Terug naar de lijst Naar het overzicht in het kort.

Nigrum Pullum = Zwammerdam Noires-Terres

Er is in Zwammerdam een kleine nederzetting, mogelijk een castellum, door opgravingen vastgesteld: grootte 1 ha.
Het is op geen enkele manier aannemelijk te maken dat het hier om de legerplaats Nigrum Pullum van de Peutingerkaart zou gaan. Vraag blijft ook of het in Zwammerdam wel om een castellum gaat, of dat het misschien slechts de resten van een Romeinse boerderij (villa) betrof. Een gevonden Romeinse boerderij in Schimmert (L) was ruim twee keer zo groot (2,5 ha) als het vermeende castellum bij Zwammerdam.
In de buurt van het 'castellum' zijn op een diepte van 1.80 m. onder het huidige maaiveld, scherven en een houtconstructie gevonden. De vele dakpanscherven zijn allemaal zonder een legerstempel. Deze zijn dus zeker niet afkomstig van een legerplaats.
Bij de grafitti op gevonden scherven is sprake van Latijnse namen, vermoedelijk van oud-gedienden uit het leger.
De datering concentreert zich in het midden van de tweede eeuw.
Uit de afwezigheid van vondsten van zilveren of gouden munten concludeert men dat de bewoners niet erg welvarend waren. Bovendien is van een weg slechts enkele stukjes gevonden. Het betrof hier een grindweg. Men neemt aan dat de rest is "weggespoeld", aangezien er geen doorgaande weg naar de volgende plaatsen te bespeuren is.
(Bron: Westerheem 6-1975.)

Nergens is aangetoond dat het gevonden "castellum" de naam Nigro-Pullum gedragen zou hebben.

Een vertaling van Nigrum Pullum levert toch een andere kijk op deze plaats op. Het Nigrum staat voor zwart, wat zowel een veengebied kan betreffen, maar ook een steenkoolgebied in Noord-Frankrijk. Het Pullum wordt gemakshalve vaak vertaald met kip, wat dan 'zwarte kip' zou zijn, een onwaarschijnlijke naam voor een plaats. Plaatsen worden vaak toch naar de bodemgesteldheid ter plekke genoemd. Pullum kan ook de betekenis hebben van 'grauw', 'vuil' of 'arm', maar ook de grauwzwarte dracht van de grove wol, als dracht van de mindere man en vrouw. Het zou een arme streek kunnen betreffen waar de bevolking grauwe kleding droeg in tegenstelling wellicht met de veelkleurige Romeinse kleding. Het kan in die tijd in heel veel gebieden van toepassing zijn geweest.


De visie van Albert Delahaye.
Nigropullo is Noires-Terres, een plaats onder Ardres op 19 km van Alembon. Noires-Terres is een letterlijke vertaling van Nigropullo. "Niger" is zwart; "pullum", afgeleid van (zacht) kuiken, duidt de zwarte en en zachte grond aan die hier voorkomt, voormalig veen, dat in sterke tegenstelling staat tot de witte of lichtbruine en veel hardere grondsoorten uit de omgeving. Opgravingen hebben er Gallische èn Romeinse overblijfselen aangetoond.


De Nederlandse traditie.
Als zeker mogen we aannemen dat Albanianis te Alphen aan de Rijn moet worden gezocht. Op deze wijze kan men vermoeden dat Nigropullus bij Zwammerdam lag. (Byvanck, o.c. p. 422).
Zo komt men in Nederland dus aan "een traditie sinds de Romeinen", zoals Hugenholtz dat eens stelde. Men verklaart Albanianis te Alphen als zekerheid, om andere plaatsen te kunnen bevestigen. En Albanianis te Alphen is allerminst een zekerheid, integendeel. Deze aanname is nergens door bewezen.
Naar alle waarschijnlijkheid heeft er bij de "Hoogeburg", even ten westen van Zwammerdam, een Romeinsch fort gelegen. Daar zijn talrijke overblijfselen van Romeinsch aardewerk, vooral uit de tweede eeuw, fundamenten van gebouwen en een dakpan met een stempel van Legio I Minervia ontdekt. (Byvanck, o.c.p.416)

