Schriftelijke bronnen onmisbaar!

Op de website van de universiteit van Leiden lezen we dat "voor het archeologisch onderzoek voor (vroeg) stedelijke samenlevingen, zoals de Romeinse tijd en Middeleeuwen (Romanisatie - en Germanisatieproces, Merovingisch/ Karolingische Rijk), is een corpus aan schriftelijke bronnen beschikbaar, die een onmisbaar en verrijkend referentiekader vormen voor het archeologisch onderzoek".
Onmisbaar referentiekader? Ofwel zonder die schriftelijke bronnen kan er feitelijk niets aangetoond worden. En wat nu, als die schriftelijke bronnen verkeerd geïnterpreteerd werden en worden? Of een deductie uit een deductie zijn? Of zoals te vaak bij opgravingen, het uitgangspunt zijn van de bewijzen?