Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |
De in deze oorkonde genoemde Folckerus is in de traditionele opvattingen de ene keer een monnik van Werden, een andere keer een geestelijke, dan weer een grootgrondbezitter, maar meestal een Fries edelman, soms wordt hij een welgestelde edelman genoemd. Ofwel, men weet het niet. Van welk geslacht deze edelman dan was, wordt nooit vermeld, dat blijft onbekend. Was het wel een Fries, was het wel een edelman? Bij prof.D.P.Blok in "De Franken in Nederland" is deze Folckerus in elk geval onbekend. Hij wordt er niet genoemd, terwijl Blok wel het jaartal 855 noemt en enkele namen uit die oorkonde, die hij traditioneel in Nederland plaatst. Waar zetelde deze Frieze edelman? In Friesland was halverwege de 9e eeuw geen enkele bewoning wegens de aanhoudende overstromingen (transgressies). Deze Folckerus zal zeer welgesteld geweest moeten zijn, want deze grootgrondbezitter bezat ongeveer half Nederland. Hij had bezittingen in het huidige Groningen, Friesland, Utrecht, Kennemerland, de Betuwe en op de Veluwe. En dat in 855 nog maar 12 jaar na de verdeling van het Karolingisch Rijk in 843 onder de zonen van Lodewijk de Vrome, de zoon van Karel de Grote. Hoe kwam Folckerus aan dat bezit? Waarom weten we verder niets over hem? Of was het bezit van Folckerus toch bescheiden van omvang, in een beperkt gebied en werd het geschonken aan een abdij in de buurt? Wat de Franse optie is. Merkwaardig blijft dat Lotharius het goed vond, dat deze Folckerus bezittingen uit het erfgedeelte van zíjn rijk, weggaf aan een klooster dat in het rijk van zijn broer Lodewijk lag? Een broer waar hij het toch al niet zo goed mee kon vinden, getuige zijn verlies in de Slag van Fontenay (841). Daarbij werd Lotharius verslagen door zijn broer Lodewijk en halfbroer Karel en werd hij gedwongen de eerdere verdeling van het rijk te accepteren. Was Folckerus wel gerechtigd om zijn baten uit een bos en zijn weiderechten te schenken aan derden? Ook dit roept de nodige vragen op bij deze omvangrijke schenking, vragen die in de Nederlandse traditie nooit gesteld zijn, laat staan beantwoord. Als bron van deze oorkonde is gebruikt gemaakt van: Sloet, nr.45 met verwijzing naar Lacomblet, Urkundenbuch, I, No. 65, S.30. Let op: Op de interpretaties van baron Sloet is nog steeds de hele geschiedenis van (midden) Nederland gebaseerd. Maar Sloet laat veel vragen onbeantwoord en bij veel plaatsen die in de oorkonden genoemd worden weet hij geen Nederlandse plaats te noemen. Zie overzicht hiernaast, waarbij de meeste plaatsen 'onbekend' staat. Van de 37 genoemde plaatsen zijn er 17 onbekend, wat een totaal is van 45% onbekend. Daarnaast zijn bij enkele locaties nog meerdere vraagtekens te zetten, vanwege het voorkomen ervan in andere oorkonden waar 'de Nederlandse plaats' tussen alleen maar Franse plaatsen genoemd wordt, en dus in het geheel niet past. |
De Nederlands geografische geschiedenis is één grote rommeltuin en een onsamenhangend samenraapsel van feitjes en mythen. Dat blijkt overduidelijk uit het verhaal over Folckerus (zie linker kolom). De Neerlandse interpretatie is een complete farce. Het kan zich ook nooit zo hebben voorgedaan en het heeft zich dan ook nooit zo voorgedaan. Het is onbegrijpelijk dat historici zoals prof.D.P.Blok en anderen dit niet voorzien en doorzien hebben. Feitelijk is met deze ene oorkonde de hele traditionele opvatting te weerleggen. De visie van Albert Delahaye. Het is duidelijk dat alle oorkonden over en van de abdij van Werethina niet op het Duitse Werden betrekking hebben, maar op het Franse Werethina, ooit gelegen op de plaats waar nu Fréthun ligt. Het Duitse Werden is het verplaatste klooster van Werethina, dat met medenemen van de draagbare inboedel op de vlucht voor de Noormannen, in Duitsland terecht kwam en daar een klooster herstichtte onder dezelfde naam: Weretha (dat verduitst werd tot Werden)! Net zoals het klooster van Corbie op de vlucht voor de Noormannen verplaatst werd naar Duitsland en daar Corvey ging heten, het klooster van Souastre werd Susteren in Nederland en het klooster van Epternacum werd in Luxemburg hersticht en ging daar Echternach heten. Deze 'overeenkomsten' in vrijwel gelijkluidende namen is te opvallend om er niet de ware geschiedenis in te herkennen. Dat heeft Albert Delahaye als eerste wel gedaan, waarbij hij tot de ontstellende conclusie kwam dat het vier keer ging om herstichte kloosters, die met de oude oorkondeboeken rechten gingen claimen in nieuwe, maar de verkeerde gebieden. Te beginnen bij "De oudste particuliere oorkonden van Werden" (van prof.D.P.Blok) zijn de aanwijzingen en bewijzen ten gunste van Frankrijk zo overweldigend, dat men zich in verwondering afvraagt waarom dat nog steeds niet doorzien wordt en historici blijven vasthouden aan de 16e en 17e eeuwse fabels en mythen. In Frankrijk zijn niet alleen alle locaties aan te wijzen, maar daar vormen ze ook een logisch verband met elkaar. De enkele namen die op Nederland zijn geplakt door goedgelovige amateurs, vormen nog steeds een onsamenhangend geheel. Aan de traditionele opvatting wordt in historische Nederland nog flink getwijfeld, aangezien men geen eenduidige interpretatie hanteert en er nog steeds een discussie gaande is over bepaalde locaties. Als we deze tekst nader en in zijn geheel beschouwen blijken de genoemde plaatsnamen, die in Kennemerland zouden moeten liggen nergens aan te wijzen zijn. Bij "in pago Kinhem in villa Obbinghem" (dat in de Batua lag ) gaat het om Gonnehem en Obblinghem bij Béthune. Van het in de oorkonde genoemde Hleliglo (Helfaut) wordt gezegd dat het in de Batua lag en dus kan het nooit Heiloo geweest zijn, dat immers verre van in de Betuwe ligt. Het is duidelijk dat hoe we ook passen en meten, het verhaal in Nederland niet kloppend te krijgen is. Het document blijkt ook geen betrekking te hebben op Nederland, maar op Henegouwen en Artesië. Deze tekst uit 855 kan ook geen betrekking hebben op Kennemerland, omdat in alle huidige opvattingen het klooster van Egmond in de negende eeuw nog niet bestond en de plaats ook niet met Heiloo in verband wordt gebracht. De documentatie is afkomstig uit Gent. Voor Heiloo is het verband als volgt gelegd : "Onder Heiloo kwam ook nog een villa Obinghem voor. In een rekening van het jaar 1359 wordt onder "Heylingheloe" opgegeven : "Jan Hille in Obbinghevenne 18 sc.". In dit Obbinghem had de grafelijke familie bezittingen, evenals Folckerus, een grootgrondbezitter, die in 855 zijn bezittingen aan het klooster te Werethina schenkt." Buiten de oppervlakkige naamsovereenkomst is er geen enkele reden om aan te nemen dat de in 855 genoemde plaats "Obbinghem" iets te maken heeft met een vijfhonderd jaar later in verband met Heiloo genoemd vennetje. Toch wordt er geconcludeerd dat er bij Heiloo nog een andere plaats moet hebben gelegen hoewel die nooit uit andere bron is aangewezen en archeologisch ook onvindbaar is. Albert Delahaye geeft daarop het volgende commentaar : "Kinhem bij de plaats Obbinghem in de Batua, genoemd in een lijst van Werethina uit 855, is Hinges, op 4 km noordwest van Béthune. Obbinghem is Oblinghem, op 3 km noordwest van Béthune." De traditionele opvatting. In de Nederlandse traditionele opvatting wordt slechts een klein gedeelte van het omvangrijke namenbestand geïdentificeerd. De meeste namen blijven onbekend in Nederland. Zie het overzicht hieronder. Het namenbestand uit de oorkonde van 855.
Als de afstanden te groot zijn (het gaat om bezittingen en vruchtgebruik voor de abdij) is de plaats onwaarschijnlijk.
|