De wetenschappelijke historici en hun standpunten.
Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.

Prof.dr. R.R. Post.

We kunnen er toch vanuit gaan dat Post zijn eigen boek gelezen heeft, voordat hij zo tekeer ging tegen Albert Delahaye? Of heeft dat boek ook door zijn studenten laten schrijven, war in Nijmegen gebruikelijk blijkt te zijn?
Post geeft Delahaye op meerdere punten gewoon gelijk. Zie hiernaast.
Lees meer over onnozele opmerkingen van Post.



De Gelderlander 19 nov.1955.
Klik op de afbeelding voor een vergroting.

Prof. dr. R.R. Post was de eerste die op artikelen van Albert Delahaye in de Gelderlander van 1955 met een ongehoorde felheid reageerde.

In De Tijd van 10 mei 1958 gaat Post nogmaals fel tekeer, een monseigneur onwaardig, tegen het toen verschenen boek "Het Mysterie van de Keizer Karelstad".
Albert Delahaye dient hem van repliek in het Brabants Nieuwsblad van 7 juni 1958. Delahaye wijst Post erop dat hij dan wel 'op minderwaardige wijze en met zeer onbehoorlijke uitlatingen' (dwaas) tekeer gaat, maar dat hij niet op de genoemde argumenten ingaat. Slechts op enkele punten waarvan Delahaye later ook erkende dat het zwakke punten waren.

In tweede instantie maakt Post het betoog van Delahaye belachelijk, door te schrijven dat het hem spijt dat hij het betoog van Delahaye "dat de Betuwe altijd in Frankrijk heeft gelegen" te ernstig heeft genomen.

Toch was Delahaye de professoren Post en ook Stolte (zie daar) dankbaar voor hun commentaar. Zij hebben Delaahye op een aantal zwakke plekken gewezen in zijn betoog. Dat heeft Delahaye naderhands anders en uitvoeriger aangepakt en in zijn volgende boeken dan ook met bronverwijzingen beschreven. Daarna hebben Post en Stolte niet meer gereageerd.

Zo wist Post ook van het begin af aan, dat de Monumenta Germanica de bisschoppen Immo en Transmarus van Noyon als bisschoppen van Nijmegen indiceren. Maar daarover hield 'monseigneur de pauselijke kamerheer' zijn mond stijf dicht, toen hij letterlijk schreef dat er nergens een spoor van verwarring bestond tussen Nijmegen en Noyon.
In 1965 durfde hij dan ook niet te reageren op het boek "Vraagstukken..." uit angst om van wetenschappelijk bedrog beschuldigd te worden.

Met zijn reacties liet Post meteen weten dat hij over iets meende te kunnen oordelen dat buiten zijn vakgebied lag. Ook lezers van de Gelderlander mengden zich in de discussie die ontstond. Een van hen (zie artikel hierboven) merkte op dat Post niet inging op de argumenten van Delahaye, maar hem slechts belachelijk probeerde te maken.


Mgr. R.R.Post (1894-1968).

Post noemde de opvattingen van Delahaye een dwaas idee en een waandenkbeeld.

Vreemd blijft het dat hoogleraar Post dan zoveel tijd heeft gestoken om op de beweringen van Delahaye in te gaan. Het is voor een hoogleraar erg ongebruikelijk en zeer inconsequent enige aandacht aan beweringen te schenken van iemand, die men tenslotte als 'niet goed snik' karakteriseert. Het is natuurlijk uiterst teleurstellend dat een wetenschapper dit als "argument" hanteert om iemands stellingen te weerleggen. Dat het dan ook niet gelukt is mag ondertussen duidelijk zijn.


Een voorbeeld dat twee opponenten van Albert Delahaye het niet eens zijn met elkaar!

Post stelde dat de in de oorkonde genoemde St.Salvatorkerk in Elst stond. Bogaers bestreed dat en stelt dat deze St.Salvatorkerk in Utrecht stond. Bovendien noemt hij de oorkonde corrupt, dus waar baseert hij dat dan op?

Albert Delahaye plaatst deze St.Salvator (is St.Sauveur) in het Franse Oust-Marithaime, waar inderdaad vanouds een St.Sauveurkerk bestaat.

Post had als hoogleraard Kerkgeschiedenis toch soms wat verder moeten denken dan zijn eerste spontane en primaire opvattingen. Dan had hij moeten verklaren waarom de oudste St.Willibrordkerken juist in Brabant lagen en niet in Utrecht of Friesland. Hetzelfde gold voor Bonifatiuskerken die men vanouds in Nederland nergens tegenkomt.

Het is volkomen onbegrijpelijk dat prof.dr.R.R.Post zo minachtend tekeer ging tegen Albert Delahaye. Hij moet toch als geen ander geweten hebben dat Albert Delahaye volkomen gelijk had met zijn visie. Onbegrijpelijk? Het is slechts te verklaren vanwege de vermeende 'reputatieschade'. Wat Delahaye ten aanzien van Willibrord en andere predikers ontdekte, had Post als kerkhistoricus moeten ontdekken en heeft hij ook ontdekt (zie kader hieronder), maar bleef ziende blind vasthouden aan de tradities. Durfde hij zijn 'collega's' niet tegen te spreken, bang om niet te horen te krijgen 'dat hij als kerkhistoricus geen verstand van wereldse geschiedenis had'?
Professor Post verklaarde in de Volkskrant van 17 dec.1959 het volgende: 'Op één punt moet ik Delahaye onmiddelijk gelijk geven. Sint Willibrord is geen aartsbisschop van Utrecht geweest. Willibrord werd missie-aartsbisschop en koos zijn verblijf ergens in het land van de Friezen. Eerst in 1559 is Utrecht aartsbisdom geworden en voor die tijd kan er onmogelijk sprake zijn van een aartsbisdom van Utrecht.

De vraag is dus waar in de 7e eeuw 'het land van de Friezen' lag. Was dat Friesland of was het Frisia in Vlaanderen? Lees meer over de Friezen.

In zijn boek over de 'Kerkgeschiedenis' schrijft Post in de inleiding dat hij hoopt, dat "de historici zullen blijven werken en de behoefte aan aanvulling en verbetering voor zijn boek spoedig opkomen". En als er dan enkele aanvullingen en meerdere verbeteringen van Albert Delahaye komen, wordt dat niet aanvaard, maar op een werkelijk onwaardige wijze voor een katholiek priester, van tafel geveegd zonder op de argumenten in te gaan. We mogen er toch vanuit gaan dat Post zijn eigen boek wel gelezen zal hebben, maar heeft hij ook de consequenties begrepen van wat hij schreef? Lees meer over het boek van Post over de Kerkgeschiedenis van Nederland in de Middeleeuwen (2 delen), waarin Post met tal van opvattingen Albert Delahaye gewoon gelijk geeft.

Een POST-scriptum voor professor Post.
Professor dr. R.R.Post schreef indertijd, dat één enkel bewijs voldoende zou zijn, om aan de twijfel over de juiste plaats der residentie Noviomagus een einde te maken. Met dat ene gevraagde bewijs -hij krijgt niet één bewijs, maar een heel boek vol bewijzen- kunnen we een dikke punt zetten achter de grootste historische dwaling van Nederland. Karel de Grote bouwde zijn paleis Noviomagus niet in Nijmegen, maar in zijn kroningsstad Noyon. In Nijmegen is hij nooit geweest. De keizerlijke belangstelling voor Nijmegen begint pas in de 12e eeuw.

Enige eeuwen lang hebben de historici zich vergist en de goegemeente een duidelijke onwaarheid voorgeschoteld. Dit is tot op zekere hoogte nog te begrijpen, men wist niet beter. Niet volledig te vatten is, waarom de huidige historici en classici, die fel van leer getrokken zijn tegen de stellingen van Albert Delahaye, zich nooit ernstiger in deze zaak verdiept hebben dan te putten uit klakkeloze naschrijverij.


Prof.dr.R.R. (Regnerus Richardus) Post (Kloosterburen, 18 mei 1894 – Nijmegen, 27 oktober 1968) was een Nederlandse rooms-katholieke priester, historicus en hoogleraar Middeleeuwse geschiedenis aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Post is vanaf 1955 de grootste bestrijder van de opvattingen van Albert Delahaye geweest. Als professor in de Kerkgeschiedenis meende hij ook verstand te hebben van de historische geografie. Hoewel hij in zijn boeken toch strak de tradities volgt, spreekt hij soms ook twijfel uit, zelfs benoemt hij het als 'onmogelijk. Zie de voorbeelden bij de bespreking van zijn boek over de Kerkgeschiedenis van Nederland in de Middeleeuwen. Ondanks zijn omvangrijke kennis omtrent het katholicmes heeft hij de steeds de bestaande verwarring tussen Noyon en Nijmegen, beide Noviomagus genoemd, ontkend en heftig bestreden. Hij moet toch als geen ander weten dat Nijmegen nooit een bisschopszetel heeft gehad, ondanks dat men Nijmegen als civitas noemde. Ook schrijft hij zelf in 1959 dat de continuïteit van Nijmegen met de Middeleeuwen twijfelachtig is.

En die continuïteit is cruciaal als het om Noviomagus gaat. Het ontbreken van continuïteit heeft Post blijkbaar niet aan het denken gezet. Immers als hij twijfelt aan de continuïteit tussen Romeins en Karolingisch Nijmegen, geeft hij Albert Delahaye al meteen gelijk. Dat moet een historicus als Post toch ook geweten hebben en dan zijn de opmerkingen 'een dwaas idee' en 'een waandenkbeeld' (zie hierna) niet anders te verklaren dan uit bescherming van eigen reputatie. Blijkbaar had Post al ontdekt wat Delahaye ontdekte en zou hij het graag als eerste naar buiten hebben gebracht. Nu Delahaye eerder was met het publiceren van zijn twijfel, wekte dat bij Post blijkbaar een dusdanige afgunst op dat hij een fervent bestrijder van de visie van Delahaye werd. Zijn mogelijke reputatieschade die zou optreden als Delahaye ook maar een greintje gelijk zou hebben, probeerde hij met de meest onnozele argumenten te voorkomen.
Nadat Albert Delahaye in 1954 zijn eerste twijfel beschreef in de Gelderlander over 'Karolingisch Nijmegen', was het juist prof.Post die daarop als eerste reageerde. Direkt na het verschijnen van het artikel van Post kwam een andere hoogleraar van Nijmegen Delahaye waarschuwen en vragen, of hij wel goed gezien had dat Post niets bewees, daar hij alleen losse beweringen had gedaan en een hele verzameling teksten oversloeg. Deze professor nam de verwarring tussen Noyon en Nijmegen wel aan. Hij smeekte mij het onderzoek voort te zetten en mij niet te laten "afblaffen" , wat bepaald geen kompliment was aan het adres van zijn kollega’s. Het is derhalve niet waar, dat de Universiteit van Nijmegen ”als één man” tegen mij opstond. Wel is waar dat deze professor zich tenslotte zelf heeft laten afblaffen, wat hij mij zo sterk afgeraden had.


Een waandenkbeeld.
Regnerus Richardus (Reinier) Post (1894-1968) zei in de Gelderlander van 10 mei 1958 dat Delahaye "zich door een dwaas idee, een waandenkbeeld heeft laten leiden". "Het geheel is een tragisch raadsel", zo schreef Post. "Hoe is het mogelijk dat een man die zoveel materiaal weet bijeen te brengen en zich zo vindingrijk in het argumenteren toont, zich zo door een dwaas idee laat leiden".

"Nu maakte Post wel eens vaker dergelijke opmerkingen, waarbij hij breed lachend als een kind, niet altijd serieus werd genomen, maar deze keer meende hij het blijkbaar wel serieus. Het spreken van Post was altijd zo: zeggen wat je hart je in gaf. Hij beschikte nu eenmaal niet over een uitgebreide kennis die gepaard ging met goede smaak en een kritische zin. Goed getimede retoriek is door Post nooit beoefend, aldus een student die ooit een tweetal colleges bij hem liep. Eén ging er over middeleeuwse geschiedenis, de andere wás middeleeuwse geschiedenis".

Had Post nu ook maar eens zijn eigen boek gelezen en minder gedaan wat Delahaye verweet. Als hij nu eens dat vele materiaal dat Delahaye bijeen bracht en het had bekeken en zijn argumenteren had gelezen, dan had hij misschien ook begrepen welke probleem in de geschiedenis van Nijmegen bestonden, namelijk een hiaat van ruim 8 eeuwen. Dan had hij ook anderen kunnen verwittigen dat er nooit een bisschop van Nijmegen heeft bestaan, wel een bisschop van Noviomagus, dat onmiskenbaar Noyon was.

Post heeft meerdere artikelen geschreven om de visie van Albert Delahaye proberen te weerleggen. Volgens F.Hugenholtz en P.Leupen met succes, volgens anderen (Slootmans, Bloemen, Fasel, Abelman) allerminst. Vreemd is het dan dat de artikelen van Post niet in het door Leupen uitgegeven 'Bronnenboek van Nijmegen' zijn opgenomen, zelfs niet eens worden genoemd. Blijkbaar waren de argumenten van Post niet overtuigend genoeg, om ze later nog steeds te kunnen gebruiken. Blijkbaar was dat "dwaas idee van Delahaye" zo gek nog niet. Het bleek niet zomaar even te weerleggen. En als weerleggen nist lukt en belachelijk maken ook niet, is de enige optie: het verzwijgen. Jammer is dan dat Post in zijn boeken soms hetzelfde schrijft als Delahaye en hij dezelfde twijfel uit. Maar die twijfel heeft hij niet verder onderzocht en dat is kenmerkend voor zijn universitaire deskundigheid en met hem die van veel andere profs zoals Hugenholtz, Blok, Stolte en Leupen.


Post had zich als kerkhistoricus beter druk kunnen maken om de naam van de Katholiek Universiteit van Nijmegen.
Nadat de naam 'Keizer Karel Universiteit' werd afgewezen (toch twijfel of die naam wel in Nijmegen thuishoorde?), ging men voor de naam van Radboud, bisschop van Trajectum. Maar deze Radboud was een duistere figuur. Zijn levenbeschrijver, een kanunnik van Utrecht uit de 14e eeuw, maakte van hem maar een heilige wat een dubbele miskleun was. Op de eerste plaats heeft een kanunnik daartoe niet de minste bevoegdheid. Men vindt Radboud ook niet als heilige in oudere bronnen vermeld. Ten tweede was het een miskleun, omdat Radboud verre van heilig was maar een misdadige intrigant.

Radboud, die als opvolger van lekenabt Robert bekend staat, heeft tussen 893 en 897 de abdij van Eperlecques (is niet Echternach dat toen nog niet bestond) in bezit gehad. Deze Radboud was handlanger en eerste kanselier van koning Zwentibold, maar verloor in 897 zijn positie en de steun van de koning, toen hij deze niet wilde volgen in zijn vertwijfelde aanval op het Lotharingse rijk. Hij verloor meteen ook de abdij van Eperlecques. Toen koning Zwentibold in 900 was vermoord, heeft koning Arnulf zich over Radboud ontfermd en toegelaten dat hij bisschop van Trajectum (=Tournehem) werd. Het schijnt meer een toelaten te zijn geweest dan een eigen beschikking van de koning. Dan maakt de historie een van haar ironische grapjes en beschikt het zo, dat de lekenabt van Eperlecques, dat allang niet meer als klooster bestond, terugkeert naar de zetel van St. Willibrord, waar hij als laatste bisschop van Tournehem omstreeks 915 is overleden. Het is alsof vrouwe Clio bij de laatste ook de dubbele functie van de eerste heeft willen herstellen en accentueren: bisschop en abt wat Willibrord ook geweest was.

Toen de Sint-Radboudstichting in 1905 in het leven geroepen ter voorbereiding van de Katholieke Universiteit van Nijmegen, heeft het derhalve geen heilige als patroon doch een dubieuze figuur, die beslist niet langs de waakzame St. Petrus de hemel binnen is geglipt. Kan de Katholieke Universiteit zo iemand wel als patroon voeren?

