Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.

Het Graafschap Holland.

Het oude graafschap Holland is een grote mythe.
Nergens zijn er in Nederland schriftelijke of archeologische bewijzen die verder teruggaan dan de 12e eeuw.

Volgens de traditionele opvattingen zou het graafschap Holland in 862 zijn ontstaan. Floris II is echter de eerste graaf die in 1101 als graaf van Holland [Florentius comes de Hollant] wordt vermeld.

Het klassieke Hollant lag evenals het klassieke Fresia in Noord-Frankrijk.
Lees meer over Hollant.




D.E.H. de Boer en E.H.P.Cordfunke,
Walburg Pers 2010.

De Boer en Cordfunke behoren tot de traditionele historici bij wie Karel de Grote nog steeds in Nijmegen resideerde en Willibrord bisschop van Utrecht was: twee opvattingen die ondertussen wel achterhaald zijn. Lees meer over Karel de Grote en Willibrord.

Lees ook over Echternach en de Kerken in Holland, twee thema's die nauw verweven zijn met de eerste graven van Holland.


De visie van Albert Delahaye.
Het graafschap Holland is een grote mythe.
In de literatuur is het omstreden of de oorsprong van de Hollandse graven in Friesland, West-Friesland of in Kennemerland gezocht moet worden. Daar zijn geen schriftelijke, maar ook geen archeologische bewijzen voor. Het is wel duidelijk dat de "Hollandse" graven vanuit het zuiden kwamen en wel vanuit het noorden van Frankrijk en via Gent in Holland kwamen. Ze brachten uit die streek zelfs de naam Hollant mee. Zie bij de naam Holland.
Het oudste archiefstuk dat Nederland bezit over de graven van Holland stamt uit 1204 en bevindt zich in het Rijksarchief te ’s-Gravenhage. Alle eerdere documentatie over Fresia en de graven van "Holland" werd aanvankelijk door Friesland opgeëist, wat al eerder leidde tot kritisch onderzoek naar de geschiedschrijving zelf. Die geschiedschrijving past niet op Friesland, maar net zo min op West-Friesland, Kennemerland of op Holland. Wat toen onder Fresia begrepen moet worden lag in Frans- en Belgisch Vlaanderen: het klassieke Fresia. En daar blijkt die geschiedenis wonderwel te passen.
Ook alle relaties van de Hollandse graven met de plunderingen van de Noormannen vonden daar plaats en niet in Nederland. Van plunderingen door de Noormannen is in Nederland archeologisch immers nooit iets gebleken.
De Hollandse geschiedenis begint pas in de elfde eeuw, en dan nog alleen op de Zuid-Hollandse eilanden. Er is duidelijk geen continuïteit met een eerdere bewoning.


Ook andere historici kwamen tot de conclusie dat van een graafschap Friesland of Holland in de vroege middeleeuwen geen enkele sprake is geweest.

Zo schreef Johan Nicolay het volgende:
The splendour of power : Early medieval kingship and the use of gold and silver in the southern North Sea area (5th to 7th century).
Ondanks hun nauwe culturele, politieke en ideologische banden, zou dit overzicht kunnen suggereren dat er vroegmiddeleeuwse koninkrijken met zeer verschillende interne structuren rond de zuidelijke Noordzee bestonden. De meeste verschillen komen echter voort uit de uiteenlopende interpretaties van de schaarse en vaak veel jongere historische bronnen, waarbij de rol van de archeologie meestal beperkt is tot het presenteren van bewijs ter ondersteuning van een specifieke ‘historische constructie’, zoals het Friese koninkrijk en de Saksische oorsprongsmythe. In de afgelopen decennia is de traditionele interpretatie van veel historische bronnen echter in twijfel getrokken, geschreven vanuit het perspectief van een buitenstaander (Frankische bronnen), vaak in een zeer specifieke context (militaire conflicten) en tijdsbestek (de incorporatie van 'North Sea koninkrijken' in de Frankische en Karolingische rijken), of met het doel interne machtsposities te legitimeren (Angelsaksische bronnen). Bovendien heeft archeologisch bewijs een prominentere positie ingenomen in het debat over machtsvorming, hoewel de waarde ervan voor het reconstrueren van elitenetwerken over het algemeen wordt verwaarloosd. In dit boek wordt de traditionele benadering omgedraaid: de studie van het koningschap in het zuidelijke Noordzeegebied is primair gebaseerd op archeologische gegevens, waarbij pas in de synthese op de vaak misleidende historische bronnen wordt teruggekomen (Bron: Johan A.W. Nicolay (1974-). – Eelde : Barkhuis Publishing, 2014. – (Groningen Archeological Studies ; 28). – 418 p. – p. 21(hoofdstuk 13, blz.34).

Op het kaartje hiernaast wordt getoond hoe we ons het klassieke Frisia moeten voorstellen, verdeeld in drie gebieden.
Er is zowel tekstueel als archeologisch geen enkel bewijs voor. (Klik op het kaartje voor een vergroting).


'De oorkonden en de kanselarij van de graven van Holland tot 1299' door J.G.Kruisheer (Hollandse Studiën, 2 delen, Haarlem 1971).
Uit deze omvangrijke studie blijkt het volgende (enkele citaten hieronder):
  • Van graaf Dirk I zijn geen oorkonden bekend. Die beginnen pas in 967 met Dirk II.
  • Of graaf Dirk II al als graaf van Holland beschouwd mag en kan worden, is twijfelachtig. Juist uit die 'beginperiode' is veel onduidelijk en vooral gebaseerd op talloze aannamen.
  • De oudste oorkonden zijn van Dirk II en Dirk III (967 tot 993) en zijn gedateerd naar Blandinum, de St.Pietersabdij te Gent. Dirk II en Dirk III verbleven dus in Gent.
  • De oudste niet grafelijke oorkonde die een graaf van Holland vermeldt is van 1101 (Koch, OHZ,I, nr.92).
  • Volgens Opperman dateert de naam Holland met een graafschap niet eerder dan de 12e eeuw (Stadt und Stift Utrecht II, p.235). Beide onderzoekers bevestigen elkaar.
  • Het gebied waarover Dirk II en Dirk III hun macht uitoefenen wordt in de bronnen nooit Holland genoemd.
  • Vanaf het begin van de 12de eeuw tot 1291 voeren de graven in oorkonden de titel 'Graaf van Holland'. Daarna wordt onder Floris V de titel 'Graaf van Holland, van Zeeland en heer van Friesland' gevoerd. Graaf van Zeeland en heer van Friesland worden in 1292 gelijktijdig toegevoegd. Floris V staat op het punt staat aanspraak te maken op de vakante Schotse troon. Hij is dat persoonlijk gaan bepleiten bij de Engelse koning en wellicht om indruk te maken heeft hij beide titels toegevoegd (p.106). Of hij het gebied ook werkelijk in bezit had is een vraag.
  • Bij de opgevoerde getuigen op de oorkonden is de onbeantwoorde vraag of zij getuigen waren van de handelingen die in de oorkonde vermeld werden, of slechts getuigen van het opstellen van de oorkonden? (p.158/159). Zijn zij 'handelingsgetuigen' of slechts 'oorkondingsgetuigen'?
  • De vóór 1198 uitgevaardigde oorkonden - het zijn er 21- zijn geen van alle aantoonbaar door grafelijk personeel vervaardigd, maar door degene voor wie de oorkonde bestemd was of waarvoor de oorkonde uitgegeven werd (p.178/179).
  • De eerste oorkonde waarin de abdij van Egmond genoemd wordt stamt uit 1083 en is van Dirk V (1061-1091), de eerstvolgende is uit 1108 van Floris II (1091-1122). De 11e eeuw is ook precies de eeuw dat de Abdij van Egmond vanuit Gent gesticht wordt.
  • Het eerste tijdvak van de eigenlijke kanselarijgeschiedenis begint in het jaar 1198, het negende jaar van de regering van Dirk VII (1190-1203).

    Wat weten we nu feitelijk echt?
    In de traditionele opvatting beginnen de graven van Holland in Friesland, of in West-Friesland, of in Kennemerland, al naar gelang wie er schrijft, waarbij ze hun macht geleidelijk naar het zuiden uitbreiden. In werkelijkheid verloopt de historische beweging in precies omgekeerde richting : ze beginnen in de negende eeuw in het gebied ten westen van Béthune en rond Terwaan (Frans Thérouanne), ongeveer het gebied ten noorden van het huidige Artesië (Frans Artois), waar ze als graven van Fresia enig leengoed hebben. Vanaf 940 zijn ze in Gent te vinden temidden van dynastieke intriges. Rond 1018, na het pleit in Gent te hebben verloren, bevinden ze zich met wisselend succes in het Merwede-gebied. In 1063 zouden ze geprobeerd hebben om in Egmond voet aan de grond te krijgen, voortdurend heftig betwist door de bisschop van Utrecht die beweerde datzelfde gebied van de Duitse keizer in leen te hebben terwijl de Hollandse graven zich beriepen op rechten die ze van de Franse koning zouden hebben ontvangen. Pas in het jaar van het uitsterven van het ‘Hollandse Huis’ (1299) wordt West-Friesland ‘bedwongen’, De oversteek naar Friesland wordt pas in 1314 bekroond met het vestigen van enige heerlijke macht.

    De 'oudste' graven van Holland -voor deze studie belangrijk- zijn:
  • Gerulf (c.885-ca.889): Graaf Gerulf was graaf van West-Frisia. Zijn naam wordt ook wel geschreven als Gerolf, soms met de toevoeging "van Holland" en soms met de toevoeging "van Kennemerland", maar deze toevoegingen zijn beide van veel latere datum.
  • Dirk I of Thidericus Fresonie was een Friese graaf die vanaf ongeveer 896 het bewind voerde over een aantal gebieden in de kuststreek van West-Frisia, het latere graafschap Holland. Zijn vader was Gerulf.
  • Dirk II was een Friese graaf (comes Fresonum), uit de 10e eeuw die tussen 965 en 988 het feitelijke bewind voerde over het graafschap West-Frisia, dat het gehele kustgebied besloeg tussen de Oosterschelde en het Vlie en bestond uit de gouwen: Masaland, Kinhem en Texla. Het formele leenschap berustte bij de Utrechtse bisschop. Nadat graaf Dirk in 939 gesneuveld was werd zoon Dirk II opgevoed onder de bescherming van zijn aanstaande schoonouders, vermoedelijk in de gemeenschap van de Sint-Pietersabdij te Gent. Dirk maakte er de hervorming van de abdij mee in 941. In 938 verloofde de toen nog zeer jonge Dirk II zich met Hildegard van Vlaanderen, dochter van graaf Arnulf I van Vlaanderen en Aleidis van Vermandois.
  • Floris II (ca.1084-1121) bijgenaamd de Vette of de Dikke, was de eerste Friese graaf die in teksten 'graaf van Holland' genoemd werd. Dit was in een oorkonde van bisschop Burchard van Lechsgemünd van Utrecht, geproduceerd in het jaar 1101. Geschiedschrijvers laten daarom vaak bij Floris II het graafschap Holland beginnen en de periode van West-Frisia eindigen.

    Let op: tot Floris II gaat het met de Graven van Holland helemaal niet over Nederland, maar over het klassieke Frisia in Vlaanderen, waar Frisia lag tussen Zwin en Flé(h), het klassieke Flevum. Graaf Floris II kan gezien worden als de eerste werkelijke graaf van het Nederlandse Holland, maar dan zijn we al in de 12de eeuw aangekomen.

    Volgen we de traditionalistische geschiedenis dan kunnen we ons er over verbazen dat de graven van Holland voortdurend bezig zijn hun eigen graafschap te veroveren of in leen te krijgen, waarbij ze telkens weer in slagen rechten kwijt te spelen vooraleer ze die feitelijk hadden verworven.

    Hoe is het mogelijk dat de geschiedenis zo verkeerd is begrepen?
    Bij de duiding van de bronnen van de abdij van Egmond uit de twaalfde en dertiende eeuw stond het idee voorop dat de ‘Hollandse graven’ altijd in Holland waren geweest, ook al zijn er geen andere documenten van vóór de twaalfde eeuw die hun aanwezigheid aldaar bevestigen en ook al komen alle andere documenten die hun bestaan bevestigen uit Gent of van nog verder weg. Waren de geschiedschrijvers begonnen met de oorkonden in plaats van met de rijmelarij van Melis Stoke, en hadden ze die van de oudste af aan behandeld, dan waren ze tot een geheel andere conclusie gekomen.
    Maar de geschiedschrijving begint in de vijftiende eeuw niet met feiten of het verzamelen daarvan; veel belangrijker zijn de moraallessen en het stellen van dynastieke pretenties waarvoor geschiedenis de stof biedt. Het zijn hofschrijvers als Melis Stoke en Jacob van Maerlant die de vroegste geschiedschrijving beheersen. Het gaat meer om het verhaal en de aanmatigingen dan om de feiten. Het zijn vervolgens overwegend onafhankelijke bibliofielen en kritische boekhandelaars die oorspronkelijke bronnen belangrijker gaan vinden dan latere beweringen en die bewijsplaatsen beginnen te eisen voor beweringen.

    Het is aan het begin van de veertiende eeuw, nog voor de humanistische geschiedschrijving begint, dat de voorvaderlijke geschiedenis van de graven van Holland van het gebied ten noorden van Artesië naar de grens tussen Kennemerland en West-Friesland wordt overgebracht. In de oudste Egmondse bronnen worden tal van plaatsen genoemd die in Holland niet zijn aan te wijzen terwijl de Hollandse plaatsnamen die worden genoemd latere invoegingen zijn. Waar de traditie vandaan komt staat letterlijk in de Egmondse bronnen : «in loco qui Hallem nuncupatur›› (de plaats die Hallem wordt genoemd), dat is het huidige Hallines, enkele kilometers ten zuidwesten van St.-Omaars (Frans St.-Omer), waar zich het St.-Bertijnsklooster bevond. En precies in dat klooster werden de oudste bekende teksten geschreven.

    Lees het boek "De Ware Kijk Op" en oordeel zelf.