Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |
![]() ![]() De Basiliek van Susteren. ![]() Afbeelding uit het Evangeliarium van Susteren, waarop twee heiligen met aureool zijn afgebeeld en daartussen een vrouwenfiguur. Voorheen meende men hierin Amelberga, de veronderstelde eerste abdis van Susteren (960?) te zien, samen met Willibrord en Wiro. Het zijn echter de bisschoppen Gregorius en Alberik van Traiectum. De abdis, in het midden zonder aureool afgebeeld, is niet de heilige Amelberga maar de schenkster van het Evangeliarium, Imago de dochter van Gerard van Loon. Zij was gehuwd met Willem, kastelein (drossaard) van St.-Omaars. Na de dood van haar man heeft zij zich teruggetrokken in de abdij van Susteren, waar zij in 1147 tot abdis gekozen werd. Het Evangeliarium, dat zij aan de abdij schonk, is niet voor Susteren gemaakt, doch behoorde aan het huis van Loon of aan de familie van Willem van St.-Omaars. Deze opmerkelijke band tussen Susteren en St.-Omaars, nog in stand in de 12e eeuw, heldert de herkomst van Susteren geheel op. Het is volledig uitgesloten dat Gregorius en Alberik in Susteren begraven zouden zijn. ![]() 'Oudste' klooster Susteren: 'Was mooiste opgraving ooit' Randy Beaumont (omroep SOL2) Geplaatst opvrijdag 29 oktober 2021. Muren, grachten, ovens en meer dan 100 graven met goed bewaarde skeletten: archeologen kwamen het dertig jaar geleden allemaal tegen in Susteren tijdens de opgraving van het oudst vermelde klooster van ons land. "Het is binnen Europa, tussen Italië en Schotland, een van de weinige kloosters die compleet is opgegraven", zegt voormalig provinciaal archeoloog Henk Stoepker. Hij noemt het de mooiste opgraving van zijn leven. Na de opgravingen begin jaren '90 gebeurde er wegens geld- en personeelsgebrek niks met de resultaten. In 2012 kreeg het Limburgs Museum geld van de provincie waarmee Stoepker kon beginnen met het documenteren van de resultaten en dat is nu klaar. "Het was voor mij een ereschuld", vertelt de archeoloog, die ook een boek over het klooster van Susteren schreef. Misschien niet de oudste, wel zeldzaam. Het Karolingische klooster is in 714 gesticht. Aangenomen wordt dat hofmeier Pepijn van Herstal en zijn vrouw het klooster schonken aan de Utrechtse (missie)bisschop Willibrord. Of het ook daadwerkelijk het oudste klooster van Nederland is? "Waarschijnlijk niet", vertelt Stoepker. "Je mag aannemen dat er in Maastricht en Utrecht toen ook kloosters waren", zo geeft hij aan. Maar geen enkel klooster dook zo vroeg op in historische bronnen als dat in Susteren. Omdat het een van de weinig volledig opgegraven kloosters in West-Europa is, heeft het een hoge zeldzaamheidswaarde. Aan die historisch bronnen twijfelen we niet, maar in die bronnen staat nergens Susteren, maar Suestra. En dat was Souastre in Frankrijk. Verwoest door Noormannen of niet? Een van de belangrijkste onderzoeksvragen die Stoepker beantwoord wilde krijgen was of Susteren door de Noormannen is verwoest. Ze hadden vlakbij, in Asselt (zie daar), een uitvalsbasis. "Dat kan ik niet voor honderd procent bewijzen, maar het terrein is rond 900 wel compleet op de schop gegaan", blijkt uit archeologisch onderzoek. "De gebouwen zijn tot op de grond afgebroken en een gracht is volgegooid met bouwpuin en resten van gebruiksvoorwerpen, waaronder heel veel aardewerk. Dat maakt het toch wel heel waarschijnlijk dat de Noormannen zijn langs geweest en alles verwoest hebben." Voor de verwoesting was het een welvarend klooster. "Dat is af te leiden aan resten van wijnglazen, glazen kranen en kleine bronzen sieraden die werden teruggevonden. Na 900 is er geen enkele aanname meer