Geschiedenis van de lage landen in het eerste Millennium
Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.

Geschiedenis van de lage landen in het eerste millennium.

"Geschiedenis is alleen interessant als zij uitvoerig is". (Machiavelli)

Lees in het kort waar het precies over gaat in Vraagstukken in de Historische Geografie van Nederland.

In Nederland is men steeds van mening geweest dat Karel de Grote een palts had in Nijmegen, dat het Oppidum Batavorum -de hoofstad van de Bataven- in Nijmegen lag, dat de Bataven in de Betuwe woonden, dat de Romeinse stad Ulpia Noviomagus ook Nijmegen was, dat de Noormannen Nijmegen en Wijk bij Duurstede, dat in Nederland Dorestad zou zijn, plunderden, dat St.Willibrord zijn bisschopszetel in Utrecht had en St.Bonifatius bij Dokkum was vermoord.
"Steeds van mening?" ........, totdat in 1958 een geruchtmakend boek verscheen dat de historische wereld in Nederland en ver daarbuiten op haar grondvesten deed schudden.
Het boek had de titel "Het mysterie van de Keizer Karelstad", dat met één slag de hele Nederlandse geschiedenis van de Romeinse tijd tot de 12e eeuw van tafel veegde. Het boek was geschreven door Albert Delahaye, toen adjunct-archivaris van Nijmegen.


Vragen over de geschiedenis.
De geschiedenis van de Lage Landen (les Pays-Bas heeft altijd veel vraagstukken gekend, zoals
  • "Is Julius Caesar wel in Nederland geweest?"
  • "Waar zijn de Bataven gebleven?"
  • "Waarom is er juist in Friesland vanouds geen enkele kerk naar St.Willibrord vernoemd?"
  • "Hoe kon St.Willibrord een bisschopszetel in Utrecht hebben en een abdij helemaal in Echternach?"
  • "Is Bonifatius in Dokkum vermoord?"
  • "Waarom vinden we in Nederland het Romeins steeds onder een flinke laag zeeklei"
  • "Waarom vinden we in Nederland niets terug van de plunderingen van de Noormannen?"
  • "Waarom vinden we in Nijmegen niets terug van het paleis van Karel de Grote?"

    Behalve deze vragen zijn er nog veel meer te stellen, waar de klassieke bronnen of de archeologie nooit overeen kwam met de traditionel geschiedenis.

    De archeologie is wat die vermeende geschiedenis wel duidelijk: er is niets gevonden uit die perioden op de plaatsen waar dat wel noodzakelijk zou moeten zijn.
  • De antwoorden.
  • Er is geen enkel bewijs dat Julius Caesar met zijn legioenen ooit in Nederland was. Lees meer over Caesar.
  • In de Betuwe is niets van de Bataven gevonden. Waar lagen de 500 plaatsen die in verband met de Bataven en de Batua genoemd worden? Er is er niet één in Nederland gevonden. Lees meer over de Bataven.
  • In Friesland en Utrecht en verre omgeving is niets uit de tijd van St.Willibrord gevonden. Lees meer over de Willibrord.
  • De bisschopszetel in Utrecht en zijn abdij in Echternach is een mythe, ontstaan door het foutief lezen van de klassieke teksten. Lees meer over Echternach.
  • Bonifatius kan niet in Dokkum vermoord zijn, want Dokkum bestond niet eens in zijn tijd. Lees meer over Bonifatius en over Dokkum.
  • Dat Romeins Nederland onder een dikke laag zeeklei ligt, is het gevolg van de transgressies. Lees meer over de Transgressies.
  • In Nederland is niets van plunderingen of brandstichting door de Noormannen gevonden. Lees meer over de Noormannen.
  • In Nijmegen is niets uit de tijd van Karel de Grote gevonden. NIETS van een palts, niets van kronieken, akten of connecties met andere steden of landen. Lees meer over Karel de Grote en over Nijmegen.

  • Hieruit alleen al mag blijken dat Nederland een valse geschiedenis hanteert in het eerste millennium. Niets van de hele vermeende geschiedenis wordt door bodemvondsten bevestigd. Ook alle op Nederland toegepaste teksten, gaan niet over ons land. Nederland beschikt over geen enkele eigentijdse schriftelijke bron. Alles wat wij van onze vermeende geschiedenis weten staat in Franse kronieken en handelen over Noord-Frankrijk.

