De bewijzen van Nijmegen.
Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.

De bewijzen waarop Nijmegen haar geschiedenis baseert.

Bron: "Nijmegen 1850 jaar stad", van Dr. H.J.H. van Buchem. Overdruk van Artikel in Streven jrg.IX nr.5, febr. 1956

Veel van de tentoongestelde Romeinse relikten in museum Het Valkhof zijn afkomstig van buiten Nijmegen, zelfs van buiten Nederland, zoals de alom beroemde bronzen "Trajanuskop" (vindplaats onbekend, vermoedelijk gevonden in Xanten). Of deze kop wel Trajanus voorstelt is zeer omstreden.




In museum Het Valkhof wordt een bronzen portretkop tentoongesteld, waarvan gesteld wordt dat het keizer Trajanus moet voorstellen (zie afbeelding hierboven). Bechert noemt het vermoedelijk keizer Trajanus, gevonden in de Rijn ten oosten van Nijmegen. Deze portretkop is dus niet in Nijmegen gevonden, maar vermoedelijk in Xanten, maar ook dat is niet zeker. De eigenaar van deze portretkop heeft niet kunnen aantonen hoe hij in het bezit ervan kwam. En zonder opgravingsverslag kan men alles beweren. De werkelijke vindplaats is dus onbekend en kan dus ook Neumagen of Trier geweest zijn. De portretkop stelt mogelijk keizer Trajanus voor. Deze opvattingen is echter zeer omstreden.
Ofwel, men zet de argeloze museumbezoeker twee keer op het verkeerde been, doordat met de aanwezigheid van deze portretkop in dit museum een bevestiging van de aanwezigheid van Trajanus in Nijmegen wordt geïnsinueerd: stelt het wel Trajanus voor en was hij wel in Nijmegen?

Met Neumagen of Trier komt men wel dichter in de buurt van plaatsen, waar Trajanus werkelijk gelegerd geweest is. Trajanus was tussen 96 en 98 'stadhouder' van Noviomagus in Germania Superior. Hij had totaal geen zeggenschap in Nijmegen of omgeving. Trajanus is voor Nijmegen net zo legendarisch als Karel de Grote. Hij is er nooit geweest. En al helemaal niet tussen 101 en 107. In die jaren voerde Trajanus oorlogen in Dacië (tegenwoordig Roemenië).



Het verzilverde masker dat in Museum Het Valkhof wordt tentoongesteld (1e eeuw n.Chr.) en als uithangbord van Museum Het Valkhof fungeert, is evenmin in Nijmegen gevonden, maar in Blerik. (zie afbeelding hierboven). Ook hier speelt Nijmegen "mooi weer" met een niet ter plaatse gevonden relict. De vitrines in Museum Het Valkhof kennen meer van dergelijke van elders afkomstige vondsten.

Wat moeten we ons nu van Romeins Nijmegen voorstellen?
De enige zekerheid ten aanzien van het verblijf van Romeinen in Nijmegen is de periode tussen de jaren 70 tot 104 n.Chr. Toen verbleef te Nijmegen het tiende legioen. Vóór het jaar 70 en ná het jaar 104 zijn de 'bewijzen' van het verblijf van Romeinen te Nijmegen voortgekomen uit afgeleide bewijsvoering, ofwel uit deducties uit deducties. Een enkele munt, een grafsteen, wat aardewerk, maar directe bewijzen zijn er niet.

Zie voor meer informatie in het hoofdstuk Citaten.

Klik hier voor de ware geschiedenis over Nijmegen.




Uit 'De Gelderlander' van 23 mei 1985.

En juist aan de Waalkade zou Noviomagus gelegen hebben? Dus in 1985 wist men in Nijmegen al dat Delahaye gelijk had.
Het is opvallend dat Nijmegen meermalen haar geschiedenis van elders geimporteerd heeft.
Als treffend voorbeeld kan de zogenaamde Trajanus-kop dienen, waarmee zowel Xanten als Nijmegen de juistheid van haar geschiedenis wil bewijzen.


Is Trajanus van Xanten, van Nijmegen of was het toch Neumagen?


Hoe is ooit vastgesteld dat Nijmegen het Romeinse en Karolingische Noviomagus geweest zou zijn?

Daarvoor maken we gebruik van de hiernaast genoemde bron uit 1956. Hierin zijn alle bewijzen en redeneringen te vinden, die in 1956 bekend waren en gebruikt werden om de continuïteit en historiciteit van Romeins Nijmegen zijnde Noviomagus aan te tonen. We geven in de eerste kolom alle vermeldingen en voorzien deze in de tweede kolom van commentaar.

Bewijzen en argumenten.
Commentaar.
De op de Peutingerkaart vermelde plaats Noviomagi komt in klank geheel overeen met de huidige stadsnaam (in de Karolingische tijd "Numaga"), gelegen tussen Maas en Rijn en kan niet anders geweest zijn dan het tegenwoordige Nijmegen. De overeenkomst in klank van 2 namen is geen enkel bewijs, zeker niet als die namen meerdere malen voorkomen Op de Peutingerkaart komen liefst 9 Noviomagi voor. Welke is dan de juiste? In klank kunnen de namen wellicht overeen komen (hoewel slechts 3 letters overeenkomen), in betekenis is de overeenkomst ver te zoeken.
Ook het tweede argument gaat niet op. Gelegen tussen Maas en Rijn is echter niet wat de Peutingerkaart laat zien. Daar ligt Noviomagus tussen Patabus en Renus, maar aan de verkeerde kant van de Patabus wat traditioneel de Waal zou zijn.
Beide opvattingen zijn onjuiste interpretaties en vormen dus geen enkel bewijs ten gunste van Nijmegen.
De in Pfünz gevonden grafsteen vermeldt een Ulpia Noviomagi Batuas, wat blijkbaar het Noviomagus is dat in het land der Bataven lag. En de Bataven woonden volgens Tacitus aan de uiterste randen van Gallia, dit is op de zuidelijke Waaloever. Dit Ulpia Noviomagus kan derhalve wel niets anders geweest zijn dan Nijmegen. De grafsteen is in Zuid-Duitsland, dus ver van Nijmegen gevonden. Die vondst bewijst niets ten gunste van Nijmegen. Dat de zuidelijke Waaloever tot de randen van Gallia gehoord heeft, is een volkomen onbewezen aanname. Geen enkel deel van Nederland heeft ooit tot Gallia gehoord. Als de Bataven op de zuidelijke Waaloever woonden, verbleven ze dus niet in de Betuwe, wat altijd wel de opvatting is geweest.
Ulpia Noviomagus kan derhalve wel niet anders geweest zijn dan de nederzetting die van 70 tot 270 aan de Waal heeft gelegen en naar alle waarschijnlijkheid daarna nog ruim een eeuw heeft voortbestaan iets meer oostelijk, bij het Valkhof . Van een voortbestaan van de nederzetting te Nijmegen tot 270 en nog ruim een eeuw daarna, ontbreekt elk bewijs. Het Bronnenboek van Nijmegen geeft hierover wel duidelijkheid. De laatste Romeinse bron die genoemd wordt is uit het jaar 227. Ook deze vermelding is onjuist op Nijmegen toegepast, maar dit terzijde. Daarna wordt nog de Peutingerkaart als bron genoemd, volgens het Bronnenboek 3e-4e eeuw. Zie aldaar. Ook hier worden dus twee beweringen gedaan zonder enig bewijs te leveren.
Het is ook opmerkelijk dat van de zes Noviomagi op de Peutingerkaart alleen ons Noviomagus als belangrijke stad aangegeven wordt met twee stadspoorten, terwijl de andere vijf slechts met de naam worden aangeduid. Houdt men dit Noviomagus voor Nijmegen, dan betekent het dat Noyon, een van de Civitates in Gallia, niet op de Peutingerkaart staat. Noyon dat op een kruispunt aan liefst 8 Romeinse wegen lag. Die wegen zijn bij Noyon teruggevonden, bij Nijmegen is geen enkele doorgaande weg teruggevonden. (Overigens in heel Nederland niet, slechts af en toe een klein stukje)
Dit, ons Noviomagus is dus door keizer Traianus tot stad verheven, zoals ook geheel in de lijn ligt van de gang der geschiedenis. En "Het is merkwaardigerwijze niet bekend, dat Traianus zich met het vestigen van municipia of coloniae heeft bezig gehouden. Plaatsen met den naam Ulpia zijn even zeldzaam als plaatsen met den naam Aelia, dien zij aan Hadrianus danken, talrijk zijn". Het gedeelte tussen aanhalingstekens geeft de onjuistheid van de traditionele opvatting al duidelijk aan. Een verheffing tot stad van Nijmegen is nooit aangetoond en is ook niet te bewijzen. Het is een deductie uit een deductie. Het heeft dan ook niet plaats gevonden, dan in de fantasie van enkele historici.
Keizer Trajanus heeft in Germania Inferior twee civitates ingesteld, Civitas Batavorum en de Civitas Traianensium, de eerste met Ulpia Noviomagus als centrum. Dat Keizer Trajanus in Germania Inferior civitates zou hebben ingesteld wordt weerlegd door A.W.Byvanck. Zie hierna.
Of Noviomagus nu een colonie was, d.i. een nederzetting van door Rome uitgezonden Romeinse burgers, b.v. veteranen, dan wel een municipium, d.i. een gemeenschap die reeds tevoren bestond en waarvan de leden collectief het Romeinse burgerrecht verkregen, is niet bekend. Wellicht was Ulpia Noviomagus een z.g. titulaire colonia, d.i. een municipale ordening met de eretitel van colonie, een vorm, die juist sedert Traianus en Hadrianus meer en meer werd toegepast. Het 'niet bekend' en het 'wellicht' geeft tweemaal een veronderstelling aan.
De vraagt volgt nu: in welk jaar tijdens Traianus' regering, tussen 98 en 117, is aan Noviomagus deze onderscheiding ten deel gevallen? Hierop kan slechts met een veronderstelling geantwoord worden: algemeen brengt men het feit in verband met het vertrek van het tiende legioen uit Nijmegen. Dit moet immers voor de ingezetenen van Noviomagus een gebeurtenis van belang geweest zijn. Voor het opkomende stadje aan de lage Waaloever was de aanwezigheid van een - officieel zes duizend man sterk - legioen op een afstand van nog geen half uur gaans een factor van economische betekenis, die nu plotseling kwam te vervallen. Zou Traianus werkelijk uit medelijden aan deze vermoedelijke burgernederzetting, de titel van stad geschonken hebben? Dit tegen alle Romeinse tradities rondom het verkrijgen van stadsrechten in? Hoe zouden andere Romeinse vestigingsplaatsen zoals Utrecht, Heerlen of Maastricht, die geen stadsrechten kregen, maar zeker meer verdienste hebben gehad voor het Romeinse rijk, daarop gereageerd hebben?
Het toepassen van de eerder genoemde Romeinse bron uit het jaar 227 ontkracht het betoog omtrent de verlening van stadsrecht door keizer Trajanus. Blijkbaar was Nijmegen helemaal niet door de Romeinen verlaten, als daar in 227 nog over gepubliceerd wordt. Dat hiermee het hele betoog omtrent de noodzaak van verlening van stadsrecht ontzenuwd wordt, is in Nijmegen blijkbaar nog niet doorgedrongen.
Maar ook hier komt men niet verder dan tot een veronderstelling.
A.W.Byvanck veronderstelt dat Legio X uit Nijmegen vertrokken is in 105. Dan moet ook het jaar 105 gelden als het stichtingsjaar van Nijmegen als een Romeinse stad. En, het wordt eentonig, nog een veronderstelling, ofwel een eigen fantasietje van Byvanck.
Wel was reeds in het jaar 1629 in Beek aan de "Koninghstraat" een groot fragment gevonden van een mijlpaal, waarop Traianus vermeld staat met volledige titulatuur: Imperator Caesar Nerva Treienus, Augustus, Germenicus, Pontifex Maximus, Tribunicia Potestete, Pater Patriae, Consul, welke inscriptie de mijlpaal dateert in de jaren 100 tot 102 na Chr ., maar hieruit viel en valt natuurlijk niet méér af te leiden dan dat tijdens de regering van keizer Traianus deze mijlpaal was opgericht en de "Koninghstraat" werd opgenomen in het Romeinse wegennet. Deze inscriptie is in Nijmegen en omstreken de enige gebleven. waarop Traianus wordt genoemd. Het commentaar hierop staat al genoemd: "daarvan valt niet meer af te leiden dan dat deze mijlpaal tijdens de regering van keizer Trajanus is opgericht". Een Romeinse mijlpaal vormde een goede scheepsbalast in landen zonder natuurlijke steen. Zeker die van afgezette keizers.
