Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.

St.Adelbertus, apostel van Kennemerland?

"De verbinding van Adelbert met het klooster van Egmond is volkomen legendarisch" (Bron: Dr.H.P.H.Jansen).
Niet alleen Albert Delahaye is deze mening toegedaan, maar ook historici zoals drs.W.A.Fasel en dr.H.P.H.Jansen, maar zelfs D.P.Blok (zie hiernaast bij feit 5).

St.Adelbertus zou een metgezel van St.Willibrord zijn geweest bij diens oversteek naar het vasteland. Op de "passagiers-lijst" van gezellen die met St.Willibrord overstaken komt hij echter niet voor.

In Egmond is archeologisch nooit iets uit de achtste eeuw aangetroffen. Het klooster van Egmond stamt uit de 12e eeuw, dat is 4 eeuwen later.

Lees meer over heiligenlevens.


St.Adelbertus.


Aan een sterke Adelbert traditie in en rond Alkmaar, die steevast dient ter bevestiging van andere mythen in Noord-Holland, kan sterk getwijfeld worden.

In de St.Laurentiuskerk van Alkmaar waren 18 altaren, waarvan er niet één aan St.Adelbert gewijd was.

Van de 77 Alkmaarders die in 1116 een overeenkomst bezworen op de relieken van St.Adelbert en van wie de namen op een oorkonde bewaard zijn gebleven, heette er geen één Adelbert!

Hoezo een sterke Adelbert traditie en verering in Alkmaar?


In het lijvige boek "Geschiedenis van Alkmaar" (ISBN 978-90-400-8370-9, Uitgeverij Waanders Zwolle, 2007) wordt Adelbert dan wel als prediker genoemd, maar is zowel archeologisch als tekstueel niet aantoonbaar. Pas in de 11e eeuw werd de bodem na de bedijkingen bewoonbaar. Dat Alkmaar in de tijd van Adelbert bestaan zou hebben is hiermee uitgesloten. Dat wordt ook bevestigd door Het kaartje op p.15 waarop is te zien dat Noord-Holland in de 8e en 9e eeuw één groot veen- en moerasgebied was. Verder is de oudste vermelding van (vermoedelijk) Alkmaar uit 1116. De oudste bewoningsresten stammen uit de tiende eeuw, waarbij niet op te maken is of het uit het begin of het einde van die eeuw stamt (p.20). Opmerkelijk is dat de bewoningsresten niet groter waren dan geïsoleerde boerderijen (p.18). De rest van de geschiedenis van Alkmaar is van in en na de 12e eeuw, dus hier weinig ter zake, waarbij wel enkele opvallende zaken de ontstane verwarring hebben vergroot.

Hoofdstuk 2 van dit boek handelt over de Missionarissern van overzee. Naast St.Willibrord wordt ook St.Adelbert genoemd. Het hele hoofdstuk, geschreven door Jurjen Vis (zie zijn betoog hiernaast), is doorspekt met aannames wat wel blijkt uit de in de tekst gebruikte bewoordingen als 'zou', 'vermoedelijk', 'zullen hebben' e.d. De historisch sporen in Alkmaar ten aanzien van St.Adelbert gaan niet verder terug dan de 2e helft van de tiende eeuw (wordt hier gesteld: het zal de twaalfde eeuw moeten zijn) en vallen precies samen met de komst van de eerste graven van Holland. Dat deze graven uit Vlaanderen kwamen geeft meteen de bron van de herkomst van Adelbert aan: Vlaanderen.
Overigens is het beeld dat in dit hoofdstuk van St.Willibrord geschetst wordt verre van de historische waarheid. Zijn beleid zou 'rommelig' en 'improvisatorisch' zijn geweest. Er zou 'nauwelijks sprake zijn geweest van coördinatie'. Vreemd dat St.Willibrord dan toch de betekenis heeft gekregen die hij tegenwoordig geniet, al of niet terecht in de juiste streek.


St.Adelbert van Egmond.
Schilderij van Jacob Cornelisz, Museum Boijmans van Beuningen.


Adelbert wordt altijd afgebeeld met een boek (wegens zijn zendelingenwerk) en een lelie, een Franse lelie, die meteen al aangeeft waar deze 'apostel van Kennemerland' feitelijk thuishoort: Frans-Vlaanderen.
Op meerdere plaatsen in Vlaanderen bestaat/bestond een verering van deze apostel van Kennemerland. Dat is alleen te verklaren doordat hij daar ook thuishoort. In Vlaanderen (Brussel) werd op de feestdag van St.Adelbert (25 juni) brood uitgedeeld aan de armen.

Hiernaast tonen we met 17 feiten aan dat de hele geschiedenis van St.Adelbert in Egmond een farce is. Deze feiten zijn evenzoveel bewijzen tegen de gangbare traditionele opvattingen. Laat ze goed op je inwerken dan zie je de hele Nederlandse traditie van historische Nederland in het eerste millennium vanzelf vervagen en verdwijnen.

"St.Adelbert, patroon tegen oogkwalen, verlos ons van de verblindheid der historici. Amen".





Kapel Adelbertus Egmond-binnen.