dat ze kostbare sieraden droegen. De welvaart was over. Al kan het ook zijn, dat men het niet meer gepast vond, dat nonnen fraaie sieraden droegen", aldus Stoepker. Dertig jaar Dat het onderzoek naar de opgravingen na dertig jaar pas is afgerond, is geen uitzondering in de archeologische wereld. "Het opgraven kost geld, het uitwerken ook", vertelt Stoepker. De archeologie was begin jaren '90 niet zo goed geregeld als nu, zegt hij. "De opgraving werd niet gedaan omdat we het leuk vonden, maar omdat er iets moest gebeuren zoals nieuwbouw", aldus de archeoloog. "Onder de huidige wetgeving moet ook een publicatie door het bouwproject gefinancierd worden en dat voorkomt situaties als met Susteren. Daardoor zijn de resultaten van opgravingen veel eerder voor het publiek beschikbaar en daar doe je het uiteindelijk voor." Stoepker krijgt zijn boek volgende week donderdag uitgereikt tijdens een symposium in het Limburgs Museum dat in het teken staat van het opgegraven klooster. Deel dit bericht via Facebook, Twitter, Mail. Of via deze website! Voor het opgravingsverslag klik hier. Met 'heel waarschijnlijk' en 'je mag aanemen' wordt de oude mythe weer herhaald als 'ware' geschiedenis. Voor de echt ware geschiedenis van Susteren: zie hiernaast. |
In Susteren leeft de traditie dat er ooit een klooster van St.Willibrord heeft gestaan. Zowel archeologisch als textueel is er geen enkel bewijs voor gevonden. Het geheel is gebaseerd op de veronderstelling dat St.Willibrord bisschop was in Utrecht en een abdij in Echternach had. Susteren ligt daar 'halverwege' tussen en zou een klooster geweest zijn voor rondreizende monniken. Dat plaatje klonk zo overtuigend dat het als volle waarheid werd aangenomen en vanzelf een zekerheid werd. Deze interpretatie van Susteren kent vier problemen: 1. St.Willibrord was geen bisschop van Utrecht. (Lees hier meer). 2. Echternach is nooit een klooster geweest van St.Willibrord. (Lees hier meer). 3. Susteren was het verplaatste klooster van Souastre, dat ca.850 gevlucht was voor de Noormannen en in Limburg terecht kwam. Ook Echternach, Corbie en Werden waren verplaatste kloosters.(Lees hier meer). 4. Het oude klooster in Susteren was een vrouwenklooster (zie hiernaast en hieronder). In de jaren 1991-1993 zijn er meerdere opgravingen geweest in Susteren. Uit het opgravingsverslag (klik hier) blijkt overduidelijk dat er niets gevonden is uit de 8ste eeuw. Wel uit latere perioden, maar dat is verklaarbaar aangezien het klooster rond 850 verplaatst is vanuit Frankrijk naar Limburg. Over die oudste periode tussen 714 en 850 zijn geen overtuigende archeologische sporen gevonden. Het opgravingsverslag spreekt 22 keer over 'wordt aangenomen' en liefst 221 keer over 'mogelijk' en zelfs 222 keer over 'waarschijnlijk'. Het is wel duidelijk dat de opgravingen naar de historische gegevens zijn toegeschreven. Enkele opmerkingen uit dat verslag spreken voor zich:
De visie van Albert Delahaye. Echternach claimde her en der kerken en goederen, maar heeft nooit Susteren geclaimd. Ondanks de gevoelige tik op de neus, die Echternach in Holland had gekregen, ging de abdij toch door op de weg van onrechtmatigheid en vervalsingen. lees meer over de kerken in Holland. Pas in de 13e eeuw (!) zette zij een campagne op in het oosten van de provincie Noord-Brabant waar zij door een spel van vervalsingen, intimidatie en het verdringen van wettige eigenaren inderdaad in vier plaatsen bezittingen verwierf. Zij had in de oude stukken vier plaatsen in Taxandria ontdekt, en omdat sommige geschriften Taxandria naast de Batua noemen, richtte zij haar hebzuchtige ogen op oostelijk Noord-brabant. Weer