Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.

De teksten over de Varusslag: wat staat er in de bronnen?


De Bronnen van de Varusslag of Varusschlacht.

1. Velleius Paterculus (20 v.Chr. - 30 n.Chr.[?])

2. Publius Cornelius Tacitus (55 n.Chr. - 120 n.Chr.[?])

3. Lucius Annaeus Florus (Ende 1.-Mitte 2. Jh. n.Chr.)

4. Cassius Dio Cocceianus (164 n.Chr. - 230 n.Chr.[?])

5. Een vergelijking tussen de bronnen.

6. De Grafsteen van Marcus Caelius (epigraphische bron)



Grafsteen van Marcus Caelius, gedood tijdens de slag van Varus. De inscriptie luidt:
M(arco) CAELIO T(iti) F(ilio) LEM(onia) BONN(onia) (I) O(rdini) LEG(ionis) X II X ANN(orum) L III S CECIDIT BELLO VARIANO OSSA INFERRE LICEBIT P(ublius) CAELIUS T(iti) F(ilius) LEM(onia) FRATER FECIT.

Vertaling:
Voor Marcus Caelius, zoon van Titus, uit Boulogna in het district Lemmonia, Aanvoerder van het 18e legioen; hij stierf in de ouderdom van 53 jaar tijdens de oorlog van Varus. De beenderen (van de vrijgegevenen) mogen hier ook worden begraven. Publius Caelius, zoon van Titus, van het district Lemmonia heeft deze grafsteen opgericht.

Deze gedenksteen die bewaard wordt in het museum te Bonn, wordt gezien als een doorslaggevend bewijs dat de Varusslag in Duitsland heeft plaats gevonden. De steen werd gevonden tussen Xanten en Birten, op de Fürstenberg en is gemaakt van limestone (een kalkgesteente) afkomstig uit de Lorraine in noordoost Frankrijk. Hij is 1.37m hoog en 1.08 m breed. De enige zekere vermelding op deze steen is de plaats BONN(onia) =Boulogne en die ligt of in Italië of Griekenland (?) of, inderdaad, in Frans-Vlaanderen: Boulogne-sur-Mer. Op de Peutingerkaart als Gesogiaco quod nunc Bononia aangegeven.

Welk bewijs levert de vindplaats op? Geen enkele ten gunste van Kalkriese, want dan had die steen immers daar gevonden moeten worden. De gedenksteen kan overal opgericht zijn door Publius Caelius, de broer van Marcus, waar hij zich op dat moment bevond, onafhankelijk van de plaats van de veldslag.

Bovendien werd met gedenkstenen door het hele Romeinse rijk gesleept. Ook in latere eeuwen, zoals blijkt uit de gedenksteen die ingemetseld is in de toren van de kerk in Dodewaard (nu een kopie. Het origineel bevindt zich in het Rijksmuseum van Oudheden). Ook de gedenkstaan gevonden in Tiggelt (Rijsbergen N.Br.) waarop de godin Sandraudiga wordt genoemd, is zo'n voorbeeld van een willekeurig achtergebleven gedenksteen. Ook de gedenksteen van een Moriniër, gevonden in Nijmegen is zo'n voorbeeld. De gedenksteen gevonden in Vechten en gewijd aan de godin Viradecdis waarop Tongerse (?) schippers genoemd worden en de plaats Fectione, is een sprekend voorbeeld hoe historici de fout in gaan met de interpretatie van deze Romeinse gedenkstenen. Men deinst er ook niet voor terug om de plaatsnaam op de gedenksteen als een verschrijving te zien (Fectione waar men Fletione van maakt) om vooral maar gelijk te krijgen.
Het is wel duidelijk: de vindplaats van een gedenksteen zegt dus niets anders dat de steen daar opzettelijk is achtergelaten of bij toeval is achtergebleven.
Zo'n gedenksteen werd ook wel eens tijdens het transport gedumpt, als het teveel een last werd of men er door gehinderd werd als moest vluchten voor een vijand. Ook daar zijn voorbeelden van te geven in Nederland, zoals in Wateringse Veld waar vier mijlpalen in een greppel bij elkaar gevonden zijn of in Nijmegen waar men van een zuil van Tiberius slechts één deel gevonden heeft. Waar is de rest gebleven? Hergebruikt? Verkocht door/aan een handelaar? Of is juist dit ene deel in Nijmegen terecht gekomen door een handelaar? Vermalen in het wegdek, zoals in Nijmegen gebeurd is met resten van oude stadspoorten? Hergebuik van 'bouwmateriaal' was zelfs bij de Romeinen al bekend.




Voorstelling van een oerbos, een ondoordringbaar woud, waar in de Romeinse tijd minstens 70% van het land uit bestond.


Voor de teksten in het Engels zie https://penelope.uchicago.edu/ Thayer/ E/Roman/ Texts/ Cassius_Dio/56*.html
(spaties in deze link verwijderen)


Tacitus Annales I, 59-61.

Hoofdstuk 59
1.59.1. Het nieuws over de overgave en de welwillende ontvangst van Segestes verspreidde zich en werd, al naar gelang de oorlog ieder ongelegen of juist gelegen was gekomen, met hoop of smart ontvangen. Arminius werd, afgezien van zijn aangeboren gewelddadigheid, als een waanzinnige gestoken door het feit dat de vrucht van zijn vrouw onderworpen was, en hij spoedde zich door het land der Cherusken en eiste wapengeweld tegen Segestes, wapengeweld tegen Caesar.
1.59.3. En niet spaarde hij smaadwoorden: een uitstekende vader, een groot opperbevelhebber, een dapper leger, waarvan zoveel handen één vrouwtje weggevoerd hadden.
1.59.3. Voor hem hadden drie legioenen en evenveel onderbevelhebbers in het stof gebeten; hij gaf zich immers niet af met verraad en zwangere vrouwen, maar voerde openlijk oorlog tegen gewapenden. Nog waren in de heilige bossen van de Germanen de Romeinse veldtekenen te zien die hij opgehangen had, toegwijd aan de goden van zijn voorvaderen.
1.59.4. Segestes moest de overwonnen oever maar bewonen, aan zijn zoon het priesterschap van [vergoddelijkte] mensen maar teruggeven: de echte Germanen zouden nooit voldoende verontschuldiging vinden voor het feit dat zij tussen Elbe en Rijn roedenbundels en bijlen en toga's zouden moeten aantreffen. Andere volken waren door hun onwetendheid onbekend met hun zware straffen, onbekend met hun oorlosschattingen.
1.59.5. En aangezien zij dit alles afgeworpen hadden en die onder de goden geplaatste Augustus onverrichterzake was afgedropen en ook die uitverkoren Tiberius, moesten zij niet bang worden voor dat onervaren knaapje en ook niet voor dat opstandige leger.
1.59.6. Als zij de voorkeur gaven aan hun vaderland en ouders: de oude toestand, boven tyrannen en kolonies: nieuwlichterij, dan moesten ze veeleer Arminius volgen op de weg naar roem en vrijheid dan Segestes die hen voorging naar een schandelijke slavernij'.

Hoofdstuk 60
1.60.1. Hierdoor werden niet alleen de Cherusci opgestookt maar ook aangrenzende stammen en ook werd Inguiomerus, de oom van Arminius, die op een aanzien met een lang verleden bij de Romeinen kon bogen, voor hun zaak gewonnen; als gevolg hiervan groeide de bezorgdheid bij Caesar.
1.60.2. En, opdat de oorlog niet in één lawine op zijn dak zou vallen, zond hij, om de vijand uiteen te trekken, Caecina met 40 Romeinse cohorten door het gebied van de Bructeren naar de rivier de Eems, de prefect Pedo voerde de ruiterij via het grensgebied van de Friezen. Zelf scheepte hij vier legioenen in en vervoerde ze over de meren; en tegelijkertijd kwam het voetvolk, de ruiterij en de vloot bij de bovengenoemde rivier samen. Omdat de Chauci hulptroepen toezegden, zijn ze in het leger opgenomen.
1.60.3. Lucius Stertinius heeft de Bructeren, die hun eigen bezittingen verbrandden, met een lichtgewapende troep verslagen in opdracht van Germanicus; bij zijn slacht- en roofbedrijf stootte hij op de adelaar van het 19e legioen die met Varus verloren was gegaan. Vandaar is het leger verder gevoerd tot aan de verstverwijderde grens van de Bructeren en al wat er tussen de rivieren de Eems en Lippe lag is gebrandschat, niet ver van het Teutoburgerwoud, waarin, naar men zei, overblijfselen van Varus en zijn legioenen nog onbegraven lagen.

Hoofdstuk 61
1.61.1. Derhalve werd Caesar overweldigd door het verlangen om de laatste eer te bewijzen aan de soldaten en hun aanvoerder terwijl het hele leger, voorzover het aanwezig was tot tranen toe geroerd was vanwege verwanten, vrienden, tenslotte in het algemeen wegens de lotgevallen in de oorlogen en het lot van de mensen. Nadat Caecina vooruitgestuurd was om de verdekte plaatsen van de wouden te verkennen en bruggen en dijken aan te leggen over de zompige moerassen en de bedriegelijke terreinen, trokken ze de droefgeestige contreien binnen, weerzinwekkend door de aanblik en de herinnering.
1.61.2. Eerst werd het legerkamp van Varus zichtbaar, met zijn wijde omtrek en de omvang van het hoofdkwartier kennelijk het werk van drie legioenen. Verderop kon men uit de half vervallen wal en de ondiepe gracht opmaken dat daar de reeds uitgedunde resten zich genesteld hadden: midden op de vlakte lagen verbleekte botten, al naargelang ze gevlucht waren of stand hadden gehouden, verspreid of op een hoop.
1.61.3. Er lagen brokstukken van wapens bij en ledematen van paarden, tevens waren er aan boomstronken schedels bevestigd. In de rondomgelegen heilige wouden bevonden zich altaren van de barbaren, waarbij ze tribunen en centurio's van de eerste rang hadden geofferd.
1.61.4. En de overlevenden van die nederlaag, ontkomen aan de strijd of de boeien, wezen aan dat hier de onderbevelhebbers gesneuveld waren, daar de adelaars buitgemaakt waren; waar Varus zijn eerste verwonding toegebracht was, waar hij met zijn noodlottige rechterhand zichzelf eigenhandig had doodgestoken; op welke verhoging Arminius zijn mannen had toegesproken, hoeveel kruishouten voor de krijgsgevangenen waren opgericht, welke kuilen waren gegraven en hoe hij in zijn overmoed de spot gedreven had met hun veldtekenen en adelaars.

Hoofdstuk 62
1.62.1. Derhalve hebben de Romeinse soldaten die daar aanwezig waren in de loop van het zesde jaar na de nederlaag de beenderen begraven van de drie legioenen zonder dat iemand wist of hij het stoffelijk overschot van vreemden of van familieleden begroef, allen als verwanten, als familieleden, waarbij hun woede jegens de vijand toenam en ze tegelijk bedroefd en kwaad waren. Caesar heeft de eerste graszode voor de op te richten grafheuvel geplaatst, als een verdiende plichtpleging tegenover de overledenen en als deelgenoot in de smart voor de aanwezigen.
1.62.2. Deze handelwijze werd door Tiberius niet op prijs gesteld, hetzij hij alles van Germanicus afkamde, hetzij hij meende dat het leger door het beeld van de in de pan gehakte en onbegraven voorgangers gedemoraliseerd was voor de strijd en angstiger voor de vijanden; en dat een opperbevelhebber, bekleed met een auguraat - en nog wel met zeer oude rituelen - zich niet had moeten inlaten met begrafenisplechtigheden.




"Pontes Longi' , pad van boomstammen door moerasgebied.




Le circuit de la Vilaine en .




Griekse tekst van Cassius Dio boek 56.20.1.


Vertalen uit het klassieke Grieks is een extra exercitie. Veel worden uit het klassieke Grieks bestaan niet meer. Ook hebben woorden meerdere betekenissen, afhankelijk van de zin waarin ze staan (zoals ook in andere talen en het Nederlands het geval is). Iedereen kent wel voorbeelden van synoniemen die problemen kunnen opleveren. De Puzzelwoordenboeken staan er vol mee. Opvallend is dat het woord 'synoniem' zelf geen synoniemen heeft.



Vertalen levert nog een opmerkelijk ander probleem op. Als je het vertaalde woord weer terugvertaalt naar de oorspronkelijke taal krijg je soms iets geheel anders.
Voorbeeld: synoniem is in het Grieks synónymos. Vertaal je synónymos vanuit het Grieks weer naar het Nederlands dan krijg je als vertaling naamgenoot!

Ook in de vertaligen van de tekst van Cassius Dio zie je verschillen en kun je andere vertalingen krijgen.
Voorbeelden:
ravijnen = farángia, maar farángia = kloven
dal = koiláda, maar koiláda = vallei
glooiend=epiklinís en epiklinís=hellend
glooing=klísi maar klísi=helling
gebergte=oroseirá, maar oroseirá =bergketen
woud=dásos, maar dásos=bos.

Het levert nuance verschillen op die soms van grote betekenis zijn in de uiteindelijke vertaling. Immers een ravijn is niet hetzelfde als een kloof en een woud is niet hetzelfde als een bos en een glooing is niet hetzelfde als een helling.

Nog opmerkelijker wordt het als je van een Griekse tekst (in dit geval van Cassius Dio) eerst de Italiaanse vertaling neemt en die in het Nederlands vertaalt. Dan treden extreem grote verschillen op. De 'bergen met ravijnen' wordt via het Italiaans vertaald slechts 'een ruw terrein'.

Juist over de verschillen tussen de vertalingen zou de eigenlijke discussie moeten plaats vinden.


De Varusslag had niets heldhaftigs. Het was een niets en niemand ontziende slachtpartij. Zelfs Romeinse vrouwen en kinderen werden door de Germanen niet gespaard.

Kennis over de de Varusslag (in Duitsland dan ook geheel terecht de Varusschlacht genoemd) krijgen we niet van deelnemers of ooggetuigen, maar van vier auteurs die er over geschreven hebben: Velleius Paterculus, Tacitus, Florus en Cassius Dio. ('Schlacht' wordt dan wel vertaald met 'strijd', maar een slachterij is in het Duits 'ein schlachthaus'.)
De klassieke schrijvers plaatsen de Varusslag in Noord-Frankrijk.
Maar deze vier auteurs geven geen precieze informatie over de geografische locatie van de gebeurtenis. Het verloop van de strijd wordt alleen beschreven door Cassius Dio. Met uitzondering van Velleius Paterculus, schrijven alle auteurs minstens 90 jaar na de gebeurtenissen. Wat hun bronnen zijn of waarop zij hun kennis baseren blijft onbekend. Duidelijk is wel dat enkele auteurs anderen naschrijven (niets was ook toen de historie-schrijvers vreemd). Dat wordt duidelijk doordat men letterlijk dezelfde woorden en zinnen gebruikt.

De visie van Albert Delahaye.
De Varusslag heeft zich dan wel in Germania voorgedaan, maar in het Germania van Tacitus en dat was niet Duitsland maar Frans-Vlaanderen. Alle details uit de teksten die hierover handelen, en die nooit in Duitsland hebben gepast, passen wel in Frans-Vlaanderen. De nabijheid van de Oceaan met een waddenkust waarin ook rotsen voorkomen, de grote moerassen, de berghellingen en de vlakten, die in de verschillende teksten worden genoemd, passen feilloos in het Frans-Vlaamse landschap (zie daar).
Tacitus schrijft dat Germanicus enkel jaren later vanuit Vetera, van waaruit de tocht ondernomen werd, via de Oceaan en de Amisia met zijn vloot het slagveld van Varus bereikte. In de traditionele opvatting zou dat een tocht van zo'n 600 km door de Rijn, over de Noordzee en de Eems betekend hebben en dan nog een dikke 100 km over land (de rode lijn op het kaartje hieronder), terwijl hij vanuit Vetera (in de traditie Xanten) op relatief eenvoudige en in korte tijd het gebied nabij Osnabrück bereiken kon (de gele lijn). De traditie houdt er dus een zeer onlogische, zelfs een onmogelijke route op na.
Conclusie: de plaats van de Varusslag lag niet in midden-Duitsland, maar in het Germania van Tacitus.