Dus ook hierin kan geen enkel bewijs gevonden worden ten gunste van het stadsrecht van Nijmegen.
Gezien het materiaal waarvan de paal gemaakt is, betreft het een importrelict. Waar deze paal vandaan kwam en wanneer deze in Nijmegen terecht gekomen is, zijn nog steeds onbeantwoorde vragen.
Prof. Dr. A. E. J. Holwerda Sr., sinds 1902 directeur van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden, deed in enige publicaties kond van de Nijmeegse oudheidkundige verrassingen. Over keizer Traianus en de verheffing van Noviomagus tot stad omstreeks 105 na Chr. is echter daarin nog niets te vinden. Zelfs schreef Holwerda Sr. in een artikel in het Handelsblad in 1905 nog: "Het staat door de vondsten vast, dat zeer vroeg -- zeker reeds in de dagen van keizer Augustus, -- op de plaats van het tegenwoordige Nijmegen een Romeinsche stad gevestigd was van niet geringe betekenis" . Holwerda Sr. was met zijn datering van Nijmegen-stad derhalve nog een eeuw te vroeg. Ook prof. Holwerda vond geen enkele aanwijzing dat Nijmegen stadrecht gekregen zou hebben. Ondanks dat Romeins Nijmegen toch van niet geringe betekenis moet zijn geweest.
Bij de te Rome voor T. Aurelius Vindex uit Ulpia Noviomagus opgerichte grafsteen tekent de gemeente-archivaris H.D.J. van Schevichaven aan: "Ulpia is hier een bijnaam der stad ontleend aan keizer Trajanus, en daar wij weten dat Ulpia Noviomagum (sic) in het Batavenland lag" -- de schrijver verwijst hier naar het altaar van Pfünz - "mogen wij gerust aannemen, dat het Nijmegen was .... ". Meer nog niet. . Dus ook dit 'bewijs' is een aanname dat het over Nijmegen zou gaan. Maar zoals we eerder gezien hebben is de relatie met het Batavenland eveneens een aanname.
In 1906 publiceerde gemeente-archivaris H.D.J. van Schevichaven in Gelre een studie onder de titel "Vraagstukken in de Geschiedenis van Nijmegen's Voortijd". Hierin wordt medegedeeld dat Nijmegen na het vertrek van het tiende legioen omstreeks 105 na Chr. door Traianus tot een municipium werd verheven onder de naam Ulpia Noviomagus (sic). Omstreeks 1905 heeft Van Schevichaven dus toch wel geweten, wat er in het jaar 105 zich te Nijmegen heeft afgespeeld. Albert Delahaye heeft de studie van Schevichaven "Vraagstukken in de Geschiedenis van Nijmegens Voortijd" voortgezet en uitgebreid in studie over "Vraagstukken in de historische geografie van Nederland".
Hugenholtz die ooit stelde dat er helemaal geen vraagstukken zijn, kent zijn eigen vakgebied dus niet.
Met deze mededeling van Schevichaven wordt ook geen feitelijk bewijs geleverd.
In 1907 wordt het bevestigd in de publicatie van de Nijmeegse inscripties in een aflevering van het Corpus Inscriptionum Latinarum, waar geschreven staat: "Noviomagenses a Traiano rempublicem accepisse ex cognomine urbis Ulpia concludi potest". Prof. Dr. O. Bohn lichtte dit later als volgt toe: "Dass es colonia gewesen, ist ja nicht bezeugt. Im Corp. XIII. 2. p. 620 heisst es deshalb: N. rempublicem accepisse, also ein Gemeinwesen italischer Ordnung, kein vicus. Ulpia allein deutet noch nicht auf Kolonie. Aber es ist doch móglich dass N. von Trajan Kolonie-recht empfing wie Xanten (Colonia Ulpia Trajana)" . Ook hier weer geen hard 'bewijs' maar slechts een mogelijkheid.
Prof.R.R. Post schakelde in zijn toespraak over van het Imperium Romanum op het Imperium Christianum, op Nijmegen als Rijksstad onder Karel de Grote, die regeren wilde onder de leuze van St. Willibrord "In Dei nomine feliciter". Ook Post is het dus over eens dat Romeins Noviomagus en Karolingisch Noviomagus één en dezelfde plaats was. Als karolingisch Noviomagus voor Nijmegen vervalt, vervalt dus ook Romeins Noviomagus en is het Noviomagi op de Peutingerkaart niet Nijmegen.
In een Gedenknummer, uitgegeven door de vereniging Numaga, zijn de redevoeringen gepubliceerd, waaraan zijn toegevoegd een bespreking door Brunsting van de vraag, in hoeverre Nijmegen in de Romeinse tijd en vroegste Middeleeuwen continu bewoond is geweest; een verhandeling van Asselbergs over het boek "C. C. Plinius Secundus" van Mr Maurits Cornelis van Hall (1809), een levensbeschrijving van Plinius de Jongere, waarin echter de "goede en wijze Trajaan", hoewel bedektelijk, niet minder nadrukkelijk geplaatst wordt tegenover Napoleon; een opstel van Kekke, waarin hij de oorsprong tracht op te sporen van de mythe volgens welke Nijmegen reeds door de dictator Iulius Caesar zou zijn gesticht; en een beschrijving door schrijver dezes van hetgeen van de stad Ulpia Noviomagus en hare bewoners nog bekend is. Nijmegen is trots op dit Gedenknummer, ook door de Gemeente als luxe-uitgave verspreid onder de door Brinkhoff bedachte, treffende titel: Sub Aquila. Op de kernvraag of Nijmegen vanaf de Romeinse tijd to in de Middeleeuwen continu bewoond is geweest, wordt in genoemde publicaties geen enkel bewijs geleverd. Steeds blijkt het 'gat van Nijmegen' te bestaan, ofwel een periode van meerdere eeuwen waarover de bronnen zwijgen en er ook geen archeologisch vondsten zijn te melden.
In 1955 dook tot algemene verbazing een uit de rivier oostelijk van Nijmegen enige tijd geleden opgebaggerde bronzen kop op, minstens levensgroot. Het portret scheen verrassende gelijkenis te vertonen met de uit talrijke marmeren portretten bekende physionomie van keizer Traianus. Het was de bedoeling van de eigenaar van dat ogenblik, dat de kop zou prijken op onze tentoonstelling. Zowel de zeldzaamheid van de vondst als de wel zeer toevallige coincidentie stemden ons op het eerste gerucht hieromtrent, sceptisch. Daarover kan het commentaar kort zijn: zie in de kolom hiernaast.
Het jaar 1955 is voor de kennis van de protohistorie van Nijmegen wel bijzonder vruchtbaar geweest. Hoe groot is nu de kring die daarvan genoten heeft of nog genieten zal? Ik weet het niet. Een onder de naam "Lucina" met toewijding en bekwaamheid geschreven, geregisseerd en gespeeld openluchtspel van Jan HelI had in dit opzicht een belangrijke taak. Maar toch, ik weet het niet. En romantische dromen zijn uit de tijd. In ieder geval heeft keizer Traianus nu zijn plaats ingenomen onder de Groten van Nijmegen's historie! . Hoewel romantische dromen uit de tijd zijn, blijft men in Nijmegen dromen.

Wat weten we nu feitelijk?
Uit bovenstaande blijkt dat de traditie van Nijmegen, zijnde het Romeinse Noviomagus, slechts gebaseerd is op aannames en veronderstellingen. Er wordt geen enkel feitelijk bewijs geleverd.
En als Nijmegen niet het Romeinse Noviomagus was, is het ook niet het Karolingische Noviomagus, want, en daar is iedereen het over eens zelfs prof.Post, het was één en dezelfde plaats.
Je kunt de stelling ook omdraaien: als Nijmegen niet het Karolingische Noviomagus was, is het ook niet het Romeinse Noviomagus van de Peutingerkaart.
En dat Nijmegen niet het Karolingische Noviomagus was, is wel aangetoond met het ontbreken van archeologische sporen en de onjuiste toepassing van de klassieke teksten, die van Noyon blijken te zijn.