Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |
Veel recent verschenen boeken en/of artikelen houden vast aan de traditionele opvattingen omtrent Romeins en Karolingische Nederland. De betreffende schrijvers blijven aan die traditionele opvattingen vasthouden ondanks alle tegen-argumenten die ze zelf noemen. Deze tradities zijn vaak ontstaan in de 17e eeuw en sindsdien nauwelijk onderzocht en ook niet meer gewijzigd. Het zijn onbewezen hypothesen, ofwel als voorlopige waarheid aangenomen, maar nog te bewijzen veronderstellingen. Deze schrijvens, we noemen ze traditionalisten, beschouwen zichzelf graag als historicus, omdat ze ook vaak geschiedenis hebben gestudeerd. Maar hebben zij de geschiedenis ook bestudeerd? Hebben ze eigen onderzoek gedaan? Hebben ze alle details in samenhang bestudeerd? Of bestaat hun onderzoek uit naschrijverij van wat in het verleden ooit als voorlopige waarheid is aangenomen? Na enig onderzoek blijkt dat van die aangenomen opvattingen feitelijk nooit iets bewezen is. Voorbeelden zijn de aanwezigheid van de Bataven in de Betuwe, van Karel de Grote in Nijmegen of de plunderingen door de Noormannen in Nederland. Het is allemaal nooit met feiten bewezen, maar slechts aangenomen door het misverstaan van de klassieke teksten. Ondanks dat is aangetoond dat deze opvattingen onjuist zijn, blijft men ze herhalen. Het is zelfs sterker: het zijn vaak de uitgangspunten van het verdere betoog. Maar als de 'premisse' onjuist is, zijn ook alle 'deducties' onjuist. Als men in de in dit hoofdstuk genoemde publicaties naar feitelijke bewijzen zoekt, komt men vaak bedrogen uit. Het beschreven verhaal komt dan wel erg 'overtuigend' over, maar men bewijst feitelijk niets van wat men beweert. Als voorbeelden geven we hier al de boeken over de Noormannen in de Lage Landen van Luit van der Tuuk en het boek over Julius Caesar van Tom Buijtendorp. Voor de opmerkingen klik op het betreffende boek. ![]() Klik op het boek om er meer over te lezen. ![]() Van deze boeken volgt binnenkort een bespreking: ![]() ![]() ![]() of: ![]() Wat de Romeinse tijd betreft worden de volksstammen Menapii, Marsacii, Sturii en Frisiavones steeds in en bij het huidige Zeeland geplaatst. Van de Menapii wordt dan vermeld dat hun hoofdstad Castellum Menapiorum (Kassel, beter is met C- Cassel) is, maar dat ligt toch op ruim 175 kilometer van hun hier veronderstelde woongebied. Lees je zorgvuldig wat de Romeinse schrijver Plinius vermeldt, dan blijkt dat deze volkeren in Noord-Frankrijk woonden. Ze woonden inderdaad aan de Schelde zoals Plinius schrijft, maar niet de Schelde in Zeeland, maar in Frankrijk waar deze ook begint. Deze stammen waren de buren van de Morini (rond Terwaan) en de gouw van Gesoriacum (Boulogne-sur-Mer). Ook noemt Plinius andere stammen die in die buurt woonden zoals de Atrebati (Atrecht), de vrije Nervii (Bavay) en de Suessones (Soissons). Plinius plaatst de Frisiavones duidelijk aan de kust van de Britse Oceaan (dat is Het Kanaal). De Marsaci woonden in Marck bij Calais en steunden Civilis ook in de Opstand van de Bataven, die in en rond Béthune woonden. Ook de Sturii en Masacii (Tacitus, Hist. IV, 56) worden in dit verband genoemd. In al de hier genoemde publicaties wordt er, ondanks dat men uitgaat van de traditionele opvattingen, toch de nodige twijfel uitgesproken over talloze tradities. Het is interessant om te lezen hoe de oude inzichten door modern onderzoek achterhaald worden. Al die wijzigingen geven onmiskenbaar het gelijk