Het is altijd interessant wat onze deskundige toponymisten D.P.Blok en M.Gysseling over Alkmaar melden en dat te vergelijken met andere schrijvers. Zo somt D.P.Blok in zijn Lexicon een hele lijst oorkonden op, waaronder veel 'waarschijnlijk' of ' falsum', maar niets vóór de 11de eeuw:
  • 1e helft 11e e. aut.: Heileginlo mater. Almere. Misna. Skirmere (LijstParKI-Echtemach FontEgm, p. 255) 11
  • 1063 cop. 12e e.: mediam partem ecclesiarum earum que infra nominate sunt ... Alcmere (DHIV 116; Wampach, Echt 192; Koch, OBHZ I 84)
  • wrsch. eind 11e e. naar bron lOe e. cop. ca. 1420: in villa Alleemere vocitata duas mansas (AantEvang FontEgm, p. 62)
  • wrsch. eind 11e e. naar bron eind 10e - 11e e. cop. ca. 1420: in Alleemere ... sextamdecimam partem unius manse (ibid., p. 64)
  • wrsch. eind 11e e. interpol. cop. ca. 1420: in Alecmere omne tholoneum (ibid., p. 64)
  • wrsch. eind 11e e. cop. ca. 1420: censum in Alecmera (ibid., p. 65)
  • wrsch. eind 11e e. interpol. cop. ca. 1420: ambacht de Alacmera (ibid., p. 65)
  • 11- 12e e. cop. ca. 1420: in Alcmere de censu octo libras et de theloneo sex libras (LibStAdalb c. III 1 FontEgm, p. 74)
  • 1105-1120 cop. ca. 1420: Alnoth de Alkmer ... terram ibidem 4 1/2 unc. (LibStAdalb c. VI 1 FontEgm, p. 78)
  • 1116: vervalst cop. ca. 1420: civibus Alcmariensibus ... perdonamus -actum est ... apud Alcmere (Koch, OBHZ I 99)
  • 1125-1130 cop. ca. 1420 in Alcmere duos mansus (LibStAdalb c.lI(Gravenreg) FontEgm, p. 68) 11 1125-1130 cop. ca. 1420: in Alkmere ornne theloneum (ibid., p. 69)
  • 1083: falsum 1125-ca. 1150: in Alcmere duos manssus - in Alcmere omne theloneum - censum in Alcmera octo librarum - iudiciariam potestatem in Alcmere que ambach vocatur teotenice (Koch, OBHZ I 88)
  • 1130-1161 cop. ca. 1420: in Alkmere pratum duarum vaccarum (LibStAdalb c. VI 2 Font-Egm, p. 79) 11 1130-1161 cop. ca. 1420: terra prope Alkmer persolvens ... unum sol. (ibid., p. 80)
  • 1130-1161 cop. ca. 1420: dedit... Meinteto de Alcmere - in Alcmere hofstadem decem libris (LibStAdalb c. XI 1 FontEgm, p. 86) 111130-1161 cop. ca. 1420: redemit ... scrutum Alcmere (LibSt-Adalb c. XI 3 FontEgm, p. 87)
  • 1130-1161 cop. ca. 1420: dimidiam libram in Alcmare (LibStAdalb c. XI 4 FontEgm, p. 89)
  • 1147-1148 cop. begin Be e.: cum capellis que ... tradite sunt ... Alcme[re] (Koch, OBHZ I 125; Wampach, Echt 205)
  • 1151-1157 cop. ca. 1420: in Alcmere ... duas uneias et dimidiam (LibStAdalb c. IX FontEgm, p. 83) 11 1156 or.: in ecclesiis et earum appenditiis quarum hec nomina sunt ... Alcmere (Koch, OBHZ I 139; Wampach, Echt 206)
  • 1156 cop. begin Be e.: in ecclesiis et earum appenditiis quarum hec nomina sunt ... Alcmere (Koch, OBHZ I 140; Wampach, Echt 207: Alkmere)
  • 1173-1174 cop. ca. 1420: tholoneum de Alkmere (Koch, OBHZ I 170)
  • ca. 1180 aut. (ad 1132): cum ... Alk mare venisset - ecclesiam Alk mare et totum forum (AnnEgm FontEgm, p. 146)
  • ca. 1180 aut. (ad 1166): in agros oppiduli quod Alemare dicitur - omnes qui Alcmariensibus ad auxilium venerant - Alcmarenses '" accensi sunt (ibid., p. 173)
  • ca. 1180 aut. (ad 1169): Alk mare ... combusserunt (ibid., p. 179) 11 wrsch. 12e e. cop. ca. 1530: terram in Alcmaria (NecrEgm, p. 133)
  • 11821206 cop. ca. 1420: cuidam mulieri de Alk mare (LibStAdalb c. XIII FontEgm, p. 92)
  • 1105-1119: vervalst eind 12e e. - begin 13e e. cop.ca. 1420: iuxta Alcmere - terram in Alcmere unam libram solventem - testes sunt ... Rotbertus et Sibold de Alcmere (Koch, OBHZ 1101)
    Voor de datering van Lijst-Echternach zie: Blok (1974), p.167-184; voor de datering van de Aantekeningen uit het Evangelieboek zie: Meilink (1939), p.2225; voor de datering van het LibStAdalb zie: Meilink (1939), p.70-73; voor de datering van het Gravenregister zie: Koch, OBHZ I 88, kopnoot; voor de datering van de AnnEgm zie: Meilink (1939), p.108128; voor de datering van het NecrEgm zie: Meilink (1939), p.56-59 onI. mere "meer" of mare "waterloop" met * alke "modder"(?)

De hele lijst van Blok over Alkmaar begint pas in de elfde eeuw en een hele lijst kopieën uit 1420 uit het Liber St.Adelbertus van de abdij van Egmond. In elk geval niets van vóór de elfde eeuw.

Gysseling schrijft in zijn Toponymisch Woordenboek:
  • Alcmere • 1063 kopie 12e • PL 8996, 1bisv°
  • Alcmere • 1063 kopie 12e • U B 43, 35 v°
  • Alcmere • 1083 vals 12e • Hg B 61
  • Alcmera • 1083 vals 12e • Hg B 61
  • Alkmare • 1132 kop. ± 1170 • Ann. Egmundenses, Ld CT, C XI
  • Alkmare • 1169 kop. ± 1200 • Ann. Egmundenses, Ld CT, C XI
  • Alcmere • 1148 kop. ± 1222 • Go I 71, 110 r°
  • Alcmere • 1156 • Hg B 74
  • Alcmare • 1166 kop. ± 1170 • Ann. Egmundenses, Ld CT, C XI
  • Alcmariensibus • 1166 kop. ± 1170 • Ann. Egmundenses, Ld CT, C XI
  • Alkmarenses • 1166 kop. ± 1170 • Ann. Egmundenses, Ld CT, C XI
Gysseling vermeldt als oudste bron een 12e eeuwse kopie. Dat klopt precies met het begin van Alkmaar: de 12e eeuw. Wat daarvoor verteld wordt zijn mythen, sagen en legenden.
St.Adelbertus wordt in de traditie algemeen beschouwd als de apostel van Kennemerland (Noord-Holland).
De traditionele opvatting is dat Adelbert als metgezel van Willibrord in 690 vanuit Engeland naar Kennemerland kwam en in 740 te Egmond begraven zou zijn. De verering in de omgeving zou onmiddellijk na zijn overlijden zijn begonnen. Toen, naar verluidt in de tiende eeuw (eerder werd het op de zevende of achtste eeuw gehouden) het klooster van Egmond werd gesticht, zou zijn gebeente daarheen zijn overgebracht na al tweehonderd jaar te zijn vereerd door de plaatselijke bevolking. Een zeer ongebruikelijke gang van zaken om de beenderen van een heilige tegen de volksdevotie in te verplaatsen. In de 10e eeuw blijkt dat het Egmondse klooster plotseling beschikt over vele feiten uit het leven van Adelbert, compleet met nauwkeurige jaartallen, wonderen en alles wat daarbij bedacht kan worden. Samengevat komen deze hierop neer:
  • Adelbert heeft in Kennemerland gewerkt en zou in ± 740 overleden zijn en te Egmond begraven.
  • Direct na zijn dood was er een Adelbert-verering en deze bestond nog steeds toen twee eeuwen later te Egmond een klooster werd gebouwd.
  • In 922 schonk koning Karel III (de Eenvoudige) de kerk van Egmond aan graaf Dirk I, de eerste graaf van Holland.
  • In ± 930 liet Graaf Dirk te Egmond een houten nonnenklooster bouwen, waarheen hij het gebeente van Adelbert liet overbrengen.
  • In ± 950 werd het houten nonnenklooster vervangen door een stenen mannenklooster : de abdij van Egmond.