Bij het bestuderen van de teksten van deze vier auteurs, zijn er enkele verschillen en overeenkomsten te zien. Alle auteurs verwijzen naar het ongunstige terrein, bos- en moerasgebied (Vell. II 119, 2; Flor. II 30, 36; Tac. Ann. II, 61) en naar het ongastvrije klimaat, regen en kou (Cass. Dio LVI, 20, 3). Het bekwaam gebruik maken van de topografische omstandigheden (bos, moeras en slechte paden) door Arminius, wordt gezien als bedrog en verraad aan Rome (Vell. II 119, 2; Flor. II 30, 36; Cass. Dio LVI 20, 4). (Arminius had een Romeinse opleiding genoten en was ereburger geworden en prefect in het Romeinse leger). Bekijkt men wat ze over de plaats van de Varusslag vermelden dan komt men maar tot één conclusie: de slag vond plaats in het land van de Cherusken en Teutonen, volgens Albert Delahaye was dat Frans-Vlaanderen, die dat aanvult met meerdere gegevens o.a. van Tacitus (zie daar).

Het Hercynisch of Carbonarisch Woud (zie ook het kader hieronder rechts).



De Vlaamse, Franse en Belgische Ardennen (zie de 3 foto's hierboven) is een doorlopend landschap van bossen en wouden, eertijds ondoordringbaar. Het ligt op dezelfde plaats als het klassieke Hercynisch Woud en vormde toen en nog steeds de taalgrens, de grens tussen de Romaanse en Germaanse talen. Julius Caesar is nooit door dit woud doorgedrongen en is ook nooit ten noorden ervan geweest.



Het Hercynisch Woud, dat Drusus in 15 vóór Chr. ontsloot ter verdediging van zijn land vanaf Boulogne langs de Amisia, Albis en Wisurgis, lag in de omgeving van de Katsberg. Julius Caesar is de eerste die het noemt en zijn woorden laten er niet de minste twijfel over bestaan dat het Hercynische Woud in het noordwesten van Frankrijk begon - in de tekst wordt nota bene Arras genoemd! - en dat het uitliep tot in het gebied van de Marne, en vandaar verder naar rechts, d.w.z. naar het oosten. Julius Caesar is nooit in Duitsland geweest, dus kan het daar niet hebben gezien. Hij noemde het 'ondoordringbaar'. Het was een oerbos (zie afbeelding in de linker kolom). Het is hetzelfde woud dat later wordt aangeduid met de namen Carbonarisch en/of Ardenner-Woud. Het Carbonarisch Woud, was een onderdeel van het Hercynisch Woud, dat liep van de omstreken van Boulogne tot bij Trier. Een deel ervan werd Ardenner Woud genoemd, waarvan de naam in de huidige Ardennen bewaard is gebleven. Soms duikt ook de naam van Kolenwoud op, wat overigens een simpele vertaling is van Carbonarisch Woud. Kolenwoud betekent niet dat er steenkool werd aangetroffen of gedolven, maar dat het woud veelvuldig werd gebruikt voor de fabricage van houtskool.
Welke geografische gegevens worden er genoemd door onderstaande auteurs?
Het betreft hier de periode van Drusus (12-9 v.Chr.), Varus (7-9 na Chr.)en Germanicus (ca.13-16 na Chr.), in totaal 28 jaar, waarvan men slechts 8 jaar in Germania aanwezig was.
  • allereerst worden de rivieren genoemd, zoals Mosam flumen, Albin, Visurgin en aan de oever van de Rheni, waar 50 forten werden gebouwd.
  • Bij Drusus die in hetzelfde gebied verbleef, worden de plaatsen Bormam (=Bononia, Boulogne-sur-Mer) en Gesoriacum (de landtong aan de overzijde van de Liane) genoemd die hij door bruggen liet verbinden en waar hij ter bescherming zijn vloot stationeerde.
  • Drusus ontsloot ook het tot dan toe ongeziene en ontoegankelijke Hercynische Woud (bij de Katsberg) -zie kader- dat in dezelfde streek lag. Het Hercynisch Woud wordt traditioneel onjuist in Zuid-Duitsland geplaatst.
  • er worden de volgende volksstammen genoemd: Cherusken, Suebi en Sugambrers en in deze provincie ook de Usipeten, de Tencteren en de Chatti, ook de overwinning met buit op de Marcomannen. Opvallend is dat de Friezen, Bataven en Chauken niet aan de strijd deelnamen.
  • er wordt een Romeins kamp (Velleius Paterculus) genoemd waar de legioenen verbleven en waar de eerste aanval plaats vond. Waar is dat kamp archeologisch aangetoond? Het oudste (en enige?) kamp in Duitsland uit de tijd van Augustus (dus vóór 14 n.Chr.) werd gelocaliseerd bij Waldgirmes (gemeente Lahnau, deelstaat Hessen, op 275 km van Kalkriese, 75 km ten noorden van Frankfurt en ca. 100 km. ten oosten van de Rijn). Hier is een kleine Romeinse stad uit de tijd van keizer Augustus ontdekt en deels opgegraven. De naam van de Romeinse stad is onbekend. De Romeinen begonnen met de bouw van een kleine stad, als onderdeel van hun pogingen om van Duitsland een nieuwe provincie te maken. Rond 4 v.Chr. werd met de bouw begonnen, maar in 9 n.Chr. hebben ze de stad weer verlaten, waarschijnlijk ten gevolge van de nederlaag in de Slag bij het Teutoburgerwoud.

  • Daarnaast hebben we andere auteurs die over deze periode enkele zaken vermelden, zoals over de LINIE van Drusus in 9 vóór Chr. "Ter bescherming van de provincies liet Drusus overal versterkingen en wachttorens bouwen, langs de Mosa, de Albis en de Wisurgis. Langs de oever van de Renus liet hij meer dan vijftig forten aanleggen. Bononia en Novesium liet hij door bruggen verbinden". Bron: Aelius Spartianus, lV, 12.
    Ter bescherming van de provincies?
    Traditioneel werd de Mosa als de Maas opgevat, de Albis zou de Elbe zijn, de Wisurgis de Weser en de Renus de Rijn. Bononia zou Bonn zijn en Novesium Neuss. Van al die versterkingen, wachttorens en forten is in Duitsland archeologisch nooit iets teruggevonden. Van bruggen tussen Bonn en Neuss, een afstand van 70 km., kan geen sprake geweest zijn. En waar lag dan de vloot van Drusus? Bovendien is de vraag hoe versterkingen en wachttorens langs de Elbe en de Weser, voor bescherming van de provincies in Gallië moeten zorgen. In 9 vóór Chr. was er nog géén Romein in Nederland geweest, laat staan in Noord-Duitsland langs de Elbe en de Weser! Waarom dan langs de Elbe en Weser waar de Germanen al ten westen van woonden? Om het weglopen te voorkomen?


    Zet je deze locaties af op een landkaart dan gaat het om een gebied van ruim 126.000 km² (420 bij 300 km) dat Drusus dus in een jaar doorkruisd heeft, waarbij hij ook nog talloze forten, kampen en bruggen bouwde. Dat is een onmogelijke veldtocht.
    Zet je het af in Noord-Frankrijk
    (en wel in Frans-Vlaanderen: optie Albert Delahaye) dan gaat het om een gebied van 2500 km² (50 bij 50 km). Dat is volkomen logisch, waarbij binnen hetzelfde beperkte gebied de rivieren Moeze, de Franse Aa, de Wimereux en de Schelde stromen (zie bij rivieren).