van Albert Delahaye aan, die op grond van de klassieke bronnen al eerder tot dezelfde conclusies kwam. Veel oude inzichten bleken gebaseerd op aannamen en veronderstellingen van weinig deskundige onderzoekers uit de 17e tot en met de 20e eeuw. Nieuwe opvattingen kunnen al ontstaan met de juiste vertaling van de klassieke (veelal) Latijnse teksten. Zie bij vertalen. ![]() ![]() Een Hercules-heiligdom in het woongebied van de Bataven. Redactie: Nico Roymans en Ton Derks. ![]() Aan het Verhaal van Gelderland werkten ruim dertig auteurs en redactieleden mee: allen kenners van hun specifieke tijdsperiode en van de regionale geschiedenis van Gelderland. Over die 'deskundigheid' kun je wel wat twijfels hebben, als je leest wat ze schrijven. De vraag is in hoeverre het ook hier weer gaat om het rondpompen van verouderde kennis. Hoofdredactie: Dolly Verhoeven. |
![]() Met 'waarschijnlijk' bewijs je niets en er wordt niet doorgedacht op de eigen twijfel die uit dat 'waarschijnlijk' spreekt. Immers als er in Nijmegen archeologisch niets gevonden wordt uit de tijd van Karel de Grote, heeft zijn paleis er ook niet bestaan en vervallen daarmee veel aangenomen opvattingen over de geschiedenis van 'ons' land. Dan moet men opnieuw beginnen met het bestuderen van de teksten. Dan moet men archeologische opvattingen die van de oude beweringen uitgingen herzien. Maar dat gebeurt helaas niet in historisch Nederland. Ook al erkent men de onjuistheid van traditionele opvattingen, dan blijft men toch vasthouden aan de 'eenmaal aangenomen traditionele opvattingen'. Die 'men' zijn vooral de historici die het blijkbaar voor het zeggen hebben. Alsof de geschiedenis van hen persoonlijk is. De historici blijven aan die bestaande tradities vasthouden, ondanks dat ze zelf aantonen dat die onjuist zijn. Alsof er een ban op afwijkende opvattingen bestaat. Wie doorbreekt de ban? Wie durft de uitdaging aan? Het is uiterst interessant na te gaan waar de tegenwoordige historici hun kennis vandaan hebben. De gebruikte literatuurlijsten tonen dat wel aan: het is slechts naschrijverij van achterhaalde literatuur ofwel men blijft slechts beweren wat ooit eerder beweerd werd, zonder nu eens bewijzen te leveren van het beweerde. Neem nu eens wat de archeologie vertelt. In Nijmegen wordt niets gevonden uit de tijd van Karel de Grote, in Utrecht niets uit de tijd van Willibrord en in Dokkum niets uit de tijd van Bonifatius. Ze zijn nooit in Nederland geweest. Deze drie pijlers uit de geschiedenis dienen te vervallen wat immense gevolgen heeft voor wat wij 'vaderlandse' geschiedenis noemen. ![]() In de Historische Atlas van de Lage Landen geeft Sieg Monten een beeld van de geschiedenis tussen 814 en 1256 aan de hand van verschillende landkaarten. Deze kaarten blijken nogal veel gebaseerd te zijn op de verouderde traditionele opvattingen. Monten schrijft daar zelf over: Voor het schrijven van dit boek deed ik geen groots opgezet onderzoek en greep ik niet terug op primaire bronnen, zoals oorkonden, vitae of andere bronnen uit de archieven. Daarom zijn er weinig voetnoten. Ik maak uitsluitend gebruik van bestaande publicaties. Dat blijkt ook wel uit de bibliografie, waarin de boeken genoemd worden van onder meer: D.P.Blok, H.P.H.Jansen, M.Mostert en L.v.d.Tuuk. Opmerkelijk is dat er een boek van de Studiekring Eerste Millennium wordt genoemd, over de kustvorming in de Lage Landen. Zorgt dit boek voor de nodige innovatie, waarvan hier toch sprake zou zijn? ![]() Wat in dit boek als