De Kroniek van Kamerijk uit 1018.
Er was een zekere plaats, door bossen en moerassen omgeven, die door de inwoners Mereweda (Merwede) wordt genoemd, namelijk daar waar de Maas en de Waal, die uit de Rijn stroomt, samenkomen. Voorheen woonde er niemand dan jagers en vissers. Het werd door de bisschoppen van Trier en Keulen en enige abten gezamenlijk bezeten, die er de visvangst en de jacht lieten uitoefenen.
Bron: Chronicon Cameracense, HdF, X, p. 100. MGS, VII p.471.
De kroniek van Kamerijk, geschreven vermoedelijk in de 12e eeuw, heeft kennelijk het gebied van Wijk bij Duurstede op het oog, waar de opgravingen overtuigend hebben aangetoond dat het inderdaad een nederzetting van jagers en vissers was. In de tijd van de schrijver was de plaats niet meer bewoond, wat precies klopt met het archeologisch beeld van Wijk bij Duurstede. Opmerkelijk is dat zij bezit was van Trier en Keulen, en niet van de bisschop van Utrecht of de graaf van Holland, wat aantoont dat er bij de eerste verlandingen nà de transgressies verschillende instanties op het vinkentouw hebben gezeten om nieuwe gronden in bezit of in gebruik te krijgen. Het raadsel, waarom het bisdom Utrecht of het graafschap Holland daar niet bij waren, is helemaal geen raadsel, daar deze nog niet bestonden toen de anderen de nieuwe gronden in bezit of in gebruik kregen. Hetzelfde verschijnsel zien we in het Land van Maas en Waal, waar het bisdom Keulen het eerste doordrong en er parochies en kerken stichtte. Hetzelfde heeft zich voorgedaan in het zuiden, waar het bisdom Luik de nieuw in kultuur gebrachte gronden (hier was niet alles vrucht van een transgressie) bij het bisdom voegde, wat ook voor de hand lag omdat de bevolking van deze nieuwe streken uit het zuiden kwam. In Zeeland integendeel, een veel jonger gebied, nam het bisdom Utrecht het initiatief, zodat dit gebied onder Utrecht kwam, te meer omdat Holland niet zou hebben toegestaan dat daar een vreemd bisdom een voet aan de grond kreeg. De schrijver van Kamerijk blijkt uitstekend op de hoogte te zijn met het Merwedegebied en de nederzetting van Wijk bij Duurstede; zijn beschrijving is zelfs in de 20e eeuw perfekt door de opgravingen bevestigd. Waarom spreekt hij dan met geen woord over de "belangrijke" karolingische handelsplaats Dorestadum, die er voorheen gelegen moet hebben? Wanneer hij de andere bijzonderheden van Wijk bij Duurstede zo goed kende, had hij dat toch zeker ook geweten als het waar was geweest.