Maar Post heeft dit als kerkhistoricus blijkbaar allemaal niet geweten. Ook later historici, zoals P.Leupen, hebben de Universiteit niet op de dubieuze naam van Radboud gewezen. Blijkbaar kent de Universiteit de geschiedenis niet, maar vaart men blind op wat oit in het verleden beweerd is. Maar de artikelen van Post staan blijkbaar niet langer te boek als waardevolle documentatie voor Nijmegen. Dr.P.Leupen, de auteur van Het Bronnenboek van Nijmegen, kent ze in elk geval niet. Was hij namelijk op de hoogte geweest van wat Post indertijd schreef en vooral waarover hij zweeg, dan had Leupen in zijn Bronnenboek niet de fout gemaakt met zijn "bisschop van Nijmegen". Zie verder bij het Bronnenboek.

Toch was Post het op een belangrijk punt in de Kerkgeschiedenis eens met Albert Delahaye. In een discussie met A.J.A.Bijsterveld (een student van Piet Leupen.) en P.A.Meilink wees hij het verblijf van St.Willibrord in Noord-Brabant resoluut van de hand. Ook al bestonden er St.Willibrord kerken, een St.Willibrord devotie en folklore en St.Willibrordputjes, dat was nog geen enkel bewijs dat dit allemaal het gevolg was van de aanwezigheid van de heilige zelf. Dat was allemaal pas later ontstaan, met name door toedoen van de abdij van Echternach. Dat hadden Bijsterveld en Meilink volgens Post dus verkeerd gezien.Tot hier was Post het dus helemaal met Delahaye eens. Vanwaar dan dat sterke verweer tegen Delahaye? Echter Post bleef aan de traditie vasthouden dat St.Willibrord in Utrecht resideerde, immers hij had alleen in Frisia onder de Friezen gepredikt en die woonden nu eenmaal in Friesland en niet in Brabant. Daarmee liet Post meteen zien dat hij nooit van het oude Frisia had gehoord, dat ook niet in Nederland lag, maar in Frans- en Belgisch Vlaanderen. En tegen iemand die niet alle klassieke bronnen kent, is het natuurlijk moeilijk om zijn ongelijk aan te tonen, wat Delahaye heeft mogen ervaren.

Het blijft dan vreemd dat Post in het Bronnenboek van Nijmegen totaal niet genoemd wordt. Zijn teksten en argumenten uit 1956, blijken in 1981 niet meer op te gaan.

En Nijmegen dan, de stad waar Post zijn professoraat beleefde?
Voor R.R.Post was Nijmegen het klassieke Niumago van Karel de Grote.
Het "ijzersterke" argument van Post (zoals hij dat noemde) voor de determinatie van Niumaga als Nijmegen, is gebaseerd op twee oorkonden van koning Zwentibold uit 896. De ene ging over een schenking aan Utrecht, de andere over de vrijlating van een horige van de kerk van Elst. Als Niumaga Noyon zou zijn, dan zou koning Zwentibold oorkonden hebben uitgegeven over zaken buiten zijn rijk, was de stelling van Post.
Nu is dat laatste niet onmogelijk als het schenkingen van eigen grondbezit zou betreffen, ook al lagen die buiten zijn eigen rijk. Maar Niumaga, Trajectum en Heliste Marithaime die in de oorkonden genoemd worden, lagen niet buiten zijn rijk, maar er binnen. Want, en dat is de grote en algemene denkfout van Post en anderen, Koning Zwentibold was koning van West-Francië en daar hoorde Nijmegen in elk geval niet bij, maar Noyon des te meer. En dat het genoemde Trajectum Utrecht was is de traditionele opvatting, maar in die tijd werd in Utrecht zeeklei afgezet (overstromingen - transgressies). Als Niumaga niet Nijmegen is en Trajectum net zo min Utrecht en Heliste Marithaime ook niet Elst was maar Oust-Marest, en de Betuwe niet de Batua, dan had het rijk van koning Zwentibold dus andere grenzen dan men altijd als uitgangspunt heeft aangenomen. De uitgestrektheid van het rijk van koning Zwentibold is namelijk gebaseerd op dezelfde fout waardoor Nijmegen plots het Noviomagus van Karel de Grote werd. En dat had Post en anderen met hem (o.a. H.A.W.Hoogveld, C.J.M.Brok, A.G.Weiler en F.W.N.Hugenholtz) niet begrepen.

Aken geen bisschopsstad!
Een ander punt waarmee Post de opvatting van Delahaye meende te kunnen weerleggen was, dat Aken ook nooit een bisschopsstad is geworden en er ook geen adelijke geslachten bekend zijn. Immers alle plaatsen waar een Karolingische residentie was gevestigd en die in de Romeinse tijd een civitas waren geweest, zo betoogde Delahaye, werden later bisschopsstad en kenden een omvangrijke adel. Nijmegen niet, dus is het geen Karolingische residentie geweest. Maar, zo betoogde Post, Aken is ook nooit een bisschopszetel geworden en was wel degelijk een Karolingische residentie. Maar ook hier krijgt Post, al is het enkele decennia later, toch ook weer ongelijk. Dat Aken een Karolingische residentie was waar Karel de Grote begraven zou zijn, staat sinds 2010 ter discussie (zie bij
Karel de Grote). Er is in Aken, net als in Nijmegen, niets gevonden van een Karolingische residentie uit de 8e eeuw. De oudste archeologische sporen blijken uit de 13e eeuw te stammen. Dit gegeven dat Post hanteert om het ongelijk van Delahaye aan te tonen, keert zich dus tegen zijn eigen betoog en is een aanwijzing te meer dat de Akense Karolingische traditie net zo vals is als die van Nijmegen. We danken Post voor dit argument. Lees meer over Aken.

Dat er in Nijmegen 'niet veel' uit de tijd van Karel de Grote is gevonden verdedigt Post met "er zal nauwelijks sprake zijn geweest van een residentie, veeleer een jachtslot". Het is eenzelfde uitvlucht die Hugenholtz eens gebruikte toen hij uitsprak dat Karel de Grote er 'slechts een houten boerderijtje' gehad zou hebben. En hout vergaat en laat geen sporen na, was de opvatting van Hugenholtz! Ook hier liet Hugenholtz blijken geen verstand van archeologie te hebben, net zo min als van geschiedenis. Hout vergaat dan wel, maar laat beslist aantoonbare sporen na. Deze opmerking van Hugenholtz impliceert dat er in Nijmegen ook een geen sporen zijn gevonden van een 'houten boerderijtje'. En dat had Delahaye allang voorspeld. Als het er al zat, had het eerder dan het Romeins gevonden moeten worden. Immers het Romeins zou onder het Karolingisch gezeten moeten hebben, niet erboven.
Goed beschouwd geven Post en Hugenholtz hiermee Delahaye gelijk. Immers Karel de Grote liet in Noviomagus een nieuw paleis in pracht en praal bouwen, en dat was in de 8ste eeuw in steen, net als de eerste kerken in steen werden gebouwd. Post en Hugenholtz erkennen dus dat er in Nijmegen nooit een stenen paleis heeft gestaan.


De Nijmeegse kwestie gaat niet alleen over Nijmegen, maar over alle zaken die daarmee direct en indirect te maken hebben.

Tekst uit de 'Bisschop van Nijmegen'.


Wat opvallend in de argumentatie van Post is, dat hij nooit een verklaring heeft gegeven voor de vanouds totale afwezigheid van aan St.Willibrord of St.Bonifatius gewijde kerken in Utrecht en Friesland. Op dit punt had hij natuurlijk, als kerkhistoricus, een vlammend betoog kunnen houden. Maar niets hiervan. Blijkbaar verzweeg hij dit gemis van patronaten, aangezien hij daarmee het gelijk van Albert Delahaye zou hebben moeten erkennen.

Het patronaatschap van de Utrechtse DOM-kerk (St.Maarten) geeft haarfijn aan waar deze traditie vandaan kwam, uit Frankrijk, en in welke tijd!