    Wat had Albert Delahaye als adjunct-archivaris in Nijmegen namelijk ontdekt? Dat er van de hele Karolingische periode die in Nijmegen toch ruim 400 jaar geduurd zou hebben, zich geen snipper papier in het archief bevond. De oudste archiefstukken dateren van na 1196! Hoe kan dat nu, heeft hij zich afgevraagd. Evenmin was er archeologisch iets uit de Karolingische tijd gevonden. De musea liggen vol met Romeinse relikten, niets van daarna. De bouwwijze van de burcht op het Valkhof die buiten de oudste stad lag, deed ook niet Karolingisch aan. De Karolingers bouwden hun burcht immers altijd in het centrum van de stad, ofwel de stad vormde zich rondom de burcht. De stadsontwikkeling van Nijmegen was die van een Duitse stad.
    Op zoek naar antwoorden op de vragen rondom het ontstaan van Nijmegen, kwam Albert Delahaye tot onthutsende conclusies. Elk nieuw gevonden feit leverde meteen weer nieuwe vragen op. Het zoeken naar alle antwoorden zou het levenswerk worden van Albert Delahaye, immers het ene probleem bleek nauw samen te hangen met het volgende.

    Men kan zich voorstellen dat de historische wereld geschokt was, zich moest hervinden en zich als één man ging verzetten tegen dit boek en tegen Albert Delahaye en hardnekking de eenmaal vastgestelde traditie bleef verdedigen. Aan die onwrikbare historisch feiten kon toch niet getwijfeld worden? Het was alsof een klein kind verteld wordt, dat St.Nicolaas niet bestaat. Met diezelfde kinderlijke verbetenheid hebben historici de twijfel en argumenten die Albert Delahaye op tafel legde, willen bestrijden en belachelijk proberen te maken. In het hoofdstuk ongelooflijk zijn veel van deze weerleggingen verzameld.

    Maar Albert Delahaye wilde geen twijfel zaaien, maar een discussie aangaan over alle vragen die hij had. Echter de historische wereld was te geschokt om daarop op een wetenschappelijke manier te reageren. Men heeft zich vastgebeten in de traditie en deze met alle middelen proberen te verdedigen, alsof hun eigen belang -in veel gevallen was dat ook zo- op het spel stond. Immers, wat Albert Delahaye ontdekte, hadden de professionele historici moeten ontdekken, waar Albert Delahaye vragen over stelde, hadden de wetenschappers blijkbaar nooit over nagedacht?

    De beschrijving van de geschiedenis in Noord-West Europa over een periode van meer dan 1000 jaar is aan een grondige herziening toe.
    Vanaf de Romeinse tijd tot aan de Middeleeuwen zijn de bronnen verkeerd gelezen en begrepen en werden namen van rivieren, plaatsen en volksstammen met hun gebeurtenissen verkeerd geplaatst. Gebeurtenissen die gezien de teksten thuis horen in Noord-West Frankrijk, werden verspreid over een groot gebied van Europa tot aan Hongarije en Rusland toe!

    ST. WILLIBRORD, apostel van de FRIEZEN, heeft ook niet in Utrecht gezeteld maar had zijn missie-bisdom in Frans Vlaanderen en Belgisch West-Vlaanderen. In zijn tijd woonden er geen Friezen in het midden en noorden van Nederland, dat volledig overstroomd was. Het ALMERE, dicht bij zijn zetel gelegen, was niet de Zuiderzee maar het bevond zich in het noord-westen van Frankrijk.
    WIJK BIJ DUURSTEDE was ook niet het oude DORESTADUM. De plaats bestaat nog in het noord-westen van Frankrijk en heet nu AUDRUICQ, een naam die rechtstreeks van Dorestadum is afgeleid en die vanzelfsprekend zoals alle plaatsnamen sinds de 7e eeuw een evolutie heeft ondergaan. De recente opgravingen in Wijk bij Duurstede hebben geen enkel bewijs opgeleverd dat het oude Dorestadum ter plaatse lag. Integendeel: de resultaten ervan hebben op spektakulaire manier aangetoond dat zij op essentiële punten afwijken van hetgeen uit de historische bronnen over Dorestadum bekend is.

    De zogenaamde "historische zekerheden" van Nederland zijn pas lang na de feiten voor het eerst geponeerd, soms 4 à 5 eeuwen daarna, wat duidelijk uit de Nederlandse geschriften blijkt. Dit roept terecht de vragen op: 1. Waarom het zo lang moest duren vóórdat die "waarheden" werden opgeschreven? en 2. Was het wel de waarheid, die opeens, zo lang na de feiten en zonder de minste voorafgaande traditie werd ontdekt?
    Er is vaak geen sprake geweest van opzettelijke vervalsing. Door omstandigheden, die achteraf geheel te begrijpen zijn, slopen enkele grote en kleine fouten binnen, waaruit later alle konsekwenties getrokken werden, die door de oude geschriften in werkelijkheid of naar de schijn daarmee verbonden waren.
    Men doet er goed aan, zijn verbazing, verontwaardiging of andere emoties te beheersen en de uiteenzetting nuchter te volgen. Sentimenten zijn een slechte gids in historische zaken. Laat je niet misleiden door de in hun eer aangetaste Nederlandse historici, klassici en archeologen, die kritiekloos en zonder eigen onderzoek van de eerste bronnen de amateurs uit de 12e tot de 17e eeuw nageschreven hebben, en het nog durven voorstellen alsof het kluwen van mythen daaruit voortgekomen, onaantastbare wetenschap is. In deze tijd hebben professoren geen enkel gezag meer alleen uit kracht van hun titel, maar moeten zij als alle gewone stervelingen bewijzen wat zij beweren. Men verwijt Albert Delahaye, dat hij "belangrijke historische feiten" verzwijgt. Welke dat zijn, heeft hij nooit mogen vernemen, zodat hij niet eens de kans kreeg op deze dooddoener te antwoorden. Het zullen wel de mythen zelf zijn, die men bedoelt, de klassieke vicieuse cirkel van de geplaagde hond, die in zijn eigen staart tracht te bijten.

    Terug naar de authentieke bronnen.

    Toen Albert Delahaye in 1955 zijn eerste twijfel liet horen over de historiciteit van de residentie van Karel de Grote te Nijmegen, werd een akte uit 777 hem als "afdoend bewijs" voor de voeten geworpen. Daarin is sprake van een schenking van Karel de Grote aan de kerk van Trajectum en dat Niumaga, wat bij de dagtekening aan het slot van de akte staat, "zonder de minste twijfel" als Nijmegen moest worden opgevat. Immers de akte handelt over een schenking aan de kerk van Utrecht, en de korte afstand tussen de schenking en de plaats van de oorkonde de interpretatie van Nijmegen dwingend maakt. Het is onvoorstelbaar, dat dit argument kwam van een hoogleraar in geschiedenis! Het uitgangspunt was al fout, omdat het geen schenking aan Utrecht betreft. Bovendien is het een onvergeeflijk vergrijp tegen de historische methodiek, daar men zulke konklusie niet mag trekken. Zou zij opgaan, dan zou men ook alle plaatsen van de gehele wereld, in de bullen van de Paus genoemd, in de omgeving van Rome moeten lokaliseren. Zelfs als het inderdaad een schenking aan Utrecht was geweest, dan doet het niet terzake op welke afstand die uitgegeven is.

    De reaktie toont op de eerste plaats wel duidelijk aan, dat de verschillende Nederlandse mystifikaties zo in elkander verweven zijn dat zij, wat inderdaad het geval is geweest, elkaar nodig hadden om te blijven staan. Wordt er één omver gehaald, dan stort het lemen beeld van de gangbare geschiedenis van Nederland tot de 10e eeuw in elkaar. Ten tweede blijkt dat velen meenden dat alles sloot als een bus. Wat zij als een voor de hand liggend deksel op de twijfel beschouwden, bleek bij nader toezien helemaal niet te passen, omdat het bij een kritisch onderzoek ook vals bleek te zijn.

    De geschiedenis van de Lage Landen (les Pays-Bas vanaf de Romeinse tijd tot in de 11e eeuw, heeft zich altijd gekenmerkt door veel vraagstukken. Zie het hoofdstuk over Twijfel. De problemen die zich voordeden zijn vooral van geografische aard, wat natuurlijk ook historische gevolgen heeft.
    De historische geografie van de Nederlanden uit het eerste Millennium was gebaseerd op een aantal veronderstellingen, waarvan blijkt dat die onjuist waren. Er is eerder getwijfeld aan de juistheid van een aantal "zekerheden", omdat steeds duidelijker bleek dat niet alleen de archeologie, maar ook talrijke geschreven bronnen deze "zekerheden" tegenspreken.

