Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.

Museum Het Valkhof te Nijmegen.




Als de naam Karolingisch Noviomagus uit Nijmegen verdwijnt, dan dient ook de naam Noviomagus voor de Romeinse tijd te verdwijnen,

De naam Municipium Ulpia Noviomagus is een bedenksel van prof.dr. J.E. Bogaers, uitgesproken in zijn inaugurale rede in 1959. Tevoren heeft niemand Nijmegen ooit zo genoemd.
Dat er meteen aan getwijfeld werd, mag blijken uit de woorden van Van Buchem, die schrijft: "Wij hopen, dat dr. Bogaers spoedig gelegenheid zal vinden om zijn nieuwe denkbeelden omtrent deze voor de oude geschiedenis van Nijmegen toch waarlijk niet onbelangrijke kwesties duidelijker en uitvoeriger uiteen te zetten."
H.Halbertsma meende "dat er ten onrechte een band zou zijn gelegd tussen Noviomagus en keizer M. Ulpius Traianus en dat dat niet door Bogaers is gesuggereerd". Dat had meneer Halbertsma dus niet goed begrepen, want Boagers heeft niet de bedoeling gehad Ulpia en Noviomagus van elkaar te scheiden, aldus Van Buchem. (Kunt U deze redenatie nog volgen?)
De "gedachte" van Bogaers bleek meteen een zekerheid te zijn geworden.

Klik op de afbeelding voor meer informatie over deze steen.



Van veel tentoongestelde voorwerpen wordt de werkelijke vindplaats of de vondstomstandigheid niet genoemd; van enkele voorwerpen wordt de vindplaats nadrukkelijk wel genoemd, zoals van Nijmegen zelf en van plaatsen buiten Nijmegen, zoals Tiel, Wijk bij Duurstede, Escharen en Beuningen. De bezoeker krijgt zo de indruk dat alle tentoongestelde voorwerpen waarbij geen vindplaats wordt genoemd in Nijmegen gevonden zouden zijn. En dat is dus beslist niet zo. Van de vele voorwerpen, tentoongesteld in de keramiekzaal van G.M.Kam, is bekend dat deze niet in Nijmegen zijn gevonden. Geradus Marie Kam kocht deze immers aan van "handelaren" die ze uit het heel Europa verhandelden. Behalve de vindplaats is ook de vondstomstandigheid van belang in de archeologie. En deze wordt bijna nergens genoemd. Een muntvondtst op het Valkhof met als sluitmunt een munt uit 1225 (zie hiernaast), geven een ander beeld van de daartussen aanwezige Karolingische munten. De bezoeker krijgt dus valse voorlichting: het woord 'manipulatie' van archeologische relicten is hier van toepassing.






Museum Het Valkhof geeft valse voorlichting.
Hoewel men de ware geschiedenis van Nijmegen kent, geeft Museum Het Valkhof gedeeltelijk toch de traditionele, dus onjuiste voorlichting. Gedeeltelijk, want enkele zekerheden uit de traditionele geschiedenis vinden we er niet meer terug. Maar de oplettende bezoeker vindt er ook enkele onmiskenbare waarheden. Op de eigen tentoonstelling wordt fijntjes 'het gat van Nijmegen' getoond. (Afbeelding uit Museum Valkhof).




En als men Dorestad (is niet Nijmegen) en het vermeende verblijf van Karel de Grote schrapt, wat ook erkend wordt (zie afbeelding hieronder), ziet men het gat van Nijmegen tussen 270 en 1080 (bouw van de kapel op het Valkhof niet rond 1000 zoals hierboven is aangegeven!). Dat gat wordt zelfs 8 eeuwen! Volgens de opgave hieronder van het opgegraven aardewerk in Nijmegen wordt het gat van Nijmegen zelfs 9 eeuwen tussen de 4e en 13e eeuw!

Acht (8!) of zelfs negen (9!) eeuwen zonder geschiedenis! En dan zeggen die enkele graven die rond en in Nijmegen gevonden worden uiteraard NIETS over het bestaan van een stad! De verspreiding van die graven geeft juist aan dat het om rondtrekkende mensen ging, die hun doden begroeven op de plek waar men toevallig was. Er is geen enkele nederzetting aangetoond in en om Nijmegen, laat staan het bestaan van een stad!

Nijmegen de oudste stad? Hou op met die fabel! Het is pure volksverlakkerij, puur NEP (zie daar).




Niet Nijmegen, maar Maastricht is Nederlands oudste stad..

Museum het Valkhof.
Uit correspondentie met het museum over de vraag waar Karel de Grote gebleven is, laat men weten: "Voor alle duidelijkheid: Museum Het Valkhof staat niet achter de theorieën van Albert Delahaye en laat die graag voor wat ze zijn, ook al 'lopen we niet te koop met Karel de Grote'. Voor Romeins Nijmegen blijven wij de naam Noviomagus gebruiken, te meer omdat bij opgravingen in Nijmegen-West (volgens ons de locatie van Ulpia Noviomagus) een zilveren ring is gevonden met een inscriptie die deze naam (afgekort als NOVIOM) vermeldt (zie: H. van Enckevort en J. Thijssen, Graven met beleid. Gemeentelijk archeologisch onderzoek in Nijmegen 1989-1995, Abcoude/Nijmegen1996, p. 76; H. van Enckevort e.a., Nijmegen. Legerplaats en stad in het achterland van de Romeinse limes, Abcoude/Nijmegen 2000, p. 71)".
Met vriendelijke groet, L. Swinkels, conservator archeologie.

