De ware geschiedenis van Nijmegen.
"Nijmegen zag het levenslicht in de bloeitijd van het Romeinse Keizerrijk, zonder dat van het moment waarop dat gebeurde, concrete bewijzen zijn overgebleven. De archeologen die zich met deze materie bezighouden, baseren hun bevindingen noodgedwongen op een combinatie van enkele vondsten uit opgravingen, summiere schriftelijke bronnen en hun kennis van de Romeinse geschiedenis. Hun conclusies zijn uit de aard der zaak steevast "voorlopig".
Aldus een citaat uit de rede van Numaga-voorzitter J. Brabers bij gelegenheid van de presentatie van het Numaga-Jaarboek 2002 in het Stadhuis, Nijmegen, 7 december 2002.
De Oudheidkundige Vereniging van Nijmegen, overigens pas opgericht in 1954 na de eerste publicaties van Albert Delahaye, siert zich met de naam Numaga, de naam van de Franse stad NOYON. Het is vergelijkbaar met de misser van de Oudheidkundige Vereniging van Amersfoort die zich siert met de naam Flehite, de naam van een Franse landstreek.
Beter dan de heer Brabers het verwoordde, kan het niet gezegd worden.
In Nijmegen is Romeins gevonden, maar dat was zo summier dat daar geen geschiedenis uit valt af te leiden. Men heeft de gegevens aangevuld met schriftelijke bronnen en de kennis van de Romeinse geschiedenis. En juist bij het toepassen van die schriftelijke Romeinse en Middeleeuwse bronnen op Nederland en Nijmegen, zijn een aantal fundamentele fouten gemaakt en zijn verschillende misvattingen ontstaan. Daarbij is de verwarring tussen Nijmegen en Noyon, hoewel eenvoudig te weerleggen, één van de meest hardnekkige gebleken.
Kern van het vraagstuk is wat Noviomagus in de teksten betekent: Nijmegen of Noyon.
En als eenmaal is aangetoond dat een aantal cruciale teksten verkeerd op Nijmegen is toegepast, is de vraag gerechtvaardigd of die vergissing niet met meerdere of zelfs met alle teksten is gemaakt. Deze verwarring werd aanvankelijk glashard ontkent. Heden geven zelfs meerdere historici toe, zei het schoorvoetend, dat er wel degelijk een verwarring bestaat. |
"Whats in a Name?"

Nijmegen heeft twee verkeerspleinen met de naam van keizers die er nooit geweest zijn.
Links het plein genoemd naar Keizer Karel de Grote, rechts het keizer Trajanusplein.
Beide pleinen zijn verkeerstechnisch gezien verwarrende en gevaarlijke 'rotondes', waar het voor verkeersdeelnemers inderdaad een uitdaging is om het plein heelhuids te passeren. Beide pleinen staan symbolisch voor de geschiedenis van Nijmegen die net zo verwarrend is en waarbij men steeds in rondjes blijft draaien met het rondpompen van verouderde kennis.
Wat bewijs je met een naam?
In Nijmegen bestaan meerdere straatnamen waarmee men blijkbaar haar geschiedenis wil bewijzen. Zo bestaan bovenstaande verkeerspleinen met een naam van personen die geen enkele relatie met Nijmegen hebben gehad. Ook de Ceasarstraat, Drususstraat, Cerialisstraat, Tiberiusplein en Tacituspad zijn namen van historische figuren die nooit in Nijmegen zijn geweest. Is dat erg? Neen. De Sint Stephanuskerk en Sint Stephanusscholen zijn voorbeelden van namen van historische figuren die dit wel bevestigen. Ook namen als Van Spaenstraat, Van Oldenbarneveltstraat zijn vergelijkbare straatnamen. Daar tegenover bestaan ook de Marikenstraat, In de Betouwstraat, Smetiusstraat, straatnamen die een duidelijke relatie met Nijmegen hebben, al kun je je bij Mariken van Nimwegen sterk afvragen in hoeverre het een vrome Middeleeuwse legende betreft, ook al kom je naam Moenen op meerdere plekken in Nijmegen tegen.
|
Voor zover is na te gaan is Willem van Berchen, een kanunnik van de Nijmeegse St.Stevenskerk, de eerste geweest die over een vondst uit Romeins Nijmegen heeft geschreven. In zijn Gelderse kroniek "De nobili principatu Gelrie et eius origine'' heeft hij omstreeks 1465 een steen met een Latijnse inscriptie vermeld, die toentertijd was ingemetseld in de z.g. Karolingische kapel op het Valkhof, en die thans bewaard wordt in museum Het Valkhof. Het betreft een grafsteen die tussen 96 en ca. 104 is opgericht voor G(aius) Julius Pudens, veteraan van de Legio X Gemina Pia Fidelis, en voor diens zoon Julius Junius.
De wijze waarop Willem van Berchen de tekst van de inscriptie heeft aangevuld, gelezen en becommentarieerd, grenst aan het ongelooflijke en is ronduit verbijsterend. ,,Alles is anders" zouden we met H.Brunsting kunnen zeggen.
(Bron: Museum Kam)
Ook was Willem van Berchen die als eerste over Karolingisch Nijmegen en het verblijf van Karel de Grote heeft geschreven. Hij is degene die de Nijmeegse traditionele geschiedenis heeft bepaald. Het is dan ook verwonderlijk dat hij in de tegenwoordige literatuur niet vermeld wordt, ook in het Bronnenboek van Nijmegen kom je zijn naam niet tegen.
En ondanks de zeer terechte constatering dat er gewoon niets klopt van de vertaling van Willem van Berchen, worden zijn beweringen nog steeds voor volle waarheid aanvaard en legt Willem van Berchen met zijn beweringen de kiem van de latere mystificaties in "de algemeen aanvaarde geschiedenis van ons land".
Rechts in dit kader een geborduurde afbeelding van de St.Stevenskerk.
Veertien jaar na de overdracht van de kerk aan de breeders van St. Jan , is de nieuwe St.Stevenskerk gebouwd. Gegevens over de bouw zijn niet bekend gebleven, enkel het feit dat St.Albertus de Grote, toen wijbisschop van Keulen, op 7 September 1272, de dag voor het feest van
Maria Geboorte, de kerk heeft gekonsakreerd. Bij deze gelegenheid heeft zich iets voorgedaan, dat van het hoogste belang is voor de karolingische kwestie. St. Albertus de Grote legde namelijk aan de parochie de verplichting op om elk jaar, acht dagen na Pinksteren een processie te houden naar de plaats van de oude kerk, speciaal om de gelovigen te herdenken, die daar begraven waren. In die processie moesten het H. Sakrament, het beeld van de H. Maagd en de relieken van de heiligen meegedragen worden. Het staat vast, dat de processie het Valkhof als doel had.
Dit voorschrift is door de parochie trouw opgevolgd en heeft geleid tot de beroemde Maria-Omdracht van Nijmegen, die in de middeleeuwen een grote faam genoot. Een zijdelings gevolg ervan is geweest, dat de schrijver van een mirakelspel dit in Nijmegen situeerde als Mariken van
Nimwegen. Tijdens de protestantse overheersing werd de Maria-Omdracht verboden; de traditie is vooral op instigatie van Prof. Titus Brandsma in 1926 hernomen, al bleek spoedig dat zij doodgebloed was en de mens van vandaag niet meer aanspreekt. Sinds 1994 kwam aan deze tradtie een eind en wordt de Maria-Omdracht niet meer gehouden.
|
Romeins Nijmegen.
"Romeins Nederland is nimmer de eer van een Colonia waardig geacht", aldus archeoloog dr. W.A. van Es in zijn boek "De Romeinen in Nederland"! Het gaat dus te ver om aan de tijdelijke noordgrens van het Romeinse Rijk die importantie te geven die men er in Nederland zo graag aan geeft: "Het Romeins in Nederland is allerminst van internationale allure", lezen we in hetzelfde boek. "Zelfs in de tijd van de Romeinen was dat al zo!"
Men kan zich dan ook met recht afvragen of dit tijdelijke en onbelangrijke deel van het Romeinse Rijk nog op een Romeinse wegenkaart zou staan, de Peutingerkaart, als het gebied allang door de Romeinen verlaten is!
Wat zegt de archeologie?
In de Romeinse periode is er in Nijmegen een korte voornamelijk militaire kolonisatie geweest tussen ca. 50 na Chr. en 120 na Chr. met een 2e en 3e occupatie tot uiterlijk 250 n.Chr. Deze drie verschillende Romeinse perioden zijn ook aan te wijzen in de Nijmeegse bodem, wat zich kenmerkt door 3 van elkaar gelegen vindplaatsen van Romeinse overblijfselen.
"Aanwijzingen voor de aanwezigheid van een Romeins garnizoen te Nijmegen in ongeveer het midden van de 1e eeuw n.Chr. zijn er niet.", aldus dr. W.A. van Es, in De Romeinen in Nederland.
“Ulpia Noviomagus is als stad misschien nooit een groot succes geweest. Er zal in de toekomst nog veel onderzoek moeten plaatsvinden voordat er meer over de Romeinse stad te zeggen valt. In ieder geval staat vast dat er na 270 niet veel van overbleef. Continuïteit naar de middeleeuwen is er zeker niet.” (Bron)
De vraag is dan ook zeer gerechtvaardigd of Nijmegen wel het Romeinse Ulpia Noviomagus is geweest.
In Museum Het Valkhof te Nijmegen prijkt een steen met het opschrift:
(Genio castro(rum T Fl(avius) Rom(a)nus Ulpia Noviomagi Bataus dec(urio) Al(ae) I Flaviae praepositus (Aan de genius van de legerplaats wijdt Titus Flavius Romanus, afkomstig uit Ulpia Noviomagus, een Bataaf, ritmeester van de Ala I Flavia, chef van.. . (dit altaar). Deze steen wordt min of meer als de geboorte-steen van Nijmegen beschouwd. Hoewel? De tekst tussen ( ) zijn aangenomen aanvullingen. De steen suggereert dat Nijmegen zich mag beroepen op een band met keizer Trajanus, wiens familienaam bij wijze van bijzondere gunst aan die van de stad is toegevoegd.
Voor de volledigheid moet opgemerkt worden, dat deze steen niet in Nijmegen is gevonden, doch een afgietsel is van een in Pfünz (Beieren) gevonden inscriptie; hij bevat niet de minste aanwijzing, waar de plaats Ulpia Noviomagus gelegen was. Zijn vindplaats te Pfünz zegt hieromtrent ook niets. De steen houdt derhalve niet het minste bewijs in voor de authentieke naam van Romeins Nijmegen, daar nimmer bewezen is dat de naam Noviomagus voor Romeins Nijmegen mag gelden.
De namen Ulpia en Flavius hebben vermoedelijk betrekking op keizer Trajanus. Indien dat juist is, heeft de naam Ulpia Noviomagus betrekking op Neumagen bij Trier, aangezien Trajanus veldheer was in Germania Superior en niet in Nijmegen. Slechts op grond van het verkeerd interpreteren van de naam Noviomagus is Trajanus abusievelijk in Nijmegen terecht gekomen. Gezien de beschrijvingen van zijn veldtochten is hij zelf nooit zo noordelijk geweest, dus ook nooit in Nijmegen.
