum is door opgravingen vastgesteld. Resten onder Domplein, waarvan C.W. Vollgraff aantoonde dat de plaats Albiobola heette. Utrecht waar meer Romeins is gevonden dan in andere hier genoemde plaatsen, staat niet op de Peutingerkaart. Utrecht staat niet op de PK. en ligt evenmin in de Betuwe.
Vechten Fletione.Romeins Castellum is door opgravingen vastgesteld. Vechten was een vooruitgeschoven basis, geen grensvesting. Er was een versterking ter bescherming van de belangrijke haven. Tussen Vechten en Wijk bij Duurstede zijn tot heden geen Romeinse forten aangetroffen.Welke belangrijke haven is onbekend. Ligt niet in de Betuwe.
Wijk bij Duurstede Levefanum?Tussen Vechten en Wijk bij Duurstede zijn tot heden geen Romeinse forten aangetroffen. Aan de overzijde van de Rijn zijn Romeinse voorwerpen met een militair karakter gevonden, geen Castellum. Wel zijn agrarische nederzettingen gevonden bij Wijk bij Duurstede.Onzeker of de identificatie wel klopt. Was Wijk bij Duurstede dan toch niet Dorestadum? De overzijde ligt niet in de Betuwe.
Maurik Mannaricium?Er zijn Romeinse voorwerpen met een militair karakter gevonden, geen Castellum. Vermoed wordt dat hier een Castellum in de rivier verdwenen is en wel het Castellum dat de in het Itinerarium Antonini (eind 3e eeuw) overgeleverde naam Mannaricium droeg. Dit vermoeden is dus gebaseerd op enkele baggervondsten uit de Rijn, zoals een bronzen emmer en munten. Ook Van Es twijfelt zelf sterk aan dat bestaan van Mannaricium als hij schrijft op blz. 126: "Het gaat echter te ver om op grond van de vondsten te veronderstellen dat de oostelijke Limes (waar dat Mannaricium lag) werden hersteld." Staat niet op de PK.
Kesteren Carvone?Er is een Romeinse Castra veronderstelt, op grond van de plaatsnaam, er is nog niets van gevonden. De aanwezigheid van een Castellum blijft een hypothese. De plaatsaanduiding van Bogaers en Rüger klopt niet met de thans beschikbare gegevens.Onzeker of de identificatie wel klopt.
Zetten Onbekend.Meer of minder duidelijke sporen uit de Romeinse tijd gevonden.Staat niet op de PK.
Randwijk Onbekend.Een recente inventarisatie van de vondsten uit het omringende gebied doet een militaire nederzetting (Castellum) veronderstellen.Staat niet op de PK.
Driel Onbekend.Een recente inventarisatie van de vondsten uit het omringende gebied doet een militaire nederzetting (Castellum) veronderstellen.Staat niet op de PK.
Arnhem-Meinerswijk Castra Herculis?Er zijn onduidelijke sporen uit de Romeinse tijd gevonden. Het lijdt geen twijfel dat het Castellum (?) dat hier nog opgraafbaar aanwezig is, het lang gezochte Castra Herculis is. Zie bij Huissen.Erg onzeker of de identificatie wel klopt.
Huissen Castra Herculis?Aanwijzingen voor de aanwezigheid van een Castellum zijn schaars. Er is veronderstelt dat er in Huissen een laat-Romeinse militaire nederzetting gelegen heeft.Tot heden werd Huissen als Castra Herculis opgevat met de nodige onzekerheid. Wordt nu Meinerswijk Castra Herculis? Eerder werd ook Opheusden als mogelijke plaats van een Castellum opgevoerd. Dit geschiedde 'op grond van de vondst van één militair dakpanstempel!' Hetzelfde geldt voor het onlangs in Ommeren gevonden stempel. De onlangs voorgestelde identificatie van Castra Herculis met Druten wordt nog door geen enkele bodemvondst gesteund.Heel erg onzeker of de identificatie wel klopt.
Loowaard Onbekend.Een recente inventarisatie van de vondsten uit het omringende gebied doet een militaire nederzetting (Castellum) veronderstellen.Staat niet op de PK. Ligt niet in de Betuwe, maar aan de overzijde van de Rijn.
Herwen Carvium?Er zijn geen opgravingsgegevens, slechts losse baggervondsten, op grond waarvan aangenomen wordt dat Herwen Carvium heette.Staat niet op de PK. Ligt niet in de Betuwe, maar aan de overzijde van de Rijn.
Millingen Onbekend.Een militaire nederzetting wordt vermoed, maar is nog niet gevonden.Staat niet op de PK. Ligt niet in de Betuwe.
Nijmegen Noviomagus.Er is een Romeinse Castra door opgravingen vastgesteld. De plaatsnaam Ulpia Noviomagus is echter afkomstig van een gedenksteen gevonden in Zuid-Duitsland.Nijmegen ligt niet aan de Rijn, noch in de Betuwe.

De onderste weg in de Patavia op de Peutingerkaart.
Nederlandse plaatsRomeinse plaatsnaamWat schrijft Van Es hierover? Teksten in deze kolom zijn letterlijke citaten uit het boek. Commentaren zijn schuingedrukt.Aanvaardbare locatie?
Katwijk? Leiden? De Brittenburg? Lugdunum (Batavorum)Zie hierboven. Katwijk ligt niet in de Betuwe.
Voorburg/ Arentsburg Foro AdrianiMogelijk heeft in de nabijheid ooit een militair kamp gelegen - er zijn vrij veel militaire dakpanstempels gevonden - maar zeker is dat niet. Tot voor kort werden de bij Arentsburg gevonden sporen voor de resten van een Castellum gehouden. De zeer gewrongen interpretatie van deze bewoningssporen als afkomstig van een Castellum annex vlootstation, is volkomen onhoudbaar (blz.147-148)! Van Es noemt Forum Hadriani (= Foro Adriani) een nederzetting in het kerngebied van de Cananefaten (blz.230). Voorburg ligt niet in de Betuwe.
Vlaardingen?? FlenioOnbekend bij Van Es. Onbekend.
Onbekend. TablisOnbekend bij Van Es. Onbekend.
Rossum??? CaspingioRossum wordt het punt genoemd waar vermoedelijk een weg uit het zuiden aansloot op een west-oostverbinding Nijmegen-Helinium. Twee Romeinse wegen liepen "waarschijnlijk naar" of "vermoedelijk via" Rossum. Er is verondersteld dat er in Rossum een laat-Romeinse militaire nederzetting gelegen heeft (blz.122). Rossum aan de Waal heeft nogal wat laat-Romeinse munten opgeleverd. Dit leidt tot de veronderstelling dat hier in de 4de eeuw nog werd gewoond, maar niet noodzakelijkerwijs tot de conclusie dat die nederzetting een militaire was, laat staan een castellum. En zelfs al lag er een castellum bij Rossum, dan nog is er geen noodzaak aan te nemen dat dit een schakel was in een gesloten keten van forten langs de Waal of de Maas. Van Rossum is het uitsluitend militaire karakter toch eigenlijk niet bewezen (blz.232). De enige geopperde locatie van een plaats aan de zuidelijke Patavia-weg is omringd met slechts vraagtekens. Ligt niet in de Betuwe, maar ten zuiden van de Waal.
Rossum??? GrinnibusOnbekend bij Van Es. Onbekend.
Dodewaard?? Empel?? Ad DuodecimumOnbekend bij Van Es. Onbekend.
Nijmegen NoviomagusZie boven.Zie boven.


Bij zoveel onzekerheid moet de conclusie luiden: Er is in Nederland een Romeinse aanwezigheid geweest met enkele forten langs de "Rijngrens". Op slechts 4 plaatsen is het bestaan van een castellum werkelijk vastgesteld: Valkenburg, Zwammerdam, Utrecht en Vechten. De identificatie van deze forten op deze tijdelijke noordgrens van het Romeinse Rijk, komt verre van overeen met de gegevens op de Peutingerkaart. Bij geen enkele plaats is de Romeinse naam op grond van archeologische vondsten als een zekerheid vastgesteld, ook bij Nijmegen niet (zie blz. 91 en 92). Op een enkele plaats na (Castra Herculis) liggen de Nederlandse interpretaties allen NIET in de Betuwe (=Patavia?), terwijl dat volgens de Peutingerkaart wel zou moeten. Daarom houden veel historici er een nogal vergrootte en langgerekte "Betuwe" op na en vatten er de hele streek tussen de (Oude) Rijn en de Maas tot aan de kust onder, inclusief het woongebied dat men in Nederland voor de Canninefaten in gedachten had. Beide hoofdsteden van de Bataven, Lugdunum Batavorum en Oppidum Batavodorum, liggen in de Nederlandse traditie buiten het woongebied van de Bataven. Welk volk bouwt zijn belangrijkste steden buiten zijn eigen rijk? Als de Betuwe maar groot genoeg wordt gemaakt, komen alle Nederlandse interpretaties vanzelf wel in de Betuwe te liggen. Dat ze daarmee de traditionele visie weerspreken en Albert Delahaye dus gelijk geven op dit punt, wordt door hen niet altijd meteen begrepen.
De enig juiste conclusie moet dan ook zijn dat de Peutingerkaart geen betrekking heeft op Nederland!



Op blz.131 schrijft Van Es hierover: "Romeins Nederland is nimmer de eer van een colonia waardig geacht. Slechts twee Nederlandse steden hebben zich, moeizaam en op weinig spectaculaire wijze, opgewerkt tot steden in de zin van de wet. Dat waren Noviomagus (Nijmegen) en Forum Hadriani (Voorburg). Pas laat in de 2de eeuw verwierven zij de status van municipium, en dan mogelijk nog met de beperkte, zgn. Latijnse vorm van Romeins burgerrecht. De facto-steden waren eveneens zeldzaam. Vermoedelijk waren Coriovallum (Heerlen) en Maastricht min of meer stedelijke agglomeraties. Van andere nederzettingen, zoals o.a. Cuijk, Rossum, Aardenburg, Lugdunum(?), of het wat mysterieuze, slechts uit een inscriptie bekende Ganuenta, is eenvoudig te weinig bekend om hun karakter ook maar bij benadering aan te duiden. Het is denkbaar, dat één of meer van deze nederzettingen voor Romeinse begrippen (de facto) stadjes waren. Ganuenta bij voorbeeld zou een niet onbelangrijke havenplaats - met Nehalennia-heiligdom - aan de noordoever van de Romeinse Scheldemonding, dat wil zeggen bij de huidige Colijnsplaat in de Oosterschelde, geweest zijn. Het was misschien zelfs hoofdstad van een civitas: die der Frisiavones. De militaire vici (vgl. p. 78) zullen bij ons wel geen stadskarakter bezeten hebben."
Opgemerkt dient te worden dat deze visie van Van Es steunt op verkeerd geïnterpreteerde teksten, niet op archeologisch onderzoek. Duidelijk blijkt uit deze beschrijving dat de Romeinse geschreven bronnen niet overeenkomen met de Nederlandse archeologische vondsten.

Om bij Coriovallum als voorbeeld te blijven, dat is in elk geval niet op de Peutingerkaart te vinden, want daar staat toch echt Cortovallio en niet Coriovallum.
Het etaleert wel de wijze waarop de historici met de plaatsnamen omgaan. Vergelijk daarmee Fletione en Fectio wat in de Nederlandse traditie dezelfde plaats is. Blijkbaar kijkt men niet op 'een lettertje' met welk verwijt Stolte en Blok ooit Delahaye confronteerden.

Vaarwel Peutingerkaart voor Nederland!

De Peutingerkaart met het eiland van de Bataven, heeft dus geen enkele betrekking op Nederland. Ook de op die kaart genoemde plaatsen in de Patavia en aan de Renus, hebben geen betrekking op Nederland. Welke namen de Nederlandse Romeinse vestigingen dan droegen blijft voor een aantal plaatsen nog een open vraag. Voor Utrecht is die vraag reeds beantwoord: het Romeinse Utrecht heette Albiobola en niet Trajectum, wat vaststaat door de opgravingen door C.W. Vollgraff op het Domplein in Utrecht in 1929.

Van Es erkent dit als hij schrijft op blz. 233: "De ontwikkeling van het nederzettingssysteem in het rivierengebied is hier bij wijze van voorbeeld geschetst. Over dit deel van Romeins Nederland is thans nu eenmaal de meeste informatie beschikbaar. Desondanks is de schets zeer onvolledig en in hoge mate hypothetisch, dat zal ieder duidelijk zijn. Zoveel weet men over het rivierengebied op dit ogenblik nu ook nog weer niet."
Als je bovenstaande ontboezeming leest, dan vraagt een onafhankelijk lezer zich toch wel af, waar die "sterke traditie sinds de Romeinen" vandaan komt! De Nederlandse interpretatie van de Peutingerkaart kan geheel losgelaten worden. Alles blijkt in hoge mate hypothetisch, ofwel "een als waarheid aangenomen gissing" (Van Dale) te zijn. Beter dan Van Es dat doet kan de "Romeinse traditie" niet gekarakteriseerd worden.


Een analyse van het boek "De Romeinen in Nederland".

In het eerste gedeelte van het boek (hoofdstuk 1 en 2) wordt de traditionele geschiedenis geschetst, zoals elke Nederlander het ooit op school geleerd heeft. Toch schiet er bij Van Es af en toe een vraagteken uit de pen, daar hij opmerkt dat een aantal zaken niet geheel passend zijn met de veronderstelde geschiedenis. De vele voorbehoudens, veronderstellingen en aannames bij de beschrijving van de Romeinse tijd in dit boek, spreken in feite al duidelijke taal. Zie hierboven de weerslag van de blz. 133-135, waar op nog geen 2 bladzijden tekst al zo'n 30 voorbehoudens gemaakt worden. En op deze onzekerheden bouwt men in Nederland haar "zo sterke traditie".

"Natte vingerwerk".
De vraag "Wanneer de Romeinse periode voor ons land aanbrak?" legt Van Es "een mensenleeftijd" later dan Caesar, dus in 12 v.Chr. ten tijde van Drusus. Het "natte vingerwerk" (een mensenleeftijd, hier dus zo'n 40 jaar) is in schril contrast met het dus en het exacte jaartal 12 v.Chr. Dit komen we vaker tegen in dit boek, natte vingerwerk naast exacte gegevens: een heel Romeins Castellum (4e eeuws-Valkenburg) wordt verklaard aan de hand van slechts twee (2) gevonden scherfjes aardewerk (blz.125).

We geven hieronder een aantal letterlijk aangehaalde teksten weer (dik gedrukt). Aangeraden wordt de bedoelde bladzijde in dit boek erop na te slaan, zodat ook de context wordt meegenomen en men niet aan komt zetten met beweringen dat het "uit hun verband gerukte teksten" zijn. De schuingedrukte zinnen zijn commentaren op de geciteerde teksten.


Op bladzijde 18 e.v. wordt de landschappelijke achtergrond geschetst:
"Het Nederlandse landschap heeft er in de Romeinse tijd heel anders uitgezien". "Het Fries-Groningse kleigebied was nog een onbedekt kwelderlandschap, open en boomloos. Het lag open voor de zee en werd dan ook geregeld overstroomd." Waar het grote volk der Friezen dan gewoond heeft blijft onbeantwoord. In elk geval niet in dit kwelderlandschap. Nederland ten westen van de lijn Bergen op Zoom-Nijmegen-Zwolle-Groningen was een landschap dat regelmatig overstroomde en bestond uit veen, klei-afzettingen. Slechts het midden en oosten van Noord-Brabant, Limburg, de Veluwe, oostelijk Gelderland en Overijsel, en het westelijk deel van Drente bleven droog.Zie het kaartje hiernaast (klik op de afbeelding voor een vergroting): het gearceerde gebied overstroomde regelmatig tot volledig bij de Duinkerke-I transgressie (3e tot 9e eeuw). Vergelijk dit kaartje met het kaartje hieronder (Fig.5) waarop aangegeven is dat het gearceerde gebied bij ontbreken van dijken onbewoonbaar zou zijn. Aangezien de eerste dijken in Nederland pas na de 10e eeuw tot stand gekomen zijn (dit geldt eveneens voor de duinen) is het wel duidelijk dat de veronderstelde geschiedenis van de Lage Landen (les Pays-Bas zich nooit kan hebben voorgedaan op de door de historici daarvoor aangenomen plaatsen.

P.S. Beide kaartjes zijn geprojecteerd op het huidige Nederland, inclusief de Flevo-polders (een foutieve naam overigens). Voor een meer realistisch kaartje van Nederland in de Romeinse tijd: klik hier! Let op het marginale verspreidingsgebied van het Romeins in Nederland. De archeologie bevestigt de vorm van Nederland in de Romeinse tijd allerminst. Zie de vorige alinea voor een beschrijving van noord en west Nederland in de Romeinse tijd. De term "Agri Decumates" is hier van toepassing.

"Na het midden van de Romeinse tijd, in de tweede helft van de 3de eeuw n.Chr., begon hier bovendien een periode van verhoogde agressiviteit van de zee: de laat-Romeinse/vroeg-middeleeuwse transgressiefase."
"In de kustsector tussen Schoorl en Monster is het oude duinlandschap bewaard gebleven, deels bedekt door het jonge duin. Ten noorden en ten zuiden van dit kustgedeelte zijn de Romeinse duinen vrijwel geheel door de zee geërodeerd."
"De hoge reliëfrijke duinen dateren uit de middeleeuwen."
"In geheel laag-Nederland is de vochtigheid in de loop van de 3de eeuw toegenomen. Dat gold ook voor het wat hoger gelegen oostelijk deel van het rivierengebied, de Betuwe."

Die transgressies zouden 'een uitvinding zijn van Delahaye', zoals een Nederlands historicus, een tegenstander van de visie van Delahaye, eens stelde toen hij geïrriteerd uitriep "dat hij niets meer van transgressies wilde horen". Waarmee hij maar al te duidelijk aangaf, dat hij volledig begrepen had wat dan het probleem zou zijn. Immers waar geen bodem is kan zich ook geen geschiedenis hebben afgespeeld. Hieruit blijkt des te meer dat menig historicus onkundig is op eigen vakgebied. De duinen langs de Nederlandse kust zijn op zijn vroegst ontstaan in de 10e eeuw na de transgressies.

Bladzijde 25: "De schriftelijke overlevering biedt dan ook geen doorslaggevende argumenten om de Romeinse tijd in ons land met de periode van Caesar te laten beginnen. Archeologische aanwijzingen daarvoor zijn er al evenmin."

Bladzijde 27: "Na 47 n. Chr. was de Rijn voor de Romeinen zeker wat thans de Oude Rijn heet, maar het is erg de vraag of dat ook al voor Caesar gold. Niets wijst erop dat Caesar tot de Oude Rijn is doorgedrongen."
Bij aanvaarding van dit uitgangspunt kan Caesar met de beschrijving van de Renus en de Batua in zijn "Bello Gallico", dan ook nooit de Rijn en de Betuwe bedoeld hebben, die hij dan immers nooit gezien heeft. En als Julius Caesar uit Nederland verdwijnt, verdwijnt ook alles dat van de onjuiste gedachte werd afgeleid. Dan woonden de Bataven dus niet in Nederland, dan was de Renus dus niet de Nederlandse Rijn en dan moeten de Cimbren, de Usipeten en Tencteren, en hun veldslagen tegen de Romeinen onder leiding van Caesar, dus ook voor Nederland geschrapt worden.

Bladzijde 31: "Het is weer moeilijk de woongebieden van de Friezen en de Chauken precies te omschrijven. De Friezen woonden in het kleigebied van Groningen en Friesland en zonder twijfel ook langs de westkust tot waar zij aan de Cananefaten grensden. Of die grens in deze tijd aan de Oude Rijn, dan wel iets ten noorden of zelfs ten zuiden van deze rivier gelegen was, is thans nog niet met zekerheid vast te stellen. De Chauken worden algemeen gesitueerd in het Duitse kustgebied tussen Eems en Elbe. Er zijn, helaas, niet voldoende overtuigende argumenten aan te voeren om ook Kennemerland tot Chaukisch gebied te verklaren.
Voor de oostelijke zandgronden van Nederland is dan nog geen bestemming gevonden. Hier mogen de Amsivarii (Eemsgebied, Zuidoost-Groningen en wellicht ook Drente) en de Chamavi (Overijssel en het noordoosten van Gelderland) geplaatst worden. Nog een heel rijtje andere stammen kan in de periode tussen Drusus en ongeveer het midden van de 1ste eeuw n.Chr. met oostelijk Nederland in verband gebracht worden: Usipetes, Tubantes (: Tuihanti?), Tencteri, Bructeri. Hier heersten blijkbaar de bekende onstabiele toestanden. Een enigszins nauwkeurige localisatie van de steeds wisselende territoren is niet mogelijk en in dit verband ook overbodig. De Gelderse IJssel zou de westelijke grens van het genoemde stammencomplex gevormd hebben. Opvallend is, dat tot nu toe niemand ooit een stamnaam met de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug verbonden heeft."
Neem even de tijd om deze alinea's goed door te lezen. Er staat feitelijk dat er stammen in Nederlandse gebieden geplaatst worden waarvan niemand weet of ze er werkelijk thuishoren. Het hele fragment bevat zo'n 20 voorbehoudens of mogelijkheden in 12 zinnen. Is dit wat men bedoeld met die sterke traditie? De genoemde "onstabiele toestanden" komen slechts voort uit de onjuiste onmogelijke locaties van de verschillende stammen. Het blijken juist heel stabiele toestanden, want de stammen door Caesar in 50 v.Chr. beschreven, worden door Tacitus in 100 n.Chr nog op dezelfde plaats genoemd. Leest men deze alinea tekstkritisch door, dan houdt het toch op met die traditionele locatie van Gallische stammen in Nederland. Zeker omdat Albert Delahaye al deze stammen met zekerheid in Noord-Frankrijk en Vlaanderen kan plaatsen, zonder al die mitsen en maren. De conclusie met betrekking tot de Veluwe en de Utrechtse heuvelrug doet de deur dicht. Juist in deze twee hoger gelegen gebieden, die ondanks de transgressies (zie fragment blz.18) voor bewoning in aanmerking zouden blijven komen, is niets van enige bewoning gebleken.

Bladzijde 42 en 45: Meer details zijn niet bekend en het blijft bij vermoedens. Ons land wordt door contemporaire geschiedschrijvers doodgezwegen.
Het wordt eentonig. Over bemoeienis van de Romeinse politiek met ons land zijn weer geen bijzonderheden bekend.

Bladzijde 46 en 47: "Blijkens de muntvondsten heerste er dus aan het einde van de 2de eeuw ook onder de stammen in het noorden van de Lage Landen (les Pays-Bas een zekere mate van onrust. Het is heel waarschijnlijk dat de stammen uit het noorden van Nederland de rijksgrens aan de Beneden-Rijn bedreigd hebben."
"Tussen 240 en 250 is het Nederlandse deel van de rijksgrens voor het eerst doorbroken. Over deze eerste inval zijn geen nadere details bekend. Het is echter niet bij deze ene keer gebleven. Het derde kwart van de 3de eeuw was een tijd van herhaalde invallen. Nederland ten zuiden van de grote rivieren, en het noordelijk en westelijk deel van België hebben het tussen 250 en 275 zwaar te verduren gehad; daarop wijzen de schriftelijke gegevens en de muntvondsten".

Dit is dus de mening van een archeoloog (Van Es) die aan de hand van enkele muntvondsten verklaart dat er woelige tijden waren met herhaaldelijke invallen. Om dat aan muntvondsten te kunnen aflezen moet je toch wel buitengewoon deskundig zijn.
De bedoelde schriftelijke gegevens zijn de verkeerd geïnterpreteerde teksten van Romeinse schrijvers, die het helemaal niet over Nederland hebben: zie De Ware Kijk Op! Met enkele muntvondsten wil Van Es de aanzet tot en de werkelijke invallen van Germanen in het Romeinse Rijk aantonen. Als deskundig archeoloog zou Van Es moeten weten dat muntvondsten de meest onzekere factor zijn om historische feiten te onderbouwen. Gevonden munten zeggen historisch helemaal niets anders, dan dat iemand daar munten verloren is of verstopt heeft.
"Op blz. 276 in noot 271 geeft Van Es terecht aan dat met
"het voorkomen van militaire dakpanstempels enige voorzichtigheid geboden blijft. Er kan met dakpannen van alles gebeuren: onlangs kwam er een met een militair stempel te voorschijn in een Germaanse nederzetting bij Ede, dus ten nóórden van de rijksgrens en ook in de Hoge Woerd bij Kesteren is een militair dakpanstempel gevonden en iedereen is van het 'inheemse' karakter van deze vindplaats altijd overtuigd geweest." Dit argument dat voor dakpannen geldt, is zeker van toepassing op munten of scherven van aardewerk.
De verklaring van Van Es blijkt dus slechts onderbouwd te zijn met enkele munten en verkeerd gelocaliseerde teksten. Er blijft dus niets van over!


Bladzijde 47-49 en 54-59:
Het "herstel" van de Nederlandse sector van de Rijngrens in de 4e eeuw: schijn en werkelijkheid.
"Langs de gehele Rijngrens zijn de forten voor de cohortes en alae hersteld". (Panegyrici Latini IX 18,4).
Is nu ook het Nederlandse deel van de Rijngrens door Postumus hersteld? Zeker is dit niet, maar wel mogelijk. Het blijft echter de vraag of Postumus de limesforten langs de Kromme en Oude Rijn werkelijk heeft herbezet.
De noordgrens van het rijk stond onder voortdurende Germaanse pressie. Wat daar precies gebeurde onttrekt zich vrijwel geheel aan onze waarneming.
De Bovengermaanse en Raetische limes is nooit meer in zijn vroegere vorm hersteld.
Noot 149: De castra die Postumus in 'babarico solo' zou hebben gebouwd en die door Laelianus zijn hersteld, lagen waarschijnlijk niet op Nederlands grondgebied.
Wij horen tevens van het herstel van steden en forten aan de Maas en de Rijn. Een van die forten was Castra Herculis. Het gaat echter nog te ver om op grond van de vondsten uit Wijk, Maurik, Meinerswijk, Driel en Huissen - toch maar niet het in 359 opnieuw versterkte Castra Herculis - te veronderstellen dat in het oostelijk deel van de Nederlandse limes de situatie van voor 270 werd hersteld (p.126).
In de 4e eeuw is de Rijngrens hersteld. De 2e en 3e eeuwse situatie is niet teruggekeerd. Aanwijzingen dat de forten in de vroegere limes-sector langs de Rijn nog bezet waren ontbreken. Over de aard van de troepen in de forten is niets met zekerheid te zeggen. Batavia en het Scheldegebied waren voor het Rijk verloren gegaan. Tussen 240 en 250 n.Chr. is de rijksgrens doorbroken. Het Nederlandse deel van het rijk raakte los van het centrum (p.47).

(Einde citaten van Van Es).