    Deze gegevens stammen uit het archief van de abdij van Egmond zelf en de voornaamste bron is de Vita St. Adalberti, die omstreeks 990 geschreven zou zijn door Ruopert van Mettlach. Deze zou in opdracht van aartsbisschop Egbert van Trier (977-993) de onder de bevolking levende herinneringen aan St. Adelbert hebben verzameld. De relatie tussen het klooster te Mettlach a.d. Saar en Egmond zou te verklaren zijn door het feit dat aartsbisschop Egbert een zoon was van graaf Dirk II van Holland. De originele vita van ca.990 bestaat niet meer, zodat we slechts over afschriften beschikken. Het heeft weinig zin te strijden over de vraag of de ons bekende tekst nu uit de 11e eeuw (volgens Meilink) dan wel uit de 2e helft van de 12e eeuw (volgens Oppermann) stamt. Duidelijk is, en daar zijn alle geleerden het over eens, dat de tekst van Ruopert niet ongerept is overgeleverd, maar voorzien is van latere toevoegingen.
    Maar klopt bovenstaande traditie wel? Afbeelding hHieronder: de weg die de vita Adelberti middels kopieën heeft afgelegd.

    De visie van Albert Delahaye.
    Adelbert van Egmond is voor Nederland volslagen aprocief (legendarisch). In de "passagiers-lijst" van gezellen die met St.Willibrord overstaken naar het vasteland (in 690) komt hij in elk geval niet voor: feit 1. In Egmond is archeologisch niets uit de achtste eeuw aangetroffen: feit 2, laat staan dat er een historische continuïteit zou bestaan van de 8e tot in de 10e eeuw en later: feit 3 . Het klooster is van veel recentere datum dan doorgaans wordt aangenomen : het werd gesticht in de twaalfde eeuw, bijna vier eeuwen na het veronderstelde jaar van Adelberts verscheiden: feit 4.
    Ondanks dat het verhaal van Adelbert een hoeksteen is van de vroege Hollandse gravelijke geschiedenis, wordt in "De Franken, hun optreden in het licht der historie" van dr.D.P.Blok het levensverhaal van Adelbert ingekort tot : «[...] Adelbert, die in Egmond actief zou zijn geweest.››. Dus ook Blok spreekt hiermee zijn twijfel uit: feit 5.

    Zoeken we in de belangrijkste referentiewerken van de Hollandse geschiedenis, dan blijkt dat Adelbert vaker af- dan aanwezig is en dat de geschiedkundigen Adelbert stilzwijgend geleidelijk van het toneel voeren: feit 6. Daarbij dienen ze te bedenken dat daarmee de Egmondse bronnen in hun geheel hebben afgedaan, en zonder Egmondse bronnen is er geen vroege gravelijke geschiedenis van Holland, waarvan het dan nóg duidelijker wordt dat die is ontleend aan de streek ten noorden van Artesiक en de omgeving van Gent: feit 7.

    Dirk I ontvangt volgens de traditie de kerk van Egmond van koning Karel de Eenvoudige. Maar Karel was koning van West-Francië en had dus geen zeggenschap over Noord-Holland, dat tot het midden-Frankische rijk hoorde: feit 8. De tekst waarin sprake is van deze schenking kan dus geen betrekking hebben op Egmond, maar had betrekking op Emunde (zie hierna bij W.A.Fasel): feit 9.

    In 1933 concludeerde de Utrechtse hoogleraar Otto Oppermann over de Vita S. Adalberti : «Hoe dit ook zij, het resultaat van ons onderzoek is voor de vita Adalberti alles behalve gunstig te noemen. Juist de voor de geschiedenis van Egmond en het graafschap Holland belangrijke feiten, die zij bevat, zijn niet in de 10e eeuw door Ruopert te boek gesteld, maar in de tweede helft der 12e eeuw door een schrijver, wiens opgaven men met eenige scepsis dient te beschouwen. De bedoeling van de bewerker is klaarblijkelijk, St. Adalbert in verband te brengen met het klooster Egmond en de eerste Hollandse graven. Een dergelijk verband bestond oorspronkelijk niet›› : feit 10.

    In 1984 publiceerde drs.W.A. Fasel, archivaris in Alkmaar, een boekje over de mythe van St. Adelbert. Hierin ontkracht hij de geschiedenis die St. Adelbert aan de omgeving van Egmond verbindt en komt met bewijzen voor een heel andere gang van zaken. Fasel plaatst St. Adelbert in noordwest Frankrijk in een abdij bij Abbeville. Daar werd op 25 juni het feest van St. Adelbert gevierd en die traditie is zeker ouder dan die van Egmond: feit 11. Maar wat heeft deze abdij dan te maken met Egmond ? Wel, in deze abdij werd het Evangelarium van Egmond gemaakt, genoemd naar het riviertje de Emunde, vlakbij Abbeville: feit 12. Aan de monding van de Emunde ligt de plaats St. Omaars en die ligt weer op twee kilometer afstand van het plaatsje Hallines (Hallem). Deze beide plaatsen worden genoemd in de levensbeschrijving van St. Adelbert: feit 13. Bovendien bevonden de relieken van St. Adelbert zich hoogst waarschijnlijk in de abdijen van Abbeville en vervolgens in die van St. Omaars. Zeker is dat ze daarna, in de tiende eeuw, terechtkwamen in het St. Baafsklooster in Gent, waar abt Womar toen de scepter zwaaide: feit 14. Womar was afkomstig uit de abdij van St. Omaars en werd later abt van de St. Baafsabdij en de St. Pietersabdij, beide in Gent.
    En nu de clou : de abdij van Egmond is gesticht vanuit de St. Pietersabdij van Gent: feit 15. Als we bedenken dat het klooster in Egmond eerst aan St. Pieter was gewijd en pas later aan St. Adelbert, dan lijkt het erop dat de genoemde geschiedenis, en dus ook de namen Emunde en Hallem, zijn meegenomen met de stichting van de abdij in Egmond halverwege de 10e eeuw (rond 940): feit 16. *)

    De relieken van Egmond: geloof is niet te bestrijden met feiten.