Van een inheemse bevolking vóór en tijdens de Romeinen blijkt in Nijmegen geen spoor gevonden te zijn, niet schriftelijk en ook niet archeologisch. Van het omvangrijke volk van de Bataven is in Nederland nooit iets teruggevonden. De boude bewering, dat in Nijmegen het Opidum Batavorum gelegen zou hebben, de voornaamste stad van de Bataven, is een onwaarheid daar nergens in de bronnen staat dat Noviomagus en Opidum Batavorum dezelfde plaats zou zijn. Integendeel, er blijkt heel duidelijk uit gegevens van verschillende cartografen dat het om twee verschillende plaatsen handelt.
“De legerplaats Nijmegen is kort na 175 n.Chr. opgegeven. De bewoning van de beide kampdorpen ten westen en oosten van de castra was na ongeveer 120 n.Chr. al grotendeels verdwenen, ” aldus Van Es in zijn boek "De Romeinen in Nederland".
De Peutingerkaart
Het Noviomagus van de Peutingerkaart blijkt tot heden voor iedereen met absolute zekerheid als Nijmegen te worden beschouwd. Tegen deze interpretatie zijn tóch veel bedenkingen in te brengen.
Het voornaamste bezwaar is, dat deze zo voor de hand liggende interpretatie nimmer bewezen is. Met andere woorden: het is nimmer bewezen, dat Nijmegen in de Romeinse periode de naam van Noviomagus droeg. Dit is wel altijd aangenomen, doch geen enkel schriftelijk of archeologisch bewijs is ervoor aan te voeren. Diverse malen zijn vermeldingen van Noyon, zowel uit de Romeinse als uit de Karolingische periode, klakkeloos op Nijmegen toegepast. Op geen enkele archeologische vindplaats of vermeende vindplaats is een bevestiging gevonden van de Romeinse naam Noviomagus voor Nijmegen.
De Peutingerkaart is de enige geschreven bron, die voor de toepasselijkheid van de naam Noviomagus voor Romeins Nijmegen wordt aangevoerd.
Wordt deze bron niet op Nijmegen van toepassing geacht, dan vervalt het laatste zogenaamde bewijs. Er kan slechts geconcludeerd worden, dat de juiste naam van Romeins Nijmegen niet bekend is. Niet onmogelijk is, dat de naam bij Ptolemeus voorkomt, want hij somt een aantal plaatsen op, die mogelijk in onze streken gelegen hebben, doch die nog nimmer zijn geïndentificeerd.
Opstand van de Bataven in 69 en 70 n.Chr.
Betoogd werd ooit door B.H.Stolte, dat het tiende legioen, dat tegen de Bataven streed tijdens de opstand van de Bataven in 69 en 70 n.Chr., in Nijmegen gelegerd was. Dus de Bataven woonden in de Betuwe, immers daar was het tiende legioen gelegerd en daar werd de strijd gevoerd.
Daartegenover staat de mening van Bogaers, de Waele, Morren en Van Buchem, dat het tiende legioen pas in het jaar 71 na Chr., dus na de Bataafse opstand, in Nijmegen gelegerd werd. Daarvóór was het legioen in Frankrijk (Norroy) gelegerd.
Als het Tiende Legioen tijdens de opstand van de Bataven in 69 en 70 n.Chr. nog niet in Nijmegen was, maar in Frankrijk verbleef, dan heeft de strijd zich ook dáár afgespeeld: ergo verbleven de Bataven ook dáár!
Met het feit dat de Bataven in Noord-Frankrijk gelokaliseerd moeten worden, is tevens duidelijk, dat Titus Flavius uit Noyon (het Romeinse Noviomagus) afkomstig was.
Na het onderdrukken van de opstand der Bataven in 70 n.Chr. werden deze troepen, zoals dat bij de Romeinen gebruikelijk was vanwege rancune en wraak van de inheemse bevolking, altijd verplaatst naar een andere streek. Na het verblijf in Nijmegen vanaf 71 n.Chr. vertrok dit legioen in ±104 naar Hongarije (Aquincum - Boedapest)!
Over het feit dat het tiende legioen vóór haar komst naar Nijmegen in Noord-Frankrijk verbleef, zwijgt Stolte even hardnekkig als betekenisvol (Numaga, 1963, blz.16). Stolte onthoudt de lezer dit belangrijke gegeven, want hij weet maar al te goed, dat het zijn eigen bewering fundamenteel tegenspreekt.
Ook Bogaers kwam er niet helemaal uit en heeft in het verleden al eens gesteld dat de Renus als Waal begrepen moet worden en dat het Eiland der Bataven niet de Betuwe geweest kan zijn. Deze laatste visie sluit aan bij die van archeoloog W.A. van Es, die hetzelfde stelde. De teksten waarin over de Renus gesproken wordt passen gewoonweg niet op de Rijn. Men maakt er dan maar Waal of Maas van, want men wenst de geschiedenis kost wat kost in Nederland te houden. Een goed verstaander weet dan genoeg: de Romeinse Renus is niet de Rijn, maar evenmin de Waal of de Maas.
Archeoloog W.Willems stelde ten aanzien van opgravingen op de Kopse Hof in Nijmegen "als er al Bataven in Nijmegen of omgeving zijn geweest, dan hoorden zij bij het Romeinse leger ter plaatse". Hiermee sprak hij de bevindingen van Holwerda tegen, die op de Kopse Hof het Oppidum Batavorum gevonden meende te hebben. |
Het nieuwe Nijmegen.
