Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |
Bert Groenewoudt: "Diverging decline. Reconstructing and validating (post-)Roman population trends (AD 0-1000) in the Rhine-Meuse delta (the Netherlands)." Deze studie van Groenewoudt e.a. toont de geschatte bevolkingsgroei en -krimp in Nederland vanaf het jaar 0 tot 1000. Quantitative data on demography are vital building blocks for understanding cultural and landscape changes. This contribution highlights the making and testing of evidence-based population estimates based on archaeological data in the Roman and early-medieval Netherlands. The reconstructed demographic trends were validated by means of comparison, using multi-proxy data and evaluating data reliability. Results show a substantial late and post-Roman population decline. Regional differences however, were substantial as well. As this diversity may be crucial to explain manifestations of regional cultural differences during the late-/post-Roman period, demographic reconstructions require a multi-scale approach. Deze studie toont duidelijk aan dat er na de Romeinse tijd van een grote krimp in de bevolking sprake is. Pas rond het jaar 600 is er van enige groei sprake, maar niet in die mate dat het de aangenomen geschiedenis kan verklaren. Ook het aantal inwoners in de 'river area' (zie tabel 2) weerspreekt de aanwezigheid van de omvangrijke stam van de Bataven ter plaatse. De Bataven waren immers in staat vele cohorten Romeinse legionairs te leveren. Een cohort bevatte wel 700 man. Volgens opgaven waren er wel 8 corten Bataven. Dat waren dus meer legionairs dan de hele bevolking van de 'river area'. Daarnaast bestond de persoonlijke lijfwacht van de keizers ook uit Bataven. Het is wel duidelijk dat deze studie van Groenewoudt e.a. precies overeenkomt met de visie van Albert Delahaye.Na de Romeinse tijd vond er een bijna totale ontvolking plaats door de Duinkerke II transgressie! Zie de tijdbalk. Slechts op drooggevallen stukjes bleef nog enige bewoning bestaan.Het is op basis hiervan al uitgesloten dat St.Willibrord en St.Bonifatius en andere predikers hier rondtrokken om de bevolking te bekeren. Er was geen bevolking om te bekeren, wat ook al blijkt uit de archeologie van bijv. Utrecht en Dokkum. In de 8e eeuw bestonden deze plaatsen niet eens! |
For the 4th and 5th centuries a substantial depopulation is assumed. Traditionally is this period one of the main mysteries in Dutch archaeology. Assuming that Van Munster’s (2012) population curves are essentially correct, we can conclude that after AD 270 population decline occurred in all six regions. Timing (start and duration) and scale however, show considerable regional differences. Some areas seem to have been almost completely depopulated (Northern and Western-coastal Areas, Southern-sandy Area), others were not. In some cases population growth rapidly restarted (Northern Coastal Area: Frisia) whereas in others this took much longer. ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() De visie van Albert Delahaye. Het wordt Albert Delahaye vaak verweten dat hij de archeologische bevindingen negeert. In zijn tijd was er van inheemse omvangrijke bevindingen ook nauwelijks sprake. Hij schrijft daarover in De Ware Kijk Op deel 2 p. 219: "De zogenaamde Nederlandse stammen van Batavi, Frisones en Canninefates zijn te volgen in de teksten die hebben aangetoond dat zij slag op slag voorkomen tussen Franse stammen en plaatsen en in verband met de Romeinen, wat na de 3e eeuw hun plaatsing in Nederland volledig uitsluit. Maar ook voordien blijft zo’n plaatsing uitgesloten, aangezien er geen enkele tekst voorhanden is, waaruit blijkt dat de drie voomoemde stammen na het vertrek van de Romeinen uit Nederland deze zouden zijn gevolgd naar het zuiden. Frisones en Canninefates worden een enkele maal genoemd, de Batavi echter talloze malen, en het blijkt dat zij met grote contingenten infanterie en cavalerie in de Romeinse legers dienden, niet alleen in Gallia maar in verschillende verre delen van het Romeinse Rijk. Het is volstrekt onmogelijk dat deze in de Nederlandse Betuwe zouden gewoond hebben, ten eerste omdat daar allang geen Romein meer was om er troepen te lichten, ten tweede omdat daar geen archeologisch bewijs van zulk een bewoning tussen de 3e en de 5e eeuw voorhanden is. Exacte cijfers over de aantallen Batavi in het Romeinse leger zijn niet bekend, omdat slechts incidenteel een legerafdeling zoals cohort of ala afzonderlijk wordt genoemd. Maar ook zonder exacte cijfers kan worden aangenomen, dat achter deze talloze malen genoemde militaire onderdelen een betrekkelijk grote bevolking moet hebben gestaan, welk gegeven categorisch als niet toepasselijk voor de Nederlandse Betuwe moet worden afgewezen". Het was ook A.W. Byvanck (Nederland in den Romeinschen tijd, 2 delen, Leiden 1943/1944. p.206) die er op wees dat er in Nederland van een grensbewaking geen sprake was, aangezien er geen enkele dreiging van stammen bestond. Het was een leeg gebied (ofwel: er woonde bijna niemand). Over de Fresones schrijft Delahaye op p.349: "Van het grote volk der Fresones, dat soms drie koningen tegelijk had en dus een belangrijke bevolkingsgroep moet zijn geweest, is zowel vóór als na de Romeinen tot in de 11e eeuw niets teruggevonden, noch aan resten van bewoning, noch aan huishoudelijke voorwerpen, noch aan begraafplaatsen of skeletten. Met andere woorden: alle mooie verhaaltjes, die personen en gebeurtenissen in Friesland en Groningen situeren, worden ten stelligste tegengesproken daar elke archeologische bevestiging ervan ontbreekt." De geschatte omvang van de bevolking in Friesland en Groningen van zo'n 9000 tot 12000 inwoners (over 4 eeuwen?) komt nauwelijks overeen met de in de teksten beschreven omvang van de bevolking. Wat weten we uit andere klassieke teksten? Lees het boek "De Ware Kijk Op" voor al deze en andere teksten en oordeel zelf! |
Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |