Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |
Lees meer over onnozele opmerkingen van Halbertsma.![]() Dr.Herre (Herrius) Halbertsma (1920-1998) staat te boek als dè deskundige op het gebied van Oud-Friesland. Hij noemde Albert Delahaye in Elseviers Weekblad van 14 mei 1966 een "warhoofd" (zie artikel hiernaast) en zijn opvattingen "science fiction", omdat Delahaye Friesland en de Betuwe in Frankrijk wilde leggen. Dat had Halbertsma dus niet goed begrepen. Wie is er hier een "warhoofd"? ![]() Een andere opmerking van Halbertsma was het hierboven vermelde citaat. Onjuist citeren en als argument tegen Delahaye gebruiken, terwijl hij dit nooit beweerd heeft. Waderloe uit de oude akten was Wattrelo in Frans-Vlaanderen. Zo vindt Halbertma hiermee inderdaad zijn Waterloo. Interessant over Waterloo is dat het een 'spiegelwoord' is dat (op de taalgrens!) samengesteld is uit water en l'eau. Deze etymologie vind je ook niet terug bij Gysseling. Bij hem is 'loo' altijd een bos, zelfs op de taalgrens. Dat zou hij als Belg toch geweten moeten hebben. Halbertsma is de archeoloog die, tegen de mening van andere archeologen in, blijft beweren dat hij te Dokkum de bron van St.Bonifatius heeft opgegraven. In zijn mening over de geschiedenis van Dokkum en de moord op St.Bonifatius ter plaatse, is hij altijd een fel tegenstander geweest van de opvatting van Albert Delahaye die dit als legendarisch beschouwde. Heeft Albert Delahaye gelijk, dan gaat de deskundigheid van Halbertsma teloor, vandaar zijn felheid tegen de opvatting van Delahaye. Zijn zoon Ruurd Halbertsma hanteerde dezelfde felheid toen hij in 'Het Geschiedenismagazine nr.5 van 2008' het boek van de Studiekring Eerste Millennium over de Peutingerkaart en de Lage Landen van ongefundeerde kritiek voorzag (zie daar). Halbertsma meende dat Delahaye in Klundert woonde (zie hiernaast) en dat hij van de Lauwers in Friesland misschien de Loire in Frankrijk wilde maken, iets wat Delahaye overigens helemaal nooit beweerd heeft. Wie is er dan een "warhoofd"? Uit alle opmerkingen van Halbertsma blijkt overigens dat hij van de studie van Albert Delahaye niets gelezen heeft, in elk geval niets begrepen heeft. Dat de moordenaars van St.Bonifatius vanover de Lauwers, dus uit de provincie Groningen kwamen, staat in geen enkele klassieke bron. Dat is een eigen fantasietje van Halbertsma. Wie bedrijft hier nu "science fiction"? Halberstma is feitelijk tweeslachtig. Als archeoloog is hij heel eerlijk en zijn z'n eigen bevindingen boven iedere twijfel verheven. Dat moet ook wel, want de archeologie liegt niet en is niet te verdraaien. Maar als historicus gelooft hij nog stellig in de mythen. Gelukkig voor hem is hij echter geen historicus maar een archeoloog. Van historie heeft hij dan ook weinig weet. Zie de opmerkingen hierboven. Het zij hem vergeven, immers hij is ook maar een wetenschapper van zijn tijd en van zijn opleiding. ![]() Dokkum bestond niet in 754. ![]() Twee taferelen ui het leven van St.Bonifatius: de doop van een ongelovige en zijn marteldood. In zijn kritiek op Delahaye noemde Halbertsma de uitspraken van Delahaye absurd. Ze zijn even absurd, schrijft hij, dat Delahaye eens mocht gaan beweren dat Rooms-Koning Willem II van Holland in 1256 niet bij Hoogwoud sneuvelde, maar in het Bois de Boulogne (in Parijs) en Willem van Oranje niet vermoord zou zijn in Delft, maar in Douai. Uit deze misplaatste opmerkingen van Halbertsma blijkt al dat hij van de hele problematiek niet veel begrepen heeft. Delahaye zal deze onzin nooit beweren en heeft dat ook nooit beweerd. Zijn studie gaat over het eerste millennium, niet over het tweede. Wie is er dan een warhoofd? Halbertsma verkondigde wel meer lasterpraatjes bij gebrek aan echte argumenten. "Die Delahaye is altijd een rare vent geweest, want hij heeft zelfs ruzie met zijn zoon" beweerde Halbertsma. Op de vraag van Delahaye "Welke van de zes?" bleef hij het antwoord schuldig. En als het waar zou zijn, wat heeft dat dan met de Karolingische kwestie te maken. Het is een typisch voorbeeld van de houding van de wetenschap om het ongelijk van Delahaye proberen aan te tonen. Als het niet met wetenschappelijk argumenten kan, dan via persoonlijke lasterpraatjes. Halbertsma (en anderen die zich ook regelmatig schuldig aan maakten) tonen hiermee haarfijn aan dat ze geen enkel wetenschappelijk argument hebben om het ongelijk van Delahaye aan te tonen. Door slechts op de man te spelen wordt het gelijk van Delahaye juist aangetoond in plaats van weerlegd, maar dat hebben deze geleerde heren wetenschappers blijkbaar niet door. |
![]() Lees zijn artikel over Bonifatius' levenseinde in het licht der opgravingen. De bevindingen van prof.dr. L.J.Rogier sluiten hier feilloos op aan: "vóór het jaar 1559 is van enige officiële verering van Sint Willibrordus, Sint Bonifatius en andere geloofsverkondigers in Nederland geen spoor te vinden". Volgens de traditionele geschiedenis is St.Bonifatius, de apostel van Duitsland, in 754 vermoord te Dokkum. Hoewel archeologisch en geschiedkundig is aangetoond dat Dokkum in 754 niet bestond, blijft Herrius (Herre) Halbertsma beweren dat St.Bonifatius in of bij Dokkum is vermoord door lieden die vanover de Lauwers Friesland binnen vielen. Hoewel er in Dokkum of in de verre omgeving ervan, archeologisch geen spoor gevonden is uit de 8e eeuw, blijft Halbertsma aan de traditionele geschiedenis vast houden. Met een hernieuwde opgraving in 1984 meende men te Dokkum de "wijwaterput van St.Bonifatius" te hebben gevonden. Het werd een complete desillusie. Delahaye heeft altijd beweerd dat de naam Dokkum niet van Dockynchirica afkomstig is, maar door een vervalsing van een kanunnik uit het bisdom Utrecht in de 14e eeuw via de verkorting Dockinga ten onrechte op Dokkum is toegepast. Daarmee kwam St.Bonifatius als 'onderdeel' van de grote "déplacements historiques" ook op de verkeerde plek terecht. Dockynchirica was de plaats Duinkerke in Noordwest Frankrijk, vlak over de Belgische grens. Friesland en dus ook de streek van Dokkum lagen in de periode tussen de 3e en 10e eeuw een flink stuk onder water vanwege de transgressies. Bovendien is een wijwaterput een grote fabel, aangezien de Paus had verboden om met water uit putten, waar een heidens ritueel mee verbonden was, te dopen. St.Bonifatius was zeer Rome-getrouw en zal dan ook zeker nooit met water uit putten gedoopt hebben. Lees hier Waarom Paus Johannes Paulus II bij zijn bezoek aan Nederland in 1985, terecht niet naar Dokkum ging. Halbertsma kreeg in zijn opvatting steun van ene H.A.M. Andela uit Sneek, die met enige triomf meedeelde dat Dokkum op een terp ligt van wel 7 meter + NAP. en dus niet onderhevig is geweest aan overstromingen door de transgressies. Indien we de opmerking van de heer Andela goed begrijpen, dan vrees ik dat hij met deze opmerking zijn eigen stelling ondergraaft, schreef Delahaye. De geschreven bronnen zeggen namelijk nergens dat St.Bonifatius IN Dokkum is vermoord, maar in de buurt van Dockynchirica en wel op de oever van de rivier de Burdine (wat bij Duinkerke de Bourre is). Met wat Andela geschreven heeft beweert hij dus dat St. Bonifatius en zijn gezellen onder water zijn vermoord. Het staat vast dat er in 754 nog geen duinen of dijken waren. Want als het niet onderhevig zijn aan overstromingen van Dokkum slechts aangetoond kan worden met een terp, betekent het dat de rest van het land overstroomd was. Dan valt er niemand te vermoorden aan een rivier die er niet was. En wat viel er dan te bekeren als het land overstroomd was en dus onbewoond? Halbertsma heeft als archeoloog werkzaam bij de ROB (Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek) in 1959 een boekje geschreven over Amersfoort dat de titel draagt: "Zeven eeuwen Amersfoort". Zijn kritiek op het werk van Delahaye wordt met dit boekje danig onderuit gehaald. Als geschiedkundige heeft hij afgedaan. In "Bruit van d'Eem. Geschiedenis van Amersfoort" lezen we hierover: (Citaat) Het is rommelig van opzet en bevat ook feitelijke onjuistheden (p.26). Voor de onjuistheden: zie hierna. De negentiende en twintigste eeuw komen nauwelijk aan bod (p.26). Volgens Halbertsma was de stad één groot openluchtmuseum geworden. Wat hij verzuimde te vermelden is dat Amersfoort daarin allesbehalve uniek was (p. 224). Halbertsma onderkende niet dat wat in Amersfoort het beeld was, ook elders voorkwam, zoals in Zuiderzeesteden als Hoorn, Enkhuizen en Medemblik, maar ook in Utrecht. Sinds de 17e eeuw was er nauwelijks gebouwd in al die steden. Het was dus geen 'Amersfoorts' verschijnsel. Iemand die meent de pretentie te hebben van deskundige te zijn op het gebied van de bewoningsgeschiedenis, laat in eigen werk menig steekje vallen. Sommige uitspraken en gevolgtrekkingen van Halbertsma zijn als controversieel ervaren. Dit geldt zeer in het bijzonder voor zijn vaste geloof in de continuïteit van de Friese bewoning vanaf de prehistorie, zoals duidelijk blijkt uit de epiloog van de handelseditie van Frieslands Oudheid. Het is een opvatting die thans door de meeste archeologen niet meer wordt gedeeld. Continuïteit van de Friese bewoning vanaf de ijzertijd werd lang aangenomen, onder meer op grond van de overlevering van oude namen van plaatsen en waterlopen. De Friese raadsheer Pieter Boeles (1873 -1961), die tevens conservator van de archeologische afdeling van het Fries museum in Leeuwarden was, leverde als eerste kritiek op deze opvatting. Maar ook Delahaye leverde daar kritiek op en toonde aan dat het bewoningshiaat veel langer heeft geduurd. Bovendien dat al die oude Friese plaatsnamen een doublure zijn van plaatsnamen in Frans-Vlaanderen. Van deplacements historiques had men in Friesland nog nooit gehoord en er daarom ook nooit onderzoek naar gedaan. Hoe kan Halbertsma en anderen dan oordelen over het werk van Delahaye dat men niet eens gelezen, laat staan begrepen heeft? Halbertsma meende Delahaye eens van repliek te moeten dienen en noemde als zijn woonplaats Klundert, terwijl Delahaye in Zundert woonde. Hieruit blijkt dat de door Delahaye aangetoonde verwarring tussen twee nagenoeg gelijk luidende plaatsnamen al verwarring wekt, laat staan als de plaatsnamen volledig identiek zijn. Er is dan zeker zorgvuldigheid geboden, anders leidt het tot onvergeeflijke fouten, wat helaas in de historische