Tegen het einde van de 11e eeuw verschijnt Nijmegen voor het eerst in de geschreven bronnen; als Neumaia. Spoedig daarna krijgt het dan de Latijnse naam Noviomagus en wordt het zonder meer beschouwd als het Noviomagus van de Peutingerkaart. Hierin ligt de onuitgesproken veronderstelling opgesloten dat Nijmegen vanaf de Romeinse periode tot aan het einde van de 11e eeuw onafgebroken Noviomagus geheten zou hebben. Waar alle plaatsnamen evolueren, zou het Noviomagus van Nijmegen aan elke evolutie zijn ontsnapt! Geheel onmogelijk is het niet, dat een woord of een plaats niet evolueert, doch aleer dit zeer uitzonderlijk taalverschijnsel wordt vastgesteld, behoort het door zekere gegevens gestaafd en bewezen te zijn. Bedenkelijk wordt het, indien het gehanteerd is om een historische lacune van zeven eeuwen op te vullen.
"Nijmegen was als stad in feite ten onder gegaan aan het einde van de derde eeuw en pas in de dertiende eeuw was er weer een nederzetting van enige omvang", lezen we in "Het Valkhof te Nijmegen" (uitgegeven ter gelegenheid van de tentoonstelling "Het Valkhof en de vroegste geschiedenis van de stad Nijmegen", gehouden in het Nijmeegs Museum Commanderie van St. Jan van 11 oktober t/m 30 november 1980.)
Bovendien zien de taalkundigen zowel in Noviomagus als in Lugdunum namen met een Keltisch substraat, die in Nederland niet inheems geweest kunnen zijn, doch als zuivere importnamen moeten worden beschouwd.
Beide namen zijn trouwens de enige voorbeelden in de Nederlandse taal, welke voor die import kunnen worden aangehaald; andere Keltische woorden bestaan in Nederland niet. Als deze twee namen naar Noord-Frankrijk worden teruggebracht, verdwijnt uit onze taalgeschiedenis een hoogst uitzonderlijk verschijnsel, dat nimmer een bevredigende verklaring heeft gevonden.
Historische continuïteit?
Bij opgravingen op de Eiermarkt in Nijmegen zijn fundamenten, kelders en putten tevoorschijn gekomen, waarvan de oudste uit de dertiende eeuw stammen. Men heeft ook sporen van twee grachten uit de Romeinse tijd gevonden. Uit de tussenliggende kleine duizend jaar is niets aangetroffen. De tijd van Keizer Karel blijft een duister gat in de geschiedenis van "de Keizer Karel-stad". Aldus gegevens uit een archeologisch onderzoek uit 1981.
Al te lichtvaardig wordt de historische continuïteit tussen het Romeinse, het Karolingische (dat er niet heeft bestaan) en het Middeleeuwse Nijmegen aangenomen, terwijl daarvoor geen bewijzen voorhanden zijn. Op strikt historische gronden vertoont Nijmegen hetzelfde patroon als bijvoorbeeld Heerlen. Deze plaats heeft in de Romeinse periode ook vestigingen gehad. Heerlen staat zelfs in zoverre boven Nijmegen, dat de periode van de Romeinse kolonisatie er langer heeft geduurd.
Toch zal geen historicus of archeoloog het in zijn hoofd halen, in Heerlen de historische continuïteit te poneren tussen de 4e en de 13e eeuw, omdat iedereen weet, dat zij niet heeft bestaan, en dat de gegevens ontbreken, waarop zij zou kunnen steunen. Het Middeleeuwse Heerlen was zó bescheiden van allure, dat zijn betekenis niet hoger dan de bekende historische gegevens opgevoerd kan worden. Tenslotte bestond er in Heerlen, zoals te Nijmegen wel het geval was door een grove misvatting uit de 12e eeuw, geen historische interpretatiedrang, die aanleiding gaf tot opschroeverij. De nuchtere, niet overtrokken feiten wettigen geen andere conclusie dan dat er, bewust of onbewust, opzettelijk of toevallig, een Middeleeuwse nederzetting boven een Romeinse is ontstaan, tussen welke nederzettingen beslist geen directe opeenvolging verondersteld mag worden.
De historische en archeologische gegevens laten voor Nijmegen geen andere conclusie toe dan voor Heerlen geldt. Vóór de 11e eeuw komt Nijmegen in geen enkele historische bron voor; de bodem van Nijmegen heeft het bewijs geleverd, dat er na de Romeinse periode tot aan de 12e eeuw geen menselijke nederzetting van betekenis heeft bestaan.
"Ook de bij de legerplaats behorende grafvelden lopen niet verder door dan tot het midden van de 2e eeuw. Dat alles doet veronderstellen dat het amfitheater wel niet alleen door en voor de militairen gebruikt zal zijn. Toen die grotendeels vertrokken waren is het verder geëxploiteerd ten behoeve van de stadsbevolking. Handig, maar wel ongebruikelijk en eigenlijk nogal armoedig. Dat klopt ook wel, want Nijmegen is als Romeinse stad misschien nooit een groot succes geweest." (Bron W.A. van Es, H.Sarfatij, P.J.Woltering, Archeologie in Nederland, de rijkdom van het bodemarchief, 1987. Jubileumboek ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan van de R.O.B.) |
Nijmegen in de periode tussen de 3e en 11e eeuw.
Na de Romeinse tijd (die voor Nijmegen eindigt rond 250-270 n.Chr., wellicht zelfs veel eerder) wordt traditioneel de geschiedenis weer opgepakt rond 770 met een tekst met de vermelding van Noviomagus. Over de hele tussenliggende periode, en dat zijn dus ruim 5 eeuwen, wordt nimmer gesproken. Alle teksten tot 770 worden dus (en dat is alvast heel juist maar dat zal tot 1047 gecontinueerd moeten worden) aan Noyon gelaten. De continuïteit in bewoning waarover men in Nijmegen zo graag spreekt, is er dus ook tekstueel gewoonweg niet en wordt behalve in de archeologie, ook (onbedoeld) aangetoond door hedendaagse historici van de Universiteit van Nijmegen met het "Bronnenboek van Nijmegen". Zie daar!
Andere historici spreken duidelijkere taal als ze stellen: "Van continuïteit van Nederlandse steden sinds de Romeinse tijd is in Nederland al heel weinig sprake, in Utrecht en Nijmegen is daarvan totaal geen sprake. Maastricht is de enige mogelijke uitzondering". "De zo gewenste continuïteit in de bewoning van Nijmegen kan niet worden aangetoond", aldus H.P.H.Jansen in zijn boek "Middeleeuwse Geschiedenis der Nederlanden". De gemeente Nijmegen spant zelf de kroon door dat in een eigen uitgave te vermelden. "Nijmegen was als stad in feite ten onder gegaan aan het einde van de derde eeuw en pas in de dertiende eeuw was er weer een nederzetting van enige omvang". (Bron: "Het Valkhof te Nijmegen" uitgegeven ter gelegenheid van de tentoonstelling "Het Valkhof en de vroegste geschiedenis van de stad Nijmegen", gehouden in het Nijmeegs Museum Commanderie van St. Jan van 11 oktober t/m 30 november 1980.).
Het is ook opmerkelijk dat het verspreidingspatroon van de Merovingische begraafplaatsen niet met dat van de gedachte nederzettingen overeenstemt. Ook uit de Karolingische tijd zijn maar weinig grafvelden bekend. Zou het dan toch mogelijk zijn dat men zich met de locatie van de nederzettingen in Nederland -op grond van buitenlandse schriftelijke bronnen- vergist heeft? |
De schriftelijke bronnen.
Nederland beschikt over geen enkele eigen bron uit de periode voor de 11e eeuw. Er bestaan veel oorkonden, kronieken en akten die handelen over gebeurtenissen te Noviomagus. Al deze berichten staan in buitenlandse, voornamelijk Franse bronnen. Daarbij is duidelijk dat met dit Noviomagus steeds een en dezelfde plaats bedoeld wordt. Tot voor kort werd dit Noviomagus te vaak klakkeloos op Nijmegen van toepassing verklaard. Vooral de indices van de Monumenta Germanica spanden met hun fouten de kroon, zozeer zelfs dat Nijmegen zelfs (onterecht en geheel onjuist) aan een bisschopszetel kwam. Het Bronnenboek nam deze miskleun klakkeloos over! Hoe deskundig ben je dan?
Een gedegen studie van alle bekende teksten uit de periode tussen 3e en 11e eeuw leert dat Nijmegen in het hele verhaal nergens voorkomt. Aan de hand van enkele voorbeelden zoals "de bisschoppen van Nijmegen" en "de kroning van Karel de Grote" kan worden aangetoond dat verschillende schrijfwijzen voor dezelfde plaats gehanteerd werden en de context soms belangrijker is dan de genoemde plaats.
De bisschoppen van Noviomagus.
De “Gesta Episcoporum Cameracensium” verhalen over de kroning van Conrad, waarbij de bisschoppen van Keulen, Noviomagus, Verdun, Trajectum en Luik tegenwoordig waren. Op een andere plaats spreekt dezelfde bron over Immo, bisschop van Noviomagus. De Anneles
Gandenses schrijven over Transmarus, en over Rudulfus, beiden bisschoppen van Noviomagus. In al deze gevallen verbinden de Monumenta Germanica de bisschoppen met Nijmegen ! Zelfs voor hen, die maar oppervlakkig op de hoogte zijn met de geschiedenis van Nijmegen of met de kerkgeschiedenis van Nederland, is het zo helder als glas, dat deze interpretaties fout zijn. Nijmegen heeft nooit een bisschopszetel gehad. Bovendien blijkt uit andere teksten afdoende dat Transmarus en Immo in Noyon hun bisschopszetel hebben gehad.
De kroning van Karel de Grote.
Met de kroning tot Koning van de Franken, doet Karel de Grote zijn intrede in de geschiedenis. Nadat Pepijn de Korte te Quiercy (bij Noyon) overleden was, volgden zijn zonen Karel en Karloman hem in het Frankische rijk op. Karloman werd in Soissons gekroond; Karel de Grote in Noyon op dezelfde dag en hetzelfde uur. Dit om een tweespalt tussen de broers te voorkomen wie als eerste gekroond zou zijn.
In 768 wordt Karel de Grote te Noviomagus tot koning der Franken gekroond. Over dit feit zijn alle historici het eens: de kroning van Karel de Grote tot koning vond plaats op 9 oktober 768 te NOYON.
Einhard, tijdgenoot en secretaris van Karel de Grote, schrijft dat dit te Noviomagus geschiedde. Als Einhard dan in een volgende alinea de bouw van een nieuw paleis vermeldt, plaatst hij dat "te Noviomagus aan de rivier de Vahalis, die het Eiland van de Bataven in het zuiden voorbijstroomt". Beide keren wordt dezelfde plaats bedoeld, zeker omdat Einhard nergens een onderscheid vermeldt. Echter historici zagen in de toevoeging hét bewijs dat het om een ander Noviomagus ging en wel Nijmegen. Karel de Grote zou dan 2 paleisen met de naam Noviomagus gehad hebben, terwijl er in later teksten geen onderscheid werd gemaakt welk paleis dan bedoeld zou zijn. De historici hebben deze tekst van Einhard nooit gecontroleerd op echtheid. Het betreft naar wij nu weten een vervalsing, een later toevoeging toen de mythe eenmaal had postgevat. Post-gevat: voor de goede verstaander een begrip.
Over de kroning schrijft Einhard: "De zonen- Karel en Karloman zijn met de toestemming van alle Franken tot koning gekroond, en wel Karel in Noviomagus en Karloman te Soissons."
Ook andere kronieken maken melding van dezelfde gebeurtenis.
De Annales Francorum zeggen dat Karel gekroond is "in Noviomo civitate".
De Fredegarani Chronici continuatio vermeldt: "Carolus in Novionem urbem".
De Eginhardi Annales: "et Karolus in Noviomago civitate".
Een andere codex van de annales Francorum geeft deze variant; "domus rex Karolus in Noviomaco civitate".
Het Ex Adonis chronico heeft: "Carolus in Novioma civitate".
De Hugonis Floriacensis historiae Eccl. staat: "van hen heeft Karel in Noviomensi Urbe de kroon op zich genomen".
Andere handschriften van dezelfde kroniek noemen: "In Noviomo, een stad van Francia, is hij tot koning verheven".
De Annales Tiliani vermelden de kroning van Karel "in Noviomo civitate".
De Annales Francorum Mettenses: "Karolus rex in Noviomo urbe".
Het Sigeberti Chronicon: "Karel ontving de koninklijke kroon in Noviomi".
Alle variaties van de naam Noviomagus (Noviomo, Novionem, Noviomaco, Novioma, Noviomensi Urbe, Noviomo, Noviomo urbe, Noviomi, Noion, Noviomus, maar ook Neumaga, Niumaga en Numaga) in verschillende kronieken over de kroning van Karel de Grote genoemd, slaan dus op Noyon. De historische en tekstkritische consequenties die dit heeft wil of durft men in Nederland echter niet te trekken.
De archeologie.
De archeologie spreekt ook dezelfde taal. In en in de buurt van Nijmegen zijn geen Merovingisch of Karolingisch relicten van enige importantie gevonden. Dat is des te onverklaarbaar, daar er een hele hofhouding rondom het paleis van Karel de Grote moet hebben bestaan. Zowel van het paleis als van de hofhouding is niets teruggevonden in de bodem van Nijmegen. Ook ontbreken in Nijmegen en verre omgeving schriftelijke gegevens over Karolingische domeinen, die rondom een residentie gelegen zouden moeten hebben. Volgens de teksten zouden er een 30-tal geweest moeten zijn, ze zijn er nooit gevonden.
Het blijft een vreemde opvatting dat Karel de Grote zijn nieuwe paleis zou hebben laten bouwen ver buiten het centrum van zijn rijk, op een plaats waar niemand woonde! Immers van enige burgerlijke bewoning in de 8e eeuw is in Nijmegen en verre omgeving nooit iets aangetoond. Waar woonden de bouwvakkers? Waar haalden zij hun materiaal? Waarom is van dit 'in pracht en praal' opgetrokken paleis, zoals Einhard dat beschreef, nooit iets teruggevonden in Nijmegen. In Noyon zijn resten daarvan nog steeds aanwezig en te bezichtigen.
De St.Nicolaaskapel.
Op het Valkhof bevinden zich nog enkele resten van het paleis dat in 1155 werd gebouwd door keizer Barbarossa. De Sint Nicolaaskapel, die ouder was en waarvan lange tijd werd gedacht dat zij was gesticht door Karel de Grote, dateert van ná 1080!
Het accepteren van de naam St.Nicolaaskapel voor de kapel op het Valkhof in Nijmegen, wat volledig is geschied, is tevens het volledig erkennen van de valsheid van de Karolingische traditie in Nijmegen, zeker omdat die traditie zo sterk samenhing met deze kapel.
De toewijding van de kapel op het Valkhof aan St.Nicolaas bevestigd niet alleen de stichtingsdatum (eind 11e eeuw), maar ook dat het de eerste parochiekerk van de stad was. Dit werd in 1272 vermeld door St.Albertus de Grote, wijbisschop van Keulen bij de inwijding van de nieuwe St.Stevens parochiekerk! Opvallend hierbij is dat Nijmegen dus onder het aartsbisdom Keulen ressorteerde en niet onder Utrecht! Dat Karel de Grote een parochiekerk binnen zijn palts toegestaan zou hebben is eveneens ondenkbaar. De St.Nicolaaskapel, waar de hele mythe van het paleis van Karel de Grote omheen geweven is, was dus geen hofkapel. Als je daar goed over nadenkt is er maar één conclusie mogelijk: de Karolingische traditie van Nijmegen is vals. (Ook Utrecht zelf viel toen onder de zeggenschap van Keulen, want St.Albertus de Grote consacreerde ook de kloosterkerk te Utrecht. Er was dus geen bisschop van Utrecht die deze consacratie kon verzorgen.)
Het aartsbisdom Keulen heeft tot in de late middeleeuwen zeggenschap blijven houden over Nijmegen. Nijmegen was niet op Utrecht gericht, maar op Kleef, Xanten en Aken. Een relatie met Reims waarvan steeds sprake was, heeft nooit bestaan. Daaruit blijkt eens te meer dat het Noviomagus van Karel de Grote in het aartsbisdom Reims gelegen heeft. |
Invallen van de Noormannen.
In de berichten over de Noormannen worden de steden Noviomagus, Trajectum en Dorestadum en de streken Frisia, Batua en Walacria geregeld in samenhang genoemd. Deze berichten, die in Franse bronnen worden teruggevonden, hebben nooit op Nederland betrekking gehad, maar zijn door het misverstaan van teksten met de foutieve plaatsing van Karel de Grote te Nijmegen en St.Willibrord te Utrecht in Nederland terecht gekomen. Van de hele Noormannen invasie is in Nederland niets teruggevonden, geen enkel taalkundig relikt, geen geografisch relict en ook geen enkel archeologisch relict.
In het verleden werden verschillende teksten over de invallen van de Noormannen zowel op Nederland als op Noord-Frankrijk toegepast. Teksten waarbij sprake is dat de Noormannen via de Seine en Oise Noviomagus bereikten en er hun winterkwartier opsloegen, heeft men lange tijd klakkeloos op Nijmegen van toepassing verklaard. Dit terwijl de tekst geen enkel misverstand laat bestaan en dat toch wel duidelijk is dat het hier over Noyon handelt. De 'deskundige' Nederlandse historici beweerden glashard dat de schrijver van dit bericht zich met de namen van de rivieren vergist zou hebben. Niet de schrijver had zich vergist, maar de historici vergisten zich!
Een terdege studie leverde als resultaat dat alle teksten over die invallen betrekking hadden op Noord-Frankrijk. De Noormannen zijn gewoon nooit in Nederland geweest. Wat viel er immers te plunderen? Er was gewoonweg niets te halen. Laag Nederland lag immers onder water. De Duinkerkse transgressies (2 en 3: globaal tussen de 3e en 9e eeuw) stopten natuurlijk niet bij de grens, maar hebben zeker ook laag Nederland onder water gezet. En als de bodem ontbreekt kan zich er ook geen geschiedenis hebben voorgedaan.
En op het droge gedeelte van Nederland (globaal het oosten) viel niets te plunderen. Daar was het een armoedige toestand, zelfs tot in de 20e eeuw. |
Nijmegen de Keizersstad.
Met de bouw van een nieuw paleis door keizer Frederik Barbarossa in 1155 begint voor Nijmegen, na de eerste periode van de Romeinen, de tweede periode in de geschiedenis.
Duidelijk is wel dat Nijmegen als Duitse stad gesticht is en zeker niet Karolingisch was. Immers in Nijmegen lag de burcht buiten de stad, zoals bij een Duitse stad, en niet in het centrum van de stad, zoals het geval was bij Karolingische steden. Wellicht was dit kenmerk ook de reden dat de geallieerden in 1944 de stad per abuis bombardeerden, aangezien zij meenden met een Duitse stad te maken te hebben.
De tekst op de gedenksteen in het nieuwe paleis van Frederik Barbarossa toont ook duidelijk aan dat zijn paleis terugging op de Romeinen. De tekst luidt als volgt: "In het jaar duizend, honderd vijftig en vijf nadat het Heil aan de wereld was gegeven, heeft keizer Frederik, op deze aarde zetelend, een vriend van de vrede, in gelijke pracht als voorheen het oude bouwwerk van Neomagus hersteld, dat tevoren gebroken, vernield en tot niets was gebracht. De eerste stichter ervan blijkt Julius te zijn, die niet geleek op de vredelievende hersteller".
Deze tekst bevat een duidelijk bewijs dat er voorheen geen paleis van Karel de Grote in Nijmegen heeft bestaan. Immers, als dat waar was geweest, had Frederik Barbarossa het in manshoge letters op het Valkhof laten zetten, zeker omdat hij zich in praktisch elke oorkonde beroept op zijn grote voorganger en voorbeeld. Hij restaureerde het paleis van Aken, waar zijn nog aanwezige kroonluchter getuigt dat hij zich de grote opvolger van zijn grote voorganger voelde.
In Nijmegen had hij die overtuiging niet, maar verwijst terug naar de Romeinen (Julius Caesar, welk gegeven helaas foutief is). Men kan zelfs zeggen als er bij Frederik Barbarossa, zijn raad, kanselarij of omgeving ook maar één greintje gedachte had bestaan dat dit het oude en beroemde Noviomagus van Karel de Grote was, dan had de gedenksteen een geheel andere en nóg schreeuwerige tekst gekregen.
Dit gegeven is volledig in overeenstemming met het archeologisch onderzoek dat even categorisch aantoont dat in Nijmegen de 12e eeuw volgt op het Romeins.
Ook in de geschreven bronnen komt Nijmegen voor het eerst pas in 1125 voor als Neumaia. Voor die tijd komt Nijmegen nergens voor. Het oudste eigen archiefstuk in Nijmegen zelf dateert zelfs pas uit 1166. Er is geen enkele oudere kroniek, oorkonde of vermelding van Nijmegen te vinden, niet in Nijmegen zelf, niet in de directe omgeving in plaatsen als Xanten of Keulen, niet in kerkelijke registers, niet in bronnen die over parochies, priesters, wereldlijke leiders of steden handelen. Ook in andere plaatsen zijn geen sporen achtergebleven van Nijmegen of haar inwoners, niet in handel, bestuur of rechtspraak, niet in kerkelijke registers, niet in kloosters of bisdommen. Erger nog: Nederland beschikt over geen enkele eigen bron uit de periode voor de 10e eeuw. Alles wat wij over ons land in die periode meenden te weten staat in Franse kronieken.
Er is dus geen enkele continuïteit aantoonbaar tussen het Romeinse en het Middeleeuwse Nijmegen. niet historische, maar ook niet archeologisch.
Historisch en tekstueel bestaat Nijmegen gewoonweg niet vóór de 11e eeuw. |
Het middeleeuwse Nijmegen.
De oude stad Nijmegen lag aan de Waal tussen de Boddelpoort en de Kraanpoort.