Opmerking 1: Met één ring schrijft men in Nijmegen dus geschiedenis. De gedachte aan die ene zwaluw komt dan wel erg sterk op. Ringen zijn net als munten erg onzekere factoren om geografische gegevens vast te stellen. Het woord "NOVIOM" is er door de eigenaar vermoedelijk zelf ingeponst. Zie afbeelding hiernaast. Geeft die naam dan de verblijfplaats aan of de plaats waar de eigenaar vermoedelijk vandaan kwam? Als men in Nijmegen ooit een ring vindt met de inscriptie Adam, heet Nijmegen dan voortaan Amsterdam? Of zou het misschien de naam van de eigenaar kunnen zijn? Op deze manier geschiedenis schrijven getuigt niet echt van wetenschap. En dat is het grootste probleem in Nijmegen: wetenschappelijk te werk gaan. Zie het "Bronnenboek"!
Opmerking 2: De theorieën van Albert Delahaye laat men graag voor wat ze zijn: men gaat dus elke discussie uit de weg en er wordt dus vastgehouden aan de theorieën van Willem van Berchen, de 15e eeuwse kanunnik die het blijkbaar allemaal goed wist. Dit in tegenspraak met schrijvers vóór en na deze Nijmeegse kanunnik, die daarover iets anders vermelden.
Opmerking 3: Het Romeinse Noviomagus is dezelfde plaats als het Karolingisch Noviomagus, de plaats waar Karel de Grote een nieuw paleis bouwde. Verdwijnt Karolingisch Noviomagus, dan gaat Romeins Noviomagus onherroepelijk mee. Noviomagus is dus niet de naam geweest van Romeins Nijmegen.
Opmerking 4: De steen met de tekst "Ulpia Noviomagus" is een KOPIE van een in Beieren (Z-Duitsland) gevonden steen.
Het is symbolisch: de Nijmeegse geschiedenis kent meerdere "kopieën".
Opvallend detail in de correspondentie: er wordt NIET geschermd met het Bronnenboek van Nijmegen.

Van Karel de Grote wordt nog wel vermeld dat hij er een palts bouwde, maar er wordt niet meer vermeld dat deze palts de naam Noviomagus gedragen zou hebben, De naam Karolingisch Noviomagus is dus verdwenen.
Maar als de naam Karolingisch Noviomagus uit Nijmegen verdwijnt, dan dient ook de naam Noviomagus voor de Romeinse tijd te verdwijnen. Aangezien de hele historische wereld het er over eens is, dat Karolingisch Noviomagus dezelfde plaats was als het Romeinse Noviomagus van de Peutingerkaart. Het betreft één en dezelfde plaats.




Op de tentoonstelling in Museum Het Valkhof wordt de indruk gewekt dat er continuïteit in de geschiedenis van Nijmegen heeft bestaan. De Romeinse periode loopt er tot 400, de vroege Middeleeuwen van 450 tot 800 volgens de opschriften bij de vitrines. "Frankische vondsten" moeten "het gat van Nijmegen" dichten.
Museum Het Valkhof laat de bezoeker weten dat de burcht van Frederik Barbarossa, de herstelde palts van Karel de Grote zou zijn. Ook dit is geheel onjuist. Frederik Barbarossa bevestigt in zijn gedenksteen (zie afbeelding hiernaast: klik op de afbeelding voor een vergroting en vertaling) zelfs dat Karel de Grote hier nooit een palts heeft gehad, Hij zegt namelijk letterlijk dat hij de burcht van Julius Caesar, dus van de Romeinen, herstelde. Ook Museum Het Valkhof noemt Brabarossa de opvolger van Caesar.

Een continuïteit tussen de Romeinse tijd en de late middeleeuwen heeft in Nijmegen nooit bestaan, getuige onderstaande citaten van andere historici:
  • Van continuïteit van Nederlandse steden sinds de Romeinse tijd is in Nederland al heel weinig sprake, in Utrecht en Nijmegen is daarvan totaal geen sprake. Maastricht is de enige mogelijke uitzondering. (Bron: W.Jappe Alberts)

  • De continuïteit in de bewoning van Utrecht en Nijmegen kan niet worden aangetoond. (Bron: H.Jansen)

  • Nijmegen was als stad in feite ten onder gegaan aan het einde van de derde eeuw, pas in de dertiende eeuw was er weer een nederzetting van enige omvang. (Bron: G.Lemmens)
    LET OP: dit is dus een citaat uit een eigen Nijmeegse publicatie!

  • Sporen van bewoningscontinuïteit in Nijmegen zijn zeer vaag. Dat Nijmegen als stedelijke organisme in de 4e eeuw bleef voortbestaan is uitgesloten. (Bron: W.A. van Es)

  • In ieder geval staat vast dat er van Romeins Nijmegen na 270 niet veel overbleef. continuïteit naar de middeleeuwen is er zeker niet. (Bron: Sarfatij)

  • Hoewel continuïteit van bewoning (in Nijmegen) ook op andere gronden niet onwaarschijnlijk is, blijft het tot nu toe een moeilijk te bewijzen zaak! (Bron: Museum Kam)
    In Nijmegen blijft men beweren dat er een bewoningscontinuïteit heeft bestaan, ondanks dat het nooit bewezen is of zal kunnen worden. Zo stelt men in Nijmegen dus historische zekerheden vast: zonder het te kunnen bewijzen.

  • Ondanks het zwijgen der geschiedenisbronnen menen we te mogen aannemen, dat de bewoning te Nijmegen op bescheiden voet voortduurt, zoals de continuïteit van de naam Noviomagus-Numaga-Nijmegen al zo duidelijk suggereert. (Bron: Brunsting)
    Een mooier voorbeeld van een deductie uit een deductie is niet te geven. Het voortbestaan van Nijmegen wordt bewezen met het voortbestaan van de naam Noviomagus-Numaga, waarvan overigens nooit is aangetoond dat het de naam van Nijmegen was. Noviomagus en Numaga waren namen van Noyon, niet van Nijmegen.

  • Er is in Nijmegen sprake van een continuïteitsprobleem. (Bron: F.Gorissen)
    LET OP: dit constateert dus F.Gorissen, de man van de Stedeatlas van Nijmegen, waar de hele Karolingische traditie aan opgehangen is.

  • Het is opmerkelijk dat het verspreidingspatroon van de Merovingische begraafplaatsen niet met dat van de nederzettingen overeenstemt. Ook uit de Karolingische tijd zijn maar weinig grafvelden bekend. (Bron: ROB.) Zou het dan toch mogelijk zijn dat men zich met de locatie van de nederzettingen in Nederland -op grond van buitenlandse schriftelijke bronnen- vergist heeft?


  • In de boekbespreking van "Het Valkhof te Nijmegen" (Numaga, 1 febr.1981) schrijft J. Brinkhoff dat auteur G.Th.M.Lemmens een majesteitelijk boekwerk heeft samengesteld. Brinkhof noemt Lemmens verstandig daar Lemmens in een voetnoot terloops opmerkt, dat de theorieën van A.Delahaye hier natuurlijk niet aan de orde komen.
    Let op dat "natuurlijk niet". Stel je eens voor dat het in het boek over Het Valkhof in Nijmegen zou gaan om de kern van de zaak en wel of Karel de Grote er nu wel of geen paleis heeft gehad. Het boekwerk zou er iets minder majesteitelijk door geworden zijn.

  • J.Brinkhoff is van mening dat in deze catalogus het Valkhof van alle kanten grondig onderzocht is, wat de bijlage van het bronnenboek van Nijmegen bewijst, zijnde een inventarisatie van uitgegeven bronnen van burcht en stad tot aan de verpanding in 1247 en samengesteld door P. Leupen en B. Thissen. Blijkbaar heeft Brinkhof deze bijlage nog niet gelezen. Dan waren hem zeker de vele blunders en fouten moeten opvallen, zeker als hij zich een kundig historicus wil blijven noemen. Zie verder bij Het Bronnenboek.


  • Wat weten we nu feitelijk echt?
  • "Noviomagus, op het spoor der Romeinen in Nijmegen."
    Het hierna volgende overzicht is samengesteld door vier archeologen die zich intensief bezighouden met de bestudering van het Romeinse verleden van Nijmegen en die een zo goed mogelijke interpretatie hebben willen geven van tal van vondsten. Vaak hebben wij ons tevreden moeten stellen met het uiten van vermoedens en het naar voren brengen van hypothesen; soms zijn wij het niet met elkaar eens. Veel materiaal moet nog diepgaand bestudeerd worden en over tal van problemen is nog een uitvoerige discussie noodzakelijk. Als gevolg daarvan zullen thans neergeschreven opinies in de al of niet naaste toekomst misschien gewijzigd dienen te worden. Bovendien beseffen wij allen terdege dat de in Nijmegen werkzame archeologen op grond van nieuwe, verrassende ontdekkingen reeds herhaaldelijk hebben moeten bekennen: ,,Alles is anders", en dat dit ook in de komende jaren bij voortgezet bodemonderzoek nog wel eens het geval zal kunnen zijn. (Bron: Museum Kam)
    Het 'hierna volgende overzicht' is de inhoud van het boek "Noviomagus, op het spoor der Romeinen in Nijmegen". Onderstreping door redactie toegevoegd!
    De twijfel die hierboven wordt uitgesproken ontstaat omdat de traditionele geschiedenis zoals men die altijd voor Nijmegen gedacht had, niet past bij de archeologische vondsten en een kritisch lezen van de authentieke bronnen. Albert Delahaye heeft altijd al getwijfeld aan die traditionele Romeinse geschiedenis in ons land, niet dat er geen Romeinen zijn geweest, maar aan de toekenning van plaatsnamen en gebeurtenissen aan de vindplaatsen van Romeins in Nederland.


  • De naam "Ulpia Noviomagus" is een bedenksel van prof.dr.J.E.Bogaers en slechts gebaseerd op een in Pfünz (Beieren) gevonden gedenksteen. Bogaers verklaart de naam Ulpia bij Noviomagus als afkomstig van de Tribus Ulpia. Dr.Van Buchem bestreed dit verzinsel van Bogaers meteen al, omdat alle 35 Tribus (=kiesdistrict) bekend waren. Een tribus Ulpia was daar niet bij. (Bron: Numaga)
    Bogaers komt tot dit bedenksel van de naam Ulpia Noviomagus op grond van het feit dat keizer Traianus Marcus Ulpius heette en zijn naam gegeven zou hebben aan dit Noviomagus uit meelij omdat de bewoners van Nijmegen een bron van inkomsten zouden verliezen als het Romeinse leger vertrokken zou zijn. Ja heus, dit wordt door een professor betoogd! En omdat de gedenksteen afkomstig was van een Bataaf en de Bataven woonden nu eenmaal in de Betuwe, moest het bedoelde Noviomagus wel Nijmegen zijn. Immers Nijmegen ligt in de buurt van de Betuwe.
    Je moet toch wel professor zijn om zo'n hersenspinsel te kunnen bedenken.
    Bovendien is de meelij die Trajanus gehad zou hebben puur speculatief. Alsof de Romeinen zich druk zouden gemaakt hebben om verlies van inkomsten van overwonne volkeren. Het is te zot voor woorden, zo'n fantasterij. En voorzagen de Romeinen niet zelf in hun benodigdheden? Ze sleepten toch niet voor niets alles en iedereen mee in hun veldtochten? En was er wel bewoning toen de Romeinen vertrokken? In Nijmegen willen ze dat wel graag gezien de continu:iteit, maar archeologisch is daar nooit iets van gebleken. Lees hierna wat dr. W.A. van es er over schrijft: de bewoning was in 120 n. Chr. al grotendeels verdwenen.

    En als Ulpia Noviomagus nu eens Neumagen (bij Trier) was? Immers in Neumagen heeft keizer Traianus daadwerkelijk verbleven. Er waren in het Romeinse Rijk een twaalftal steden die de naam Noviomagus droegen. Ook het Bronnenboek van Nijmegen (zie aldaar) vergist zich keer op keer met de naam Noviomagus.
    De in de Rijn bij Xanten gevonden portretkop heeft men in Nijmegen meteen als Trajanus verklaard, zonder enige overtuigende argumentatie. Zowel vindplaats als voorstelling zijn zeer omstreden

  • Aangaande het bestuur van de stad Ulpia Noviomagus-Municipium Batavorum beschikken we over heel weinig gegevens, slechts aangetroffen op altaren die allen buiten Nijmegen zijn gevonden. De naam Municipium Batavorum is alleen bekend van enige inscripties die buiten Nijmegen zijn gevonden.(Bron: Museum Kam)
    In Nijmegen zelf is dus NIETS gevonden dat bevestigt dat het Municipium Batavorum daar gelegen zou hebben. De vondsten in Kapel Avezaath en Colijnsplaat bewijzen niets ten gunste van Nijmegen. Net zo min als de naam Noviomagus aangetroffen op de gedenkstenen te Pfünz, Boedapest en Rome en die men altijd voor Nijmegen heeft opgevat! Met het Noviomagus is natuurlijk gewoon Noyon bedoeld, dat ook in de vele teksten Noviomagus is. Met Municipium Batavorum werd de stad Béthune bedoeld, de hoofdstad van de Bataven, die gezien de vele later middeleeuwse teksten IN BATUA lag.


    Wat moeten we ons nu van Romeins Nijmegen voorstellen?
    Voor enkele Citaten over Romeins Nijmegen, klik hier!

    De bodem van Nijmegen vertoont een gat van 8 eeuwen. Archeologisch bestaat Nijmegen niet tussen 250 en 1050! Het "gat van Nijmegen" is een archeologisch begrip!

    Romeins Nijmegen.
    Vondsten in Nijmegen ontmaskerd
    Slechts 2 zogenaamde bewijzen voor de naam Noviomagus
    "De legerplaats Nijmegen is kort na 175 n.Chr. opgegeven. De bewoning van de beide kampdorpen ten westen en oosten van de castra was na ongeveer 120 n.Chr. al grotendeels verdwenen", aldus prof.dr. W.A. van Es in zijn boek "De Romeinen in Nederland".

    Noyon is Noviomagus en Numaga; Nijmegen is Neumaia en Numegen.
    Archeologische vondsten met de naam Noviomagus zijn in Nijmegen niet gevonden. Nijmegen heette destijds volgens de eerste en oudste geschreven bron uit 1125 niet Noviomagus maar Neumaia. Het eerste zegel uit 1265 vermeld de naam Numegen.

    Nijmegen claimt met twee vondsten dat Noviomagus de oude naam voor Nijmegen was.
    Die vondsten zijn een Romeinse gedenksteen met in de tekst onder andere de woorden Ulpia Noviomagi en een ring met de tekst NOVIUM.
    De eerste vondst is een steen met onder andere in de tekst de woorden "Ulpia Noviomagus". In Museum Het Valkhof te Nijmegen prijkt de bewuste steen met het opschrift: "(Genio castro(rum T Fl(avius) Rom(a)nus Ulpia Noviomagi Bataus dec(urio) Al(ae) I Flaviae praepositus".
    "Aan de genius van de legerplaats wijdt Titus Flavius Romanus, afkomstig uit Ulpia Noviomagus, een Bataaf, ritmeester van de Ala I Flavia, chef van... (dit altaar)"
    Deze steen wordt min of meer als de geboorte-steen van Romeins Nijmegen beschouwd. Hij suggereert dat Nijmegen zich mag beroepen op een band met keizer Trajanus, wiens familienaam bij wijze van bijzondere gunst aan die van de stad is toegevoegd.
    Voor de volledigheid moet opgemerkt worden, dat deze steen niet in Nijmegen is gevonden, doch een kopie is van een in Beieren gevonden inscriptie. De inscriptie bevat niet de minste aanwijzing, waar de plaats Ulpia Noviomagus gelegen heeft. Zijn vindplaats te Pfünz in Duitsland zegt hieromtrent ook niets. Bekend is dat er werd fors gesleept met de stenen en veel Romeinse stenen handig waren bij de bouw van kerken en altaren. Van de oorspronkelijke grafstenen die in de Romeinse tijd vaak langs de weg stonden is heden ten dage niets meer te zien. Sterker nog, ze zijn vanwege de (historische of emotionele) waarde versleept naar alle mogelijke windstreken.
    Op de archeologische website van Pfünz lezen we: Sicher war die Gräberstraße in Richtung Hepberg keine "Via Appia" mit großen Denkmälern. Doch dürften auch hier einmal Grabsteine gestanden haben, die auffällig, wie sie waren, verschleppt wurden . Einer davon, der Grabstein des Julius Genialis, eines sechzigjährigen Veteranen, dient heute in der Peterskapelle als Altarstein. Wahrscheinlich gehóren auch die zwei Grabsteine an der Kirche in Demling und ein Grabstein, eingemauert im Untergeschoß des Kirchturms in Oberdolling, auf dem ein Ehepaar mit Kind dargestellt ist, nach Kósching.

    Gedenkstenen genoeg. De "steen van Nijmegen" houdt derhalve geen enkel bewijs in dat de authentieke naam Noviomagus voor Romeins Nijmegen mag gelden. Het toewijzen van namen aan plaatsen waar niet eens de betreffende vondst gevonden is, getuigt van weinig deskundigheid en wetenschappelijk misbruik van de archeologie om willens en wetens de ware geschiedenis naar eigen overtuiging te manipuleren.

    De conservator-archeologie van Het Valkhof mevr L. Swinkels schrijft; "Voor Romeins Nijmegen blijven wij de naam Noviomagus gebruiken, te meer omdat bij opgravingen in Nijmegen-West (volgens ons de locatie van Ulpia Noviomagus) een zilveren ring is gevonden met een inscriptie die deze naam (afgekort als NOVIOM) vermeldt".
    Deze conclusie is erg voorbarig en archeologisch volkomen foutief. Allereerst is een ring, net als een munt, een verplaatsbaar relikt, juist bedoeld om -aan de hand van de eigenaar- verplaatst te worden. Iedereen kan die ring verloren hebben en die ring kan overal vandaan gekomen zijn. De vindplaatst zegt dus niets over de herkomst. En de insciptie Noviom hoeft geen plaatsnaam te zijn, maar is -in een ring- vermoedelijk toch eerder een eigennaam. Er is geen enkel onderzoek gedaan naar vergelijkbare vondsten. De getrokken conclusie is dus zonder verder onderzoek erg voorbarig, weinig wetenschappelijk, dus op grond van de eerste archeologische grondregels gewoon foutief.

    Van een inheemse bevolking vóór en tijdens de Romeinse tijd blijkt in Nijmegen geen spoor gevonden te zijn, niet schriftelijk en ook niet archeologisch. Van het omvangrijke volk van de Bataven is in Nederland nog nooit iets teruggevonden. De bewering, dat in Nijmegen het Opidum Batavorum gelegen zou hebben, de voornaamste stad van de Bataven, is gewoon een farce. Nergens in de bronnen staat dat Noviomagus en Opidum Batavorum dezelfde plaats zou zijn. Integendeel, er blijkt heel duidelijk uit gegevens van verschillende cartografen (o.a Ptolemeus), dat het om twee verschillende plaatsen handelt. Het is symbolisch: de Nijmeegse geschiedenis kent vele soorten "kopieën".
    In het Romeinse rijk waren meerdere plaatsen die de naam Noviomagus gedragen hebben. Deze plaatsen lagen allen in het Romaanse taalgebied. "Noviomagus" is een Gallisch woord. Nijmegen hoort daar zeker NIET bij, aangezien dat NERGENS met een parallelle tekst bevestigd wordt. Een Romeinse aanwezigheid in Nijmegen wordt niet ontkend, de archeologie spreekt hier duidelijke taal. Die bewoning van Nijmegen eindigt in 250 n.Chr. toen de Romeinen uit Nederland vertrokken wegens de transgressies.

    Muntvondst op het Valkhof
    Bij reconstructie-werkzaamheden in 1984 op het Valkhof zijn "enige munten" gevonden. Lemmens, directeur van het Nijmeegs Museum "Commanderie van Sint-Jan", heeft de munten aangekocht van de particuliere vinder. (Hij had die munten in beslag moeten laten nemen als eigendom van de gemeente, en de vinder hoogstens het bij de wet geregelde vindersloon kunnen geven.)
    Onder de munten was een zilveren denarius van keizer Lotharius, te Dorestadum geslagen. Lemmens doet triomfantelijk over deze vondst en trekt er de conclusie uit "dat hier ten tijde van Karel de Grote iets te doen is geweest". Met andere woorden: op alle plaatsen van westelijk Europa, waar Dorestadum-munten zijn gevonden, was dus ten tijde van Karel de Grote "iets te doen". Tussen de munten is ook een zilveren penning uit 1225, de z.g. sluitmunt (de jongste munt in deze vondst), te Numaga (Nijmegen) geslagen, wat de conclusie van Lemmens finaal de bodem inslaat, daar Karolingische munten nog eeuwen na hun afslag vanwege hun intrinsieke waarde aan goud of zilver gangbaar zijn gebleven. Lemmens had dus moeten zeggen: ná 1225 heeft iemand munten verloren op het Valkhof, en als hij daarbij had gedacht aan een of andere dronken ridder of landsknecht, was hij waarschijnlijk dichter bij de waarheid geweest.