    Met betrekking tot de relieken van Egmond is er wel degelijk aanleiding tot enige verbazing en scherts (zie de foto's van de plechtige processie en 'relevatio' van het kistje waarin deze relieken waren opgeborgen).

    In de bul van de paus van 2 oktober 1465 verleende paus Paulus II de abdij van Egmond toestemming om relieken uit andere kerken en kloosters naar de abdij over te brengen en te bewaren. Dr.P.A.Meilink (*) beschrijft het zo koeltjes en summier, maar gelukkig heeft Dr.H.E.van Gelder (*) de achtergronden belicht. Het blijkt dat de paus deze toestemming verleende "tot verhoging van de heiligheid der abdij en om haar uitverkoren te doen worden als bedevaartplaats". We vragen ons af, of het alom bekende genadeoord, waar St. Adelbert werd vereerd, dan nòg uitverkorener moest worden? Petrus de Haga Comitis, prior van het klooster Alteriberg bij Keulen, wist verschillende Duitse kloosters te bewegen relieken af te staan. Zo stuurde de abt van Scheiden viermaal een forse partij naar Egmond en bij de eerste zending zaten o. m. zes hoofden van heilige maagden en martelaressen uit de groep van 11.000 maagden, waarvan er vier bij name bekend waren en twee helaas anoniem moesten blijven. "De namen der beschrevenen vindt gij aan de schedels bevestigd", meldde de abt. Ook de abdis van Frundisberg, de abdis van Herkingen en de abt van Altenberg stuurden een of meer partijen relieken. Onder die relieken bevonden zich die van o.m. de evangelisten Matheus, Marcus en Lucas, de apostelen Petrus, Paulus, Philippus, Bartholomeus, Johannes Minor en Thomas, alsmede een groot getal heiligen, waaronder zeer bekende zoals St.Nicolaas (in 2021 is een/het? botje van St.Nicolaas geschonken aan de St.Nicolaaskerk in Amsterdam!), Willibrord, Martinus, Benedictus, Gregorlus , Ambrosius, enz., terwijl ook relieken van Johannes de Doper, Maria Magdalena en enige Onnozele Kinderen niet ontbraken. Klapstukken van de collectie waren echter: een stuk van de heilige spons, stof geschud van de voeten des Heren, palmtakken voor Hem uitgestrooid, een stuk steen van de Calvarieberg afgebroken tijdens de kruisiging, een sluier en een gordel gemaakt en gedragen door de H.Maagd, een stuk van de grafsteen van de H.Maagd, een stuk van de stoel van de H.Maagd waarin zij zat toen zij de Heer ontving, een stuk van het kleed des Heren, alsmede van Zijn lijkwade en zweetdoek.

    Bij zo'n fraaie collectie kon succes niet uitblijven en op 12 juli 1473 volgde de pauselijke bul, waarbij degenen, die tijdens het octaaf van Witte Donderdag de kloosterkerk bezochten en zekere giften deden, een volle aflaat en vergeving van enige gereserveerde zonden in het vooruitzicht werd gesteld. De Procurator van de abdij van Egmond te Rome was de aldaar als 'palatii auditor' verblijvende Nicolaas van Edam, proost van St. Andries te Keulen. Van hem drukt Van Gelder (*) een brief aan de abdij af, en men verbaast zich over de cinische wijze waarop hij de kloosterlingen adviseert nu niet meteen los te barsten met grootse processies, maar de zaak langzaam op te bouwen ("opdat gij geen slapende honden wakker maakt") . J.Hof (*) doet het voorkomen alsof Nicolaas van Edam, een echte doordrijver, het ene privilege na het andere van de paus verwierf "zonder opdracht van de abt, die er soms mee verlegen zat". Met betrekking tot het geknoei met de relieken stelt hij: "Wij menen er niet aan te mogen twijfelen, of de abt is ook hier weer het slachtoffer geworden van de misplaatste ijver van zijn bovengenoemde procurator".

    Het valt te betwijfelen of abt Gerard van Poelgeest inderdaad zo argeloos was. Althans, toen deze in 1464 in functie trad ging er kennelijk een andere wind waaien, hetgeen niet alleen leidde tot de verwerving van de privileges van 1465 en 1473, maar ook bijv. tot de herordening van het archief en de bibliotheek en de verbetering van de financiële administratie. Verder heeft hij de relieken wel degelijk geaccepteerd, zodat de imposante plechtigheden konden plaatsvinden welke Hof op blz. 242 beschrijft. Hof haalt de Utrechtse bisschop Hartbert erbij, die zich in 1143 bewonderend uitliet over het grote aantal relieken, en hij merkt op: "Een blik op de reliekenlijst, overgeleverd door Balduinus, overtuigt ons dat dit gezegde van de bisschop geen oratorische franje was". Oh zeker, in 1143 zullen er ongetwijfeld al vele relieken aanwezig zijn geweest (en niet tot eenieders genoegen, zoals we gezien hebben in het geval van de monnik Frederik), doch tevens is duidelijk - mits men de reliekenlijst van 1520 naast het artikel van Van Gelder (*) legt, dat een aanmerkelijk deel der relieken eerst in de jaren 1466-1468 is verworven. Uit bedoelde lijst blijkt tevens dat de collectie nog andere pronkstukken telde, o.a. een stukje van de baard van Petrus, een stukje van de stenen tafelen van Moses, een stukje van zijn staf, haar van de H.Maagd, water uit de Jordaan en een reliek van de Samaritaanse Vrouw.

    Keren wij terug naar St.Adelbertus. Bij de zendingen uit Duitsland bevonden zich geen relieken van deze heilige. Als de abdij er behoefte aan had gehad dan zouden ze ongetwijfeld door een of ander Duits klooster geleverd zijn, maar dat was niet nodig, want Egmond had ze al. Er zijn twee mogelijkheden: óf het corpus van Adelbert is inderdaad door monniken uit Gent meegenomen (en er is een sterke aanwijzing dat dit inderdaad zo is), óf het is later in Egmond opgedoken en dan is er zeker bedrog in het spel. Dit is dan niet in de 15e eeuw gebeurd, maar vóór 1113. Immers, reeds in de 12 eeuwse wijdingsberichten komen merkwaardige relieken voor (zoals van de Samaritaanse Vrouw, van Maria Magdalena e. d.), welke alleen via louche leveranciers verkregen kunnen zijn. Van andere merkwaardige relieken (o.a. de Baard van Petrus) is het tijdstip van verwerving onduidelijk; vermoedelijk is er de eeuwen door in suspecte relieken gehandeld. Blijkens het wijdingsbericht van 1113 (overigens alleen in de 15e eeuws afschrift bekend) was St. Adelbert toen al in Egmond.