    Van een vaderlandse geschiedenis is tussen 250 en 1100 geen sprake om de eenvoudige reden dat er geen vaderland was. Ons huidige woongebied viel in de 3e eeuw ten prooi aan overstromingen, de transgressies, die duurde tot in de 11e eeuw. Maar ook de geschiedenis van de Romeinse tijd zelf dient herzien te worden. Er zijn veel gegevens en gebeurtenissen op grond van foutieve interpretaties van klassieke teksten in ons land terecht gekomen, terwijl deze zich voorgedaan hebben in Noord-Frankrijk.
    Wat wij van onze geschiedenis in het eerste Millennium menen te weten staat vermeld in buitenlandse, voornamelijk Franse, kronieken. Maar was het wel "onze" geschiedenis, die hierin beschreven werd, of misschien die van het eigen land van die schrijvers, Frankrijk?

    Archivaris en historicus Albert Delahaye (1915-1987) heeft baanbrekend werk verricht met betrekking tot het onderzoek naar de ware geschiedenis in het eerste millennium. Hij heeft de bronnen opnieuw gelezen en zonder vooringenomenheid naar waarheid en mythe beoordeeld. Hij kwam tot geheel andere conclusies dan de gangbare. De geschiedenis van de Lage Landen (les Pays-Bas uit het eerste millennium blijkt geleend te zijn van Frans- en Belgisch-Vlaanderen. De traditioneel bekende historische feiten blijken onjuist gelokaliseerd, historische figuren werden in een verkeerde streek geplaatst. Met deze historisch verplaatsing (deplacements historiques) werden allerlei andere feiten en gebeurtenissen mee verhuisd.
    Zo werd Nijmegen verrijkt met een paleis van keizer Karel de Grote, kregen St.Willibord en St.Bonifatius een onmetelijk missiegebied in het noorden van de Lage Landen (les Pays-Bas tot ver in Duitsland en Denemarken en kreeg het toen niet bestaande Wijk bij Duurstede de naam Dorestad en werd het door de Noormannen geplunderd zonder dat zij er een spoor van achterlieten. De alle hiermee samenhangende historische feiten en gebeurtenissen werden eveneens verkeerd in Nederland geplaatst.
    Bestudering van de oudste bronnen maakt duidelijk dat Friezen, Franken en Saksen in een klein gebied woonden aan de kust langs het Kanaal. De grote volksverhuizing heeft niet bestaan dan in de beleving van historici, die foutieve interpretaties naast enkele juiste plaatsten.
    Dat Albert Delahaye daarmee historisch Nederland in rep en roer bracht en nog steeds brengt, spreekt voor zich.

    Rond het jaar 250 na Chr. verlaten de Romeinen ons land vanwege het opkomende water: de Duinkerke II transgressie. Pas in de 10e eeuw komt langzaam de bewoning van de Lage Landen (les Pays-Bas weer op gang. Van halverwege de 3e tot in de 10e eeuw was ons land een leeg land, een HOL-land, waar geen enkele bewoning van betekenis aanwezig was.

    Ons land was één moeras- en waddengebied. Dat wordt bevestigd door:
    1. Het ontbreken van elk aansprekend archeologisch relikt.
    2. Het ontbreken van elke eigen schriftelijke overlevering uit die periode.
    3. De geologische gegevens waaruit blijkt dat laag en midden Nederland overstroomd waren en er dus geen bodem bestond waarop de vermeende geschiedenis zich zou kunnen hebben afgespeeld. (zie kaartje hiernaast, afkomstig uit "De Romeinen in Nederland" van W.A. van Es, blz. 19).

    Op deze website worden de verschillende onderdelen van de mythe, ter wille van de overzichtelijkheid, per onderdeel besproken. Uiteraard hebben de verschillende onderdelen een samenhang met elkaar. De lezer dient deze samenhang steeds in het oog te houden, terwille van een juiste interpretatie van gegevens.

    Enkele feiten:

    Sinds is vastgesteld dat de residentie NOVIOMAGUS van Karel de Grote niet NIJMEGEN is geweest, maar NOYON - wat op grond van teksten volkomen bewezen is en ook niet meer weersproken wordt - dan helpt geen enkele uitvlucht meer, want dan is de Betuwe evenmin het EILAND VAN DE BATAVEN geweest en wijzen RENUS en VAHALIS, als afbakening van dat eiland, evenmin op Nederland.

    ----------->meer bij "Inleiding deel 1"!