Het blijft onbegrijpelijk dat Post zich altijd zo fel verzet heeft tegen de opvattingen van Albert Delahaye. Blijkbaar doorzag hij zijn eigen opvattingen niet waaruit blijkt dat hij het op enkele cruciale punten met Delahaye eens was. Als redacteur van "Het handboek tot de staatkundige geschiedenis der Nederlanden" doet hij de volgende uitspraken:
  • "Of Julius Caesar zelf een juiste voorstelling gekregen heeft van de loop der grote rivieren ten noorden van Belgica en de woonplaats der stammen daar, is twijfelachtig". Ofwel: van de traditionele opvattingen over de tijd van Caesar klopt niet veel.
  • "Men kan als zeker aannemen dat enkele passages (bijv. IV:10 over de Bataven) naderhand in Caesars werk ingevoegd zijn". Die later ingevoegde passages tonen het ontstaan van de mythen haarfijn aan.
  • "Evenmin als ooit later vormde destijds de Rijn een veilige grens voor volkeren". De Rijn was dus geen verdedigingsgrens tegen invallen van Germaanse volkeren.
  • En over de Grote Volksverhuizing merkt hij op: "Er heeft slechts een verschuiving van een dunne bovenlaag der bevolking plaatsgehad". Met andere woorden: er heeft geen GROTE Volksverhuizing bestaan! Elders benoemd Post het als volgt: "Er is zeker geen sprake van een overstelpende storm van een volk dat optrekt. Geen schrijver verhaalt een episode of noemt een naam". Bij de klassieke schrijvers is die Grote Volksverhuizing dus niet te vinden. Hoezo "waanidee" van Delahaye die hetzelfde betoogde?
  • "Er hebben toen meer dergelijke castella in ons land gelegen, maar de plaats van deze bouwwerken is - met uitzondering van Fectio en ook nog een te Nijmegen- niet met zekerheid aan te wijzen. En aan deze onzekerheid maakt Delahaye een eind door deze castella in Noord-Frankrijk aan te wijzen.
  • "Het aantal castella in Nederland was zeker niet groot: ze waren niet bedoeld om een bevolking in toom te houden en de vrije Germanen werden niet gevaarlijk". Die "waandenkbeelden" van Delahaye waren blijkbaar zo gek nog niet.
  • "Van de vier Neder-Germaanse legioenen was er geen in ons land gestationneerd". Post heeft blijkbaar over zijn eigen opvatting nooit nagedacht en al helemaal niet doorgeredeneerd. Doordenken op deze opmerking zou meteen het einde van traditioneel "Romeins Nederland" betekend hebben.
  • "De geschiedenis van de Romeinse tijd moet bijna geheel opgemaakt worden uit archeologische vondsten". Dat de Romeinen na 47 beoosten het Vlie gezag uitgeoefend hebben, daarvoor zijn nog geen afdoende aanwijzingen gevonden".

    Op andere punten houdt Post er ook een van de traditionele opvattingen afwijkende mening op na. Hoezo is een eveneens afwijkende mening van Delahaye dan een "waandenkbeeld"? Enkele voorbeelden daarvan zijn:
  • "De Drususgracht zal als een verbetering van de bevaarbaarheid van de Vecht en haar verbinding met de Rijn moeten worden opgevat". Dus de Drususgracht lag dan toch niet tussen de Gelderse IJssel en de Rijn of tussen Vecht en Rijn, maar was volgens Post dus een kanalisatie van die Vecht?
  • "Deuso in het gebied der Franken. Er wordt tot op heden getwist over de vraag welke plaats met Deuso bedoeld wordt". Sommigen houden het op Doesburg.
  • "Clodio (koning van de Sallische Franken) werd in 446 verslagen bij Vicus Helenae, dit is Hélesmes in het departement Nord, of volgens anderen een plaats nog zuidelijker gelegen". Hoezo is het dan een "waanidee" van Delahaye dat hij Helena en het Helinium in Noord-Frankrijk zoekt?

    Over het "ontstaan" of "bestaan" van de taalgrens houdt Post er een niet altijd helder te volgen betoog op na. Duidelijk is wel als hij stelt dat "verschillende Germaanse elementen in de Waalse en Noord-Franse plaatsnamen wijzen op een langdurige samenwonen van Romaanse en Germaanse volkeren". Ofwel: de Germanen woonden in de Romeinse tijd al in Walonië en Noord-Frankrijk! En is dat nu niet precies dezelfde conclusie die Albert Delahaye trok, toen hij het Germania van Tacitus in Noord-Frankrijk plaatste?

    Post was het in 1959 dus al met Delahaye eens. Vandaar dat hij niet meer reageerde op het boek "Vraagstukken..." dat in 1965 verscheen.


    Op de werkwijze van prof.dr. R.R.Post valt nog heel wat af te dingen. Zet deze werkwijze eens naast de kritiek die hij op het werk van Albert Delahaye had: er blijft niets van de kritiek over!

    Citaat: "De kritiek die op het werk van Post werd geuit, concentreert zich vooral op de vaak incorrecte wijze van citeren in voetnoten, de ongemakkelijke stijl, de tekorten in transcripties van bronnen, de slordigheid en onvolledigheid van bronnenpublikaties: daarbij moet gevoegd worden dat met name de grote synthesen teveel op gedrukte bronnen en voorstudies van anderen berusten, en te weinig nieuwe kennis uit eigen archiefonderzoek verwerken. Post werkte voornamelijk thuis, systematiseerde de kennis over kerkhistorische onderwerpen die in Nederlandse tijdschriften verspreid gereed lag, analyseerde de gedrukte bronnen, maar bezocht nauwelijks archieven".

    (Bron: ING - Den Haag. Bronvermelding: A.G. Weiler, 'Post, Regnerus Richardus (1894-1968)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn1/post [14-11-2007].)

    Post bleek het in 1961 ook oneens te zijn met prof.dr. C.van de Kieft over het feit of Bonifatius wel of niet bisschop van Utrecht zou zijn geweest. Van de Kieft concludeerde op grond van nauwkeurig tekstonderzoek dat Bonifatius niet de opvolger van St.Willibrord als bisschop van Utrecht geweest is. Post meende van wel.
    Bekijken we nu enkele feiten dan staat vast dat Bonifatius aartsbisschop van Moguntiacum was. Tegelijk bisschop van Utrecht en aartsbisschop van Moguntiacum is een onmogelijkheid. Nog even afgezien welke plaats met Moguntiacum bedoeld werd: Mainz (traditie) of Mainvillers (Delahaye) (of wellicht Magneville)? Hier krijgt Post dus zowiezo al ongelijk.
    Uit de tekst van de Gesta regum Anglorum (Willemus, MGS, X, p454) blijkt dat in 739 Bonifatius St.Willibrord opvolgde als zielzorger en prediker onder de Friezen (waar hij in totaal 19 jaar zou arbeiden), nadat Eobanus te Trajectum tot bisschop was gewijd. Deze tekst laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Er staat duidelijk in dat Bonifatius dan wel de prediking onder de Friezen op zich nam, maar St.Willibrord niet opvolgde als bisschop van Utrecht. Als Bonifatius de opvolger van St.Willibrord was geweest, was de wijding van Eobanus niet nodig geweest. Op grond van deze tekst krijgt Post dus weer ongelijk.

    Je vraag jezelf wel eens af in hoeverre de kerkhistoricus Post op de hoogte is van de feiten zoals in de teksten te lezen zijn. Hoe komt hij aan zijn professoraat en titel? Is zijn 'deskundigheid' slechts gebaseerd op naschrijverij? Op het klakkeloos naschrijven van enkele voorgangers zonder zelf ooit gedegen onderzoek te hebben gedaan? Dat hij in het Bronnenboek van Nijmegen niet meer genoemd wordt is niet alleen veelzeggend maar ook doorslaggevend.

    Uit bovenstaande blijkt dat Post zijn eigen bevindingen niet doorzag en te veel gefixeerd was op het behoud van het Karolingische traditie te Nijmegen. Dat hij enkele cruciale conclusies die hij trok ondergeschikt maakte aan de tot dan toe algemeen aanvaarde opvattingen is mede te wijten aan zijn onzorgvuldig bronnenonderzoek. Post zal dat zeker van zichzelf geweten hebben. De opmerking van Stolte "schoenmaker blijf bij je leest" ooit aan Delahaye "verweten" speelt hier zeker parten. Als historicus op het gebeid van de kerkgeschiedenis heeft hij zich niet in de discussie durven wagen over de historische geografie. Dat is slechts jammer te noemen. Anders had Post wellicht de ontdekkingen gedaan die Delahaye gedaan heeft, namelijk dat de algemeen aanvaarde geschiedenis van de Nederlanden in het eerste millennium vals is.