eerste opvalt is dat het begint in 814, het jaar van het overlijden van Karel de Grote. Van de geschiedenis vóór 814 wordt geen kaart gegeven, terwijl deze geschiedenis aan de grondslag ligt van de latere bezittingen van de Franken en de verdelingen van Verdun in 843 en Meerssen in 870. Het uitgangspunt van de geschiedenis van Nederland is of het Noviomagus van Karel de Grote Nijmegen was of Noyon? En dat het Noyon was is ondertussen wel een bewezen en vaststaand feit. De landstreken Neustrië en Austrasië zijn dan beide gelegen in Frankrijk wat op de hiernaast gegeven kaart (van p.18) al onjuist wordt afgebeeld. Austrasië reikte niet tot in België, maar lag geheel in Frankrijk. Lees meer over Neustrië en Austrasië. De onjuiste plaatsing van deze landstreken heeft tot de verdere misvattingen geleid. Veel, zo niet alle, historische atlassen gaan hier al in de fout. Neustrië lag tussen de Loire en de Seine waarin de volgende plaatsen lagen: Angers, Le Mans, Tours, Blois, Sens, Parijs, Noyon. Austrasië lag ten noorden van de Seine en omvatte de plaatsen: Amiens, Soissons, Rouen, Therouanne, Cambrai, Reims en Metz. België ten noorden van de taalgrens hoorde er beslist niet bij en Noord-Brabant of andere delen van Nederland of Duitsland al helemaal niet. De onjuiste opvattingen over Neustrië en Austrasië zijn geheel terug te voeren op het paleis van Karel de Grote in Noviomagus, dat niet Nijmegen was, maar Noyon. Feitelijk bevat deze kaart de nodige fouten en onjuistheden. Wat wel juist wordt aangegeven zijn de verlandingen aan de kust van Frans-Vlaanderen, maar de invallen van de Denen zijn volkomen misplaatst. Allereerst waren het geen Denen, maar Noormannen, bovendien beperkten hun invallen zich tot Frankrijk. Van invallen van de Noormannen in Nederland is archeologisch ook geen enkel spoor gevonden. Lees meer over de Noormannen. De jaartallen die bij Dorestad genoemd worden, betreffen invallen en plunderingen in Gallia, opgetekend in Franse Kronieken, o.a. van de abdij van St.Bertin in St.Omaars. Maar die kronieken heeft Monten niet gebruikt, zoals hij zelf schrijft. En dan ga je onherroepelijk in de fout. Lees meer over Dorestad. Lees meer over de verdeling van Verdun. ![]() Wat Delahaye ten aanzien van Willibrord en andere predikers ontdekte, had Post als kerkhistoricus moeten ontdekken. Dat heeft hij ook geweten als je zijn boek leest, maar hij bleef ziende blind vasthouden aan de tradities. Durfde hij zijn 'collega's' niet tegen te spreken, bang om te horen te krijgen 'dat hij als kerkhistoricus geen verstand van wereldse geschiedenis had'? Ik kan critici van de opvattingen van Delahaye slechts aanraden dit boek van prof.dr.R.R.Post eens zorgvuldig te lezen. Post spreekt op meerdere cruciale punten van de Willibord-mythe in Nederland zijn twijfel uit. Dat had onder historici tot de conclusie moeten leiden die overeenkomt met de visie van Delahaye. Het is dan ook onbegrijpelijk de visie van Delahaye af te wijzen, zonder dit boek van Post gelezen te hebben. Zouden de critici dit boek wel gelezen hebben, of liever, bestudeerd hebben, dan was hun kritiek op slag verstomd. ![]() Toch geeft het boek ook opmerkelijke informatie, zoals over de term 'Viking'. Het blijkt dat deze term het latere 10de eeuw (of 11de) eeuw te stammen. Zie afbeelding hiernaast. De in deze tekst genoemde Adam van Bremen is de grote vervalser van de mythe van St.Anscharius. Lees meer over Adam van Bremen en lees meer over Anscharius. Hij heeft echter terecht vastgesteld dat de term Vikingen in het Latijn of het Duits niet voorkomen. Dat het Duits in zijn tijd al bestond is overigens ook een mythe. Lees meer over het Diets en de herkomst van het Duits. In dit boek komen weer de nodige vastgeroeste tradities aan de orde komen, die echter nooit bestaan hebben. Enkele voorbeelden zijn: ![]() Wat de oude veronderstellingen betreft is zeker de opvatting van Jona Lendering van toepassing. Lendering constateerde dat "honderden misverstanden voortkomen uit het rondpompen van verouderde kennis. Driekwart van deze fouten kwam voor in publicaties van mensen met een doctorstitel". Dat kan ook niet anders, immers je kunt je doctorstitel wel vergeten als je met afwijkende opvattingen aankomt. Een promotor is per definitie iemand van de oude stempel. Die laat een promovendus niet hun oude vertrouwde opvattingen onderuit halen. Dat is ook de belangrijkste reden dat verouderde kennis maar rondgepompt blijft worden. Een andere reden is het voetnotensyndroom, zoals hierboven al aangegeven. Om het gelijk in je artikel of boek aan te tonen, verwijs je uiteraard naar degene die het met je eens is. Regelmatig wordt toch twijfel uitgesproken en worden nieuwe bevindingen genoemd die de traditionele opvattingen weerleggen. Dat komt vooral door de archeologie. Men vindt nu eenmaal niets waar dat wel had gemoeten en men vindt juist van alles op plekken waar dat niet verwacht werd. De archeologie liegt niet, wel de interpretaties ervan. De nieuwe bevindingen uit de boeken hieronder genoemd, zijn verzameld in duidelijke letterlijke citaten, voorzien van paginanummer. De opmerkingen (in rood) wijzen op de consequenties die het heeft voor die traditionele geschiedenis, maar die de auteurs niet (altijd) trekken.
In de hier besproken publicaties wordt doorgaans de traditionele opvattingen gevolgd, al komt men er te vaak niet helemaal uit. Soms wordt van de traditonele opvattingen toch zodanig afgeweken, dat we het hier nieuwe opvattingen kunnen noemen. Echt nieuw zijn die opvattingen niet aangezien door Albert Delahaye reeds genoemd zijn en ook andere auteur al op gewezen hebben. Opvallend is dat de auteurs zich soms in allerlei bochten moeten wringen omdat ze de traditionele opvattingen niet helemaal onderuit willen of durven te halen. Geloven zij hun eigen verhaal dan niet? Leugens kunnen deze auteurs zich uiteraard niet permiteren. Dan zouden ze meteen door de mand vallen. Daarom vervallen ze in ondoorzichtigheid en verhullend taalgebruik, terwijl ze wel de juiste bevindingen noteren. Of ze verzwijgen maar wat hen niet uitkomt. Opvallend blijft het in deze publicaties als er tegenspraak is, als men een ander tegespreekt. Nog opvallender is dat men zichzelf tegenspreekt in verschillende eigen publicaties. Maar tegenspraak en twijfel zijn de uitgangspunten van de wetenschap en zijn van alle tijden. Alleen moet je dan niet vast blijven houden aan de traditionele opvattingen waaran je twijfelt of die je zelfs tegenspreekt. En dat gebeurt helaas maar al te vaak. Lees meer bij Twijfel, bij Ongelooflijk en bij Citaten. Toch is het een goede zaak dat deze publicaties verschijnen. Ze geven een duidelijke inkijk op de vaderlandse tradities en vooral op de wijze waarop deze tot stand kwamen. De tegenwoordige historici en archeologen moeten bewijzen wat ze beweren, niet op grond van hun titels of professoraten, maar op grond van tekstuele en/of archeologische bewijzen. ![]() ![]() ![]() ![]() Een ding maken deze publicaties wel duidelijk: voor de altijd aangenomen geschiedenis zijn geen bewijzen te vinden. Gaat men op zoek naar die concrete bewijzen van wat er wordt beweerd, dan wordt men toch teleurgesteld. Veel verder dan 'waarschijnlijk', 'mogelijk' of 'vermoedelijk' in de bewijsvoering komt men doorgaans niet. En daarmee schrijf je geen geschiedenis. Leest men de verwijzingen naar bronnen er op na, zoals naar klassieke auteurs zoals Julius Caesar of Tacitus of naar bepaalde oorkonden, dan leest men er vaak toch iets anders dan wat de schrijver van het boek er meent te lezen. Er wordt bijvoorbeeld verwezen naar oorkonden waarvan eerdere historici al aangaven dat het een falsum betreft, maar die wordt dan toch opgevoerd als een bewijs of onderbouwing van eigen opvattingen. Wat in de publicaties van de tradionalisten opvalt is dat de boeken van Albert Delahaye in de literatuurlijst steevast ontbreken. Durft men zijn visie niet te bestrijden, of kan men dat niet? Gezien de literatuurlijst lijkt de traditie hun enige bron te zijn. Ook ontbreken te vaak de boeken van gerenomeerde onderzoekers als A.W.Byvanck (zie daar) en W.A. van Es (zie daar). Inderdaad wat oudere literatuur (1942 en 1972/1981), maar desondanks gaven zij toch een wat genuancereder beeld van Romeins Nederland dan veel tegenwoordige auteurs. Zij hadden ook al hun twijfels en schreven dat ook uit in hun boeken. Het zou een goede zaak zijn die twijfel eens wat nader te onderzoeken. ![]() ![]() ![]() ![]() ![]()
Uitgangspunt bij veel van die traditionele opvattingen over Romeins Nederland blijkt de Peutingerkaart (zie daar) te zijn. Maar wat kun je bewijzen met die kaart? Het is een primitief getekende kaart waarvan niets bekend is over tijd van ontstaan, wie die kaart getekend heeft en waarom! Bovendien bevat de kaart zeer veel fouten in plaatsnamen, in locaties van plaatsen, in de afstanden tussen plaatsen en in de ligging van streken en de loop van rivieren. Daar zijn absoluut geen bewijzen uit te halen. Lees meer over: (klik op het boek voor een verwijzing) ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() De visie van Albert Delahaye. De Romeinen zijn zeker in Nederland geweest. De archeologische relicten zijn niet te ontkennen. Echter wel de interpretaties ervan. Een munt uit 9 v.Chr. kan immers ook pas in 50 n.Chr. verloren zijn. En een Romeinse munt kan ook in bezit geweest zijn van een niet-Romein. Daar bewijs je de aanwezigheid van Drusus niet mee. Een gedenkschrift van een Moriniër uit Terwaan, gevonden in Nijmegen, bewijst niet dat Nijmegen Tervanna heette. Een relict gevonden in de Betuwe is nog niet Bataafs. En zo zijn er vele voorbeelden te geven die de historici en archeologen tot voorbarige en dus onjuiste conclusies hebben geleid. Zonder teksten bewijst een archeologische vondst al helemaal niets. En de teksten spreken andere taal dan men er doorgaans op na houdt. In de boeken van Albert Delahaye zijn al deze letterlijke teksten terug te lezen. In veel boeken van traditionalisten vind je de letterlijke teksten niet. Daar wordt dan soms nog wel verwezen naar Tacitus IV, 12 (als voorbeeld) maar dat zegt de gemiddelde lezer weinig tot niets, zeker niet als het een tekst in het Latijn of Grieks is, zoals in het Bronnenboek standaard blijkt te zijn. De volgende boeken zijn soms nog deels in bewerking: ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() Lees het boek "De Ware Kijk Op" voor al deze en andere teksten en oordeel zelf! |
Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |