De historische geografie van de lage landen.
Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.

Epternacum= Echternach Eperlecques.

De corpus van St.Willibrord in Echternach is aantoonbaar vals en stamt uit de 12e of zelfs pas uit de 15e eeuw.


Echternach ligt niet ver van Utrecht, maar Utrecht ligt te ver van Echternach!

Het klooster van Epternacum lag "buiten de muren" van Trajectum. Dat veronderstelt een nabijgelegen klooster.
De opvatting dat het hier om het bisdom Utrecht en het klooster van Echternach zou gaan is een heel erg vastgeroeste mythe.
Welke pastoor bouwt zijn pastorie op 300 km van zijn kerk?

De afstand tussen Tournehem (=Trajectum) en Eperlecques (=Epternacum) in Frans-Vlaanderen is slechts een enkele kilometer. Dat is in tien minuten te lopen, wat St.Ludger ook doet als hij elke nacht vanuit het klooster in de kerk van Trajectum gaat bidden. Zie bij St.Ludger.



De bisdommen aaneengesmeed door de mythe van Echternach. Klik op de afbeeldig voor een vergroting.



Afbeelding van de jonge St.Willibrord in 'het Gouden Boek' van Echternach.

Het klooster van Echternach is pas in 973 gesticht. Dat is bijna twee-en-een halve eeuw na St.Willibrord en sluit volledig uit dat het om het oude klooster van St.Willibrord zou gaan.

Het klooster in Echternach had een voorganger in Berg, toegewijd aan St.Petrus. Dit klooster werd genoemd in 858, toen het aan bisschop Hunger van Trajectum werd toegewezen door Lotharius II. ((Tekst 78 en 94 in: Ontspoorde Historie).
In Echternach heeft men valse relieken die helemaal niet van St.Willibrord zijn, zelfs niet kunnen zijn.

Degene die anders beweert moet maar eens met bewijzen van zijn gelijk komen.
De bewijzen van het grote ongelijk vind je hiernaast.

Er bestaan van St.Willibrord 36 oorspronkelijke (klassieke) levensbeschrijvingen (vitae) afkomstig uit Frankrijk (de oudste), België, Luxemburg of Duitsland. Geen enkele is afkomstig uit Nederland. De eerste Hollandse schrijver die over St.Willibrord schrijft, was Melis Stoke tussen 1289 en 1305.

Wat zijn naam, bevolking, streeknaam, plaatsnamen en zelfs riviernamen betreft, zijn het nederlandse Friesland, Groningen en West-Friesland in Noord-Holland de vrucht van een migratie uit Frans Vlaanderen. De opvattingen over de goederen van de abdij van Echternach in de Friese landen zijn ontstaan door een aantal misverstanden in de 16e eeuw. Zie daarover de Friese goederen van Echternach.

Hetzelfde probleem doet zich ook voor ten aanzien van de kerken en goederen van St.Willibrord in Noord-Brabant.


Graftombe van St.Willibrord in Echternach.





De grootste absurditeit die nooit bediscussieerd werd is de afstand van bijna 300 km tussen Utrecht en Echternach. Zie op dit kaartje links. Klik op het kaartje voor een vergroting. St.Willibrord had zijn bisschopszetel in Utrecht en 'buiten de muren' zijn abdij. Was dat Echternach op 278 km? In Frans-Vlaanderen lagen die bisschopszetel en abdij op enkele kilomters van elkaar, een binnen een uur te lopen afstand wat uit het vitae van St.Ludger blijkt die vanuit de abdij 's nacht ging bidden in de kerk. Echternach is een mythe uit de 11de eeuw, Utrecht een mythe uit de 12de eeuw, de 'Willibrord-plaatsen' in Brabant is een mythe uit de 13de eeuw, Susteren is een mythe uit de 17de eeuw. Utrecht, Echternach, Diessen, Bakel, Waalre en Deurne bestonden niet in de tijd van St.Willibrord tussen 690 en 739.

De visie van Albert Delahaye.
Lees alles over "Het Dievenboekje van Echternach" in De Ware Kijk Op, deel 2 (tekst 657 en hoofdstuk 9.3.3) en je begrijpt hoe de noodlijdende abdij van Echternach aan zijn bezittingen kwam. Lees meer over het dievenboekje van Echternach en de voetnoot.
In de 12e eeuw en geen moment eerder, probeerde de abdij 25 kerken in Holland te claimen, wat faliekant mislukte. Als troost ontving de abdij transgressie-gronden in Zeeland. Zo kwam niet alleen Utrecht in 1157 voor het eerst in aanraking met St.Willibrord, maar werd ook Grevelingen plots de aankomstplaats van St.Willibrord in Europa. Doordenken op deze stelling was er niet bij. Aangezien St.Willibrord in de monden van de Renus aankwam, wordt hiermee -in tegenstellig met de traditionele opvatting- toch bevestigd dat de Schelde dan de Renus was, wat een opmerkelijk juiste constatering is.

Toen het claimen in Holland mislukt was, ging Echternach claims stellen in Noord-Brabant. Daar bestonden namelijk sinds eind 12de eeuw enkele Willbrordkerken en wel in Klein-Zundert en Alphen. Deze kerken waren gesticht vanuit Tongelo, dus niet vanuit Utrecht (sic). Vóór 1156 had nog niemand in Nederland ooit van St.Willibrord gehoord. De eerste St.Willibrorduskerk werd in 1157 gesticht in Klein-Zundert door de abdij van Tongerlo. In Utrecht ontstond pas in 1300 de eerste bewustwording over St.Willibrord. Toen werden ook de eerste relieken van St.Willibrord gevraagd en gekregen vanuit Echternach.
Echternach claimde overigens slechts vier kerken met goedenen in Brabant en wel in Waalre, Bakel, Diessen en Deurne. Later zijn door de historici meerdere kerken aan Echternach 'toegewezen', al heeft men dat in Echternach niet eerder dan de 17de eeuw geweten.


Een recent (2015) ontdekte afbeelding van de oudste St.Willibrordkerk op de Raamberg in Klein-Zundert (18e eeuw).

Echternach heeft in Nederland alleen vermeende bezittingen geclaimd in Holland en Noord-Brabant. Opvallend en veelzeggend NOOIT in Utrecht of Friesland. Wat heb je aan lapjes grond of een bosperceel op honderden kilometers om schapen of varkens te hoeden? De abdij had slecht bezittingen op honderden kilometers van de abdij, zoals in Brabant, Holland, Zeeland en het land van Kleef. Opmerkelijk blijft ook dat de abdij van Echternach nooit vanouds bezittingen in Luxemburg heeft gehad. Over 'hoe dat kan' zwijgen de historici. Het zwijgen is veelzeggend.


De fabels van Echternach!
In Echternach is men er heilig van overtuigd dat daar St.Willibrord is begraven en het authentieke corpus van de heilige zich daar bevindt. Rechts een afbeelding van het Grafmonument waarin zich de overblijfselen van St.Willibrord zouden bevinden.
De geschiedenis over de relieken van St.Willibrord maakt ook aan deze fabel een abrupt einde.

Uit de 'Vita S.Willibrordi' van Theofridus van Echternach blijkt dat men het corpus van Willibrord kwijt is. Men weet niet waar de heilige begraven is. In 1031, bijna 300 jaar na zijn overlijden, vindt men door een wonder het corpus terug in de 3e sarcofaag die men opende. Het zijden pallium blijkt nog helemaal ongeschonden en uit de sarcofaag stijgt een welriekende geur op. Het corpus blijkt nog geheel gaaf en abt Humbertus nam met de grootste vrees een rib uit het lichaam. Dan volgt nog een wonderlijke genezing van een monnik van totale verlamming.

Het feit van de wonderen (ongeschonden, welriekend, genezing) en dat men niet eens wist waar Willibrord begraven was (pas in de 3e sarcofaag) zijn evenveel bewijzen dat het hier niet om het corpus van St.Willibrord gegaan kan hebben.

In de jaren die volgen worden veel relieken aan verschillende kerken geschonken.
In 1301 vraagt en krijgt Utrecht vanuit Echternach de eerste relieken van de heilige, omdat, zo staat het in de oorkonde, "men er nog geen heeft".
Waarom zijn niet eerder relieken gevraagd? Zeker als men wist dat 'Echternach' (zie noot) in 952 relieken schonk aan Trier, in 980 aan Regensburg, in 987 aan Luxemburg, in 1031 weer aan Trier, in 1156 aan Maria-Laach en Himmerode. Ná 1031 schonk de abdij relieken aan verschillende kerken: 1047 aan Prum; 1051 aan Brunswijk; 1091 aan Hirssow; 1098 aan Prüm; 1156 aan Himmerode; 1170 weer aan Trier; in 1301 voor het eerst aan Utrecht en in 1315 nogmaals aan Trier.

De betreffende relieken zijn allemaal beschreven en bevatten naast kledingstukken ook beenderen van de heilige.
Het is duidelijk dat de Willibrord verering in Nederland dus pas na 1301 nieuw is ontstaan.
Uit technisch onderzoek blijkt dat het deel van de sandaal van de heilige waarover men in Utrecht beschikt, niet uit de 8ste maar uit de 12de eeuw stamt. En dan kan deze sandaal onmogelijk van St.Willibrord zijn geweest.Deze relieken zijn dus vals.

Noot: Uit dit feit blijkt dat deze tekst pas opgesteld kan zijn toen het klooster van Echternach bestond en dat is na 973. Tevoren waren de monniken gevestigd in een klooster in Berg.

Na het jaar 1315 blijft een tijdje stil rondom de relieken van St.Willibrord. In de 15e eeuw is er sprake van twijfel (ook in Echternach) omtrent de authenticiteit van het corpus van St.Willibrord. Men weet ook niet precies meer waar hij begraven is.
En dan WONDER boven WONDER, vinden de monniken van Echternach in 1498 "het complete en ongeschonden lichaam van de heilige terug", zoals dat letterlijk in de "Grundherrschaft Echternachs" vermeld is. Er is maar één conclusie: de relieken die nu in Echternach voor St.Willibrord worden gehouden zijn vals. Het "terugvinden" van het lichaam van de heilige in 1031 toont dat al glashelder aan.
In 1537 en niet eerder, wordt in Echternach een altaar opgericht "op de plaats waar Clemens Willibrord overleed". En dit altaar is nu de plaats van zijn verering.

Het staat volkomen vast dat St.Willibrord niet in Echternach overleden is. Men heeft immers altijd gesteld dat zijn lichaam na het overlijden naar Echternach werd overgebracht. Daarvoor voerde men de z.g. "translatio" aan die op 10 november in de kalender van St.Willibrord staat genoteerd. De aantekening van de translatio is duidelijk niet in 739 aangebracht, maar een veel latere toevoeging.
Wat er nadien met zijn lijk en relieken gebeurd is, geeft alle reden om die als niet-authentiek te beschouwen.
De twijfel die W. Visser al in 1933 opgeroepen heeft, blijkt zeer gegrond.

Zie voor meer informatie Eperlecques.

Het Gouden Evangelieboek van Echternach.
Het Gouden Boek van de Evangeliën, de Codex Aureus, was een kwart millennium in het bezit van de keizerlijke abdij van Echternach in Luxemburg. Toen Franse revolutionaire troepen het land annexeerden, vluchtten de benedictijner monniken omdat ze de eed van trouw aan de Republiek niet wilden afleggen. Op 10 januari 1795 werden de kloostergebouwen openbaar geveild en werd er een aardewerkfabriek in gevestigd. Toen Luxemburg in 1815 weer een onafhankelijk hertogdom werd, werd de abdij geseculariseerd. Omdat Mainz ook door het Franse leger werd bedreigd, vluchtten de monniken van Echternach naar de oostelijke delen van het aartsbisdom en werden daar opgevangen door de benedictijnen in Erfurt. Ze haddenuit de bibliotheek van hun klooster wat manuscripten en boeken en prenten meegenomen, die ze moesten verkopen om in hun levensonderhoud te voorzien. De koper verkocht de manuscripten en boeken van Echternach aan hertog Ernst II van Saksen-Gotha-Altenburg.
Via via en met steun van Bondsregering en Nationaal Museum werd het boek als nationaal erfgoed gekwalificeerd en kreeg het de naam Codex Aureus Epternacensis of het Gouden Evangelieboek van Echternach zoals het tegenwoordig heet. Het is een van de meest indrukwekkende manuscripten die tot op de dag van vandaag bewaard zijn gebleven. Het komt uit het beroemde scriptorium van de benedictijnenabdij van Echternach in Luxemburg, die tientallen meesterwerken van Karolingische en Ottoonse verluchting produceerde. De tekst is geheel in gouden inkt geschreven en gaat vergezeld van 64 prachtige miniaturen, talloze paarse pagina's, evenals vijf portretten van de evangelisten, decoratieve canontafels en andere ornamentele elementen. Klassieke architectuur met bogen en zuilen, randen met geometrische ornamenten en acanthusbladeren en gevlochten initialen sieren de tekst. Voor de luxe-editie van dit unieke manuscript vormt een prachtige band met een gereproduceerde ivoren plaat met de kruisiging, evenals prachtige edelstenen en emailwerk, het passende decor voor een van de meest magnifieke werken van middeleeuwse verluchting.

Naast het Gouden Evangelieboek bestaat ook Het Gouden Boek van Echternach.
In het ‘Liber Aureus’ -het Gouden Boek- van Echternach, kent meerdere afschriften (tevens vervalsingen!) en bevat oude oorkonden van de abdij van Willibrord. Daarbij valt het op hoe dikwijls aan de plaats is toegevoegd: “ubi sanctus Willibrordus corpore requiescit” (waar Willibrord lichamelijk rust). Het staat in ca. de helft van de afschrijvingen. Door de zo frequente herhaling van deze inlas die altijd van dezelfde stereotype is en zich daarom al als vervalsing kenmerkt, had de abdij van Echternach niet duidelijker kunnen laten blijken hoe verbeten zij iedereen aan het verstand wilde brengen dat Willibrord wel degelijk in Echternach begraven was.
Deze constatering doet niets af aan de waarde van de codex. De vraag blijft waar deze codex vervaardigd is: in Echternach of in Eperlecques?

Het Liber Aureus van Echternach, dat in de 13e eeuw werd samengesteld, toen de verscheuring van St. Willibrord over half Europa begon, wemelt van de aanwijsbare vervalsingen. Van de pagus Renensis heeft Theoderich van Echternach Surensis gemaakt (de Sauer in Luxemburg); van de pagus der Batua maakte hij Bedensis; van de pagus Wabarinsis de Wavergau; van de pagus van Ardres het land van de Ardennen; van de pagus Missala - de Selle bij Kamerijk de Moezel; van de pagus Duplao - de Deule het land van de Dommel. Het gevolg was, dat de plaatsnamen met scheppen tegelijk werden verplaatst. De twee streken Ardres en Wabarinsis - Wavrans waren onderdelen van de Batua. Hier zijn derhalve de namen opgenomen, die de oorkonden van Eperlecques in de drie gouwen noemen; alle namen zijn in De Ware Kijk op terug te lezen.

Voor het einde van de 12e eeuw heeft Echternach zich, misschien met uitzondering van enige zuiver spekulatieve aanspraken op een aantal kerken in Holland, nooit bezig gehouden met het voormalig bezit van St. Willibrord. Toen de situering van St.Willibrord te Utrecht was geschied, door Echternach voor het eerst geponeerd omdat men daar de juiste plaats evenmin kende, eiste de abdij goederen terug. Het is niet zonder betekenis, dat dit samenviel met de kompilatie van het "Liber aureus", waarin Theoderich de oude oorkonden en akten heeft verzameld. In dit werk heeft hij enige grove vervalsingen gepleegd. Aan het Gouden Boek heeft meer een materiele tendens ten grondslag gelegen dan een wetenschappelijke zucht tot het verzamelen van historisch materiaal. Dat het de abdij van Echternach in sommige plaatsen gelukt is, de erkenning van beweerde rechten te verkrijgen, lijkt vreemder dan het in werkelijkheid is. In bepaalde gevallen kan immers worden aangetoond, dat haar pretenties nergens anders op steunden dan op een naam uit de oude geschriften die er een beetje op leek en klakkeloos op een moderne naam werd toegepast. In andere gevallen blijkt, dat zij de rechten van rechtmatige eigenaars heeft verdrongen. Het allerergste is wel, dat zij de grondslag van haar pretenties in Brabant heeft gelegd door enkele vervalsingen in pauselijke bullen, waarvoor men toentertijd de exkommunikatie kon oplopen. Het minste wat wij daarop moeten doen is: de ware feiten zeer nauwkeurig nagaan. En die ware feiten vertellen een ander verhaal, zoals uit acheologisch onderzoek blijkt. Veel plaatsen waar St.Willibrord in de 8ste eeuw een kerk gesticht zou hebben, bestonden niet eens in die tijd, laat staan dat er een kerk zou hebben bestaan. Met enkele grondsporen van een (mogelijke) boerderij of een enkele begraafplaats, bewijs je geen omvangrijke bewoning, die het stcjten van een kerk aannemelijk zou maken. Dit ware feit wordt zelfs door hedendaagse historici niet doorzien.

Enkel voorbeelden van verdachte passages in het Gouden Boek
  • Na de akte van het jaar 709, waarin Engelbert aan St. Willibrord goederen in Alpheim schonk, staat in het Liber Aureus van Echternach deze zin: ” En ik geef u nog in de pagus van Testerventi, aan de Mosa, in de plaats Birni een hoeve land met al het daarbij behorende vee” .

  • Enigszins vreemd is het, dat deze schenking na de akte is bij geschreven. Zo’n postscriptum is meestal verdacht. De essentie kan évenwel voor authentiek gehouden worden, vooral omdat de abdij van Echternach de (latere!) identifikatie van Birni met het Brabantse Bern nooit heeft gesteld en evenmin een andere plaats daarvoor heeft aangezien. De determinatie als Bern is van de historici, die zich vooral baseerden op de vermelding van de Maas. In Bern heeft Echternach geen bezit of rechten gehad. In de juiste streek komen twee plaatsen in aanmerking. St.Saulve, een dorp ten noorden van Valenciennes gelegen op de rechter oever van de Schelde, heette Berna. Toen er een kerk van St. Saulve (St. Salvator) was gebouwd, kreeg het de naam van de patroonheilige. Bierne heet een gemeente bij Winnoksbergen. Dit is de meest waarschijnlijke determinatie, omdat deze plaats dichter bij de andere bezittingen van Engelbert ligt, maar ook omdat uit de bronnen bekend is, dat de jongere gronden van de kuststreek na het terugtrekken van de transgressies als graslanden voor het vee zijn gebruikt. De schenking omvatte immers een hoeve land met het daarbij behorend vee.

  • Dezelfde tendens en dezelfde vervalsings-techniek vinden wij terug in de pauselijke bullen, die de bezittingen en rechten van de abdij van Echternach bevestigden. Paus Alexander bevestigde in het jaar 1069 de rechten van Echternach. In de bulle staat de opmerkelijke passage: ’’Waderloe met de kerk en zijn onderhorigheden: Dissena, Durna, Bacle, Oss met hun kerken en onderhorigheden” .
    De tekst herinnert aan die van ca. 1110, doch is vanaf Bacle uitgebreid, waarschijnlijk tegen het einde van de 12e eeuw, toen de vlotte Theoderich het Liber Aureus samenstelde en hij meende, dat sommige plaatsen uit de oude akten in Brabant lagen. In het échte Waderlo had de abdij geen bezit meer; zij kende de juiste plaats niet eens, evenmin als de juiste plaats van de zetel van St. Willibrord. De bulle van paus Eugenius III uit het jaar 1148 zegt: ’’Waderle met zijn kerken en hun toebehoren” . In het jaar 1161 bevestigde de tegenpaus Victor IV de rechten en bezittingen van de abdij van Echternach. Nu werd het aldus geformuleerd: ’Waderle met de kerk en zijn onderhorigheden: Dissena, Durna, Bacle, Os met hun kerken en toebehoren” . Deze vier plaatsen duiken hier voor het eerst op. De valsheid van de passages is door Theoderich zelf aangetoond.

  • De echte dokumentatie van Waalre vertoont dezelfde onbevredigende allure als die van de andere Brabantse plaatsen. Er is een stuk in het archief van de abdij van Echternach bewaard gebleven, dat tussen 1242 en 1269 gedateerd wordt, waarin de tienden van Waderlo worden genoemd. In datzelfde stuk zijn de tienden van Werde vermeld. Het ligt voor de hand dat ook deze plaats tot St. Willibrord teruggevoerd moest worden. Het is gebeurd! In het testament van St. Willibrord staat Wadraidoch in de pagus van Taxandria aan de rivier de Dutmala. In het Liber Aureus van Echternach staat naast deze tekst een nota uit de 15e eeuw: ”Dit is de schenking van Werdart (= Valkenswaard) nabij Walre” . Het toont aan, hoe lichtvaardig en hoe laat de abdij van Echternach de aanwijzing van de goederen van St. Willibrord heeft gedaan.

    Lees meer informatie over de kerken en goederen in Brabant.

    De sprongprocessie van Echternach.
    De Kerk heeft in de loop der eeuwen een tweeslachtige houding aangenomen ten opzichte van de religieuze dans. Enerzijds wordt in de psalmen meerdere malen opgeroepen tot de dans als uitdrukking van vreugde. Aan de andere kant werden religieuze dansen in conciliebesluiten verboden, omdat ze stammen van heidense religieuze dansen en tot mistoestanden leidden.
    Voor Echternach kan niet bewezen worden dat de springprocessie stamt uit een voortzetting van heidense gebruiken, die door het christendom zijn overgenomen. In Echternach kan over het ontstaan van die springprocessie helemaal niets bewezen worden.
    Al spoedig na de dood van Willibrord in 739 zouden hele stromen pelgrims naar Echternach gekomen zijn, naar het graf van de heilige. Tenminste dat is de traditie. Maar pas in de 11e eeuw zouden daarvoor de eerste schriftelijke aanwijzingen zijn. De sequentie van de monnik Berno von Prüm die van 1008 tot 1048 abt was op de Reichenau bevat de oudste vermelding van 'een driesprong'. Deze sequentie, ter ere van de heilige Willibrord, vermeldt de belangrijke dag waarop de lof van Christus gevierd werd met een grote driesprong. Deze sequentie zou dan duiden op een bepaalde springprocessie, op een bepaalde dag in Echternach. De springprocessie van Prüm kan er niet mee bedoeld zijn, omdat deze pas in de 13e eeuw is ontstaan. Daarmee wordt echter ook bewezen (stelt men) dat de springprocessie ter ere van Willibrord plaats vindt.

    Ziet U de kronkelgedachte in deze traditionele opvatting? De tekst uit Prüm kan niet slaan op die plaats zelf, dus is Echternach bedoeld. Berno von Prüm (von Reichenau) noemt echter nergens Echternach. Dat blijkt een toegevoegde interpretatie in de tekst te zijn. De plaats Echternach als klooster van St.Willibrord wordt pas in 973 voor het eerste vermeld wordt. Ook is onduidelijk wat met 'driesprong' precies wordt bedoeld. Met de driesprong wordt in de katholieke kerk algemeen de drievuldigheid van Vader, Zoon en H.Geest uitgebeeld en op veel religieuze voorwerpen ook afgebeeld, maar ook geloof, hoop en liefde is zo'n driesprong.
    Daarnaast hebben de werken en kloosterregels van Augustinus (354-430) die bekend staan als de Trinitate (= Over de Drie-eenheid) een diepgaande invloed uitgeoefend op het christelijke denken en op de menselijke geschiedenis. De Trinitate zijn de Spiritu et littera (= Over de Geest en de letter), De catechizandis rudibus (= Over het goede (geloofs)onderricht of de goede catechese) en De Doctrina christiana (= Over de christelijke Leer).
    Berno van Prüm (ook van Reichenau - omstreeks 978 - Reichenau, 7 juni 1048) was een geestelijke en muziektheoreticus uit de 11e eeuw. De abdij gold op dat moment als het middelpunt van het benedictijnse kloosterwezen in het koninkrijk en van de 11e-eeuwse liturgische en muzikale hervormingen in de Duitse Kerk. In de abdij ontstond de hervorming van de Gregoriaanse muziek met een indeling in acht verschillende modi.
    Hier krijgt de religieuze dans en muziek een andere betekenis. Zou muziektheoreticus Berno de driesprong in het kloosterleven (gebed en werk -het ora et labora- en eucharistie) bedoeld hebben (hij was een Benedictijn) en helemaal niet een springprocessie in Echternach?

    Door de epidemieën en ziekten van de 11e tot de 14e eeuw voelden de mensen zich genoopt, om van heide en verre naar St. Willibrord op bedevaart te gaan en zich door de springprocessie op bijzondere wijze aan hem toe te vertrouwen. In die tijd waren er verschillende manieren van "springen" door de zo genoemde "dansende heiligen". De "dansende heiligen" zijn pelgrims die in een noodsituatie een gelofte hebben afgelegd of zich onder de bijzondere bescherming van de heilige hebben gesteld. Van Echternach zijn drie soorten springprocessies bekend, die echter niet alle op dezelfde dag aan bod kwamen.

    Zet dit verhaal naast dat van de relieken (zie hierboven) en daarmee is wel duidelijk dat de oudste vereringen van St.Willibrord niet verder terug gaan dan 1047, dus halverwege de 11e eeuw. Dat is dus ruim 3 eeuwen na zijn overlijden.

    Ondanks onderbrekingen en verboden is de processie tot op heden blijven bestaan. Het is een geliefd cliché dat men verschillende passen naar voren springt en dan weer naar achteren. Het wordt graag door politici en journalisten gebruikt. Het kan ontstaan zijn, doordat de processie stagneerde, vroeger, toen ze nog niet zo goed georganiseerd was als nu. De pelgrims moesten dan een pas op de plaats maken of zelfs terugwijken, waardoor de indruk ontstond, dat er systematisch achteruit gesprongen werd. Deze foutief beschreven wijze van springen werd steeds weer overgenomen, maar dit werd, ook al gedurende de 19e eeuw, door ooggetuigen weerlegd. Weliswaar waren er altijd weer groepen, die zich verplicht voelden om vast te houden aan deze vermeende traditie en voor- en achteruit sprongen. Sinds 1947 wordt er alleen naar voren gesprongen, een pas zijwaarts naar links en dan een pas zijwaarts naar rechts.

    Wat moeten we ons nu van Nederland voorstellen?
    In de tijd van St.Willibord was Nederland één groot moeras- en waddengebied en bestond Utrecht niet. Dat is archeologisch wel vastgesteld. zie daarvoor Utrecht.
    Dat St.Willibrord hier gepredikt zou hebben is een fabel en nergens door bewezen dan door een aantal mythen uit het tweede millennium. De St.Willibrordtraditie in Utrecht is niet ouder dan de 14e eeuw. Zie voor meer informatie hierover St.Willibrord en Utrecht.


    Lees het boek "De Ware Kijk Op" en oordeel zelf.