Lees alles over het Dievenboekje van Echternach met de 'vervalsingen' in De Ware Kijk Op deel 2 (p.441, 442, 461 en 572) en in Ontspoorde Historie (p.108 e.v. tekst 75) en je begrijpt hoe de noodlijdende abdij van Echternach aan zijn bezittingen kwam.
Het Dievenboekje van Echternach.
De monniken van Echternach verzamelden in de twaalfde eeuw bestaande documentatie van het klooster Aefternacum, waarvan ze beweerden de rechtmatige voortzetting te zijn, wat op zich wel juist was. Op de vlucht voor de Noormannen was de abdij met medenemen van de oude acten hersticht in Luxemburg, aanvankelijk in Berg, na 973 in Echternach. Op zoek naar de vroegere goederen van dat klooster gaan ze eerst naar de juiste streek ten zuiden van Duinkerke. Daar lukte het hen niet om aanspraak te maken op de goederen omdat de rechten allang verbeurd waren verklaard. Theofried van Echternach (abt van 1093 tot 1110) vermeldde allerlei voormalig bezit van St.Willibrord in diens Vita. Proost Theoderic van Echternach die zo'n eeuw later (eind twaalfde eeuw) leefde, verzamelt van her en der 175 stukken die hij samenvat in het Liber Aureus (geschreven tussen 1190 en 1222) niet te verwarren met de Codex Aureus van Lorsch dat de 4 evangeliën bevat. De monniken van Echternach gaan in Holland met het Liber Aureus in de hand op zoek naar de 25 vermeende en verloren kerken van St.Willibrord. Waarom in Holland? Omdat ondertussen de gedachte had postgevat dat Utrecht het Trajectum van St.Willibrord geweest was. Dit onder invloed van het klooster van Egmond, waar men het Cartularium van Egmond is gaan toepassen op Noord-Holland. Ook de mythe van Adelbert van Egmond heeft aan die verwarring bijgedragen, waardoor de monniken en de latere historici op het verkeerde been zijn gezet. De moniken van Echternach vinden echter maar 24 kerken en goederen, die op 4 lijstjes beschreven zijn.
De eerste abt van Egmond Waltherus, voormalig proost in Lens, kwam van de St.-Pietersabdij van Gent. Hij wordt in 1130 als abt van Egmond ingewijd door bisschop Andreas van Utrecht en hij overlijdt in 1161. In dat jaar wordt hij opgevolgd door Wiboldus, over wie niets bekend is, behalve dat hij in 1176 overlijdt waarna de post van abt vier jaar onbezet blijft. Onder zijn verantwoording zijn rond 1173 (Zie O.Oppermann, Fontes Egmundensis) met berichten tot 1112 de eerste Egmondse annalen samengesteld, waarbij gebruik is gemaakt van afschriften van de Vlaamse St.-Pietersabdij van Gent. Latere gedeelten zijn aangevuld met gegevens uit de eveneens Vlaamse St.-Bertijnsabdij van St.-Omaars in Noord-Frankrijk en uit de Annales Blandinienses, ook van de St.-Pietersabdij te Gent. Zijn opvolger in 1180, Lambertus, kwam ook uit de St.-Pietersabdij van Gent en overlijdt in 1182 . Vermeldingen van eerdere abten of oudere gegevens zijn er niet, waarmee de hele voorgeschiedenis van Egmond van vóór 1130 en daarmee die van St.Adelbert, als een mythe moet worden opgevat.
Prof.dr.D.P.Blok interpreteert de plaatsnamen op deze lijstjes als plaatsen in Holland, maar is het oneens met prof.dr.R.Post waarvan hij zegt dat we "evenmin iets opschieten met de manier waarop Post deze lijstjes benaderde". Post constateerde de vele onderlinge verschillen in deze 4 lijstjes en de discrepanties met de oorkonde van 1063 en leidde daaruit af dat de samenstellers van de lijstjes een aantal kerken vergeten waren. Post ging er bij dit oordeel blijkbaar van uit, dat het doel van de lijstjes geweest was om de rechten van Echternach op Hollandse kerken volledig vast te leggen. Blok meende dat de abdij van Echternach veel kerken niet noemt, omdat de abdij een volledige opsomming niet nastreefde.
Beiden opties zijn onjuist omdat de geleerde heren niet in de gaten hadden dat dit Liber Aureus (het 'Gouden' boek, inderdaad goud waard voor de noodlijdende abdij) een volkomen vervalsing was. Ze gaan aan twee cruciale feiten voorbij.