    1. Velleius Paterculus (20 v.Chr. - 30 n.Chr.[?]) II 117-119.
    Gaius Velleius Paterculus (schreef vóór 31 n.Chr.) vermeldt dat de legers van Varus ingesloten tussen bossen en moerassen, in een vijandelijke hinderlaag, werden ze man voor man afgeslacht. Nadat het grootste deel van het leger al was gedood, bood Ceionus de overgave aan: hij zou liever worden geëxecuteerd dan in de strijd te sterven. Hij werd afgeslacht. Numonius Vala liet de voetsoldaten in de steek van bescherming door de cavalerie en vertrok met de squadrons en probeerde de Rijn te bereiken. Zij deserteerden uit hun eigen leger. Waarom naar de Renus vluchten (de Rijn volgens de traditie, de Schelde volgens Delahaye) als er veel dichterbij langs de Lippe Romeinse legerkampen lagen? Dat is qua afstand minder dan de helft, dan helemaal naar de Rijn (ca.180 km. naar Xanten. tegen ca.80 km. naar de Lippe: Haltern of Anreppen).

    117.
    1. Nauwelijks had Tiberius Caesar de laatste hand gelegd om eindelijk een einde te maken aan de Pannonische en Dalmatische oorlogen, toen - slechts vijf dagen nadat hij deze enorme taak had volbracht - berichten uit Germania het ongelukkige nieuws brachten dat Varus was vermoord en drie legioenen waren afgeslacht evenals vele cavalerie-squadrons en zes cohorten. Het was net alsof het lot ons een gunst had betoond: namelijk dat onze generaal niet langer werkzaam was in een ander strijdtoneel [gat in de tekst?]. De oorzaak van de catastrofe en de persoon van de generaal maken het noodzakelijk dat ik even pauzeer.
    2. Quintilius Varus kwam uit een gerespecteerde, zo niet zeer adellijke familie. Hij had een zachtaardig temperament, een kalm temperament, enigszins rustgevend van lichaam en geest, meer gewend aan het luie kampleven dan aan velddienst. Zijn gouverneurschap in Syrië bewijst dat hij echt niet afwijzend van geld was: als arme man ging hij het rijke Syrië binnen, en als een rijke man verliet hij het arme Syrië.
    3. Toen hij opperbevelhebber van het leger in Germanië werd, stelde hij zich voor dat de mensen daar niets menselijks hadden, afgezien van hun stem en ledematen, en dat degenen die niet met het zwaard konden worden getemd, door de Romeinse wetten onderhorig gemaakt worden.
    4. Met deze opdracht ging hij het binnenland van Germania binnen, en alsof hij te maken had met mannen die het comfort van vrede genoten, bracht hij de zomercampagne door met het oplossen van procedurele formaliteiten vanuit de zetel van zijn rechter.

    118.
    1. Maar de mensen daar zijn - die er niet hebben meegemaakt zullen het nauwelijks geloven - ondanks al hun wildheid buitengewoon sluw, een volk van geboren leugenaars. Ze bedachten proces na proces; al snel sleepte de een de ander voor de rechter; al snel bedankten ze hen voor het feit dat de Romeinse wet een einde maakte aan hun ruzies, dat hun onbaatzuchtige karakter geleidelijk vredig zou worden door deze nieuwe en tot nu toe onbekende instelling en dat wat ze eerder met wapengeweld hadden beslist, volgens hun gewoonte, nu bij wet zou worden geregeld . Op deze manier lieten ze Quintilius Varus in grote zorgeloosheid en onbevangenheid raken, ja, hij voelde zich meer als een stadspraetor die op het Romeinse forum spreekt dan als opperbevelhebber van een leger in het diepste Germania.
    2. Maar in die tijd was er een jonge man van een adellijke familie die in staat was om te vechten en snel te denken, een behendiger geest dan de barbaren gewoonlijk zijn. Zijn naam was Arminius en hij was de zoon van Sigimer, een prins van dat volk. Zijn vurige geest werd weerspiegeld in zijn uitdrukking en in zijn ogen. In de laatste veldtocht had hij constant aan onze zijde gestreden en had met zijn Romeins staatsburgerschap ook de rang van een Romeinse prefect bereikt. Nu maakte hij gebruik van de traagheid van onze generaal voor een misdaad. Het was geen domme gedachte van hem dat niemand gemakkelijker te begrijpen is dan een nietsvermoedend persoon, en die ramp begint meestal wanneer men zich redelijk veilig voelt.
    3. Eerst vertelde hij er maar een paar, daarna een aantal van zijn plan. De Romeinen konden worden vernietigd, dat was zijn claim, waarmee hij ook overtuigde. Hij volgde de beslissingen met daden en stelde het tijdstip voor de hinderlaag vast.
    4. Dit werd onder de aandacht gebracht van de Varus door Segestes, een trouwe man van dat volk, met een aansprekende naam. Hij drong er bij Varus op aan [om de samenzweerders gevangen te nemen (toevoeging op basis van Tac. Ann. 1, 58)]. Maar het lot was sterker dan Varus' besluit en had de helderheid van zijn geest volledig verduisterd. Want zo werkt het: als een God iemands geluk wil vernietigen, vertroebelt hij gewoonlijk zijn geest en veroorzaakt zo - wat het meest betreurenswaardige eraan is - dat dit ongeluk zich blijkbaar ook voordoet zoals het verdient en het lot in schuld verandert. Dus Varus wilde het niet geloven en stond erop de duidelijke tekenen van vriendschap met hem te zien als erkenning van zijn diensten. Na deze eerste waarschuwing was er geen gelegenheid meer voor een tweede.

    119.
    1. Het verloop van deze verschrikkelijke catastrofe - de ergste nederlaag van de Romeinen tegen buitenlandse vijanden sinds die van Crassus tegen de Parthen - zal ik proberen, zoals anderen al hebben gedaan, in mijn grotere historische werk in detail te beschrijven, hier wordt de gebeurtenis alleen algemeen in droefheid herdacht.
    2. Het dapperste leger van allemaal, leidend onder de Romeinse troepen in termen van discipline, moed en oorlogservaring, zat vast in de onkunde van de leider, de bedrieglijke sluwheid van de vijand en het ongunstige lot. Hoe vurig ze ook wensten, ze hadden geen mogelijke gelegenheid om te vechten of te ontsnappen, sommigen moesten zelfs boeten voor het feit dat ze als Romeinen hun wapens en hun strijdlust hadden gebruikt. Gevangen in bossen en moerassen, in een vijandelijke hinderlaag, werden ze man voor man afgeslacht door dezelfde vijand die ze op hun beurt altijd als vee hadden afgeslacht - wiens leven en dood afhingen van hun woede of medelijden.
    3. De leider had meer moed om te sterven dan om te vechten. In navolging van zijn vader en grootvader heeft Varus zichzelf met het zwaard doorboord.
    4. Van de twee kampprefecten gaf de ene, L. Eggius, echter een heroïsch voorbeeld, de andere, Ceionus, een zielig voorbeeld. Nadat het grootste deel van het leger al was gedood, bood de laatste de overgave aan: hij zou liever worden geëxecuteerd dan in de strijd te sterven. Maar Numonius Vala, een legaat van Varus, anders een kalme en bewezen man, gaf een beangstigend voorbeeld: hij ontnam de voetsoldaten hun bescherming door de cavalerie, en vertrok met de squadrons en probeerde de Rijn te bereiken. Het lot wreekte echter zijn schanddaad: hij overleefde zijn kameraden, van wie hij was gedeserteerd, niet, maar stierf als een deserteur.
    5. De vijanden scheurden het half verkoolde lijk van Varus in hun wreedheid aan stukken. Ze hebben zijn hoofd afgehakt en naar Marbod gestuurd. Die stuurde het opnieuw naar Caesar Augustus, die hem ondanks alles de eer schonk van een familiebegrafenis.

    2. Tacitus schreef ca.98 en plaatst de slag in het Teutoburgerwoud in het gebied van de Cherusken. Wat schrijft Tacitus precies over de Varusslag? Bron: Tacitus Annalen 1. 60.1-3, 61.1-4, 62.1.. Zie de tekst van af hoofdstuk 59 hiernaast.
    60.1. Dit bracht niet alleen de Cherusci in beroering, maar ook de naburige volken, en Inguiomerus, de oom van Arminius, die al lang gerespecteerd werd door de Romeinen, werd overgehaald om zich aan te sluiten. Dus de bezorgdheid van de caesar (de aanvoerder, is Germanicus) groeide.
    60.2. Caecina trok met veertig Romeinse cohorten, om de vijand te vernietigen, door het grondgebied van de Bructerer naar de rivier Amisia, terwijl de cavalerie van de commandant Pedo door het grondgebied van de Friezen ging. Zelf trok hij over de meren met vier legioenen die hij had ingescheept. De infanterie, cavalerie en marine kwamen tegelijkertijd aan op de vooraf bepaalde rivier. Omdat de Chaucen beloofden hulptroepen te leveren, werden ze opgenomen in het leger.
    60.3. De Bructeren, die zelf hun bezittingen hadden verbrand, werden verslagen door L.Stertinius, die Germanicus met een lichte legerdivisie had gestuurd. Tijdens de moord en plundering vond hij de adelaar van het negentiende legioen, die onder Varus verloren was gegaan. Daarna leidde hij zijn leger tot aan de uiterste grens van de Bructeren, en het hele gebied tussen de rivieren Amisia en Lupia, niet ver van het Teutoburger Woud, waar, naar men zegt, de overblijfselen van Varus en zijn legioenen onbegraven lagen, werd verwoest.
    61.1. Nu wilde hij de laatste eer bewijzen aan die soldaten en hun generaals, en het hele aanwezige leger was vol van pijnlijke sympathie voor hun familieleden en vrienden, kortom voor de pijnlijke oorlogen en het menselijke lot. Caecina werd vooruit gestuurd om de afgelegen bosgebieden te doorzoeken en bruggen en dammen te bouwen over het moerassige terrein en het verraderlijke veengebied. En nu kwamen ze op de plaats van het ongeluk, akelig om naar te kijken en vol vreselijke herinneringen.
    61.2. Het eerste kamp van de Varus duidde het werk van drie legioenen aan door zijn brede reikwijdte en de grootte van het centrale plein. Dat kon je aan de half ingestorte muur en de lage greppel zien en de verbrande resten die daar lagen. In het midden van het open veld lagen de bleke botten verspreid of in stapels, afhankelijk van of de mensen waren gevlucht of zich hadden verzet.
    61.3. Er waren fragmenten van wapens en het skeletten van paarden en hoofden die aan boomstammen waren genageld. In de naburige bossen stonden de altaren van de barbaren, waar ze de tribunes en de centurio's van de eerste rang afslachtten.
    61.4. De mensen die deze nederlaag hadden overleefd en aan slag of gevangenschap waren ontsnapt, zeiden dat de legaten hier waren gevallen, dat de adelaars daar door de vijand waren meegenomen, dat ze lieten zien waar Varus de eerste wond opliep, waar hij zijn ongelukkige rechterhand kon gebruiken zelf de fatale slag toegebracht; waar Arminius een toespraak had gehouden vanaf het podium, hoeveel galgen voor de gevangenen, welke martelkuilen hij had gemaakt, hoe hij de standaarden en adelaars belachelijk had gemaakt.
    62.1. En nu begroef het Romeinse leger hier, zes jaar na de nederlaag, de beenderen van drie legioenen, in alle droefheid en tegelijkertijd in groeiende woede op de vijand, zonder dat iemand inzag of hij het stoffelijk overschot was van vreemden of van zijn eigen familieleden. En het was alsof ze allemaal bij elkaar hoorden, alsof ze bloedverwanten waren. De eerste plag gras van de grafheuvel werd gelegd door Germanicus, waarmee hij de verlangde eredienst deed aan de gevallenen en deelde in de pijn van alle aanwezigen.

    Uit andere gegevens blijkt dat de Cherusken aan de kust van de oceaan woonden, zoals op de Peutingerkaart ook te zien is met hun naam Cherustini.

    3. Lucius Annaeus Florus: Flor. II 30. 21-39 (Bellum Germanicum) Wat schrijft Florus precies?
    Lucas Annaeus Florus schreef rond het jaar 120 dat het land van de Teutonen in de uiterste gebieden van Gallia lag en zij waren weggevlucht, omdat hun land was overstroomd door de oceaan. Transgressies! Zie daar
    21. Hij [d.w.z. Augustus] vond het ook niet zo belangrijk om Germania te verslaan! De schaamte van verlies was groter dan de glorie van winst.
    22. Maar wetende dat zijn [adoptievader] Gaius [Iulius] Caesar tweemaal de Rijn was overgestoken met een brug en de oorlog zocht, wilde hij er vurig een provincie van maken ter ere van die ene, en het zou zijn gebeurd als de barbaren zowel onze ondeugden als onze bevelen hadden kunnen verdragen.
    23. Drusus werd naar deze provincie gestuurd en was de eerste die de Usipeters onderwierp, daarna trok hij door het grondgebied van de Tencteren en de Chatti. Hij luisterde een hoge heuvel op als een monument voor de overwinning met buit en militaire symbolen van de Marcomannen.
    24. Toen viel hij tegelijkertijd de sterkste stammen aan, de Cherusken, Suebi en Sugambrers, die 20 centurio's hadden gekruisigd en, alsof ze aldus trouw aan elkaar hadden gezworen, de oorlog begonnen.
    25. De Cherusken hadden de paarden gekozen, de Suebi het goud en het zilver, de Sugambres de gevangenen; maar alles liep anders. Maar de overwinnaar Drusus verdeelde de paarden, het vee, hun nekringen en henzelf als buit en verkocht ze.
    26. Om de provincie veilig te stellen, verdeelde hij bovendien bezittingen en stelde bewakers aan langs de Maas, de Elbe en de Weser. Hij liet meer dan 50 forten bouwen aan de oevers van de Rijn. Hij verbond [de plaatsen] Bormam en Gesoriacum met bruggen en beschermde ze met een vloot.
    27. Hij maakte het Hercynische Woud, dat nog nooit eerder was gezien of betreden, toegankelijk. Er was tenslotte zo'n vrede in Germania dat de mensen waren veranderd, het land ander werd, en zelfs het klimaat milder en zoeter dan gewoonlijk leek
    28. Ten slotte, nadat de dappere jongeman daar stierf, gaf de senaat hem zelf de bijnaam van deze provincie, niet uit vleierij maar vanwege zijn verdiensten, wat nog nooit eerder was gebeurd.
    29. Maar het is moeilijker om een provincie te behouden dan om haar te veroveren. Ze worden gewonnen door gewapend geweld, maar behouden in handen van de wet.
    30. Dus de vreugde was maar kort. Want de Germanen werden eerder verslagen dan getemd; en onder generaal Drusus aanvaardden ze meer onze manier van leven dan onze wapens. Na zijn dood begonnen ze de hebzucht en arrogantie niet minder te verafschuwen dan de wreedheid van Quintillius Varus.
    31. Hij durfde een Rijksdag te houden en vaardigde onvoorzichtige verordeningen uit, net alsof hij het geweld van de barbaren met proclamatie kon bedwingen.
    32. Maar toen degenen die lang hadden gemopperd over hun roestige zwaarden en gewillige paarden, zich bewust werden van de [Romeinse] toga en de wetten aanvaardden die wreder waren dan wapens, namen ze de wapens op onder leiding van Arminius.
    33. Ondertussen had Varus zo veel vertrouwen in de vrede dat hij niet eens van zijn stuk gebracht kon worden toen Segestes, die de enige van de hoofdmannen was die de samenzwering aan hem verraden.
    34. Toen vielen ze de nietsvermoedende mensen aan waarbij niets aan angst te bespeuren was, verrassend - wat een onzorgvuldigheid! - die voor de rechtbank stonden, en ze vielen van alle kanten aan. Het kamp werd ingenomen en drie legioenen werden overweldigd.
    35. Varus volgde de algemene ondergang met hetzelfde lot en dezelfde geest als [L. Aemilius] Paulus op de dag van Cannae.
    36. Niets was wreder dan deze slachting in de moerassen en bossen, niets was ondraaglijker dan de minachting van de barbaren, maar vooral tegen de rechters.
    37. Ze staken de ogen uit van sommigen en hakten de handen af van anderen; Iemands mond was dichtgenaaid, maar de tong was van tevoren uitgesneden. Een van de barbaren hield het in zijn hand en riep. "Jij adder, je bent eindelijk gestopt met sissen".
    38. Zelfs het lichaam van de consul, dat de soldaten uit ontzag hadden begraven, werd opgegraven. De barbaren hebben nog steeds de standaard en twee legioensarenden; Voordat de derde in handen van de vijand kon vallen, scheurde de vaandeldrager hem af, stak hem in de openingen van zijn gordel en verstopte zich zo in het bloederige moeras.
    39. Deze nederlaag had tot gevolg dat de [Romeinse] heerschappij, die niet was gestopt aan de kust van de oceaan, zijn grens vond aan de oevers van de Rijn.

    4. Cassius Dio Cocceianus (164 n.Chr. - 230 n.Chr.[?] Cass/Dio LVI 18.1-5, 19.1-4, 20.1-5, 21.1-5, 22.1-2.
    Casio Dio (ca.165-235) schrijft dat de slag plaats vond in het Keltenland. Hij is ook de enige die locatie nader beschrijft en bergen en valleien noemt.
    Cassius Dio Cocceianus leefde van circa 150 tot 235 na Chr. Hij werd geboren in Nicaea in Bithynia in Klein Azië. Toen zijn vader, de gouverneur van Cilicia, overleed, ging hij in 180 naar Rome. Hij kwam in de senaat en was advocaat onder keizer Commodus. Hij vervulde hoge ambten en was met verschillende keizers bevriend. Hij was gouverneur van Pergamum en Smyrna; in 220 was hij consul; hij was proconsul van Africa; gouverneur van Dalmatia en dan van Pannonia; en in 229 opnieuw consul. Toen zijn gezondheid minder werd, keerde hij terug naar Nicaea, waar hij stierf.

    Cassius Dio over de Slag bij het Teutoburgerwoud (9 na Chr.)
    In het jaar 9 na Chr. versloegen Germaanse stammen van de Cherusken het Romeinse leger in het Teutoburgerwoud. Er vielen minstens 18.000 doden onder de Romeinen, die aangevoerd werden door Quintilius Varus. Er worden aantallen genoemd tussen de 20.000 en 36.000. De Romeinse historicus Cassius Dio schreef in de 3e eeuw het volgende over deze Slag bij het Teutoburgerwoud (vertaling vanuit het Latijn):
    Romeinse soldaten waren daar in winterverblijven ondergebracht en men begon met de aanleg van steden. De plaatselijke barbaren pasten zich aan de nieuwe gebruiken aan, raakten gewend aan het houden van markten en ontmoetten elkaar in vreedzame bijeenkomsten. Toch waren zij nog niet hun oude gewoontes, hun traditionele gebruiken en hun vroegere ongebonden leven vergeten (....). Zolang ze deze gebruiken slechts geleidelijk en om zo te zeggen terloops onder nauwkeurig toezicht verleerden, werden ze niet gestoord door deze verandering van hun levenswijze en veranderden zij zonder zich daarvan bewust te zijn. Tot Quintilius Varus als gouverneur het opperbevel over Germanië overnam en hen te snel wilde hervormen. Doordat hij zich autoritair opstelde, doordat hij hun ook verordeningen oplegde en in het bijzonder de manier waarop hij belasting van hen verlangde (alsof zij onderdanen waren), kwam er een einde aan hun geduld. De aanvoerders probeerden hun vroegere heerschappij weer te bemachtigen en het volk wilde liever de oude vertrouwde toestand dan de vreemde tirannie.

    Vertalen is verdwalen (klik hier).

    Over de plaats van de Varusslag doet alleen Cassius Dio een nauwgezettere mededeling, en wel de volgende: (vertalingen met Google-translate, waarbij soms de loop van de zin aangepast is aan het ABN!).
    56.20.1. Duitse vertaling: De bergen zonder verhogingen werden namelijk doorkruist door ravijnen, bovendien stonden reusachtige bomen dicht bij elkaar, zodat de Romeinen al vóór de vijandelijke aanval, met het vallen van de bomen op die plaats al moeite genoeg hadden in het overbruggen van het landschap waar dat nodig was. (Bron: http://143.50.35.144/pages/quelle4.html ).

    Een andere vertaling uit het Duits (https://zocher-regel.de/ArbaloSchlacht/CassiusDioCladesVariana.html) maakt er het volgende van: De bergen waren van elkaar gescheiden door ravijnen en waren onregelmatig, en de bomen waren dicht en te hoog, zodat de Romeinen, zelfs voordat de vijand er op af stormde, ze met moeite zagen, geplaveide wegen en bruggen bouwden waar nodig.

    56.20.1. Franse vertaling: De bergen werden doorsneden door talrijke en oneffen valleien, de bomen stonden zo dicht bij elkaar en waren zo hoog dat de Romeinen, zelfs vóór de aanval van de vijanden, te moe waren om ze om te zagen, om er wegen te maken en ze te gebruiken om bruggen te bouwen waar dat maar nodig was.(Bron: http://mercure.fltr.ucl.ac.be/Hodoi/concordances/dion_cassius_hist_rom_56/lecture/11.htm).

    56.20.1. De Engelse vertaling: De bergen hadden een oneffen oppervlak, gebroken door ravijnen, en de bomen groeiden dicht bij elkaar en erg hoog. Vandaar dat de Romeinen, zelfs voordat de vijand hen aanviel, het moeilijk hadden om bomen te kappen, wegen aan te leggen en overbruggingsplaatsen te maken die dat nodig hadden. (Bron: https://penelope.uchicago.edu/Thayer/E/Roman/Texts/Cassius_Dio/56*.html ).

    Op LIVIUS.ORG (Jona Lendering) lezen we het volgende:
    [56.20.1] The mountains had an uneven surface broken by ravines, and the trees grew close together and very high. [note 1] Hence the Romans, even before the enemy assailed them, were having a hard time of it felling trees, building roads, and bridging places that required it. [note 2]
    Vertaald is dat: De bergen hadden een oneffen oppervlak dat door ravijnen was onderbroken, en de bomen groeiden dicht bij elkaar en zeer hoog. Vandaar dat de Romeinen, zelfs voordat de vijand hen aanviel, het moeilijk hadden om bomen te kappen, wegen aan te leggen en plaatsen te overbruggen waar dat nodig was.

    Livius.org voegt 2 noten toe: note 1: This description is entirely topical. The Germanic tribes were living on the edges of the earth, where the Roman and Greek geographers situated large mountains and forests; note 2: : Probably, Cassius Dio read pontes longi in his sources, and mistranslated it as "bridges".

    Nog opmerkelijker wordt het als je van de Griekse tekst van Cassius Dio eerst de Italiaanse vertaling opzoekt en die vervolgens naar het Nederlands vertaalt. Dan treden enkele opvallende verschillen op. De vertaling van deze passage wordt dan:
    [56.20.1] "De bergen vormden een ruw terrein afgewisseld met kliffen en de planten waren erg dicht en hoog, zodat de Romeinen nog eerder dat de vijanden hen aanvielen, ze nauwelijks bezig waren met het kappen van de vegetatie, bij het nivelleren van paden en bij het bouwen van bruggen op de passages die dat nodig hebben". Bij de Italiaanse vertaling wordt nog vermeld dat het Griekse woord σρη (óros) kan wijzen op elke verhoogde plaats van heuvel tot hoog gebergte. Het Griekse φαραγγωδη kan 'afgronden' betekenen maar ook 'holtes' (gaten). Met de bergen met kliffen of ravijnen (in enkele vertalingen) kan dus ook gewoon een heuvelachtig ruw terrein vol gaten of kuilen bedoeld zijn. Er wordt ook nergens vermeld dat er slachtoffers zijn gevallen doordat ze van de bergen af in ravijnen of kloven zijn gevallen. Bij een heuvelachtig landschap komt voor de locatie van de Varusslag zeker de omgeving van Thiembronne in aanmerking. Zie foto's hieronder van 'le Circuit de la Vilaine' in Thiembronne!

    Opmerking: Allereerst blijkt dat vertalen interpreteren is. Of is vertalen verdwalen? Lendering noemt de beschrijving 'entirely topical', geheel actueel. Actueel met wat? Hij vindt het blijkbaar overeen komen met de locatie Kalkriese. Maar hij twijfelt wel aan de vertaling van de 'pontes' waarvan hij geen bruggen maakt, maar 'pontes longi' (voetpaden van broomstammetjes). En deze zijn alleen nuttig in moerassig gebied. Op grond van diezelfde overwegingen kun je van 'de bergen en ravijnen' ook gaten in een ruw terrein maken. Dat ruwe terrein past ook beter bij het vervolg van het verhaal van Cassius Dio, waarbij de Romeinen 'over de wortels van de glad geworden stammen in dat oneffen terrein' geen houvast voor hun voeten hebben en steeds wegglijden. Er wordt nergens melding gemaakt dat er slachtoffers gevallen zijn doordat ze van de bergen af in ravijnen of kloven gestort zijn.
    Belangrijk is wat er precies staat in de Griekse tekst? (Cassius Dio was een Griek en schreef in het Grieks). Als je de Griekse tekst (zie hiernaast) vertaalt, krijg je verschillende mogelijkheden, aangezien woorden meerdere betekenissen kunnen hebben (synoniemen!). Dat maakt elke vertaling discutabel!



    Le Circuit de la Vilaine in Thiembronne is een begrip in Frankrijk en Europa, waar crosswedstrijden worden verreden op een ruw en heuvelachtig terrein, zelfs voor vrachtauto's.


    Cassius Dio is de enige die 'bergen en valleien' noemt. In de Duitse tekst staat 'schluchten' dat vertaald wordt met: ravijnen. Schlucht kan ook kloof betekenen. In de Franse tekst staat vallées dat vertaald wordt met 'valleien'. In de Engelse tekst staat 'ravines' vertaald met ravijnen. Wat zijn bergen zonder verhogingen in de Duitse vertaling? Bergen zonder toppen, dus eigenlijk heuvels? Heeft Cassius Dio dat er zelf bij bedacht om het verhaal aannemelijker te maken? Hij is zelf, voor zover bekend, nooit in Gallie of Germanie geweest. Welk beeld zag hij voor zich? Of heeft hij een beeld geschetst zoals hij dacht dat het landschap eruit zag? Het is net zoals Hollandse schilders 'Italiaanse landschappen' schilderden die nooit bestaan hebben.
    Het is wel opvallend dat er in de vertalingen (met Google translate) uit de originele tekst verschillen ontstaan. Juist die verschillen geven een ander beeld van het slagveld. Waren de bergen slechts heuvels? Waren de ravijnen slechts valleien? Dan komt er een totaal andere landschap in beeld en staat de locatie van Kalkriese nog meer ter discussie en voldoet de omgeving van Thiembronne er nog beter aan!

    Het laatste deel van deze zin kan beter vertaald worden met 'plekken toegankelijk te maken waar dat noodzakelijk was'. Blijkbaar ging het om 'pontes longi' (zie opmerking Livius.org) ofwel paden van houten balken door een drassig en moerassig gebied, zoals die wel meer aangelegd werden en nog steeds bestaan (zie afbeeldingen hiernaast). Daarvoor is wel een vlak landschap noodzakelijk waar immers moerassen voorkomen.

    Vervolg van tekst 56.20.1: Ze droegen een groot aantal wagens en lastdieren met zich mee, als in volle vrede; ze werden gevolgd door een menigte kinderen en vrouwen, evenals de gewone menigte van legerdienaren: dus marcheerden ze zonder bevelvoerder. Een regen en een hevige wind, die tegelijkertijd kwamen, verspreidden ze nog meer; de grond, die bij de wortels en bij de stammen glad was geworden, maakte de stappen wankel; de toppen van de bomen, die verbrijzelden en omvielen, brachten hen in de war. Het was te midden van die moeilijke situatie dat de barbaren, dankzij hun kennis van de paden, plotseling langs alle kanten op de Romeinen afdaalden door het struikgewas, hen omsingelden: ze vielen hen eerst van ver aan met pijlen, daarna daar niemand zich verdedigde en er een groot aantal gewonden was, kwamen ze dichterbij; de Romeinen marcheerden in feite zonder enige orde, door elkaar gedreven met strijdwagens en ongewapende mannen en niet in staat zich gemakkelijk te verzamelen, omdat ze bovendien minder talrijk waren dan de vijanden die hen aanvielen, vielen talloze slachtoffers zonder zich er tegen te kunnen verweren.

    Vervolg van tekst 56.20.1: in de vertaling vanuit het Duits van https://zocher-regel.de/ArbaloSchlacht/CassiusDioCladesVariana.html is als volgt: Ze droegen vele vrachtwagens en lastdieren met zich mee alsof ze in vrede waren; en niet weinig kinderen en vrouwen en een groot aantal bedienden volgden hen, zodat ze gebruik maakten van het marsbevel. Ondertussen hebben de opgekomen regen en storm hen nog meer verspreid; de grond, die rond de wortels en stammen glad werd, deed ze erg wankel slingeren, en de brekende en vallende toppen van de bomen veroorzaakten verwarring. Toen de Romeinen zich in zo'n verwarde positie bevonden, werden ze plotseling aan alle kanten omringd door de barbaren uit de dikste struiken, omdat ze de geheime routes kenden, en aanvankelijk schoten ze alleen van een afstand, maar toen niemand zich verdedigde en velen raakten gewond, ze vielen hen aan; terwijl zij (de Romeinen) zonder enige orde en verwarring tussen de vrachtwagens en de ongewapende mensen marcheerden en zich niet gemakkelijk ergens konden verenigen, waren ze altijd minder dan degenen die hen naderden, en ze leden veel, maar sloegen niets.

    Leest men het vervolg van het verhaal van Cassius Dio, dan blijkt dat de Romeinen niet alleen zelf op paarden reden, maar dat ze ook lastdieren, wagens, karren en strijdwagens meegenomen hadden. Die zijn beslist onbruikbaar in een landschap met bergen en ravijnen. Deze details passen niet bij de traditionele opvattingen rondom Kalkriese. Plaats je dit verhaal echter aan de kust van Frans Vlaanderen, dan klopt elk detail, is het een logisch verhaal met reële afstanden en past het ook bij de veldtochten van Julius Caesar, Drusus, Tiberius en Germanicus die in hetzelfde gebied plaats vonden. Let er ook speciaal op dat in 16 na. Chr. nog geen enkele Romein in Nederland was doorgedrongen en dat er toen al wel Bataven in het Romeinse leger dienden. Vanuit de Betuwe zijn die beslist niet vrijwillig dienst komen nemen, wel vauit het land van Béthune dat immers Julius Caesar in 50 v.Chr. al veroverd had.

    5. Een vergelijking tussen de bronnen.
    Bij het bestuderen van de teksten van deze auteurs, zijn er enkele verschillen en overeenkomsten te zien. Alle auteurs verwijzen naar het ongunstige terrein, bos- en moerasgebied (Vell. II 119, 2; Flor. II 30, 36; Tac. Ann. II, 61) en naar het ongastvrije klimaat, regen en kou (Cass. Dio LVI, 20, 3). Hoewel het niet als zodanig vermeld wordt, plaatst men de Varusslag in eind september of oktober. Immers Varus was op terugtocht van zijn zomerkamp naar het winterkamp. Dat bevestigt ook Theodor Mommsen (zie citaat hieronder). Het bekwaam gebruik maken van de topografische omstandigheden (bos, moeras en slechte paden) door Arminius, wordt gezien als bedrog en verraad aan Rome (Vell. II 119, 2; Flor. II 30, 36; Cass. Dio LVI 20, 4). (Arminius had immers een Romeinse opleiding genoten en was ereburger geworden en prefect in het Romeinse leger). Bekijkt men wat ze over de plaats van de Varusslag vermelden dan komt men maar tot één conclusie: de slag vond plaats in het land van de Cherusken en Teutonen, volgens Albert Delahaye was dat in Frans-Vlaanderen, die dat aanvult met meerdere gegevens o.a. van Tacitus (zie daar).

    Citaat van Theodor Mommsen in 'Römische Geschichte, Kompletausgabe mit Kartenmaterial, Berlin 1925', p.2790. (E-boek)
    De nederlaag van Varus zal rond september of oktober hebben plaatsgevonden, wat ook geldt voor het feit dat de laatste mars van de Varus blijkbaar de terugmars was van het zomerkamp naar het winterkamp. Alledrie de adelaars vielen in handen van de vijand. Geen enkele afdeling heeft zich erdoor weten te slaan, zelfs geen ruiters die hun kameraden in de steek hadden gelaten; slechts een paar geïsoleerde en verspreide mensen konden zichzelf redden. De gevangenen, vooral de officieren en aanvoerders, werden aan het kruis genageld of levend begraven of bloedden onder het offermes van de Germaanse priesters. De afgesneden hoofden werden aan de bomen van de heilige bosjes genageld als een teken van overwinning. Van heinde en verre kwam het land in opstand tegen de buitenlandse overheersing; men hoopte dat Marobod zich zou aansluiten; de Romeinse posten en wegen langs de gehele rechteroever van de Rijn vielen zonder meer in handen van de overwinnaars. Alleen in Aliso bood de dappere commandant Lucius Caedicius, geen officier maar een ervaren soldaat, vastberaden weerstand en zijn schutters wisten de Germanen, die geen lange afstandswapens hadden, voor de muren van het kamp zo te verdedigen dat ze de belegering in een blokkade veranderden. Toen de laatste voorraden van de belegerden uitgeput waren en er nog steeds geen ondersteuning kwam, vertrok Caedicius op een donkere nacht en de rest van het leger bereikte inderdaad, zij het bemoeilijkt met talloze vrouwen en kinderen en nog zware verliezen lijdend door de aanvallen van de Germanen, eindelijk het kamp Vetera. De twee legioenen in Mainz onder leiding van Lucius Nonius Asprenas waren daarheen gegaan toen ze van de catastrofe hoorden. De vastberaden verdediging van de snelle interventie van Aliso en Asprenas beletten de Teutonen om hun overwinning op de linkeroever van de Rijn te vervolgen, misschien om de Galliërs tegen Rome in opstand te laten komen.

    Deze tekst van Mommsen levert een aantal vragen en problemen op:
  • Waar was het zomerkamp van Varus? Het winterkamp was blijkbaar Vetera, traditioneel bij Xanten. Dat lag op ruim 180 km van Kalkriese, terwijl Haltern of Anreppen slechts op 80 km lag. Waarom niet daarheen gevlucht?
  • Hoe groot was de Germaanse overmacht? Zij overvielen de Romeinse legioenen niet in één keer, maar in gedeelten en streden niet in één veldslag, maar meer in een guerrilla-oorlog.
  • De Germanen pasten dezelfde mensonterende straffen toe die bij de Romeinen gebruikelijk waren. De strijd duurde drie dagen. Hoe konden de Germanen binnen de 3 dagen van de strijd ruim 18.000 (of meer? 25.000? 36.000?) Romeinen doden, onteren en levend begraven?
  • Van Romeinse posten (kampen? mansio's?) en wegen langs de rechteroever van de Rijn is in dat deel van Duitsland nooit iets gevonden. Ook het zomerkamp van Varus is een groot vraagteken.
  • Het kamp met muren in Aliso is in Duitsland ook nooit gelocaliseerd. Men houdt het er op Haltern (zonder bewijs). Op de Peutingerkaart is de plaats onbekend, maar ja de Peutingerkaart mist wel meer informatie en is geheel onbetrouwbaar.
  • Toen na de blokkade de laatste voorraden op waren, vluchtte Caedicius ongezien? Blijkbaar was die blokkade niet geheel gesloten. Hoe lang heeft die belegering geduurd voordat de voorraden op waren? Dagen? Weken? Maanden?
  • Twee legioenen waren uit Mainz vertrokken om te helpen Vetera te ontzetten. Mainz ligt op 300 km van Xanten. Daar doet een leger ruim 10 dagen over om dat te bereiken. Hoezo 'snelle' interventie?
  • Verbleven de Teutonen dan op de linkeroever van de Rijn (bij Xanten?) en niet in het naar hen genoemde woud bij Kalkriese? Waren ze gedurende deze drie dagen zo'n 180 km naar het zuid-westen getrokken zonder andere Romeinen tegen te komen of enige strijd te leveren?

    Wat weten we uit andere klassieke teksten?
    Julius Caesar is de eerste die het Hercynisch Woud noemt en zijn woorden laten er niet de minste twijfel over bestaan dat het in het noordwesten van Frankrijk begon - er wordt nota bene Arras genoemd! - en dat het uitliep tot in het gebied van de Marne, en vandaar verder naar rechts, d.w.z. naar het oosten. Julius Caesar is nooit in Duitsland geweest, dus kan het daar niet hebben gezien. Hij noemde het een 'ondoordringbaar' woud. Het was een oerbos (zie afbeelding in de linker kolom). Het is hetzelfde woud dat later wordt aangeduid met de namen Carbonarisch en/of Ardenner-Woud. Het verklaart ook waarom prof.H.Thoen in België geen spoor van Julius Caesar heeft gevonden. Hij is er nooit geweest.

    Tacitus vermeldt het Hercynisch Woud eveneens en plaats het onmiskenbaar in Gallia. Nog verder weg begint vanaf het Hercynische Woud het gebied van de Chatti (=Katsberg). Hun land is minder uitgestrekt en minder moerassig dan dat van de overige gebieden waarover Germania zich uitstrekt. De heuvels zetten zich verder voort en worden breder, en in dezelfde beweging vergezelt het Hercynische Woud de Chatti en hun kinderen om hen tenslotte te verlaten. Tacitus, Germania 30)

    Claudianus schrijft op het einde van de 4e eeuw (Claud. VIII), dat de wilde Bastarnae (=Basseux) en de Bructeri (=Broxeele) de Cimbri, bewoners van het Hercynische Woud, verdreven hadden, tevens de machtige Cherusci (=Chérisy) uit de streek bij de Albis (=de Franse Aa).
    Als je het Hercynisch Woud in het zouden van Duitsland plaatst -wat de traditie doet- past het niet bij de traditionele locatie van Cimbren en Cherusken.

    Lees het boek "De Ware Kijk Op" voor al deze en andere teksten en oordeel zelf!

  • Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.