Bouwen in Nederland, 600-2000. onder redactie van Koos Bosma, Waanders Zwolle 2007.
Feitelijk zou het boek de titel 'Vanaf 1000-2000' moeten dragen. Over de eerste 400 jaar wordt slechts marginaal iets over bouwen meegedeeld. Het Romeins, ja, maar dat was allerminst 'Nederlandse bouwkunst'.
Over de vroegste periode, en die heeft juist onze belangstelling, wordt veel verteld maar feitelijk niets bewezen.

In de inleiding lezen we dat Nederland aan het begin van de jaartelling woest en ledig was en vooral het westen zeer kaal. Het zou tot de 8e eeuw duren voordat de Rijn zijn uitweg naar de zee via de Lek zou vinden. Achter de duinen strekte zich in de zone die nu onder de zeespiegel ligt, van Zeeland tot Groningen, één groot moerassig veengebied uit. Tot het jaar 1000 lagen de bescheiden boerennederzettingen als kleine eilandjes van menselijke bewoning verloren in het onmetelijke bos.
Als men dit zo heeft vastgesteld, kan de rest van het verhaal tot het jaar 1000 naar het rijk der fabelen verwezen worden. Dat wordt ook bevestigd op p.29 waar over een 'bouwgolf rond het jaar 1000 van "zeer schaarse en weinig specifieke schriftelijke bronnen" wordt gesproken en op p.34 waar staat: "De oudste nog bestaande gebouwen op Nederlandse bodem zijn kerken, maar er zijn geen kerken meer waarvan het thans boven het maaiveld zichtbare muurwerk veel verder in de geschiedenis terugreikt dan het jaar 1000". Over de fundamenten onder het maaiveld wordt hier niet gesproken. Maar ook die gaan niet verder terug wat zeker vermeld zou worden als dat wel zo was. "Tegelijkertijd weten we echter ook uit schriftelijke bronnen, dat al op het eind van de 4e eeuw binnen onze huidige landsgrenzen een christelijk bedehuis moet hebben gestaan". Hier wordt aan St.Servaas gerefereerd. Maar deze Servaas was geen bisschop van Maastricht, dat was Servatius uit de 6e eeuw. Met de onjuiste toepassing van schriftelijke bronnen 'bouwt men in Nederland' mythen.

En op vergelijkbare manier is dit boek weer doorspekt met de traditionele geschiedenis ook al wordt er niets van teruggevonden of feitelijk bewezen. Karel de Grote, de Noormannen, St.Willibrord en Bonifatius passeren de revue op de traditionele manier. "Er is weinig meer zichtbaar" lezen we op p.18. Toch wordt het kerkje van Dagobert dat te Utrecht gestaan zou hebben weer opgevoerd. 'Er zijn sporen van teruggevonden' wordt vermeld. Vreemd dat het in andere archeologische publicaties toch steeds 'onvindbaar' blijkt te zijn. Zie de Archeologische Bouwkroniek van de gemeente Utrecht uit 1988, p.55-79.