Op het Valkhof stond de St. Nicolaas-kapel, de parochiekerk; daar bevond zich ook het kerkhof. De oudste stad van 1125 was er het eerst, zonder paleis maar wel met de kerk op het Valkhof. In 1155 bouwde Frederik Barbarossa de eerste burcht, waardoor het Valkhof en omgeving domein van het rijk werd, waar de stad vanaf moest blijven. Na de verpanding van de burcht wilde Otto van Gelre die immuniteit volledig maken; vandaar dat hij de kerk weg wilde hebben en het terrein van het Valkhof geheel afsloot. Hij begon daarmee in 1254; het gelukte pas volledig na de bouw van de St. Steven in 1272. De nieuwe kerk werd buiten de oudste stad gebouwd, omdat er binnen geen plaats voor was. St. Albertus de Grote, wijbisschop van Keulen, legde bij de inwijding van de nieuwe parochiekerk de Nijmeegse parochie de verplichting op om jaarlijks een processie te houden naar de plaats van de oude kerk en het kerkhof, om de gelovigen te blijven gedenken die daar begraven waren. Deze opdracht lag aan de basis van de latere Maria-Omdracht, die in 1962 plots werd afgeschaft. In datzelfde jaar verscheen in Nijmegen het Keizer Karelstandbeeld, dat niet op het Valkhof werd geplaatst (dat durfde men kennelijk niet aan), maar op een schier onbereikbare plaats midden op het wegens het rondrazende verkeer altijd drukke Keizer Karelplein.
Na de bouw van de St.Stevenskerk volgde een nieuwe uitleg van de stad; het tweede plan kreeg een andere grondvorm dan het eerste.
Het Valkhof en de stad bleven bestaan als twee naast elkaar gelegen eenheden, waartussen nauwelijks een stedenbouwkundig verband is ontstaan, zelfs niet toen stad en Valkhof in de moderne vesting waren opgenomen. De latere uitleggen naar het zuiden en het zuidwesten, die in de loop van de 15e en 16e eeuw geschiedde, hebben met ons onderwerp weinig te maken, al benadrukken zij van hun kant, dat de uitbreidingen van de stad weg moesten blijven van het Valkhof en omgeving. De topografische details, mits goed verstaan, bevatten belangrijke elementen voor de geschiedenis van de stad, zoals dat met elke Middeleeuwse stad het geval is. |
Nijmegen Duitse Rijksstad?
Nijmegen is nooit rijksstad van het Duitse rijk geweest. Een rijksstad was een stad die autonoom was en een eigen immuniteit bezat, rechtstreeks onderhorig aan de Duitse keizer.
In de oorkonde komt de term "civitates imperii" voor, wat natuurlijk simpelweg "de steden van het rijk" betekent en niet "de rijkssteden".
Was Nijmegen rijksstad geweest, dan was de verpanding van de burcht in 1247 onmogelijk geweest. Immers in 1247 werd Nijmegen door Willem van Holland verpand aan Otto van Gelre, hertog van Gulik-Gelre. Deze onderwerping van de stad aan diens gezag, spreekt de autonomie en de immuniteit van Nijmegen ten stelligste tegen, wat de essentie was van het voorrecht van rijksstad.
Overigens noemt Nijmegen zichzelf voor het eerst "rijksstad" in 1571, toen die titel in Duitsland echter allang zijn betekenis verloren had.
Pas in 1242 wordt de plaats voor het eerst "Nymegen" genoemd, in de 14e eeuw wordt de naam in de geschriften gelatiniseerd tot Noviomagus, waarmee de verwarring met het echte Romeinse en Karolingische Noviomagus, zijnde Noyon, feitelijk begon.
Grondleggers van deze verwarring waren kanunnik Willem van Berchen en de dominees vader en zoon Smetius. Zij meenden dat ze wel Latijn konden lezen, maar waren geen historici, zij waren dominees. Vader Smetius was afkomstig uit Aken en bracht zo de Karolingische mythe in Nijmegen.
Het was ook geen geschiedenis wat zij pleegden, maar gewoon mythevorming. Onbegrijpelijk dat latere historici en archeologen deze fabeldichters nooit kritisch hebben onderzocht. Dat zij niet hoog aangeslagen worden als historici blijkt wel uit het feit, dat zij (bijna) nergens meer als bron worden genoemd, terwijl zij dus wel de eerste waren die met de mythen begonnen. Blijkbaar voelen hedendaagse historici wel aan dat er iets fout is aan hun verhaaltjes, maar weten ze niet precies wat ze er mee aan moeten. Wellicht kan dit artikel hen daarbij helpen. |
Conclusie
Met het interpreteren en toepassen van teksten waarin sprake is van Noviomagus, is men al te lichtvaardig omgegaan. Zonder gedegen onderzoek heeft men enkele "fabeldichters" uit de late Middeleeuwen nageschreven, waarbij onbegrijpelijke fouten zijn gemaakt.
Zo werd Nijmegen zelfs een bisschopsstad, sneuvelde graaf Floris IV er tijdens een toernooi te Picardië, werd de stad geplunderd door de Noormannen die over de Oise kwamen en werden er enkele concilies gehouden over Franse kerkelijke aangelegenheden.
Veel indiceerfouten zijn gemaakt door Duitse historici in de Monumenta Germanica die teksten met de vermelding van Noviomagus klakkeloos te Nijmegen plaatsten, terwijl de Franse historici dezelfde teksten, met dezelfde gebeurtenissen van dezelfde schrijvers op het Franse Noyon toepasten.
Het is onbegrijpelijk dat discussies rondom de mythen nog steeds worden vermeden, dat aantoonbare fouten nog steeds worden ontkend, en dat degene die de fouten aantoonde in de historische wereld nog steeds wordt verguisd.
|