Ook andere historici onderschrijven deze bevindingen. De Rijngrens (=Renusgrens) is in Nederland in de 4e eeuw NIET hersteld. De vraag die blijft is "Lag de Renusgrens dan wel in Nederland?" Deze vraag raakt de kern van heel Romeins Nederland. Immers als de Rijngrens uit de 4e eeuw uit Nederland verdwijnt, verdwijnt ook DE limes-grens uit de 3 vorige eeuwen, die volgens de klassieke schrijvers immers dezelfde grens betrof. En dan verdwijnt de Peutingerkaart eveneens uit Nederland, zeker omdat deze zo vastgepind was op die Rijngrens.

Byvanck schrijft hierover (o.c.p.590, 600 en 609): "In Nederland en België vindt men geen spoor meer van Romeinse beschaving uit de tijd na het einde van de 3e eeuw". "In ons land zijn geen sporen van forten uit deze tijd bekend. Het is ook niet aannemelijk, dat de Romeinen toen nog troepen ten noorden van de Waal hebben gestationneerd. Bij de vondsten in de Betuwe trelt men niets aan, dat wijst op de aanwezigheid van Romeinen". "Wij horen van de vloot op den Rijn, die is hersteld, van vestingen en forten langs deze rivier, die zijn opgericht; ook aan de wegen, die van den Rijn naar het binnenland voerden, zijn versterkingen aangelegd. Intusschen kunnen wij slechts weinig overblijfselen van deze verdedigingswerken in werkelijkheid aanwijzen. Met name is het niet mogelijk een monument in ons land,dat uit de tijd van Constantinus stamt, te vermelden".
Dat is toch begrijpelijke taal en voor een goed verstaander duidelijk genoeg dat er van herstel van de limes-grens in de 4e eeuw in Nederland nooit sprake is geweest.

T.Bechert en W.Willems schrijven hierover in "De Romeinse Rijksgrens tussen Moezel en Noordzeekust" op p.106: "De Rijnlimes werd vanaf het einde van de 3de eeuw volgens een traditioneel model hersteld". En op p.104: "Het herstel van de limes werd niet onmiddelijk gerealiseerd; dit blijkt uit het feit dat er weinig sporen zijn van bouwwerken die in het laatste kwart van de 3e eeuw langs de Rijn zijn opgetrokken." En "Aan het begin van de 4de eeuw werd onder keizer Diocletianus de noordgrens van Gallië weer van een nieuwe verdedigingslinie voorzien".
Verder dan een opsomming van enkele forten langs de Maas tussen Maastricht en Nijmegen, aan de weg van Keulen naar Trier en forten langs de route Keulen Bavay, komen Bechert en Willems niet. Geen enkel fort in Nederland langs de Rijn dus. Van een herstel van de Nederlandse Rijnlimes is dan ook geen enkele sprake geweest.

Bladzijde 80: "De Peutingerkaart vermeldt vlak bij het westelijk uiteinde van de weg langs de Rijngrens de naam Praetorium Agrippinae. Die naam gaat vergezeld van een vignet, dat een groot gebouw met binnenplaats weergeeft. Er is geen reden te betwijfelen dat naam en vignet op Valkenburg en omgeving betrekking hebben. Zij zijn ook altijd of met het castellum, of met De Woerd in verband gebracht. Maar daarmee beginnen de problemen pas. Hetzelfde vignet wordt elders op de Peutingerkaart gebruikt om badplaatsen aan te duiden, en geneeskrachtige bronnen in Valkenburg lijken niet erg waarschijnlijk".
De Peutingerkaart is een schematische wegenkaart van het toenmalige Romeinse Rijk, die algemeen wordt gedateerd op eind 4e eeuw. De vraag of er op die wegenkaart nog een stukje van Nederland zou staan, blijft de critici bezig houden. Van Es houdt tegen beter weten in (zie het verhaal rondom het vignet) vast aan de naam Praetorium Agrippinae voor Valkenburg. Slechts door van dit vignet de enige uitzondering op de Peutingerkaart te maken (Valkenburg heeft geen warne bronnen en warme bronnen waren voor de Romeinen ongeveer het belangrijkste in hun dagelijks bestaan) lukt het hem deze determinatie rond te praten. Hoewel Van Es op blz.61 de opgravingen te Valkenburg als "de tot dusver grootste archeologische onderneming hier te lande" kwalificeert, was Valkenburg maar een klein kamp waar doorgaans zo'n 320 infanteristen en maximaal 64 ruiters waren gelegerd (blz.67). De determinatie met Praetorium Agrippinae is dan ook niet verklaarbaar, waarbij de functie van "Praetorium" (groot, belangrijk centrum) in het geheel niet van toepassing was, zelfs niet als de nederzetting op De Woerd erbij betrokken wordt.

Op bladzijde 81 en 82 concludeert Van Es dan ook zeer terecht: "Het is waar dat van dit alles nog maar weinig terug te vinden is. Het te verwachten badgebouw en de karakteristieke karavanserai-plattegronden zijn niet aangetroffen". "Omstreeks het midden van de 3de eeuw is het praetorium op De Woerd opgegeven. De praetoriumfunctie zou toen (late 3de en begin 4de eeuw) naar het castellumterrein zijn overgebracht (blz.126). Voordat de fantasie ons geheel in haar ban krijgt, stellen wij vast dat de identificatie van De Woerd met het karavanserai-element in het complex Praetorium Agrippinae nog een sterk hypothetisch karakter bezit. Maar het kan toch wel waar zijn".
Waarmee, voor een beetje goed verstaander, Valkenburg afvalt als Praetorium Agrippinae.

Bladzijde 91 en 92:
Of het Valkhof bewoond was in de tijd van Augustus, wordt slechts aangetoond aan de hand van muntvondsten. Verder reikt de kennis niet.

"De toevloed van nieuwe gegevens betreffende de eerste Romeinse bemoeienissen met Nijmegen heeft voorlopig meer vragen dan antwoorden opgeleverd."
"Hier staat dus gewoon, dat hoe meer Romeins men vindt in Nijmegen, des te moeilijker het wordt, dit in de traditie in te passen."

"Aanwijzingen voor de aanwezigheid van een Romeins garnizoen te Nijmegen in ongeveer het midden van de 1e eeuw n.Chr. zijn er niet."
Hier spreekt de archeoloog toch andere taal dan wat de historicus er in Nijmegen zo graag van maakt.

Bladzijde 93:
"Er gaan namelijk de laatste tijd weer stemmen op om het kanaal van Drusus niet bij Vechten, maar ten oosten van Arnhem te zoeken. Het zou de verbinding tussen Rijn en Oude lJssel gevormd hebben."
Ook over de plaats van het kanaal van Drusus blijven de 'geleerden' het oneens met elkaar. De schriftelijke overlevering blijkt weer eens niet te passen in het traditionele plaatje. Zou dat traditionele plaatje dus wel juist zijn?

"..., maar recent onderzoek heeft vele nieuwe gegevens opgeleverd. Weliswaar zijn ook thans nog geen details over de opgegraven sporen meegedeeld.
Hoe Van Es kan oordelen over recente opgravingsgegevens zonder de details te kennen blijft een vraag! Dergelijke opmerkingen (zie de tekst hierna op blz.94) tref je bijna op elke bladzijde aan. Wie heeft het dan nog over een sterke traditie sinds de Romeinen, zoals Hugenholtz eens beweerde!

Bladzijde 94:
"De oudste Romeinse muntschatten die in het noorden van de Lage Landen (les Pays-Bas gevonden zijn, zouden op de aanwezigheid van dergelijke wachtposten in de omgeving van de vindplaatsen kunnen wijzen (zie ook p. 265)!" "Deze muntschatten zijn mogelijk reeds ten tijde van Germanicus verborgen; waarschijnlijk echter iets later, bij voorbeeld in 28 n. Chr., maar in ieder geval voor het midden van de 1ste eeuw. De bijbehorende praesidia - als die er tenminste geweest zijn, want dat blijft een veronderstelling - moeten eerder gesticht zijn."(Praesidium: vooruitgeschoven wachtpost).
Het jaar 28 duidt ongetwijfel op de opstand van de Friezen. Het verhaal volgend zouden de Friezen dus hun Romeinse munten verborgen hebben toen ze slaags raakten met de Romeinen. Of zouden de Romeinen hun munten verstopt hebben toen ze de Friese legers zagen naderen? Beide veronderstellingen zijn foutief, want de strijd tegen de Friezen heeft zich afgespeeld in Frans-Vlaanderen.
Op blz.265 lezen we: "De recente vondst van een Arretijnse sigillascherf bij Ede maant tot voorzichtigheid."
Hier spreekt weer duidelijk, en terecht voorzichtig, de archeoloog.

Romeinse schepen?
Bladzijde 117-118: "Overigens hebben wij in ons land de laatste jaren aan Romeinse scheepsvondsten geen gebrek gehad: de boten van Kapel Avezaath aan de Linge, Druten aan de Waal, het al veel eerder gevonden wrak uit de Romeinse Rijn bij Vechten, en natuurlijk de roemruchte schepen van Zwammerdam, zes in getal. Het is denkbaar dat ook de boten waarvan de wrakken bij bovengenoemde plaatsen teruggevonden zijn, althans voor een deel particulier bezit zijn geweest. Zelfs de zes schepen voor het castellum Zwammerdam zijn opgegraven waren geen marinevaartuigen in de strikte zins des woords, geen oorlogbodems". "Drie ervan waren van uitgeholde eikestammen vervaardigde kano's. In twee was de visbun nog aanwezig. Zij dienden dus voor de visvangst op de rivieren. De andere drie zijn zeker door het leger gebruikt. Het waren platboomde transportschepen voor het vervoer van zware lasten: rijnaken. Hetzelfde geldt voor de boten van Kapel Avezaath en Druten. Een van de vaartuigen uit Zwammerdam deed denken aan een veerboot".
En nu komt het belangrijkste: "Wat hun constructie betreft staan zij in een inheemse, Keltisch-Germaanse, traditie, die zonder onderbreking vanuit de voor-Romeinse IJzertijd tot in de Middeleeuwen doorgelopen heeft van boomstamkano tot hulk. Deze traditie hoort thuis in West- en Midden-Europa, in de streken tussen de Alpen en Skandinavië. Romeinse invloed zou de inheemse scheepsbouwers er toe hebben gebracht hun constructiemethoden op veel grotere vaartuigen dan voorheen toe te passen. Overigens wijzen sommige trekjes bij enkele schepen, vooral de houtverbinding door middel van gepende doken, die in Vechten en sporadisch ook in Zwammerdam voorkomt, op beïnvloeding van de inheemse bouwwijze door mediterrane technieken."
Als je de "spectaculaire" vondsten van "Romeinse" schepen de laatste tijd tegen deze achtergrond bekijkt, dan zou er van dat "spectaculaire" en van dat "Romeins" niet veel over kunnen blijven. Ofwel de gevonden schepen waren gewoon (vissers-)boten van de plaatselijke bevolking, die met transporten voor de Romeinen wel eens wat bijverdienden. Gezien de Nederlandse scheepvaart- en visserij-traditie een veel aannemelijker verhaal.