Het castellum van Zwammerdam beheerste de mond van de Meije, een van de riviertjes die de verbindingsroutes door het noordelijke veengebied vormen. Mogelijk kon via de Meije het stroomgebied van de Mijdrecht en Amstel bereikt worden en kon men vandaar verder varen naar de benedenstroom van de Vecht en het Oer-IJ.
Het castellum zelf werd tussen 1968 en 1971 vrijwel volledig opgegraven en behoort tot de kleinere langs de Nedergermaanse limes. Het houten fort uit periode II besloeg ongeveer 1 ha. Het stenen fort uit periode III was slechts iets groter: 1,2 ha. De aard en omvang van de oudste militaire vestiging uit de periode 47-69 (periode I) is niet duidelijk. Waarschijnlijk ging het om een vrij kleine post, die bij de Bataafse opstand grondig is verwoest. Het castellum van aarde en hout uit periode II (circa 8o-175) was voorzien van een dubbele gracht en een circa 3,5 m brede wal, waarin drie poorten waren aangebracht (de porta decumana ontbreekt). Binnen de wal kunnen barakken en op palen gefundeerde wegen worden aangewezen. Het geheel zal ten minste eenmaal (rond 150) maar misschien enkele malen zijn verbouwd. Met de bouw van het stenen castellum moet rond 175 zijn begonnen. Mogelijk is er een verband met de reorganisatie van de grensverdediging na de Chaukische invallen. Buiten de stenen muur met vier poorten liggen drie grachten. De principia is opvallend groot in verhouding tot de beschikbare ruimte op het binnenterrein. Tegen 275 is het castellum waarschijnlijk verbrand en verlaten. Over de bezetting van het castellum in de verschillende perioden zijn we slecht ingelicht. Voor periode I komen zowel kleinere eenheden uit de legioenen als uit auxilio in aanmerking. Het enige dakpanstempel uit deze periode leest TRA. Uit de perioden II en III is slechts één dakpanstempel overgeleverd dat met enige moeite tot een cohortenaam herleid kan worden: COH[V] (cohors voluntariorum). Dit stempel is ook uit Woerden en De Meern bekend en het lijkt er dus op dat dit onderdeel meerdere vestingen heeft bediend. Voor periode II en III wordt op grond van de militaire graffiti op aardewerk in combinatie met de beperkte ruimte binnen het castellum gedacht aan een deel van een cohors quingenaria equitata. Onder de bezetting in periode III lijken zich enkele Thraciërs te bevinden. Direct buiten het castellum zijn aan de zuid- en oostzijde delen van de vicus aangesneden, waarvan sommige stukken zijn overbouwd bij de aanleg van het stenen fort in periode IIL Slechts enkele tientallen meters ten noorden van het castellum lag de Rijnoever, die voorzien was van zware beschoeiingen. Tegen en tussen deze beschoeiingen zijn zes houten schepen afgezonken, die tussen 1971 en 1974 zijn opgegraven. Het gaat zowel om kleinere boomstamkano's als grote plankboten die als vrachtvaarders op de Rijn hebben gefungeerd. De schepen van Zwammerdam vormen de omvangrijkste scheepsarcheologische vondst uit de Romeinse tijd in Nederland. (Bechert, o.c. p.91).

Een Romeins Castellum is door opgravingen vastgesteld. Het blijkt het kleinste Castellum (ongeveer 1,2 hectare) van Neder-Germania (ongeveer 500 man) te zijn geweest. (Van Es, o.c.p.) Het is onaannemelijk en niet te verklaren, welke verklaring dan ook nooit gegeven wordt, dat zo'n klein Castellum op de Peutingerkaart zou hebben gestaan als belangrijke plaats, terwijl Maastricht, Aken en Tongeren er niet op staan!
Bij Zwammerdam zijn in de dichtgeslibde bedding een aantal schepen gevonden. Men maakt er graag Romeinse schepen van, maar volgens Van Es waren het gewone inheemse typen.

Romeinse schepen? Van Es, o.c. p. 117-118.
Overigens hebben wij in ons land de laatste jaren aan Romeinse scheepsvondsten geen gebrek gehad: de boten van Kapel Avezaath aan de Linge, Druten aan de Waal, het al veel eerder gevonden wrak uit de Romeinse Rijn bij Vechten, en natuurlijk de roemruchte schepen van Zwammerdam, zes in getal. Het is denkbaar dat ook de boten waarvan de wrakken bij bovengenoemde plaatsen teruggevonden zijn, althans voor een deel particulier bezit zijn geweest. Zelfs de zes schepen voor het castellum Zwammerdam zijn opgegraven waren geen marinevaartuigen in de strikte zins des woords, geen oorlogbodems". "Drie ervan waren van uitgeholde eikestammen vervaardigde kano's. In twee was de visbun nog aanwezig. Zij dienden dus voor de visvangst op de rivieren. De andere drie zijn zeker door het leger gebruikt. Het waren platboomde transportschepen voor het vervoer van zware lasten: rijnaken. Hetzelfde geldt voor de boten van Kapel Avezaath en Druten. Een van de vaartuigen uit Zwammerdam deed denken aan een veerboot".
En nu komt het belangrijkste: "Wat hun constructie betreft staan zij in een inheemse, Keltisch-Germaanse, traditie, die zonder onderbreking vanuit de voor-Romeinse IJzertijd tot in de Middeleeuwen doorgelopen heeft van boomstamkano tot hulk. Deze traditie hoort thuis in West- en Midden-Europa, in de streken tussen de Alpen en Skandinavië. Romeinse invloed zou de inheemse scheepsbouwers er toe hebben gebracht hun constructiemethoden op veel grotere vaartuigen dan voorheen toe te passen. Overigens wijzen sommige trekjes bij enkele schepen, vooral de houtverbinding door middel van gepende doken, die in Vechten en sporadisch ook in Zwammerdam voorkomt, op beïnvloeding van de inheemse bouwwijze door mediterrane technieken."
Als je de "spectaculaire" vondsten van "Romeinse" schepen de laatste tijd tegen deze achtergrond bekijkt, dan zou er van dat "spectaculaire" en van dat "Romeins" niet veel over kunnen blijven. Ofwel de gevonden schepen waren gewoon (vissers-)boten van de plaatselijke bevolking, die met transporten voor de Romeinen wel eens wat bijverdienden! Gezien de Nederlandse scheepvaart- en visserij-traditie een veel aannemelijker verhaal.