1. Als de bedoelde kerken aan St.Willibrord geschonken waren, behoorden ze toe aan het bisdom en de kerk van Utrecht en niet aan de abdij die er ruim 300 km vandaan ligt. De claim van de abdij was dus niet rechtsgeldig en dus een ververvalsing.
2. Bovendien blijkt dat de abdij van Echternach bij haar zoektocht naar oud bezit, de kerken van Dorestad, Daventre en Tilia (in Nederland Wijk bij Duurstede, Deventer en Tiel) overslaat. Waarom claimde Echternach deze belangrijke drie dan niet? Omdat ze allemaal (incl.de 25 in Holland) in het zogenoemde "Testament van St.Willibrord" ontbreken.
Hadden Blok en Post dit gezien, dan hadden ook zij begrepen dat het om vervalste documenten ging in het Liber Aureus. We moeten het Liber Aureus dan ook niet het gouden boek noemen, maar het Dievenboekje van Echternach. De in dit Liber Aureus opgenomen kerken van St.Willibrord lagen in Noord-Frankrijk, waar abt Theofried ze allemaal wel gevonden had, maar er geen rechten meer kon claimen omdat deze verbeurd verklaard waren. Een eeuw later probeert abt Theoderic het met dezelfde plaatsen nog eens in Holland, waar in de nieuwe ontginningsgebieden met de komst van de uit het zuiden (Vlaanderen.) afkomstige landontginners net een nieuwe St.Willibrord cultus aan het ontstaan was.
Zo eenvoudig zit de mythe van St.Willibrord in Nederland in elkaar.
Voor de juiste plaatsen van de 25 kerken van St.Willibrord in Vlaanderen verwijs ik graag naar de ware kijk op.
In de 12e eeuw probeerde de abdij dus 25 kerken in Holland te claimen, wat faliekant mislukte. Als troost ontving de abdij transgressie-gronden in Zeeland. Zo kwam niet alleen Utrecht in 1156 voor het eerst in aanraking met St.Willibrord, maar werd ook Grevelingen plots de aankomstplaats van St.Willibrord in Europa. Doordenken op deze stelling was er niet bij. Aangezien St.Willibrord in de monden van de Renus aankwam, wordt hiermee aangetoond dat de Schelde de Renus was, wat een opmerkelijk juiste maar onbedoelde constatering is.
Uit het Dievenboekje van Echternach blijkt overduidelijk het vooropgezette plan tot vervalsing om in het bezit van goederen, dus van inkomsten te komen. De aanleiding om de oude akten 'door te nemen' was immers de noodlijdende situatie van de abdij.
Opvallend bij dit hele verhaal is dat Echternach met claims uit de 11e en latere eeuwen probeert in het bezit van kerken te komen die al uit de tijd van St.Willibrord zouden stammen. Archeologisch is van het bestaan van deze kerken in de 8e eeuw geen enkel bewijs gevonden.
Een volgende (valse) acte uit 1156 bewijst het bestaan van deze plaatsen in 1156, maar allerminst dat ze ook al in de achtste eeuw bestonden. De eis van Echternach was vijfvoudig vals omdat nergens uit blijkt dat deze kerken ooit aan Willibrord hadden toebehoord :
nóch in de documenten van zijn bisdom Traiectum, nóch in die van zijn abdij te Aefternacum worden deze kerken eerder genoemd;
evenmin komen ze voor in de Vitae van Willibrord die door Alcuinus en door Theofried van Echternach werden geschreven;
de plaatsen die daarin wél worden genoemd kunnen niet met Kennemerland in verband worden gebracht;
ook in de plaatselijke bronnen van Kennemerland komen ze niet voor als kerken van Willibrord;
er bestaat geen pauselijke bul ter bevestiging van deze bezittingen van vóór 1063 en aan de bul van Eugenius III uit 1148 zijn de namen van de kerken later toegevoegd.
Bovendien behoren kerken toe aan bisdommen en slechts zelden aan kloosters die landerijen en rechten kunnen bezitten. Dat is één van de redenen waarom Echternach de bisschop van Utrecht, die toch al aanspraak op Holland maakte, er in betrok.
Volgens de akte gedagtekend 28 december 1063 erkent Bisschop Willem van Utrecht tegenover de abt van Echternach, dat de abdij voor de helft de kerken in Holland bezit, eertijds door Karel Martel (drie-en-een-halve eeuw eerder) en anderen geschonken, die de graven Dirk (III) van Holland, Dirk (IV) en Floris (I) onrechtmatig in bezit hadden genomen. De lijst is identiek aan die van 1156 en net zo vals.
Diezelfde valsheid geldt ook voor de Echternachse goederen in Friesland. Dat is complete fictie, gebaseerd op 16e eeuwse 'documenten'.