Bladzijde 136:
In 105 n.Chr. werd de castra Nijmegen gedemilitariseerd, daarna hebben hoogstens nog wat kleine troepeenheden de castra gebruikt. De castra werd omstreeks 170 definitief opgeheven. Omstreeks 270 vielen de Franken aan en verdween Noviomagus van de aardbodem.

Bladzijde 137:
Forum Hadriani (Voorburg) en Noviomagus (Nijmegen) lagen achter de fortenzone langs de grens in de "marginale" zone en waren eerder zorgenkinderen dan troetelkinderen van het Romeinse Rijk.

Bladzijde 131, 199, 217, 220 en 233.
Op een van de in de Oosterschelde gevonden Nehalennia-altaren is de plaatsnaam Ganuenta te voorschijn gekomen, die Bogaers en Van Es niet thuis kunnen brengen, maar waarvan zij veronderstellen dat de plaats daar in de buurt gelegen heeft.
Het is de normale fout van de Nederlandse archeologen. Wanneer zij een votief-, graf- of altaarsteen met een naam aantreffen, concluderen zij meteen dat die plaats dan ook dáár gelegen heeft, een methodiek die door honderden gelijksoortige stenen over de Romeinse wereld wordt gelogenstraft.
De in Nijmegen gevonden steen van een Moriniër van Terwaan is zelfs een zeer bij de hand liggend voorbeeld voor de onjuistheid van deze redenatie.
Van Es brengt Ganuenta in verband met de Frisones, en daar zat hij op de goede weg. Het is natuurlijk de naam van Genech, de hoofdplaats van de Canninefaten, naaste buren van de Frisones in Vlaanderen. De naam Ganuenta is afgeleid van het Gallische "gena" = riviermond, wat ter plaatse geheel klopt daar dit volk woonde aan een der monden van de Renus-Schelde, die naar het grote deltagebied van het Flevum uitstroomde.
Diezelfde stam zit ook in het woord Gandavum, welke naam natuurlijk eveneens dubbel voorkwam: een Gandavum in het leven van St. Amandus genoemd, dat vermoedelijk ook Genech was of een andere plaats aan de kust, en het latere Gent (zie in Ware Kijk Op Deel II de teksten over St. Amandus). De Nederlandse plaatsnamen Gendt, Genderen en Gendringen hebben een andere afleiding.
De "pagus Catualinus", eveneens een raadsel voor Bogaers en Van Es, is vanzelfsprekend afgeleid van het op de Peutinger-kaart voorkomende Catualium, dat Couthuin (B.) was.

Bladzijde 233: "De ontwikkeling van het nederzettingssysteem in het rivierengebied is hier bij wijze van voorbeeld geschetst. Over dit deel van Romeins Nederland is thans nu eenmaal de meeste informatie beschikbaar. Desondanks is de schets zeer onvolledig en in hoge mate hypothetisch, dat zal ieder duidelijk zijn. Zoveel weet men over het rivierengebied op dit ogenblik nu ook nog weer niet."
Bij zoveel onzekerheid en voorbehoudens is totaal geen sprake van een sterke traditie die we sinds de Romeinen zouden hebben.

Bladzijde 261: "Dit brengt ons tot een enkel woord over de continuïteit van de Romeinse cultuur op Nederlandse bodem. Die continuïteit ontbreekt", en op dezelfde bladzijde: "Sporen van bewoningscontinuïteit in Nijmegen zijn zeer vaag. Dat Nijmegen als stedelijke organisme in de 4e eeuw bleef voortbestaan is uitgesloten."
Dat lijkt toch duidelijke taal. In Nijmegen hebben ze in 2005 gevierd dat de stad 2000 jaar zou hebben bestaan! Op grond waarvan men aan 2000 jaar komt, blijft geheel onduidelijk! Vooral omdat men in 1956 het 1800 jarig bestaan van de stad vierde (toen ook foutief)!

Bladzijde 262 e.v.: In het gedeelte boven de rivieren, het "vrije Nederland" is een Romeinse aanwezigheid aangenomen op grond van schriftelijke bronnen en bodemvondsten. De bodemvondsten bestonden vooral uit aardewerk en munten.
Die schriftelijke bronnen zijn de verkeerd geïnterpreteerde Romeinse bronnen die geen betrekking op Nederland hadden (zie Tacitus). Over de bodemvondsten geeft Van Es zelf verklaringen. Op blz. 265 geeft Van Es de juiste conclusie: "Uiteraard vormt niet elke vondst een directe aanwijzing voor de aanwezigheid van het Romeinse leger ter plaatse." En op blz. 266: "Munten, Romeins aardewerk, glas, sieraden vormden handelswaar of betaalmiddel."
Ofwel de aanwezigheid van Romeinen ter plaatse boven de grote rivieren is nooit aangetoond! Ook de geschetste gunstige en belangrijke internationale handelsroute over Vecht, Flevomeer en Wad is een onbewezen aanname, die nergens toe diende! Was er niet immers een Rijn voor die internationale handel? Bekijk die route!


Conclusie: nergens wordt een overtuigend bewijs geleverd van het gelijk van de Romeinse traditie zoals die zo graag gehanteerd wordt! Overal schieten de vraagtekens tussen de teksten door. Het boek "De Romeinen in Nederland" is helder genoeg en bevestigt de visie van Albert Delahaye op onnavolgbare wijze! De archeologie geeft Delahaye volkomen gelijk!
Met deze LINK verwijzen we naar enkele "wetenschappelijke uitspraken" van Van Es.

Terug naar Archeologie: de Romeinen.

Bestel en lees het boek "De Ware Kijk Op" en oordeel zelf.