geografie van Nederland is gebeurd. Halbertsma gaat hier als deskundige op het gebied van historische geografie vreselijk onderuit. Hij weet het verschil tussen Klundert en Zundert blijkbaar niet. Bij Zundert ging hem blijkbaar geen belletje rinkelen, ofwel hij kende het geboortedorp van Vincent van Gogh ook niet. Ook de hiervoor gemaakte opmerking van Halbertsma toont al aan dat hij geen verstand heeft van historische geografie. Halbertsma betoogde dat Delahaye het Waderloe uit de oude akten als Waterloo opvatte. Dat nu heeft Delahaye nooit beweerd. Bij Delahaye was het Wattrelo in Frans-Vlaanderen. Op het gebied van culturele en historische geografie maakt hij hier onmiskenbaar een grove misser. Hoe zorgvuldig ben je dan bij je eigen determinaties geweest? Zo vindt Halbertma hiermee inderdaad zijn Waterloo. Een bijzondere opgraving van Herre Halbertsma was die op de terp van Dokkum, waar de met kleizoden opgeworpen heuvel werd aangetroffen op de plek waar Bonifatius 1200 jaar eerder was vermoord. Het onderzoek - in het Bonifatius-jaar trok grote landelijke belangstelling. De opgraving werd op 4 juli 1954 zelfs bezocht door koningin Juliana, die zich door Halbertsma uitvoerig liet informeren. Overtuigd was de koningin blijkbaar niet echt, want het standbeeld van Bonifatius in Dokkum liet zij in 1962 door haar dochter prinses Beatrix onthullen. Die eer was haar blijkbaar te na. Nadien bleek het hele Dokkum-verhaal te berusten op mythes en vrome legenden, wat ook Halbertsma niet kon ontkennen. Zie hierna. ![]() Wat schrijft Halbertsma in 1967 zelf over die put van St.Bonifatius? "Er werden geen aanwijzingen gevonden dat deze put ouder is dan het laatste kwart van de 16e eeuw en derhalve niet de "fons" kan zijn, welke gedurende de Middeleeuwen het doelwit van de Bonifatius-pelgrims was". (Bron: H.Halbertsma). De zogenaamde put van Bonifatius was aanvankelijk uit de 14e eeuw en blijkt dus nu niet ouder te zijn dan de 16e eeuw. De pelgrims waren, net als Halbertsma, wel erg goedgelovig. Met zoveel geloof, hebben ze de bekering door het water in de put van Bonifatius niet echt nodig gehad. Deze bevindingen (van Halbertma zelf) hebben hem blijkbaar niet aan het denken gezet. Hij is ook nooit teruggekomen op zijn uitspraken over de opvattingen van Delahaye aangezien hij maar al te goed begreep dat die volkomen gelijk had. Dat toegeven is natuurlijk wel dodelijk voor je eigen prestige, dus dat gebeurde dan ook niet. Soms ook zag Halbertsma het licht en bevestigde daarmee de visie van Albert Delahaye. In 1989 schreef Halbertsma aan E.H.Cordfunke (p.110): 'Niemand bleek Frieslands Oudheid te hebben gelezen, dus opnieuw die onzin over de overwinning van Karel Martel op Radbod, de twee oorlogen tussen Pippijn en Radbod, de verkeerde Bonifatiusbron etc.' En over de zogenaamde konings terp in Wijnaldurn: 'Als men Frieslands Oudheid goed gelezen had, zou men weten dat Radbod aanzienlijke vloten tot zijn beschikking had en met amfibielegers de Franken ernstig bedreigde tot vlak voor zijn dood in 719 toe. Zo'n machtig man verschuilt zich niet in Wijnaldum waar je heus geen geduchte vloot kunt uitrusten of duizenden militairen kunt verzamelen. Hier krijgt Albert Delahaye op 2 belangrijke punten gelijk van H.Halbertsma. De juiste conclusies hebben hij en andere historici er nooit uit getrokken. In een antwoord op een ingezonden brief van Halbertsma, die de term 'warhoofdige auteur' gebruikt, geeft Delahaye hem repliek en zegt dat het nu zijn beurt is om warhoofd te zeggen. (Zie hieronder: klik op de afbeelding voor een vergroting). Lees beide ingezonden brieven nauwkeurig door. Zo werkt wetenschap blijkbaar. Voor het in de brief van Halbertsma genoemde bericht van de R.O.B. jaargang X-XI, 1960-1961 klik hier. ![]() Sinds de 15e eeuw lijkt er een levendige belangstelling te zijn geweest onder de bewoners van het kustgebied tussen de Vlie en de Weser over de oorsprong van hun voorouders. De meest uiteenlopende en vaak de meest fantastische theorieën verschijnen in veel verschillende geschriften; er ontstonden ontelbare controverses. Sommigen beweerden de Friezen zijn de afstammelingen van de Trojanen, anderen beweerden dat ze afstamden van de joden of van de lijfwacht van Alexander de Grote of wat dan ook; maar in het algemeen geloofde men in het idee dat de naam 'Fries' is afgeleid van de stamvader Friso, die ergens in het verleden zijn volk leidde van het verre Oosten naar Friesland. Gezien het feit dat in de Friese sagen vaak overeenkomsten met die van de Saksen te zien zijn, uitte Bolhuis van Zeeburgh in 1873 zijn overtuiging dat de Friese traditie berustte op die van de Nedersaksen en niet kon bogen op originaliteit, wat toen als algemene acceptatie werd aangenomen. Maar vervolgonderzoek heeft uitgewezen dat de relatie er niet was, dus eenzijdig zoals vroeger werd aangenomen, en dat hierbij een zeer diverse reeks variaties te zien was van wederzijdse invloeden. Daarnaast hebben enkele Friese sagen motieven, die geheel onbekend zijn in de sagen van de Saksen. Onder deze zijn de opmerkelijke reeks verhalen die met elkaar verbonden zijn met de Gronenborg, een bisschoppelijk kasteel de motte op de Hunze in Groningen, bewaard in 'Het Freske Riim '. Tekst en script zijn niet eerder bekend dan de eerste helft van de 16e eeuw, maar van andere bronnen kan worden afgeleid dat in de 13e eeuw al deze verhalen onderdeel waren van het repertoire van ritmisch recitatiemateriaal uitgevoerd in Friesland. In deze verhalen spelen koning Radbod, koning Karel, Willibrord de ambassadeur van God, en Godfried de Normandiër de belangrijkste rollen. De oudste en tegelijkertijd de meest sobere uitdrukking in de opgeschreven sage is datgene wat deel uitmaakt van de zogenaamde 'Overkeuren'. De oudste Friese versies vanaf het begin van de 13e eeuw, maar dit is goed beschouwd een vertaling van een eerdere tekst in het Latijn. De opening van deze 'Keuren' noemt de 'Vestiging van de Friezen', die met schepen aan land kwamen. Afgesproken was dat de eerste die een geschikte landingsplaats vond, de anderen zou signaleren door een 'pic tunna' te ontsteken, een vat pek. 'Het Freske Riim' borduurt duidelijk voort op dit verhaal en we lezen dat het aantal schepen zeven was, in overeenstemming met het aantal Friese landen aan zee, terwijl de Eems werd genomen als de stroom de kolonisten opzeilden toen ze aankwamen. In Westergo heerst echter de overtuiging dat deze stroom de Vlie was en Staveren de plek was waar de Friezen voor het eerst voet aan land zetten. Het is wel duidelijk dat deze 'Friese tradities' niet verder teruggaan dan de 13e eeuw. En in die tijd werd de traditie van St.Willibrord in Utrecht steeds meer als een waarheid ingevoerd. In begin 14e eeuw ontving Utrecht ook de eerste relieken van de heilige die men in Echternach had opgevraagd 'omdat men er nog geen bezat'. De fabel van Dokkum.
|