Wijst het op een Romeinse bouwmethode?
Neen, meent M.D. de Weerd in Spiegel Historiael van februari 1990. Hij stelt dat "het 'gewone' vondstmateriaal uit de Zwammerdamse scheepsopgravingen behoort tot het in de Rijn terechtgekomen afval van de bewoners van het castellum en de vicus". De zes boten zijn allemaal van verschillende afmetingen, wat niet duidt op Romeinse door het leger gehanteerde constructies waarbij gelijkheid het uitgangspunt was (zie de vorm van castella). En "Elmers heeft in 1971 en later op goede gronden gesteld dat de grote plankboten 'Keltisch' waren! Een vloed aan archeologische gegevens noopt ons dus de bestaande theorie te wijzigen. Al met al moet de conclusie dat de plankboten van het type Zwammerdam een door de Romeinen naar onze streken meegebracht en aldaar aangepast scheepstype is, niet op de tradities in het Noordadriatisch gebied teruggaat.
Verder merkt De Weerd op dat 'de opgeboeide boomstamboot 'Zwammerdam 3" is hierin (van het type Utrecht) de oudste, de andere dateren uit de 11de/12de eeuw; twee typen uit Utrecht (gevonden in 1930 en 1974) en kleinere uit Antwerpen (1905) en Velsen (1974)'. Of de boten al of niet opzettelijk zijn afgezonken is een vraag. Het past wel in de traditie van 'afgeschreven' schepen welke gewoonten ook elders bestonden en nog bestaan.

Deze schepen bevestigen de theorie van de transgressies, die door Nederlandse historici zo graag ontkend wordt, heel opmerkelijk en zelfs onweerlegbaar. De vraag of die schepen opzettelijk tot zinken zijn gebracht, is nooit bewezen. Er is eerder sprake van het tegendeel wat mag blijken uit het volgend citaat.
"Men ging altijd van het standpunt uit dat de Romeinse schuiten van Zwammerdam waarschijnlijk tot zinken zijn gebracht om de Rijnoever bij het castellum op die plaats te verstevigen. In de loop van het onderzoek door het NISA/ROB werden echter vondsten gedaan die tegen deze interpretatie pleiten. Zo kwam vlak in het inwendige van het schip een houten gereedschapskist te voorschijn. Vlakbij de kist werden een sleutel, een beitel en een breeuwiizer gevonden. De zijden van de eikenhouten kist waren met zwaluwstaartverbindingen in elkaar gezet en op de hoeken verstevigd met ijzerbeslag. In één van de zijden was een hefslot aangebracht. Daarnaast werd in het schip een gave houten emmer geborgen. Al deze zaken komen in feite uit één klein kijkgaatje. Zulke vondsten zijn merkwaardig in een schip dat als een zinkstuk zou zijn afgedankt. Men had dan toch eerst alle waardevolle en bruikbare zaken eruit gehaald en eraf gesloopt. Het heeft er dus op zijn minst de schijn van dat het schip per ongeluk is gezonken, net als het Romeinse graanschip dat in Woerden is gevonden. Mogelijk werd het door een sluipende calamiteit getroffen toen het ter plaatse lag afgemeerd." (Bron: Archeologische kroniek Utrecht 1994-1995, p.148-149).

Opmerking: het schip kan dus ook vergaan zijn in de plotseling opkomende transgressies, waarbij de Romeinen moesten vluchten, niet voor invallende Germanen, maar voor het opkomende water.