doorzagen de historici de vervalsingen niet, ofschoon die er zo dik opliggen dat een amateur-historicus ze kan ontdekken. Dat bij de lichtgelovige Brabanders het spel van de abdij van Echternach gelukte, wat in Holland zo jammerlijk de mist was ingegaan, was voor de historici natuurlijk hét bewijs dat St. Willibrord op zijn dagelijkse (!) reizen tussen zijn bisschopszetel Utrecht en zijn klooster te Susteren of zijn abdij te Echternach - maar alle drie zijn niet waar - noodzakelijkerwijs het oosten van Noord-Brabant passeerde en daar als rusteloos prediker het volk bekeerde en kerken stichtte. De plaatsen, die Echternach claimde: Waalre, Deume, Diesen en Bakel, komen pas vele eeuwen na St. Willibrord voor het eerst in regionale geschriften voor. Voor details omtrent deze plaatsen zie de kerken in Brabant. Het wordt nog erger. In plaats van de vier door Echternach geclaimde en verworven goederen-complexen vonden de historici er een stuk of 20 uit door toepassing van akten van Aefternacum op plaatsen in Noord-Brabant, waar Echternach nooit eisen had gesteld. Er zijn altijd mensen die het nóg beter weten dan de eerste vervalser. Deze kwestie is trouwens eens en voorgoed betwist door de bewijzen in deze en voorgaande uitgaven, dat Taxandria een landstreek in het noorden van Frankrijk was, inderdaad vlak bij de Batua (het land van Béthune) gelegen, waar de naam Taxandria in de 13e eeuw reeds lang verdwenen en vergeten was, toen de abdij van Echternach hem in oostelijk Noord-Brabant opnieuw inplantte. Derhalve is de Willibrord-traditie van oostelijk Noord-Brabant van A(lphen) tot Z(undert) vals. Echternach heeft nooit pretenties gesteld in de oudste St.Willibrordkerk in Nederland en wel die van de Raamberg in Klein-Zundert. Blijkbaar vond men geen naam in de oude akten die enigzins op 'Sunderde' leek. Daarmee staat wel vast dat de andere claims gebaseerd waren op een overeenkomstige naam zoals Alphen dat wel erg veel lijkt op Alpheim![]() De schenking van Suestra (Souastre) volgens Theofried van Echternach: ca.714. Ook gaf dezelfde voortreffelijke vorst Pepijn (II) hem in een oorkonde met de dagtekening van de 6e der Nonen van maart (= 2 maart) in het vierde jaar van koning Dagobert (III): de in de pagus Mosariorum gelegen en naar de daar voorbijstromende rivier Suestra genoemde “villa” (landgoed), die door de toewijding van Plectrudis en het geld van voortreffelijke mannen was gesticht. En omdat beide plaatsen (nl. Aefternacum en Suestra) hem geschikt leken om er het kloosterleven te vestigen, liet hij in elke plaats een klooster bouwen. Bron: Thiofridus, Vita S.Willibrordi, AS, nov. Ill, p. 467. Nota: Het feit van de aanwezigheid van een kloostertje te Suestra, tijdelijk “onder het gezag” van Willibrord, staat voldoende vast door de tekst van Alcuinus. Dat was niet genoeg voor Theofried. Hij moest er de hele woonplaats van maken, overeenkomstig de normale tendens van Echternach om -wanneer in een oude oorkonde een bescheiden landbezit van enige mansi (hoeven, boerderijtjes) is genoemd- de abdij in de 12e en 13e eeuw het gehele dorp, de kerk en alle tienden te laten claimen. De andere details heeft Theofried eveneens uit zijn duim gezogen; zij worden trouwens door de hierna volgende oorkonde tegengesproken, die hij gekend moet hebben omdat hij ze zo uitvoerig met datum en al vermeldt. Let goed op de verschillen, dan krijgt u meteen een beeld van de vervalsings-techniek van Echternach. Schenking van Suestra aan Willibrord: 714, 2 maart De hofmeier Pepijn en zijn vrouw Plectrudis schenken aan Willibrord het kloostertje Suestra(Souastre) in de pagus Mosariorum(de ’’Maasgouw”) gelegen