Deze pagina wordt nog bijgewerkt!
Jaarboek Oud-Utrecht uit 2010.
Utrecht in de periode 700-1200. Een archeologische geschiedenis van de stad en een vernieuwde kijk op de vicus Stathe, door Cees van Rooijen.
Op basis van de archeologische gegevens mogen we mijns inziens aannemen dat langs de Vecht, van de late tiende tot ver in de twaalfde eeuw, de vicus Stathe heeft gelegen en dat er bij de Buurkerk geen vergelijkbare handelswijk lag. Vanwege de consequenties die dit heeft voor de theorieën over de topografische ontwikkeling van Utrecht, ben ik uitgebreid ingegaan op een aantal ook niet-archeologische argumenten die betrekking hebben op de aard van de handel in Stathe,de locatie van Stathe en de aard van de handel na het verdwijnen van Stathe.
Er zijn geen bronnen overgeleverd over het zogenaamde kerkenkruis: het is dus onbekend of deze kruisvorm een voorp gezet plan was van keizer Hendrik III of een toevalligheid. Het bisdom Utrecht maakte toen deel uit van het Duitse keizerrijk en het stichten van kerken kan dan ook niet losgezien worden van de politieke situatie in dit grote rijk. (Bron: Tijdschrift Oud-Utrecht dec.2023).
|
Sinds in het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw het archeologisch onderzoek structureel door de gemeente ter hand werd genomen, zijn er veel opgravingen en andere onderzoeken uitgevoerd. De stroom aan gegevens, samen met die van oudere onderzoeken, maakt het mogelijk op basis van de archeologie een beeld te schetsen van de topografische ontwikkeling van de stad. Deze worden in hoofdlijnen ondersteund door gegevens die sinds het midden van de jaren negentig in de Leidsche Rijn zijn verzameld. Het is duidelijk dat na de bloei in de Karolingische periode, het voormalige castellum te Utrecht - vrijwel- verlaten wordt. Ook buiten het fort en in het Leidsche Rijn gebied zijn geen sporen gevonden die op bewoning wijzen.
Wel is in deze periode op de Karolingische lagen in de stad klei afgezet. In de tiende eeuw keert de bisschop terug en ontstaat langs de Vecht een handelswijk. Letterlijk naast elkaar, ontwikkelen zich in het latere Utrecht een groot kerkelijk en een groot handelscentrum. Het handelscentrum kent zijn bloei in de elfde eeuwen gedurende de twaalfde eeuw verschuift de handel naar de stenen gebouwen langs de Oudegracht. Het kerkelijke centrum groeit in de elfde en twaalfde eeuw door. Doordat de locatie van de handel zich in de twaalfde eeuw verplaatst, raken het kerkelijke gebied en de handelszone verweven. Vanaf dan begint Utrecht als stad pas echt vorm te krijgen.
Op basis van de archeologische gegevens mogen we mijns inziens aannemen dat langs de Vecht, van de late tiende tot ver in de twaalfde eeuw, de vicus Stathe heeft gelegen en dat er bij de Buurkerk geen vergelijkbare handelswijk lag. Vanwege de consequenties die dit heeft voor de theorieën over de topografische ontwikkeling van Utrecht, ben ik uitgebreid ingegaan op een aantal ook niet-archeologische argumenten die betrekking hebben op de aard van de handel in Stathe, de locatie van Stathe en de aard van de handel na het verdwijnen van Stathe.
Lees ook wat Van Rooijen schrijft in Jaarboek Oud-Utrecht 1999 en de repliek daarop van Tarq Hoekstra in Jaarboek Oud-Utrecht 2000.
De visie van Albert Delahaye.
Utrecht heeft ten onrechte de geschiedenis van St.Willibrord opgedrongen gekregen. Dit is het gevolg geweest van het misverstaan van de plaatsnaam Trajectum, van de locatie van de Fresones die men in Friesland plaatste en de oorkonde van Karel de Grote uit het jaar 777. Lees daarover in de akte van 777. Aan de grondslag van dit alles ligt de Fundamentele Verwarring over de plaats van het paleis van Karel de Grote met de naam Noviomagus. Dat paleis stond niet in Nijmegen, maar in Noyon.
Utrechtis in de 3e eeuw overstroomd geraakt waardoor de Romeinen vertrokken. Pas in de 10e eeuw kwamen er nieuwe bewoners in de regio. In de eeuwen daartussen was er niets te doen en is er zeker geen bisschopszetel geweest. De bisschopszetel van St.Willibrord te Trajectum was niet Utrecht, maar het Franse stadje Tournehem. Trajectum lag volgens de gegevens van Antonini in Gallia. Lees meer over Trajectum.
Jaarboek Oud-Utrecht.
Het jaarboek bevat wetenschappelijke artikelen over de geschiedenis van de stad en de provincie Utrecht. Het verschijnt eens per jaar en bevat doorgaans zes tot acht langere artikelen, die onderwerpen van de middeleeuwen tot de twintigste eeuw beslaan. Omvangrijke artikelen krijgen een apart hoofdstuk. Terug naar Oud-Utrecht. |
| |
Bouwhistorische kroniek.
Sinds 1926 voert de gemeente Utrecht systematisch archeologisch en bouwhistorisch onderzoek uit. Dit onderzoek is noodzakelijk om de vroegste geschiedenis van de stad te kunnen reconstrueren. De oudste onderzoeken waren vaak summier beschreven, maar blijken toch opvallend ook later niet weersproken te worden, dan op een enkel (niet doorslaggevend) detail.
|
Wat lezen we in dit artikel van Cees van Rooijen? We citeren enkele teksten (opmerkingen in rood):
Op basis van enkele vondsten wordt het graven van dit slotenstelsel in de achtste eeuw geplaatst. Hoewel het leggen van een directe relatie tussen geschreven bronnen en archeologische fenomenen riskant is, is het aantrekkelijk in dit gebied met sloten - een deel van het pascue graveningo te zien. Dit wordt genoemd als onderdeel van een schenking van Karel Martel in 723 aan het monasterium (in Utrecht, moet zijn Trajectum!). Pascue graveningo betekent zoveel als 'een door sloten ontwaterd weiland', wat goed kan slaan op het genoemde gebied. Wat goed kan slaan op...? Het slaat echter op de de aankomstplaats van St.Willibrord in Gravelines, dat in Frans-Vlaanderen ligt en waar -oh toeval (of geen toeval?)- de parochiekerk aan St.Willibrord is gewijd en men een reliek van deze heilige bezit. Lees meer bij Trajectum.
Wat is zoal gevonden uit de Karolingische periode? Een brokje barnsteen, een hertengewei en veel aardewerk. Bij de restauratie van de Buurkerk is Karolingisch en jonger aardewerk aangetroffen, dat vanaf 750 tot 1000 na Christus te dateren is. Hoewel er zijn geen sporen van bebouwing bekend zijn, kan hier bewoning aangenomen worden. Verder een beschoeiing die uit de vroege negende eeuw dateert: bij dendrochronologisch onderzoek bleek het hout tussen 773 en 806 na Christus te zijn gekapt. Aardewerk uit 773 of pas uit het jaar 1000? Dat is een ruime marge, waarmee dus niets te bewijzen valt. Aardewerk uit het jaar 1000 kan ook vele decennia later pas in de grond geraakt zijn. Een boom gekapt na 800, maar wanneer gebruikt of hergebruikt als beschoeiing?
Rondom het Romeinse castellum met de Salvator- en Maartenskerk, lagen een agrarisch gebied, een kleine nederzetting, een begraafplaats en oeverversterkingen. De vondsten zijn relatief bescheiden van omvang en intensiteit en lijken niet op een grote nederzetting te wijzen. Het is mogelijk dat de activiteiten rondom het fort vrijwel uitsluitend ten dienste hebben gestaan van het kerkelijke centrum. Ook hier geen doorslaggevende bewijzen van het bestaan van een bisschoppelijk centrum.
Zoals al is opgemerkt, is het Karolingische greppelsysteem in de binnenstad weer dichtgeslibd en is over dat landschap weer klei afgezet. De dikte van de afzettingen varieert van circa tien tot dertig centimeter, afhankelijk van de ligging boven een voormalige oeverwal of in een voormalig (kom)kleigebied. De absolute hoogteligging varieert eveneens, maar het hoogste punt van deze afzettingen, op de pre-Romeinse stroomrug. ligt op circa 230 cm +NAP. Kleiafzettingen tot 230 cm +NAP? Dan kunnen grote overstromingen toch niet langer ontkend worden?
Het valt op dat tussen alle gebouwen voor kerkelijke en bestuurlijke activiteiten, weinig sporen van bewoning of andere activiteiten zijn aangetroffen. Dat is des te opmerkelijker omdat daar, in de zone langs de Rijn en tussen het Domplein en de Maria immuniteit, meestal de uit de geschreven bronnen bekende handelswijk Stathe wordt gezocht. De beperktheid van de archeologische gegevens voor de tiende, elfde en zelfs ook vroege twaalfde eeuw in dat gebied is opvallend. Wel is op alle genoemde locaties (veen)ophoging gevonden. Deze veelal in de elfde/twaalfde eeuw te dateren lagen reiken meestal tot ongeveer 260/280 cm +NAP. Veenophogingen tot 260/280 cm +NAP? Dan kunnen grote overstromingen toch niet langer ontkend worden?
In de tiende eeuw begint de werkelijke ontwikkeling van de latere stad Utrecht. Vanaf die tijd is er met zekerheid continue bewoning binnen de latere binnenstad en is het politiek/religieuze centrum op het latere Domplein permanent in gebruik. Wanneer de bisschop - waarschijnlijk - in 929 terugkeert, treft hij een vermoedelijk volledig verlaten gebied aan. Dat lijkt me toch wel duidelijke taal. Het bestaan van een kerkelijk centrum ten tijde van St.Willibrord kunnen we dus vergeten.
Op basis van de archeologische gegevens mogen we mijns inziens aannemen dat langs de Vecht, van de late tiende tot ver in de twaalfde eeuw, de vicus Stathe heeft gelegen en dat er bij de Buurkerk geen vergelijkbare handelswijk lag. Deze vicus droeg dus niet de naam Trajectum. Die naam kwam pas later in gebruik toen de abdij Van Echternach eenmal St.Willibrord in Nederland had geplaatst. En dat gebeurde pas in de 12de eeuw. Lees meer over Echternach.
Overtuigende sporen uit de tiende eeuw worden vooral aangetroffen langs de zuidoever van de Vecht, verder noordelijk van het fort.
Een nauwkeurige datering van de boot van langs de Waterstraat is er niet, maar stratigrafisch gezien moet deze enige tijd eerder zijn (af) gezonken dan de hieronder nog te behandelen resten die rond 1001 tot 1007 zijn te dateren. Een datering in de -late? - tiende eeuw lijkt voor dit 'tweede' Utrechtse schip het meest waarschijnlijk.
|