    We hebben in het voorgaande geconstateerd dat schedels uit Duitsland werden verzonden, met daaraan de namen der heiligen bevestigd. Men zal de schedels, botten, been fragmenten e. d. niet open en bloot hebben verstuurd, doch ze zullen naar de gewoonte des tijds in zakjes genaaid zijn geweest, met daaraan een perkamenten strook met de beschrijving. Ook aan de relieken van St.Adelbert was een perkamenten strookje bevestigd. Het schrift zou door dr.Obbema van de Universiteit Leiden herkend zijn als 10e eeuws. Cordfunke maakt hiervan "ca. 950", zodat de tekst en de stichting van de mannenabdij dus samenvallen. Het kan zijn, maar toch heb ik mijn twijfels, aangezien ik het lettertype herhaaldelijk in veel jongere stukken ben tegengekomen waar het gebruikt werd voor opscriften boven hoofdstukken. Het zijn dan ook qua oorspronge romeinse kapitalen.


    (*) Voor de literatuur verwijzen we naar "Periodiek van de historische vereniging Oud Alkmaar" nr.2-1984.


    Sinds in 1984 het artikel "De mythe van St.Adelbert" van W.Fasel verscheen, waarin hij aannemelijk maakte dat deze heilige nimmer te Egmond heeft geleefd, is er een opmerkelijke Adelbert-activiteit te constateren. Er bleek een symposium nodig te zijn en ook verschenen er Egmondse Studiën. Het uitgangspunt van de bestrijders van het artikel van Fasel was simpel: Alles wat in de Vita S.Adalberti staat is waar en alles wat daarmee in strijd is, is onwaar.

    Met name drs.G.N.M.Vis (Georgius Norbertus Maria Vis, 1958-2019) ontopte zich als de gedreven verdediger van de Adelbert-mythe. In zijn boekje over het Medisch Centrum Alkmaar wijdt hij een hoofdstuk aan de abdij van Egmond en St.Adelbert, welke heilige door hem wordt uitgeroepen tot "Heilige Genezer". Op bl.9 beweert hij zonder een schijn van bewijs, dat al vóór de 9e eeuw zieken bij het graf van St.Adelbert genezing kwamen zoeken, zodat Egmond welhaast te beschouwen is "als het eerste medisch centrum in het noordwesten van Nederland". Alkmaar is volgens hem dan ook ontstaan in de schaduw van de abdij van Egmond, zodat de wortels van de Alkmaarse gezondheidszorg in Egmond liggen en met als konsekwentie dat Alkmaar eerst in 1341 een eigen gasthuis kreeg. De door Vis aangedragen oorkonde uit 1116 is volgens Koch (OHZ, nr.99) en 'waarschijnlijk gesponnen rondom een min of meer formele kern', dus vals. Het is een door de monikken van Egmond vervaardigde vervalsing, stammend uit de tijd dat men doende was de Adelbert-mythe te propageren. Met minder succes zo te zien dan men ongetwijfeld gehoopt heeft. Want is het niet merkwaardig, dat niet één Middeleeuwse kerk in Holland en Zeeland aan St.Adelbert was toegewijd? Zelfs niet de kerken en kapellen die onder het patronage van de abdij van Egmond stonden? Noch vindt men er altaren, vicarieën en officies ter ere van deze heilige. Noch treft men in middeleeuwse oorkonden St.Adelbert in de datumregel aan. Voor ieder weldenkend historicus het bewijs dat Adelbert later geïmporteerd is.
    Opmerkelijk blijft, zoals hiernaast al aangegeven, dat er in de kerk van Alkmaar 18 altaren waren, waarvan er niet één aan St.Adelbert was gewijd. Ook waren op deze altaren géén vicarieën of officies ter ere van St.Adelbert gevestigd, zodat het te betwijfelen valt of in de Grote Kerk überhaupt relieken van Adelbert aanwezig waren; althans, er is in de archieven geen spoor van te vinden. Het hoofdaltaar was uiteraard gewijd aan de patroonheilige St.Laurentius (overleden 10 augustus 258 te Rome), Deze martelaar was een geliefde volksheilige - hij was o.m. patroon van de armen - en werd in de gehele christelijke wereld vereerd. Het is dan ook nauwelijks denkbaar dat monniken van Egmond, die bij genoemde overeenkomst slechts een zijdelings belang hadden, met een kistje met relieken van St.Adelbert onder de arm naar Alkmaar zijn getogen om de inwoners daarop de eed te laten afleggen.
    Ook blijkt dat St.Adelbert in de latere middeleeuwse heiligenkalenders van het bisdom Utrecht ontbreekt; ook in het Ordinarium van de Dom van Utrecht, dat gold als de officiële heiligenkalender van het bisdom (waartoe ook Noord-Holland behoorde). Dit zou derhalve betekenen dat St.Adelbert in de 10e eeuw in het bisdom Utrecht word vereerd en aangeroepen, doch dat er sinds de 12e eeuw - terwijl volgens zijn Vita de wonderen in aantal en hevigheid toenamen - geen spoor meer van hem te vinden is. Haar waarom, zo vraagt men zich af, zou men dit een onzer schaarse heiligen hebben aangedaan? De conclusie dringt zich dan ook op dat hier iets goed fout zit. Mogen we b.v. Trajectum wel zonder meer gelijkstellen met Utrecht? Nu heeft Albert Delahaye beweerd dat St.Willibrord nimmer in Utrecht is geweest, maar dat zijn bisdom in Noord-Frankrijk en Zuid-Vlaanderen lag, namelijk in het gebied waar de Fresones en oudtijds de Friezen woonden. Door de invallen van de Noormannen is dit missiegebied verloren gegaan en duikt er later een ander Trajectum (= Utrecht) op, terwijl zijn klooster verplaatst is naar Echternach. In het oude bisdom van Willibrord trof Delahaye een zeer oude Willibrord-verering aan, alsook (te Abbeville) het tweede - en vermoedelijk echte - gebeente van St.Willibrord. Het bij Abbeville gelegen klooster St.Riquier was een der kloosters waar de sterfdag van St.Adelbert werd gevierd. Te Utrecht daarentegen ontstond de Willibrord-verering pas in de 14de eeuw en voor 1300 beschikte het bisdom niet eens over relieken van deze heilige.
    Aanvaarding van de denkbeelden van Delahaye houdt de erkenning in, dat de Nederlandse historici zich collectief eeuwenlang hebben vergist. Delahaye wordt dan ook weggehoond of genegeerd door de vakhistorici. Maar als hij nu toch eens gelijk heeft? Dan volgt daaruit, dat de litanie in het psalterium van Wolbodo (welke litanie hij niet zelf opgesteld zal hebben, maar overgenomen uit oudere bronnen) niets met Utrecht te maken heeft. Daardoor komen ook de z.g. Utrechtse heiligen (met inbegrip van Bonifacius c.s., die volgens Delahaye niet te Dokkum, naar te Dockinga = Duinkerken zijn vermoord) in de juiste streek terecht. Zodat we ook de relatie St.Adelbert - Egmond kunnen afschrijven.

    Tevens heeft zich onlangs een nieuw gegeven aangediend. Men heeft namelijk sceletdeeltjes, welke worden toegeschreven aan St. Adelbert, laten onderzoeken door middel van de C14-methode (Tijdschr.Archaeometry nr.34 (1992), bl.149.). Uit dit onderzoek blijkt dat de skeletdeeltjes uit de 7e/8e eeuw stammen. Niets aan de hand dus, zou men zeggen.Tegen deze conclusie heeft echter drB.K.S.Dijkstra, die het onderzoek entameerde, bezwaar aangetekend. Dijkstra heeft namelijk de C14-methode toegepast op de skeletten van een aantal 'Hollandse graven en gravinnen. Aangezien van deze graven en gravinnen het sterfjaar bekend is, was dit een unieke gelegenheid om te controleren of de C14-methode klopt. Welnu, het bleek dat de C14-dateringen veel te oud uitvielen, zodat een correctiefactor moest worden ingebouwd. Vastgesteld werd, dat bij een dieet van zeevoedsel de menselijke beenderen veel oude koolstof bevatten en dat deze koolstof de oorzaak is van de te oude dateringen. Bij Dirk I, die zijn jeugd aan het Frankische hof doorbracht (waar veel vlees en weinig vis zal zijn gegeten), was het verschil maar 130 jaar, terwijl bij Willem I, die leefde ten tijde van grote overstromingen (waarbij vee verloren ging en vlees dus schaars zal zijn geweest), het verschil maar liefst 412 jaar bedroeg. Welke konsekwenties heeft dit voor St.Adelbert? De heilige zal als kloosterling weinig of geen vlees gegeten hebben, terwijl - als hij te Egmond heeft gewoond - hij aan vis geen gebrek zal hebben gehad. Er zijn derhalve twee mogelijkheden: Of het scelet stamt inderdaad uit de 7e/8e eeuw en dan heeft Adelbert niet te Egmond geleefd (maar is van elders geïmporteerd) of het skelet is veel jonger en kan dus onmogelijk van Adelbert zijn. In dat geval heeft men een willekeurig skelet opgegraven en dit den voIke als "Sint Adelbert" gepresenteerd. Als dit scelet afkomstig zou zijn van een Egmondse viseter, we bij de 7e/8e eeuw vier eeuwen of meer mogen optellen. We komen dan terecht in de 11e/12e eeuw, precies de tijd waarin de Adelbert-mythe ontstond.

    In dit verhaal is feitelijk te lezen hoe mythen ontstaan en hoe men aan aansprekende relieken komt. Vergelijk dit laatste met het Corpus van St.Willibrord dat men in Echternach meent te hebben.

    Egmond en de eerste graven van Holland
    In 1986 publiceerde Van Winter en Cordfunke in Tijdschrift Holland (febr.) het artikel "Egmond, St.Adelbert en de eerste graven van Holland." Daarbij werd ook W.A.Fasel in de discussie betrokken, zij het terloops. Zij openen aldus: "Enige jaren geleden heeft Rentenaar betoogd, dat de nederzettingen die de heilige Adelbert, patroon van de abdij van Egmond, in het begin van de 8e eeuw in het Egmondse landschap aantrof, Rinnegom, Egmond, Hallem en Arem waren. Deze nederzettingen waren gering van omvang en eenvoudig van structuur. In het nabijgelegen Heiloo werd door Willibrord tussen 719 en 722 een houten kerkje ge. bouwd, dat na diens dood in het bezit van de abdij van Echternach overging". Volgt het verhaal over Ruopert en de Vita S.Adalberti, de stichting van het houten nonnen. klooster en de stenen mannenabdij, zijnde "tot zover in grote trekken de feiten waarover de historici het wel min of meer eens zijn".
    Fasel schrijft hierover: Het is alleszins duidelijk dat hier gezaghebbende geschiedschrijving plaatsgrijpt, hetgeen gepaard gaat met het veelvuldig verwijzen naar andere gezaghebbende auteurs en het veelvuldig aanroepen van "de overlevering" en "de traditie" (ook wel "taaie traditie" geheten), terwijl tevens zinsneden als "het is aannemelijk dat....", "het is heel goed denkbaar dat.....", "waarschijnlijk lijkt het ons wel dat....." niet van de lucht zijn. In aanmerking genomen het feit dat de oudste Hollandse geschiedenis ten gevolge van het nagenoeg ontbreken van authentiek, onvervalst, ongeïnterpoleerd archiefmateriaal voor 99% uit hypothesen bestaat, is het maar gelukkig dat er zoveel eenstemmigheid heerst. Dat degene, die weigert op een dergelijke wijze geschiedenis te beoefenen, weinig waardering zal oogsten, zou mij koud laten, ware het niet dat Van Winter/Cordfunke mij weliswaar bestrijden, doch niet de moeite hebben genomen mijn standpunten uiteen te zetten.

    Zo schrijven Van Winter/Cordfunke: "Terloops merken wij op dat de heilige Adelbert weliswaar een locale heilige is geweest, maar - in tegenstelling tot wat onlangs door Fasel werd beweerd - wel degelijk ook in ruimere kring bekend was. Zo waren er handschriften van Vita I in Stavelot (voor 1105), Rolduc en Trier. Het waren afschriften van de oorspronkelijke tekst.....". Ik moge opmerken dat ik in mijn artikel (Oud Alkmaar, 8e jrg.nr.2) erop heb geattendeerd, dat St.Adelbert in verschillende heiligenkalenders en litanieën wordt genoemd, te weten te Brussel, Trier, Stavelot en Abbeville. Ik knoopte hieraan de conclusie vast, dat Adelbert niet in Kennemerland heeft gearbeid maar in zuidelijker streken en dat zijn verering met zijn corpus naar Egmond is gebracht. Dit temeer omdat geen der Noord-Nederlandse kerken, zelfs niet die welke aan de abdij van Egmond toebehoorden, Adelbert als patroon had, alsook dat Adelbert zich niet in de datumregel van Noordhollandse oorkonden manifesteert en hij ook niet in het kalendarium van het bisdom Utrecht voorkomt. Volgens mij was Adelbert dus wel degelijk in ruimere kring bekend, zij het aanvankelijk niet in de streek waar Cordfunke hem plaatst. Het minste waarop een schrijver mag hopen is toch wel dat hij correct wordt geciteerd. Maar goed, het is niet de eerste keer dat Cordfunke mij meningen in de mond legt die ik nimmer heb geuit en mij vervolgens met mijn eigen gegevens bestrijdt. En verder begrijp ik niet welk bewijs door die afschriften te Stavelot enz. wordt aangedragen. De Egmondse Vita I is immers ook een afschrift! Dus als het origineel ontbreekt en we niet weten wat in dat origineel heeft gestaan en wat door latere bewerkers is toegevoegd, hoe kunnen wij dan weten wat een afschrift is van wat?
    Ook schuwen de auteurs de apodicties niet. "Het staat vast dat Willibrord in deze streek is geweest" lees ik op bl.16. Zij, en velen met hen, geloven derhalve rotsvast in de pretenties van de abdij van Echternach m.b.t. een aantal kerken (w.o. Heiloo), die door willibrord gesticht zouden zijn. Ik zet grote vraagtekens achter deze pretenties, aangezien ik het bewijsmateriaal verre van overtuigend vind. Met name heb ik mijn twijfels t.a.v. het door Blok medegedeelde lijst je met namen van Hollandse en Friese kerken (Naamkunde 6, bl.167). Er staan kerken op die niet geclaimd zouden worden en er behoren kerken op te staan die wel geclaimd werden, kortom het is een rommeltje, maar desondanks zou het op zeer oude gegevens stoelen? Men kan met evenveel recht beweren dat de Echternachse broeders naar Holland zijn gereist om poolshoogte te nemen en gegevens te verzamelen i.v.m. de te stellen pretenties. De konsekwentie is enorm, want als de broeders, misleid door wat namen in oude oorkonden, in de verkeerde streek bezig waren, dan zakt wel de Willibrord-legende als een pudding in elkaar.

    Duidelijk is in alle geval, dat een historische hypothese ondersteund moet worden door archeologische vondsten, want anders blijft het verhaal in de lucht hangen. Doch ook het archeologisch bewijsmateriaal is uiterst twijfelachtig. Men kan zich er zelfs over verwonderen, dat daaruit niet allang heel andere conclusies getrokken zijn. Halbertsma, die naar Heiloo kwam met de vooropgezette bedoeling het kerkje van Willibrord op te graven, schreef een verhaal dat aan alle kanten rammelt (Alkm.Jaarboekje 1966, bI. 62) en bestaat het om uit de vondst van 9 paalgaten te concluderen dat het kerkje er inderdaad heeft gestaan. Cordfunke doet hetzelfde t.a.v. het houten nonnenklooster. Van Winter/Cordfunke gaan aan mijn bezwaren inzake dit nonnenklooster (dat 13½ x 6½ meter zou hebben gemeten, met daarin een kapel met het gebeente van Adelbert) stilzwijgend voorbij, maar voeren wel schijnargumenten op inzake de bodemvondsten: "Recentelijk heeft Fasel gesteld, dat deze lange Adelbert-verering niet kan kloppen met het feit dat in Egmond geen scherven ouder dan de negende eeuw zijn aangetroffen. Hij verwart daarbij echter de nederzetting Egmond, waar de Adelbert-verering begon, met de nederzetting Halem, waar het klooster werd gesticht en waar pas bewoning vanaf de negende eeuw aantoonbaar is". Hoewel ik vraagtekens plaats achter bewijsvoering op grond van scherven alleen, wil ik de verwarring niet nog groter maken, zodat ik alleen maar de vraag stel, of er dan te Egmond wèl scherven zijn gevonden die getuigen van "menselijke activiteiten" in de 7e en 8e eeuw? En wanneer graaft men de 7e eeuwse nederzettingen Heiloo en Egmond eens op, alsook die nederzettingen van Rentenaar?

    Tenslotte dit: de term "iure hereditario" slaat op de titel waarop men een goed bezat, te weten in volle (erfelijke) eigendom (en dus niet b.v. in vruchtgebruik, (bruik)leen, pacht e.d.). De uitleg, die Van winter/Cordfunke eraan geven ("krachtens erfrecht" of "door erfenis verworven"), is niet juist, want het erfrecht heeft er slechts in zoverre mee te maken, dat men ook door vererving een dergelijk goed kon verkrijgen. Maar evenzeer kon men een goed, dat men een week tevoren had verworven, "iure hereditario" transporteren.

    W.A.Fasel merkte in 2009 het volgende op:
    In 1984 publiceerde ik in het blad Oud Alkmaar een artikel onder de titel De mythe van St. Adelbert, waarin ik probeerde aan te tonen dat St. Adelbert niet te Egmond heeft geleefd en gestorven is, doch van elders werd geïmporteerd. Voor sommigen was dit kennelijk een onaangename schok, terwijl anderen zich zelfs in hun religieuze gevoelens gekwetst toonden. En opeens bleek het nodig dat in de abdij van Egmond symposia werden georganiseerd en ook verschenen er Egmondse Studiën, waarin de relatie tussen Egmond en St. Adelbert wordt benadrukt. Van een serieuze bestrijding van mijn standpunten is evenwel nimmer sprake geweest.
    We zijn nu 25 jaar verder en ik zit nog steeds te wachten op een antwoord op mijn vraag:
  • Als Adelbert te Egmond in 740 is overleden en hij vrijwel onmiddellijk in brede kring werd vereerd, hoe komt het dan dat geen van de kerken en kapellen onder het patronaat van Egmond naar St. Adelbert is vernoemd? Adelbert was nota bene de enige heilige in Noord-Holland. En dan wordt hij nergens vernoemd of vereerd?
  • Hoe komt het, dat in geen van die kerken en kapellen – in tegenstelling tot wat gebruikelijk was – altaren, vicarieën en officies ter ere van St. Adelbert aanwezig waren ? Conclusie : Die kerken en kapellen waren er al toen eeuwen later Adelbert in Egmond opdook. Er is geen enkel bewijs dat St. Adelbert in 1264 al in Egmond bekend was. Het is derhalve een 13de eeuwse mythe.
  • Hoe komt het, dat in geheel Holland en Zeeland niet één kerk, kapel, altaar, vicarie of officie gewijd aan St. Adelbert wordt aangetroffen ? Terwijl men hem rustig kon vernoemen, aangezien hij een echte heilige was, die in verschillende heiligenkalenders wordt genoemd, zoals in heiligenkalenders te Brussel, Trier, Stavelot en Abbeville!
  • Hoe komt het dat St. Adelbert daarentegen niet wordt aangetroffen in het Ordinarium van de Dom te Utrecht, dat gold als de officiële heiligenkalender van het bisdom Utrecht (waartoe Noord-Holland behoorde), noch in andere Utrechtse kalendaria?
  • In de parochiekerk van Alkmaar waren 18 altaren, waarvan er – U raadt het al – niet één aan St. Adelbert was toegewijd. Ook waren er in deze kerk géén vicarieën of officies ter ere van St. Adelbert gevestigd, zodat het te betwijfelen valt of in de Grote Kerk überhaupt relieken van deze heilige aanwezig waren. In de archieven is er geen enkel gegeven over te vinden.
  • Is het niet merkwaardig, dat daarentegen wel in het klooster van St. Riquier bij Abbeville op 25 juli de sterfdag van St. Adelbert werd gevierd? En is het niet minstens zo merkwaardig, dat tot nu toe niet één middeleeuwse oorkonde is gevonden, waarin St. Adelbert in de datumregel wordt genoemd ?
  • Is het ook niet merkwaardig dat in Alkmaar en verre omgeving in 1116 in de opgave van te betalen 'tienden' (belasting) niet één bewoner met de naam Adelbert wordt aangetroffen? Ook onder de Hollandse adel komt de naam Adelbert niet voor.
  • Noch onder de lokale bevolking komt de naam Adelbert niet voor, terwijl de bevolking hem wel zou hebben aangeroepen vanwege zijn vele wonderen, zoals de Vita ons wil doen geloven?

    Ik heb deze vragen al in mijn vorig artikel gesteld, doch degenen die mij hebben bestreden (zoals G.N.M.Vis) gingen eraan voorbij alsof ze volstrekt onbelangrijk zijn. Ze beriepen zich op de Vita S. Adalberti en alles wat daarin staat, dat een 11e/12e eeuwse kopie is van een (al dan niet bestaan hebbend) 10e eeuws origineel dat gebeurtenissen uit de 8e eeuw heet te beschrijven. Dat alles zou de waarheid zijn. Echter deze Vita geeft geen antwoord op de bovenstaande vragen en opmerkingen.
    G.N.M.Vis (Jurjen) (1958 - 2019) benadrukte op een symposium (april 1988) dat er sprake is van continuïteit in de verering van St. Adelbert, zonder daarvoor ook maar enig bewijs te leveren. Dat moet hij ook wel blijven beweren, anders gaat niet alleen zijn geloofwaardigheid te gronde, maar ook zijn reputatie als (muziek)historicus.
    Vis zal zijn fouten niet meer kunnen erkennen en al zijn werken niet meer kunnen corrigeren. Het gevolg is dat alle toekomsyige studies die zijn werk als bron gebruiken dezelfde mythe zullen blijven herhalen. Dat blijkt het grootste probleem in de historische geografie te zijn en te blijven: het blijven rondpompen van verouderde kennis.

    *) De abdij van Egmond is echter pas gesticht in de 12e eeuw (in 1130) en niet zoals Albert Delahaye aanvankelijk nog aannam in 940. De hele theorie rondom St.Adelbert komt daarmee in een voor Albert Delahaye nog gunstiger daglicht te staan. Voor Egmond wordt het hiermee duidelijk dat de St.Adelbert opvatting een mythe uit de 12e eeuw of zelfs nog later is en niet stamt uit de 8e eeuw: feit 17.

    Wat weten we nu feitelijk echt?
    De St.Adelbertus waarover werkelijk oude bronnen bestaan, was abt van het klooster van St.Willibord, dat in Epternacum (=Eperlecques) lag. Hij was wel een volgeling van St.Willibrord, maar in 690 zeker geen reisgezel.
  • 767: Adelbertus wordt genoemd als abt van het klooster van St.Willibrord, dat van Leutharius zijn erfdeel in de plaats Hagamathingas in de pagus Ardinensis ontvangt. Waar past dit in de Nederlandse traditie van Kennemerland? Hagamathingas is Haquembergue, Ardinensis is Ardres, beiden gelegen in Noord-Frankrijk op enkele kilometers van Tournehem.
  • 774: Karel de Grote, koning van de Franken, neemt op verzoek van Adelbertus, abt van Epternacum (=Eperlecques), het klooster in bescherming, dat gebouwd is in de pagus Bedensis (Batua) aan de rivier de Sura (lees: Rura) ter ere van de H. Drievuldigheid en St. Petrus, dat de eerbiedwaardige bisschop Willibrord bouwde en waar zijn lichaam rust. Lees meer over de mythe van Echternach.
  • 775: Aldericus schenkt aan abt Adelbertus en de kerk van St. Petrus en de heilige Willibrord zijn bezittingen in de plaats Alctrestorf (is Haucourt en niet Alsdorf in Luxemburg).
  • 775: Bertsinda schenkt aan abt Adelbertus en het klooster van de heilige Willibrord haar bezittingen in de plaats Vilare (=Villers sur Authie) met een weide aan de Alesentia (= de Authie) en in de plaats Pippingen (=Aubin-Saint-Vaast).
  • 775: Uda schenkt aan abt Adelbertus haar bezittingen in de plaats Aigivingen in de pagus Muslensis (van de Selle). Aigivingen is identiek met Agilvingen en is Englefontaine, op 28 km oost van Kamerijk.
    In 775 overlijdt Adelbertus, hoewel daar geen teksten over zijn overgeleverd. In dat jaar wordt de eerbiedwaardige Berneradus (=Beornradus) als abt van het klooster van Epternacum genoemd.
    Uit deze teksten blijkt overduidelijk dat Adelbertus abt was van het klooster van Epternacum. Volgens de traditionele opvattingen was dat Echternach, waarmee de traditie van Adelbertus in Egmond op losse schroeven komt te staan. Plaatst men het klooster van Epternacum te Eperlecques, op enkele kilometers van Tournehem, dan vallen ook deze en de overige puzzelstukjes op hun plaats. Dan is ook de band met Abbeville en St.Omaars direct aanwezig, maar ook die met Dirk I, de graaf van Holland, afkomstig uit dezelfde streek. Zie bij de naam Holland.


    Lees het boek "De Ware Kijk Op" en oordeel zelf.