op de beek Suestra, dat Plectrudis van Albericus en Hadericus geerfd had en dat hersteld moet worden. Het klooster moet voortgaan met het ontvangen van de ‘fratres peregrinf (rondtrekkende missionarissen). De monniken zullen vrij zijn om zich na de dood van Willibrord een abt te kiezen, maar het klooster zal altijd onder de voogdij blijven van Pepijn en zijn opvolgers. De akte is ondertekend door vijf personen, waaronder een abt Adalbertus en een abdis Blanduman. De akte is uitgegeven te Bagoloso. Bronnen: Wampach, Quellenband, nrs 24 en 25. Diplomata Dagoberti, HdF, IV, p. 689. Coens, Saints et saintes honores a l’abbaye de Susteren. In: Analecta Bollandiana, LXXX, p. 327. Nota: Suestra is Souastre op 22 km zuid-west van Atrecht. De akte is uitgegeven te Bagoloso, dat is Bailleulval en/of Bailleuilmont op 24 km zuid-west van Atrecht en op 9 km van Souastre (en dus niet Bakel bij Helmond!!). Uit het feit dat de abdis Blanduman bij de opmaking van de akte tegenwoordig was, mag geconcludeerd worden dat het klooster een vrouwenabdij was. Blijkens de tekst van de akte, die spreekt over “voortgaan”, had het al gediend voor het opvangen van de rondreizende missionarissen, met welke taak het moest blijven doorgaan. De schenking aan Willibrord moet men zien in het licht van de opgevlamde strijd van Radboud en Fresones tegen Pepijn/Martel. Alles wijst erop dat Willibrord uit Tournehem is moeten wijken waar zich de militaire activiteiten afspeelden, te meer omdat juist de christelijke zending Radboud een doorn in het vlees was. Om vanuit zijn ‘vlucht-adres’ de leiding over het bisdom en communauteit te kunnen voortzetten, liet Willibrord zich allicht vergezellen van zijn belangrijkste medewerkers, wier aanwezigheid Alcuinus dan ook bij het incident van de doodvallende bewaker vermeldt en die toen nog wel allen monniken waren van Eperlecques. Deze nieuwe bewoners worden in de tekst duidelijk onderscheiden van de “fratres peregrini” die reeds sinds jaar en dag -als predikers op doorreis- in dit kloostertje onderkomen en verzorging vonden. De opmerking over een na Willibrords dood te kiezen abt kon alleen de aanwezige monniken van Eperlecques aangaan, en zeker niet de seculieren onder de rondtrekkende geloofsverkondigers; en zij was zo vanzelfsprekend dat Willibrord de toestand wel donker moet hebben ingezien en voor de ondergang van zijn abdij vreesde. Zijn gezagspositie t.a.v. het kloostertje als geheel zal o.a. wel geweest zijn het geven van geestelijke leiding aan de bewoners. Na de hiergenoemde akte en na het sobere bericht van Alcuinus komt het klooster Suestra niet meer voor in het leven van Willibrord. Hieruit blijkt ook dat het geen bezit was van Willibrord of diens opvolgers en dat “onder zijn gezag” hier slechts een tijdelijke strekking heeft gehad. Later valt evenmin iets te vernemen over enig bezit te Souastre, hetzij van het bisdom Traiectum, hetzij van de abdij te Eperlecques. Dit alles wijst erop dat Souastre voor Willibrord een voorbijgaande voorziening is geweest, een uitwijkplaats waaraan later geen behoefte meer bestond. Zonneklaar is nu ook dat Suestra onmogelijk een rol kan hebben gespeeld in de “reizen” van Willibrord tussen zijn bisschopszetel (en hierbij denkt men aan Utrecht) en zijn abdij te Echternach; want indien Suestra inderdaad die rol had gehad, zou het wel meer dan een onnozele keer zijn genoemd. Ook Theofried van Echternach praat maar eenmaal over Suestra. Het zal eenieder wel duidelijk zijn dat de “pagus Mosariorum” (”de Maasgouw”), waarin hij Suestra plaatst, een vrijheid van zijn kant is geweest om te suggereren dat dit het noordelijke Susteren was. Waarom