Terug naar de lijst | Naar het overzicht in het kort. |
De verwarring tussen Avesnes (-sur-Helpe) en Keulen is al zeer oud en had in haar oorsprong niets te maken met de onjuiste opvatting over de Peutinger-kaart, daar de verwarring al bestond vóórdat de Peutinger-kaart was ontdekt. Het is te wensen dat een Duits historicus een en ander eens tot op de bodem uitzoekt, daar ik er slechts de grote lijn van kan geven. Na het einde van het Romeins imperium in het westen zijn verschillende oude namen verdwenen of sterk afgesleten. Men mag ook aannemen, al is dit niet altijd te bewijzen, dat sommige namen opzettelijk worden verdrongen. Zo ziet men de Suevi, althans de naam, verdwijnen terwijl in precies dezelfde streek de nieuwe naam van Franken opkomt. In de 6e eeuw werd de volle naam Colonia Agrippinensis vrijwel niet meer gebruikt, maar schreef men meestal Colonia. Gregorius van Tours (ca. 590) gebruikt deze naam enkele malen en uit de context van zijn verhaal blijkt duidelijk dat hij Avesnes gelegen in Francia bedoelde. Keulen lag/ligt/heeft immers nooit gelegen in Francia. |
De Tungri die genoemd worden bij de Opstand van de Bataven, zijn niet de Tongerenaren, de Ubii uit Colonia Agrippina kunnen niet de Keulenaars geweest zijn en het woord Rhenus kan niet de Rijn betekend hebben. Het Colonia van Caesar (54 v. Chr.) op Peutingerkaart en aan weg 39 op Itinerarium Antonini van Castello naar Colonia, is Avesnes-sur- Helpe en betreft zeker niet de weg van Cassel naar Keulen. Keulen is archeologisch slechts van 50 na Chr., dat is 100 na Caesar. Dus was Caesar zeker niet aan de monding van de Rijn. Zo noordelijk is Caesar nooit geweest. Tongeren is als beginnende stad archeologisch gezien, ook maar van 7 v.Chr. Dus in Caesars tijd zaten daar toen geen Bataven en ook geen Tungri. Je moet de archeologie laten spreken en niet anders uitleggen dan de feiten aantonen.![]() De visie van Albert Delahaye. Keulen werd algemeen aanvaard als Colonia Agrippina of als Agrippina opgevat. Deze plaats was evenwel Avesnes-sur-Helpe, wat afdoende is bewezen in het boek over de Peutingerkaart. Zie Weg 11, 16, 17, 18,25,33,34, 36. Alle wegen, die Agrippina aandoen, gaan uit van: Noyon, Reims, Bavay, Kamerijk, Straatsburg, Metz, Trier, Tressin en Douai. De genoemde afstanden reiken alle tot Avesnes-sur-Helpe en niet tot Keulen. Avesnes-sur-Helpe ligt precies in het midden tussen de genoemde plaatsen. In Keulen zijn opschriften gevonden met het monogram: C.C.A.A., dat algemeen wordt opgelost als Colonia Claudia Ara Agrippinensis, waarvan de juistheid nergens door is bewezen, daar een vollediger opschrift dan het monogram nooit is gevonden. Colonia zal wel juist zijn; alle nederzettingen in de "Agri Decumates" waren als een kolonie van veteranen of emigranten gesticht. De rangschikking van de volgende woorden is onjuist. Indien Claudia en Agrippina de juiste lezing was, hadden deze twee woorden naast elkaar moeten staan, niet gescheiden door een ander woord, daar Claudia Agrippina aan deze plaats, door haar grootvader gesticht, haar naam had verbonden. De tweede A wordt opgevat als Ara, dat in de tradionele zin als 'altaar' wordt opgevat, wat erg onlogisch is. Vat men dit op als "toevluchtsoord" of "uitwijkplaats", wat in verband met hetgeen Tacitus verhaalt dat "het schuim van Gallia" daarheen was getrokken, dan is dat veel toepasselijker. Ik zou het monogram dan ook zo lezen: Colonia Civium Arae A. .. , en voor de laatste letter heeft men een ruime keus tussen namen uit Gallia of Belgia. 't Is immers een feit, dat vrijwel alle in Duitsland en Nederland gevonden stenen opschriften bevatten van veteranen uit bepaalde legioenen, of burgers van Gallische steden zoals: Remi, Nervii, Morini, Treveri, Viromandui, Tungri, Batavi, Carvio, Catualium, Ganuenta, Fectio. Het 'Civium' geeft de woonplaats van Romeinse burgers (Civis romanus) aan, wat geheel in overeenstemming komt met het feit dat men daar het Romeins burgerschap behield. Met een inscriptie over Bataven kan men nog het probeerseltje uithalen, dat zo'n opschrift dan ook "bewijst" dat de Bataven wel degelijk in de Nederlandse Betuwe waren gezeten. Hierop moet worden geantwoord dat opschriften van en over Bataven in andere verre delen van het Romeinse Rijk tot in Perzië zijn gevonden, waar zij zeer beslist niet de woonplaats van de Bataven aanduiden. Dus doen de twee inscripties in Nederland dit evenmin. Bij zulk argument kan men zich alleen verbazen over het gebrek aan inzicht bij de archeologen. Zij handelen achterbaks door in alle talen te zwijgen over een opschrift van een kolonie Morini van Terwaan, nota bene in Nijmegen gevonden. Dat wordt verzwegen omdat zij ál te goed weten dat het hun argument over de Bataven op slag doet kelderen. St. Maternus als eerste bisschop van Keulen is een complete illusie, wat reeds afdoende bewezen wordt door het feit dat de oudste Keulse kronieken niet over hem spreken en een zeer late kroniek de eerste is die hem noemt. Omstreeks 1012 valt het verhaal uit de lucht, dat St. Petrus de zendelingen Eucharius, Valerius en Maternus naar de Elzas en naburige streken had gezonden, wat omstreeks 313 na Chr. zou zijn geschied. De drie bisschoppen zetelden te Trier. Na de dood van Eucharius zakte St. Maternus de Moezel af, bekeerde de bewoners van Bonna (Ohain) tot het geloof, bevestigde die van Colonia (Avesnes) en van Traiectum (Trith-Saint-Léger) en arriveerde uiteindelijk in Tungris (Douai). Later is de legende nog uitgebreid met de bewering dat St. Maternus ook de zetels van Tongeren en Luik heeft gesticht of hersticht. Dit verhaal over Maternus wordt door alle hagiografen als pure legende beschouwd, zowel voor de Elzas als voor de latere verplaatsing van de legende. Het behoeft nauwelijks te worden uitgelegd dat zij uiteindelijk in Keulen terechtkwam, overigens pas zeer laat, en daar aan het hart werd gekoesterd als een onweerlegbaar bewijs voor de continuïteit tussen het Romeinse en het middeleeuwse Keulen. In WK, Deel I, blz. 207 heb ik een andere legende van Keulen behandeld, namelijk die van het Thebaanse Legioen, die in Keulen tot de verering van St. Gereon leidde en Xanten zijn St. Victor-traditie bezorgde. Iedereen die de naam van Keulen hoort denkt aan de Drie Koningen en de Elfduizend Maagden. We kunnen dus concluderen dat men de stad Keulen met recht "een schrijn van legenden" mag noemen. Helaas zijn legenden per definitie haast doodsvijanden van de historie. Men dient goed op te merken dat al deze legenden pas in de 11e eeuw de kop opsteken, en dat is precies de tijd dat door allerhande oorzaken de Babylonische spraakverwarring begint met betrekking tot de historische geografie van westelijk Europa. De Nederlands/Duitse traditie. Het huidige Keulen is door mensen bewoond sinds de oude steentijd, vooral op het Rheinau-Eiland en in de huidige wijken Lindenthal en Woeringen. Ook Kelten hebben aan de Keulse linker Rijnoever geleefd. Tot enkele decennia voor Christus leefden in het gebied dat tegenwoordig Keulen is de Eburonen. Nadat Julius Caesar hen had verslagen, kregen de Ubiërs toestemming zich hier te vestigen. Zij stichtten in 38 v.Chr. een nederzetting op een eilandje in de Rijn Oppidum Ubiorum. De Romeinen vestigden hier tevens het hoofdbestuur en de gouverneurszetel van de provincia Germania Inferior. Ook was hier het hoofdkwartier van de Romeinse Rijnvloot. De nederzetting groeide uit tot een flinke stad. Ter ere van keizer Nero's in Keulen geboren moeder Agrippina, de latere echtgenote van keizer Claudius werd de stad omgedoopt tot Colonia Claudia Ara Agrippinensium (CCAA) en werd ze ommuurd. Gedurende de Grote Volksverhuizing werd de stad bezet door de Franken die er ook een van hun belangrijkste bestuurscentra vestigden. Door alle invasies en onrust van de 4de tot en met 6e eeuw liep de bevolking wel flink terug, maar Keulen bleef nog steeds een van de grootste steden ten noorden van de Alpen. Al in de vroege Middeleeuwen begon de stad weer te groeien omdat de ligging op het kruispunt van grote handelswegen en de Rijn belangrijk bleef. Ook de bisschop van Keulen bleef steeds een belangrijke figuur op het politieke toneel van de Middeleeuwen en domineerde ook lange tijd het zuidelijke grensgebied van het huidige Nederland. Vanaf ongeveer 953 behield de bisschop van Keulen slechts het wereldlijk gezag over een smalle strook van 150 km lang aan de linkeroever van de Rijn. Toch was dit voldoende om tot de voornaamste hoogwaardigheidsbekleders van het Heilige Roomse Rijk te horen, met name als keurvorst van het zogenaamde Keur-Keulen. |