    Ofwel hoe de archeologie misbruikt wordt om de mythe in stand te houden.

    Romeins Nijmegen.
    Ten aanzien van Romeins Nijmegen zijn veel zaken nog steeds onduidelijk en blijven er vragen bestaan. Aan Nijmegen de importantie geven van het Romeinse Noviomagus, een van de 12 Civitates in Belgica Secunda, wordt door de archeologie allerminst bevestigd. Bovendien heeft Nijmegen en omgeving NOOIT tot Belgica Secunda behoord.
    "Behalve de grafvelden is rondom de stad niets bijzonders gevonden. Hoewel er weinig is opgegraven, is dat toch wel een beetje merkwaardig. Zo was er in of direct buiten de stad toch minstens een amfitheater te verwachten geweest. Geen fatsoenlijke Romeinse stad kon zonder zo'n amusementscentrum. Toch schijnt een dergelijk karakteristiek gebouw bij de stad te ontbreken, en dat het er echt niet is geweest werd des te waarschijnlijker in 1978. Toen kon, in het kader van de renovatie van straten in Nijmegen-Oost, een aantal daarvan door de ROB. (Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek) worden opgegraven voorafgaande aan de aanleg van nieuwe rioleringen.
    "In de jaren '20 en '30 (van de vorige eeuw) was hier bij de bouw van de wijk al muurwerk gezien. Op 3 meter diepte zijn de funderingen gevonden van een gebogen muur. Dat bleek de muur van een in de grond uitgegraven arena te zijn. Op 18 meter daarbuiten liep een tweede, veel minder diep gefundeerde muur: de buitenmuur van de tribunes! Het eerste Romeinse amfitheater (1) in Nederland was gevonden, maar het hoorde duidelijk bij de militaire nederzettingen, niet bij de 2,5 km westelijker gelegen stad. De vondsten hebben overigens geleerd dat dit niet helemaal waar is. De daterende scherven reiken namelijk tot in de 3e eeuw. Het amfitheater heeft dus minstens anderhalve eeuw dienst gedaan. De legerplaats was toen allang verlaten. Die is na het vertrek van het tiende legioen (105 n.Chr) nog geruime tijd door verschillende detachementen onderhouden.
    Omdat deze echter steeds kleiner van omvang werden is het fort kort na 175 opgegeven. De bewoning van de beide kampdorpen ten westen en oosten van de castra was na ongeveer 120 al grotendeels verdwenen."
    "Ook de bij de legerplaats behorende grafvelden lopen niet verder door dan tot het midden van de 2e eeuw. Dat alles doet veronderstellen dat het amfitheater wel niet alleen door en voor de militairen gebruikt zal zijn. Toen die grotendeels vertrokken waren is het verder geëxploiteerd ten behoeve van de stadsbevolking. Handig, maar wel ongebruikelijk en eigenlijk nogal armoedig. Dat klopt ook wel, want Ulpia Noviomagus is als stad misschien nooit een groot succes geweest. In de tijd direct na 70 is er van overheidswege zeker veel in geïnvesteerd, maar dat werd in de 2e eeuw al gauw minder. De compenserende maatregel van keizer Traianus (2) heeft waarschijnlijk niet veel geholpen."
    Het ontbreken te Nijmegen na ca. 250 van een burgerlijke nederzetting en het feit dat de elkaar opvolgende en telkens van plaats wisselende kampementen onderling geen kontinuïteit vertonen, bewijzen zelfs dat de militaire post niet permanent bezet is geweest.

    "Er zal in de toekomst nog veel onderzoek moeten plaatsvinden voordat er meer over de Romeinse stad te zeggen valt. In ieder geval staat vast dat er na 270 niet veel van overbleef. continuïteit naar de middeleeuwen is er zeker niet." (3)
    Bron: Archeologie in Nederland o.c.
    (1) Gezien de afmetingen is er nauwelijks sprake van een amfitheater, hoogstens een theatertje met minimale afmetingen, een Civitates onwaardig.
    (2) Keizer Traianus in Nijmegen plaatsen is gebaseerd op dezelfde fouten als die waarmee men er Karel de Grote liet resideren.
    (3) Hoe valt deze opmerking te rijmen met het feit dat Nijmegen in 2005 haar 2000 jarig bestaan als oudste stad van Nederland gaat vieren?
    Zet dit verhaal van de ROB. nu eens naast wat Nijmegen er graag van maakt! Voor een goede lezer is het dan toch duidelijk genoeg!

    In Museum "Het Valkhof" in Nijmegen wordt een bronzen portretkop tentoongesteld, waarvan gesteld wordt dat het keizer Trajanus moet voorstellen (Zie afbeelding). Deze portretkop is helemaal niet in Nijmegen gevonden, maar in Xanten. De portretkop stelt mogelijk keizer Trajanus voor. Ofwel, men zet de argeloze museumbezoeker twee keer op het verkeerde been, doordat met de aanwezigheid van deze uit Xanten afkomstige portretkop in dit museum een bevestiging van de aanwezigheid van Trajanus in Nijmegen wordt geïnsinueerd. Zowel vindplaats als voorstelling van deze protretkop zijn zeer omstreden. In Nijmegen probeert men wel met meer niet ter plaatse gevonden relikten haar geschiedenis te bewijzen, zoals met een altaarsteen uit Pfünz. En als deze Trajanuskop nu eens een gewoon toneelmasker is, zoals er zoveel zijn gevonden in het voormalige Romeinse Rijk? Dan steunt de Nijmeegse interpretatie helemaal nergens op. Immers toneel was een alom voorkomende bezigheid van de Romeinen, die noch aan plaats noch aan tijd gebonden was.

    Bataafs grafveld ontdekt in Nijmegen: Bron ANP, 27-6-2003.
    Archeologen van de gemeente Nijmegen hebben een Bataafs grafveld uit circa 200 na Chr. gevonden. Het grafveld bestaat uit tien grafkuilen en een grafkamer. De archeologen vonden naast crematieresten ook aardewerk, mantel-spelden en een spiegeltje. De vondst werd gedaan in de Betuwe, waar Nijmegen werkt aan stadsuitbreiding. Alle voorwerpen zijn van Romeinse origine.
    Had de kop boven het artikel niet beter kunnen zijn: "Romeins grafveld ontdekt bij Nijmegen"? Blijkbaar wil men met een suggestieve kop boven het artikel de mythen van de Bataven in de Betuwe weer bevestigen. De waarheid is echter dat de visie van Albert Delahaye hier weer op spectaculaire wijze bevestigd wordt.

    Opgravingen op de Kopse Hof in Nijmegen
    Uit de opgravingen van de Kopse Hof te Nijmegen, waar Prof. Holwerda in 1914 een vluchtburcht der Bataven meende te ontdekken, scheen de bevestiging te kunnen worden afgeleid dat het Oppidum Batavorum - dat men reeds lang vergeefs had gezocht! - ter plaatse had gelegen. Doch er-moet ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid, dat Holwerda geen Bataafse resten heeft aangetroffen. Een belangrijk gegeven van de Kopse Hof werd over het hoofd gezien. Rond de stad Nijmegen lag in de middeleeuwen een landweer, een verdedigingsgordel van wallen en heggen, met hier en daar houten gebouwen, die als forten en tijdelijke verblijfplaatsen voor de soldaten dienden. De middeleeuwse versterkingen werden ook, gelijk bekend is, uit hout en aarde gebouwd. En hout en aarde, eventueel paalgaten, zijn met het blote oog niet te determineren, zelfs niet op eeuwen na. Tegenwoordig zijn nieuwe methoden ontwikkeld, die een vrij nauwkeurige datering mogelijk maken. Wat Holwerda voor een bataafse vluchtburcht heeft aangezien, is niets anders geweest dan een middeleeuwse versterking.

    Dr. J.H.W.Willems (directeur van de ROB) betoogde bij opgravingen op de Kopse Hof in Nijmegen: "We hebben op dit ogenblik (1989) zo'n 9000 m2 van 'Holwerda's Oppidum Batavorum (1)' opgegraven, maar zoals eigenlijk wel te verwachten was: we hebben het niet gevonden. Alles wat we tot toe hebben gevonden wijst erop dat het tussen 12 vóór en 70 n.Chr. op het Kops plateau een komen en gaan van Romeinse legeronderdelen is geweest. En als er hier al Bataven zijn geweest dan hoorden die dààrbij!"

    Dit hele verhaal past als een puzzelstukje perfect in de visie van Albert Delahaye. Voor wat de twistappel betreft zijn de problemen begonnen bij Tacitus. In zijn Historiae maakt hij melding van Batavodurum, de legerplaats waar Legio Decima verbleef. Maar ook van een Oppidum Batavorum, de vestingstad der Bataven. Met het verkeerd interpreteren van Germania is de ellende begonnen. Germania was NIET Duitsland, maar het gebied rond de taalgrens, die nog steeds ongeveer op dezelfde plaats ligt! Het tiende legioen streed inderdaad tegen de Bataven, maar die woonden in Noord-Frankrijk (gevonden relikten tonen aan dat het 10e legioen voordat het naar Nijmegen werd overgeplaatst te Norroy verbleef). Na het onderdrukken van de opstand der Bataven in 70 n.Chr. werden deze troepen, zoals dat bij de Romeinen gebruikelijk was vanwege rancune en wraak van de inheemse bevolking, altijd verplaatst naar een andere streek. Na het verblijf in Nijmegen vertrok dit legioen in 105 n.Chr. naar Hongarije.

    (1) J.H.Holwerda meende in 1914 op het Kops plateau te Nijmegen het Oppidum Batavorum, de hoofdstad van de Bataven, te hebben gevonden. Zijn interpretatie was onmiddellijk omstreden. Langzamerhand werd duidelijk dat weinig aan het Batavorum ook echt Bataafs was.
    Dezelfde dr.Holwerda stuitte in de jaren 20 van de vorige eeuw bij opgravingen naar Dorestad bij Wijk bij Duurstede op de resten van houten huizen, een haven en resten van een kasteel: een vesting die door complete verdedigingswerken was omgeven, zoals een gracht, een verdedigingsmuur van houten palen en bastions. Ook met de datering van deze vondsten bleek erg suggestief om te zijn gegaan: met 13e eeuws bleek de datering dichter bij de waarheid dan de zo gewenste 7e of 8e eeuw.
    De onzorgvuldige werkwijze van Holwerda (directeur van de Rijksmuseum van Oudheden van 1919 tot 1939) heeft de historie geen goed gedaan en de mythen slechts versterkt. Zijn opgravingstechnieken waren verre van volmaakt en ook zijn interpretatie van vondsten was verkeerd om: vanuit de als waarheid aanvaarde geschiedenis, die dus fout blijkt te zijn, ging hij de vondsten verklaren. Hij had zich als museumdirecteur en historicus niet op het pad van de archeologie moeten begeven. Het meest kwalijke van zijn "interpretatie" van vondsten is, dat het kwaad geschied was. Deze eenmaal verkeerde conclusies blijken een eigen en niet te weerleggen leven te zijn gaan leiden. Een eenmaal gemaakte fout blijkt in de geschiedenis niet meer te herstellen. Bij elke opmerking over Bataafs Nijmegen komt het onderzoek van Holwerda weer als waarheid op tafel, ook al is nu meerdere keren aangetoond dat het fout was.


    Karolingisch Nijmegen.
    Diverse publicaties vertellen steeds vaker hetzelfde verhaal.
    De Archeologie van Nijmegen is tussen de 3e en 11e eeuw volkomen blanco. Er is NIETS gevonden uit die 8 eeuwen.

    In 1954 gebruikte Albert Delahaye de naam St.Nicolaas-kapel voor de "Karolingische" Kapel op het Vakhof in Nijmegen voor het eerst. Toen werd er schamper om gegniffeld en werd hij door historisch Nijmegen belachelijk gemaakt. De naam Karolingische kapel komt nu officieel niet meer voor. Verwisseling van het paleis van Frederik Barbarossa dat daar veel later was, met het paleis van Karel de Grote dat er nooit was, blijft Nijmegen achtervolgen. Volgens de laatste opgravingsberichten (1985) zijn er "nauwelijks Karolingische grondsporen aangetroffen". Er had beter kunnen staan géén, omdat die Karolingische vondsten uit een jongere, dus NIET Karolingische tijd blijken te stammen.

    Grootste Frankisch grafveld ontdekt.
    In De Gelderlander van 3 sept. 1999 wordt onder de titel 'Grootste Frankisch grafveld' de pretentie gewekt dat van een vondst van Europees belang sprake zou zijn. Op basis van de mening van stadsarcheoloog Thijssen staat zonder meer vast dat er meer dan tweeduizend en waarschijnlijk vierduizend Frankische graven in de Nijmeegse binnenstad aanwezig zouden moeten zijn.
    Op basis van een gefantaseerde extrapolatie komt hij tot een volledig uit de lucht gegrepen aantal. Na lezing van het artikel blijft echter de beklemmende vraag hoe men op basis van het vondstenmateriaal een dergelijke conclusie kan trekken, daar slechts sprake is van enige twijfelachtige graven uit de vijfde of zesde eeuw (?). Voor een typering van graven uit deze periode lijkt 'Merovingisch' of Laat-Romeins een betere identificatie dan 'Frankisch'. Steeds opnieuw blijkt dat men in Nijmegen het gat tussen de Romeinse periode en de pre-stedelijke ontwikkeling van de stad Nijmegen, rond 1000, al te graag wil invullen, ook al is het niet gebaseerd op feiten, maar op wenselijkheden.

    Met het oog op onderweg, 1975. Blz. 47: "Op het Valkhof bevinden zich nog enkele resten van het paleis dat in 1155 werd gebouwd door keizer Barbarossa: de Sint Nicolaaskapel, waarvan lange tijd werd gedacht dat zij was gesticht door Karel de Grote. De kapel dateert van ná 1030 en heeft een voor ons land zeldzame centrale aanleg, met een zestienhoekige onderbouw en een achthoekige bovenbouw. Vroeg-romaanse stijlkenmerken zijn ronde bogen en de 'dobbelsteen'-kapitelen.


    Uit het Algemeen Dagblad, 20 januari 1984
    "De St. Nicolaas-kapel op het Valkhof te Nijmegen blijkt niet ouder te zijn dan de 11e eeuw en bevat vijftien verschillende soorten natuursteen, waarvan er tien geïdentificeerd zijn. Het geheel is, vermoedelijk bij latere herstellingen, volgepropt met stukken romeinse dakpannen, romeinse bakstenen, kloostermoppen en latere bakstenen, stukken leisteen en in de Waal gevonden zwerfsteentjes." Zie afbeeldingen hiernaast (rechts) en van detail van enkele ramen (links) die niet centrisch zijn geplaatst. Behalve de samenstelling uit de vele steensoorten, is bij nadere bestudering de hele kapel een rommeltje. Ook de binnenzijde is geen voorbeeld van zorgvuldige architectuur.
    Aangetoond was reeds door Albert Delahaye dat deze kapel "van rommelstenen" , een keizer onwaardig, NIET toegewijd was aan St. Maarten (zoals de Universiteiten van Nijmegen en Amsterdam blijven beweren), maar aan St.Nicolaas, en dat de kapel dus niet ouder kan zijn dan de 11e eeuw. Historisch stond dit al absoluut vast door de stichting van Albertus de Grote, archeologisch wordt dit nu bevestigd.
    Met de greep van de Universiteiten van Nijmegen en Amsterdam naar St. Maarten hoopt men misschien dat St. Maarten hen terwille zou zijn om nogmaals zijn mantel in tweeën te snijden, zodat zij hun historische naaktheid zouden kunnen bedekken.
    Het is een raadsel, hoe men in Nijmegen weer in dit gefantaseer is getrapt. Neen, het is eigenlijk helemaal geen raadsel.