Echternach dan nooit Susteren heeft geclaimd, zien we hieronder. Evenals vele andere kloosters is ook dat van Souastre omstreeks 850 voor de Noormannen moeten vluchten. Het is, na enige omzwervingen, in Nederlands Limburg terecht gekomen, waar het zijn taak voortzette en daarbij zijn naam behield, die zich daar tot Susteren ontwikkelde. Deze gang van zaken wordt door andere gegevens volledig bevestigd. Tussen Susteren (ca.860) en Utrecht (ca.940) of het nog jongere Echternach (973) ontbreekt elke band. Keizer Arnulf schonk het klooster van Susteren in 891 aan de abdij van Prüm; uit de akte blijkt dat het een vrouwenklooster was, een bevestiging dus van de staat van het oude Suestra. In het jaar 948 garandeerde keizer Otto (I) nogmaals het bezit van Prüm. Bij de opmaak van deze akte was bisschop Balderik, de eerste bisschop van Utrecht, aanwezig; en dan valt geen woord over enig recht of over enige claim van Utrecht. Dat kan ook niet anders, daar Balderik noch een van zijn eerste opvolgers ooit de gedachte hebben uitgesproken dat zij de opvolgers van Willibrord zouden zijn. Die titel werd hen pas in of na de 12e eeuw opgedrongen. De bollandist Coens heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de oplossing van de doublure Souastre-Susteren. Het bekende Evangeliarium van Susteren heeft een miniatuur, waarop twee bisschoppen met aureool zijn afgebeeld en daartussen een vrouwenfiguur. Voorheen meende men hierin Amelberga, de veronderstelde eerste abdis van Susteren, (960?!) te zien, samen met Willibrord en Wiro. Coens heeft echter aangetoond dat dit de bisschoppen Gregorius en Alberik van Traiectum zijn. De abdis, in het midden zonder aureool afgebeeld, is niet de heilige Amelberga maar de schenkster van het Evangeliarium. Even dwingend toont Coens aan dat dit Imago is, de dochter van Gerard van Loon. Zij was gehuwd met Willem, kastelein (drossaard) van St.-Omaars. Na de dood van haar man heeft zij zich teruggetrokken in de abdij van Susteren, waar zij in 1147 tot abdis gekozen werd. Het Evangeliarium, dat zij aan de abdij schonk, is niet voor Susteren gemaakt, doch behoorde aan het huis van Loon of aan de familie van Willem van St.-Omaars. Deze opmerkelijke band tussen Susteren en St.-Omaars, nog in stand in de 12e eeuw, heldert de herkomst van Susteren geheel op. Het is volledig uitgesloten dat Gregorius en Alberik in Susteren begraven zouden zijn. Wel is het mogelijk en zelfs waarschijnlijk, dat het klooster te Souastre op zijn vlucht relieken van deze heiligen heeft meegenomen, wat daarom nog geenszins inhoudt dat zij dan in het Franse Souastre begraven zouden zijn geweest. De enig mogelijke conclusie uit dit alles is: Willibrord is nooit abt van Susteren geweest; hij heeft er zelfs geen voet gezet, daar het Suestra uit de oudste bronnen 250 km zuidwestwaarts lag. Men kan derhalve rustig alles vergeten wat van Willibrord-te-Susteren is afgeleid, en dat zijn om te beginnen de 20 Willibrordkerken in het oosten van Brabant. De traditie te Susteren van de bisschoppen Gregorius en Alberik berust op de tekst van een inventaris uit 1147, waarin geschreven staat dat Imago dit jaar tot abdis werd gekozen en dat in haar tijd de kerkelijke gewaden van de abdij zijn geteld en genummerd. Daaronder waren: een tuniek van Alberik en een cingel van Gregorius. Dit gegeven alleen al maakt het ondenkbaar dat de twee bisschoppen in Susteren begraven zijn. Men zou zelfs geneigd zijn te veronderstellen dat Imago ook deze relieken vanuit St.-Omaars heeft meegebracht bij haar intrede in het klooster. Het wordt nog fraaier! De relieken van de twee bisschoppen, waarvandaan gekomen is niet te achterhalen, zijn in 1421 en 1597 te Utrecht ‘verheven’, dat wil zeggen: toen pas zijn beiden in Utrecht erkend en als heiligen beschouwd. De christenmens die dit als authentiek en betrouwbaar aanvaardt, kan beter zijn doopkaars uitblazen. Tenslotte doet een ander feit ten aanzien van Susteren de deur dicht. De abdij van Echternach, die sinds de 12e eeuw zo driftig en fanatiek de oude goederen van Willibrord aan het terugvorderen was, heeft nooit van enige claim op Susteren gesproken. Niet omdat zij de juiste plaats daarvan niet kende, want blijkens de vervalsing van Theofried stond haar wel degelijk Susteren voor de geest. Maar zij wist eveneens dat het klooster van Susteren aan een andere rijksabdij, die van Prüm, toebehoorde. En al klinkt het misschien een beetje oneerbiedig tegenover zo’n hoge kerkelijke instelling, het mag toch gezegd worden: grote honden bijten elkaar niet. Die proberen de provinciaaltjes van Holland en Brabant te pakken. In Holland is het de Echternachers grandioos mislukt: die hebben voor een lapje Zeeuwse grond een indrukwekkende aanspraak op een hele rij Hollandse kerken moeten inslikken. Brabant echter vloog er -even zo grandioos- in. Nu zitten ze daar met een opgeschroefde fabel die Echternach kapitalen opbracht maar voor de tegenpartij een ‘testimonium paupertatis’ is, een prijs voor onnozelheid. Een prijs die nog niets aan geldigheid heeft ingeboet, daar ‘historisch’ Brabant en met name 'historici' als Camps en Bijsterveld, nog altijd niet wil inzien hoe het door Echternach bij de neus genomen is. Want het meest ergerlijke is, dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid Echternach welbewust bedrog heeft gepleegd; zodat niet alleen diefstal op grote schaal volgde, maar ook een geschiedvervalsing die moeilijk te doorzien is; doch deze algemene kwalificaties vragen om nadere onthulling in een krimi, getiteld ‘De abdij Eperlecques en de misdragingen van haar ondergeschoven dochter Echternach’. Een titel waarvoor de dossiers klaarliggen, de ruimte op deze website echter tekortschiet. Maar wel vindt u, in de (lange) tekst, alvast een overzicht van het funeste proces waarmee deze in 973 gestichte abdij reeds binnen honderd jaar begon te ontaarden; terwijl het u -heel dit boek door- aan concrete voorbeelden van deze misgroei niet zal ontbreken. Wat weten we uit andere klassieke teksten? 714. Schenking van het klooster van Suestra. Deze akte is behandeld in Ontspoorde Historie, Tekst 43, blz. 69. Bron: Wampach, Quellen, nr. 24 en Camps, Brab. Oork. nr. 7. Nota : Omwille van de raakpunten met het bisdom Traiectum moest het klooster van Suestra in voornoemde uitgave behandeld worden. Suestra is Souastre op 22 km zuidwest van Atrecht. De akte is uitgegeven te Bagoloso (Bailleuval en/óf Bailleulmont) op 24 km zuidwest van Atrecht en 9 km van Souastre. Suestra is niet Susteren en Bagaloso is niet Bakel. Derhalve heeft Camps de oorkonden ten onrechte opgenomen in het Brabants Oorkondenboek. Zijn regest is overigens foutief, doch dat spreekt vanzelf wanneer men Franse oorkonden in een Brabantse publicatie gaat zetten. Tekst 279. (niet in het Bronnenboek) In het jaar Ons Heren 870 ... is tussen de glorierijke koningen Karel (de Kale) en Lodewijk een verdeling van het rijk gemaakt te Procaspide (onbekend, verm, een verschreven naam) aan de rivier de Maas. Dit is het deel dat Lodewijk tot zich nam :... Keulen, Trier, Luik, Strasburg, Bazel, de abdijen van Susteren, St. Odilienberg... Echternach, het graafschap Testerbant (Westrachia), de Batua (Bethune), Hattuarie, de beneden-Maasgouw van deze kant, ook de boven-Maasgouw van die kant... het distrikt