Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |
De stad Deventer mag Albert Delahaye wel dankbaar zijn. Dankzij Delahaye kreeg de stad volop belangstelling van de ROB (Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek) en hoefde de stad geen eigen stadsarcheoloog aan te stellen. In Deventer hanteert men de volgende Jaartallen: 768 Lebuinus predikt in Daventria 877 Oudste vermelding van Daventria 882 Davantria door Noormannen verwoest 895 Daventria bisschopsstad tot ca.925 1040 Begin bouw Lebuinuskerk 11e eeuw Bouw bisschoppelijk paleis 1130 Bouw van de Proosdij ("oudste huis") 1206 Bouw Bergkerk Vóór 1230 Deventer krijgt stadsrechten De eerste 4 jaartallen kan men gevoeglijk schrappen. Daarvoor ontbreekt elk bewijs dat het over Deventer zou gaan. In Deventer laat men nog steeds de geschiedenis beginnen met St.Lebuïnus (zie daar) die er in 768 een kerkje zou hebben gebouwd. Dat de akte waarvan hier sprake is helemaal niet over Nederland gaat, houdt men steeds buiten de discussie. Die akte vind je ook nergens in Deventer, die wordt verborgen gehouden. Het gaat hier echter om het Noord-Franse Desvres. Nu wordt in de betreffende akte sowieso nergens Deventer genoemd, maar de streek van de Isla in Saxonia. Ondeskundige geschiedschrijvers hebben van de Isla in het verleden de IJssel gemaakt en kwamen al redenerend op Deventer waar in enkele teksten de plaats Daventria wordt genoemd. Dat het hier om Deventer zou gaan is een groot misverstand, ook al lijken de namen etymologische erg op elkaar. Echter die schijnbare overeenkomst is gemakkelijk verklaarbaar als men wel eens van deplacements historiques heeft gehoord. Zo kreeg ook de IJssel haar naam en veel andere plaatsen in Nederland. Maar bestond de IJssel wel in de tijd van Lebuinus? Informatie over het ontstaan van de IJssel vindt U in het artikel De IJssel is jonger dan gedacht? Prof.D.P. Blok (zie daar) laat in zijn Lexicon de geschiedenis van Deventer beginnen in het jaar 840 met een kopie van die oorkonde uit het jaar 1000, overigens uit het Vita van St.Ludger. Na het jaar 1000 laat hij de oorkonden die betrekking hebben op Desvres (Frankrijk) en Deventer zeer verwarrend en onjuist door elkaar lopen. Prof.M.Gysseling (zie daar) laat in zijn Woordenboek de geschiedenis van Deventer beginnen in de 9e eeuw met enkele kopieën uit de 11e eeuw ook uit het Vita van St.Ludger (Liudgeri). Als eerste jaartal noemt hij 877 met een kopie uit 961 en vier kopieën uit de 12e tot 18e eeuw. Ook hij gebruikt oorkonden die betrekking hebben op Desvres (Frankrijk) en op < ahref="deventer.htm">Deventer zeer verwarrend en onjuist door elkaar. De centrale vraag is of Ludger in Nederland en aan de IJssel gepredikt heeft. De bewijzen daarvoor zijn gebaseerd op de aannamen dat met Isla de IJssel werd bedoeld. Het is wel duidelijk dat beide etymologen de geschiedenis van Deventer niet laten beginnen in 768, maar een eeuw later! Het Recent stadskernonderzoek in Deventer laat er geen misverstand over bestaan. Leest men dit artikel een beetje kritisch, dan blijkt er duidelijk uit dat Deventer in de tijd van Lebuïnus niet eens bestond. Het aantal malen dat er in dit artikel van 8 bladzijden (met veel afbeeldingen) sprake is van "waarschijnlijk en hoogstwaarschijnlijk" (9x), "lijkt of lijken" (11x), "vermoedelijk" (3x), "mogelijk" (9x), "sporen ontbreken" (3x) of "kan niet worden uitgesloten" is opvallend te noemen. Uit het gebruik van woorden als "hypothetisch", "helaas" (2x) en "echter" (4x) en "zal worden geprobeerd" spreekt al de teleurstelling dat de archeologie de traditionele opvattingen niet bevestigen. Men blijft tegen beter weten in vasthouden aan het jaar 768 en schroomt er niet voor een aantal vondsten naar dat jaar toe te interpreteren. Zie de voorbeelden hiernaast. ![]() De Tating-scherf, gedateerd in de negende eeuw. Bij deze ene scherf komt echter sterk de gedachte naar boven van 'die ene zwaluw die nog geen zomer maakt'. De streek ten oosten van Deventer wordt Salland genoemd wat traditioneel in verband gebracht wordt met de Salliërs die er gewoond zouden hebben. De naam Salland is een volgend voorbeeld van een geïmporteerde naam, meegekomen met die van St.Lebuinus en St.Ludger. Uit verschillende klassieke teksten blijkt dat de Salliërs in Frans-Vlaanderen verbleven aan de kust van Het Kanaal. In 358 n.Chr. strijdt Romeins keizer Julianus tegen de Franci die welke men gewoonlijk de Salii noemt, die het gewaagd hadden zich zonder verlof op Romeins grondgebied in Toxandrië te vestigen. Uit dit ene gegeven (er zijn meerdere voorbeelden te geven) is al op te maken dat de Nederlandse traditie vals is. In het jaar 358 was er geen Romein meer in Nederland te bekennen, laat staan dat men in Overijssel tegen Franken gestreden zou hebben. En dat Noord-Brabant, dat men altijd voor Toxandrië houdt, nog Romeins grondgebied zou zijn, is helemaal een farce. De rivier Hisla waaraan de Salii woonden, mondt uit in de zee, vermeldt een tekst uit 814. De Hisla is niet de IJssel, maar de Isla (= de Lys/Leie) in Vlaanderen die inderdaad uitmondde in de zee, wat met de IJssel allerminst het geval is. Het IJsselmeer is niet de zee, ook al heette het daarvoor nog Zuiderzee. Het gaat hier wel over teksten uit de 4e tot 9e eeuw. IJsselmeer en Zuiderzee zijn 'moderne' namen, geen klassieke. Volgens andere historici was de streek rond de IJssel het Hamaland, dus was het niet Saxonia of Salland. Overigens lag Saxonia aantoonbaar aan de kust van Het Kanaal. Zie verder bij de Saksen. |
In Deventer werd in 1951/52 de bisschopshof (tussen de Graven en de Sint-Lebuinuskerk) opgegraven, gebouwd rond 1100. De opgravers troffen ook sporen aan van oudere bouwresten die uit de 10e eeuw zouden kunnen dateren. Er werd voorzichtig gespeculeerd dat deze gebouwen wel eens tot een oude koninklijke curtis behoord konden hebben (Bron: Een Vorstelijke Palts te Zutphen, p.31/32). Dit is toch duidelijke taal? Men kan ophouden met het bestaan van Devener in de 8ste eeuw. Vanaf de 17de eeuw is met het authentieke werkterrein van Lebuinus en Ludger gesold, die van hun missiegebied bij de Isla (de Lys en Leie in Frankrijk resp. Belgie) naar de IJssel werden gesleept. Het begin van Deventer lag in de 10e eeuw, aldus Dr.A.F.C.Koch in "Die Anfänge der stadt Deventer", in 'Tussen Vlaanderen en Saksen'. Dit sluit dus uit dat Deventer het Daventria van Lebuinus en Luger was, die in de 8ste eeuw leefden. De vroegste geschiedenis van Deventer blijkt afkomstig uit Frans-Vlaanderen. Het 'begin' van Deventer is slechts slechts ontstaan door de onjuist opvatting dat de Isla de IJssel was, waar de prediking van Liudger en Lebuinus plaats vond. Beide predikers zijn nooit in Deventer geweest, immers zij predikten onder de Fresones in hun thuisland aan de kust van Channalaus (Het Kanaal). Woonden er Friezen in Deventer? Ging de bisschop van Trajectum op de vlucht voor de Noormannen, uitgerekend naar Deventer dat toen geplunderd werd? De archeologie van Deventer bevestigt de traditionele opvattingen allerminst. Men poogt met twee teksten uit 770 en 880 te bewijzen dat Deventer bestond, bij gebrek aan archeologische vondsten. De enig juiste conclusie is dan ook dat Deventer in de 8ste eeuw niet bestond. ![]() In Millam bij Watten kan men de prachtige kapel van Mildreda bezoeken. De muren van de kapel hangen vol met schilderijen over het leven van Mildreda. Onderaan staat op ieder schilderij een tekst in het Oud-Vlaams geschilderd over haar leven. Het verhaal speelde zich af rond 700. In de tiende eeuw werden haar relieken overgebracht naar Daventria waar de abdij van Sint-Omaars bezittingen had. Was dit Deventer? Van Koning Zwentibold (9de eeuw) moest Daventria evenveel rechten krijgen als het verwoeste Dorestad. Gaat het hier over Nederland? Het grote probleem in de geschiedenis van Deventer is de premisse die onjuist is, waardoor ook alle deducties onjuist zijn. De premisse is de vermeende aanwezigheid van Lebuinus in Deventer. Maar Lebuinus is nooit in Deventer geweest. In zijn tijd bestond Deventer niet eens. Alle deducties (afleidingen) zoals de stichting van de stad, of het verblijf van de bisschop van Utrecht, zijn eveneens onjuist. Enkele citaten uit verschillende publicaties: Er blijkt dus geen enkel bewijs te bestaan voor de aanwezigheid van de Utrechtse bisschop in Deventer, anders had het wel met dikke letters in dit boek gestaan. Als je dan leest wat Groothedde in het Verhaal van Gelderland schrijft, vraag je jezelf af of hij zijn eigen publicaties wel leest! Of heeft hij die niet zelf geschreven en slecht van zijn naam voorzien vanwege naamsbekendheid en commercieel belang? Het gebeurt helaas wel vaker in historisch Nederland dat publicaties niet (helemaal) geschreven zijn door de genoemde auteur(s). Zie het Bronnenboek van Nijmegen als ultiem voorbeeld, dat bij elkaar gesprokkeld is door studenten en waar Leupen en Thissen hun naam onder hebben gezet. ![]()
Ingenieur J.J.Weve kwam bij de bestudeering van de polygonale kapel op het Valkhof tot de conclusie dat we het zonder enige twijfel als een gebouw uit het tweede kwart van de 11de eeuw beschouwen. Dit vanwege vergelijkingen met de Michaëlkerk te Hildesheidm, de Lebuinuskerk te Deventer en meerdere bouwwerken in de Rijnstreek. Noot 28 in de studie van Weve verwijst naar 2 publicaties: Edgar Lehman, Der frühe deutsche Kirchenbau, Berlin 1938; en E.H. ter Kuile, De Romaanse kerkbouwkunst in de Nederlanden, Zutphen 1975.
De visie van Albert Delahaye. Wat weten we nu feitelijk echt? Het begin van Deventer lag in de 10e eeuw, aldus Dr.A.F.C.Koch in "Die Anfänge der stadt Deventer", in 'Tussen Vlaanderen en Saksen'. Dit sluit dus uit dat Deventer het Daventria van Lebuinus was, die in de 8e eeuw leefde. Informatie over het ontstaan van de IJssel vindt U in het artikel De IJssel is jonger dan gedacht? De Samenvatting van dat artikel: De IJssel is later ontstaan dan tot dusverre werd aangenomen. Dat stelt wetenschappelijk instituut Alterra, onderdeel van de Wageningen Universiteit. De stelling dat de bovenloop van de rivier rond het begin van de jaartelling is gegraven om te dienen als vaarroute, klopt volgens de onderzoekers niet. Bodemonderzoek en radiokoolstofdateringen op twee plaatsen in het IJsseldal tonen aan dat de IJssel pas in de vroege Middeleeuwen is ontstaan, tussen 600 en 950 na Chr. Daarvoor was het IJsseldal een moerassig gebied waarin een klein riviertje stroomde dat werd gevoed door lokale beken. Het riviertje groeide uit tot een rivier die uiteindelijk ook water van de Rijn afvoerde. Een populaire theorie zegt dat de bovenloop van de IJssel rond het begin van de jaartelling is gegraven door de Romeinse veldheer Drusus. Zijn soldaten zouden rond 12 voor Christus een kanaal hebben aangelegd. De theorie is gebaseerd op klassieke Romeinse geschriften en was altijd een discussiepunt tussen geschiedkundigen, archeologen en geografen. Het onderzoek van Alterra toont definitief aan dat de Romeinse theorie niet klopt, aldus de onderzoekers. Na het ontstaan van de IJssel, dus nà het jaar 950, ontstonden pas de handelssteden Doesburg, Zutphen, Deventer en Kampen. Hiermee verdwijnt dus ook de opvatting, o.a. van B.Stolte dat de Gelderse IJssel de derde monding van de Renus vormde. Wat krijgt Albert Delahaye hier weer gelijk! Het in de 17e eeuw door historici geadopteerde idee dat de Gelderse IJssel als een door de Romeinse veldheer Drusus voor zijn troepen gegraven kanaal, rond het begin van de jaartelling zou zijn aangelegd, strookt niet met de geologisch gekarteerde afzettingen (breeduitwaaierende doorbraakcomplexen) en de dateringen van begin van klei-sedimentatie ten noorden van Deventer. De Gelderse IJssel moet als een op natuurlijke wijze ontstane rivier worden beschouwd. Het ontstaan van de Gelderse IJssel kan vergeleken worden met het ontstaan van de Eem bij Amersfoort: een moerasbekken die door menselijk ingrijpen een enkele stroom werd (zie daar). Bart Vermeulen, de stadsarcheoloog van Deventer, weerspreekt dit onderzoek als volgt: "Het is moeilijk te geloven dat Deventer een stad werd voordat er een rivier lag".(Inderdaad een terechte en zeer juiste constatering.) Hij vervolgt met twee verwijzingen naar teksten. Tegen toepassing van deze teksten op Nederland zijn de volgende argumenten in te brengen: De verplaatsingen van de geschiedenis van St.Lebuinus, de Isla en Daventria vanuit Frankrijk naar Nederland komt overeen met die van Karel de Grote van Noyon naar Nijmegen, van St.Willibrord van Tournehem naar Utrecht en van St.Bonifatius van Dockeringa naar Dokkum. Het is één complexe kluwe van mythen, die, als je er één ontrafelt, ook consequenties heeft voor alle overige mythen. |
Bij het artikel wordt een scherf van een Tating-kan vertoond (zie afbeelding hiernaast). Dit aardewerk afkomstig uit Tating wordt doorgaans gedateerd op de 8e en 9e eeuw. Echter de beschrijving van het productie-proces door de monnik Theophilius in zijn 'Various Arts', stamt uit de 12e eeuw. Het was in die tijd nog bekend en werd in die tijd zeker nog geproduceerd. Daarmee wordt de datering van de negende eeuw wel discutabel als het om de productie-datum gaat en niet om de datum waarop deze scherf in de grond is gekomen. Algemeen wordt erkend dat het om kostbaar aardewerk gaat, dat ook weinig gevonden is. En kostbaar aardewerk zal zeker niet in het bezit geweest zijn van een eenvoudig keutelboertje. De scherf kan dan ook in de 10e eeuw of nog later in de grond gekomen zijn. Interessant blijft de vraag, waar de rest van de pot gebleven is. Die is ter plaatse in elk geval niet gevonden, anders was het zeker in het opgravingverslag vermeld geworden. Uit de vondst van aardewerk kunnen geen andere conclusies getrokken worden als uit de vondst van munten. Het is handelswaar en kan overal vandaan komen, wat al blijkt dat het (vermoedelijk) in Tating geproduceerd is. Door wie, hoe of wanneer het in Deventer terecht gekomen is, is slechts speculatie. Er kan geen geschiedenis mee geschreven worden. |
Zwolle.
Het is onverklaarbaar en onaanvaardbaar dat Deventer halverwege de IJssel al wel bestaan zou hebben en Zwolle aan de uitmonding nog niet. De geschiedenis van Zwolle begint in de 11e eeuw. Uit de beginperiode van de Middeleeuwen in dit gebied is maar weinig bekend, lezen we in Archeologie Magazine nr.6 van 2013. De Saksen die hier woonden schijnen rond 800 door oprukkende Franken te zijn verdreven. De oudste schriftelijke vermelding komt uit 1040. De archeologie van Zwolle bevestigt dit beeld. Na vondsten uit bronstijd en scherven van Romeins aardewerk gaapt een groot gat tot de 10e eeuw.