van Aken, het distrikt van Maastricht... twee delen van Frisia die Lotharius had gehad... En dit is het deel van het rijk dat Karel ontving: Lyon... het derde deel van Frisia (Vlaanderen). Bron: Hincmari Remensis Annales, MGS, I, p. 466. Nota: Bij deze verdeling, waarvan de hoofdlijn door het zuiden van Belgie loopt, zijn met Frisia en Batua beslist geen delen van Nederland bedoeld. Tekst 349. (Bronnenboek nr 68) 949, juni 1 Keizer Otto I bevestigt de abdij van Priim in het bezit van het klooster te Susteren (Ned. Limb.). In de akte is vermeld dat de keizer een rijksdag hield te Niumaga (Noyon), in tegenwoordigheid van de bisschoppen van: Trier, Utrecht, Metz, Paderborn en Luik, en de hertogen Conrad en Heriman. Bronnen: Muller en Bouwman, Oorkondenboek van het Sticht Utrecht to t 1301, I, p. 176. Martene et Durand, Amplissima collectio, I, p. 289. en MGH, Diplomata regum et imperatorum Germaniae, I, p. 194. Nota: Het feit dat het gaat over het klooster van Susteren en de aanwezigheid van de bisschop van Utrecht vormen natuurlijk geen kriteria om te doen besluiten dat Niumaga Nijmegen is, al moet tot onze nationale droefenis worden vastgesteld dat sommige nederlandse historici zo simpel redeneren. Het heeft wel zin te wijzen op het feit, dat Nijmegen, ofschoon heilig overtuigd van zijn Karolingische legende, toch maar een halve mythe heeft. De historici zetten er vier eeuwen een karolingisch paleis neer, maar zij hebben een kerk vergeten, wat toch een onontbeerlijk bestanddeel van een palts en van een stad is. Volgens de fabeltjes heeft die stad voor 1125 ook al vier eeuwen bestaan, maar dan wel zonder kerk, zonder priester, zonder enig teken van christelijk geloof of christelijke kultuur. Het onbehaaglijk gevoel heeft mij trouwens als lang bekropen, dat Nijmegen een heidense enclave is geweest in christelijk Nederland. Gingen de paleisbewoners en de inwoners van Nijmegen dan iedere zondag ter kerke in Aken, Maastricht, St. Odilienberg of Susteren, in die tijd de dichtstbij gelegen plaatsen met kerken? Het Bronnenboek van Nijmegen laat in 1024 wel een bisschop per parachute in Nijmegen neerkomen, doch die man is dezelfde dag weer naar zijn zetel te Noyon vertrokken, omdat er in Nijmegen geen kerk was waar hij kon pontificeren of zelfs maar een stille Mis opdragen. In het hele Bronnenboek is geen spoor te vinden van een kerk, parochie of zelfs maar de minste band met een bisdom. Aan de hand van de latere geschiedenis zou men moeten aannemen, dat die niet-bestaande kerk hierarchisch onder het bisdom Keulen ressorteerde; het gebied van Nijmegen deed dit in elk geval. Welnu, in Keulen, in Rome of waar ook ter wereld is niets te vinden van een Nijmeegse parochie of kerk tussen de 8e en 12e eeuw. In feite doet het nieuwe Nijmegen zijn intrede in de geschiedenis door de St. Nicolaas-kapel, die zeker ouder is dan 1125, het jaar van de eerste schriftelijke vermelding van de stad. De belangrijkste overslag van het Bronnenboek blijkt nu; het schermt met een dode mus. Nijmegen bluft al eeuwen lang met een halve mythe, waaraan het belangrijkste deel ontbrak. Het spreekt vanzelf dat dit kapitaal gebrek inmiddels ook werd opgevuld. Leupen, eerste auteur van het Bronnenboek, heeft de Nijmeegse “oerparochie” ontdekt, en een kerk van het paleis, bovendien nog een kerk van de parochie. Deze uit de duim gezogen beweringen, waarvoorgeen letter in de bronnen te vinden is, beginnen al een nieuwe mythe te vormen, die door Dr. J. Brinkhoff aan de man worden gebracht. Lees het boek "De Ware Kijk Op" voor al deze en andere teksten en oordeel zelf! |
Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |