Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |
In Westerheem 1 van febr.2013 schrijft Jan-Willem Oudhof een artikel over "Aanzet tot fasering van de handelsnederzetting Tiel". Hij zet de onderzoekgegevens van jarenlang archeologisch onderzoek op een rijtje. Zijn artikel blijkt dus een aanzet te zijn. Enkele opvallende opmerkingen in dit artikel zijn: Op basis van de beschikbare archeologische bronnen komt het beeld naar voren dat de nederzetting Tiel in de tweede helft van de 9e eeuw is ontstaan als primair agrarische nederzetting rond de St. Maartenskerk. Pas aan het einde van de 9e eeuw heeft de nederzetting een handelsfunctie gekregen. Het hier bedoelde beeld is gebaseerd op de aanwezigheid van een kerk in Tiel. Dan zou Tiel eerder een kerk gehad hebben dan Utrecht? Ook de dateringen van bijv. de oudste havenwerken tussen 890 en 957 is vrij ruim, terwijl de steigers in Utrecht rond het jaar 1000 zijn te dateren. Zou Tiel ook met de havenwerken Utrecht zijn voorgegaan? Elders schrijft Oudhof : 'de bloei van de handelsnederzetting Tiel moet vanaf het midden van de 10e eeuw gezien worden'. Tweede helft 9e eeuw of midden van de 10e eeuw? Daar zit wel een eeuw tussen! Goedbeschouwd wordt er veel beweerd in Tiel op grond van onjuiste opvattingen en aannamen. Van Bataven in de Betuwe is nog NOOIT enig bewijs geleverd, slechts aangenomen veronderstellingen. |
Niet alleen is het verhaal van Flipje een sprookje, ook het verhaal van het "historische" Tiel is een fabel. Van verschillende eilanden in de Oceaan kwamen zeerovers met een grote menigte van schepen aangevaren en joegen met grote snelheid de rivier Meriwido (Merwede) op, en kwamen tot aan de poort van Tyla (Tiel). Bron: Alpertus Mettensis, De diversitate temporum, MGS, IV, p. 704; H dF , X, p. 138. Deze tekst van Alpertus Mettensis uit 1006 wordt altijd op Tiel toegepast, waar de historici van deze zeerovers steevast Vikingen maken. Maar van Vikingen is hier geen enkele sprake. Het waren 'pirates' zoals Alpertus schrijft. Van welke eilanden zij kwamen wordt door de historici maar in het midden gelaten. Deze zin veronderstelt twee zaken: dat Tiel in 1006 al bestond en dat het geplunderd werd door Vikingen. Van een plundering door de Vikingen of Noormannen is in Tiel nooit iets gebleken of archeologisch aangetoond. Zie hieronder de opmerking van de ROB. uit 1995. De toepassing van deze tekst op Tiel wil nog niet zeggen dat alle teksten over Tilia, Thilia, Thiele, Tilensis Theole of Diole over Tiel gaan, al wordt het wel vaak en te gemakkelijk beweerd. Uit de contekst blijkt dan maar al te vaak dat het over Tilques of Tilia in Frans-Vlaanderen gaat. Zo had de vaak aangehaalde koning Zwentobold niets te vertellen in het middenrijk, waar Tiel en Dorestad toe behoorden. Het is onderdeel van de klassieke grondfout in de historische geografie. ![]()
De visie van Albert Delahaye. Was in de periode 900 - 950 nog sprake van enkele losse steigers op de Tol-Zuid, in de fase 950-1050 komt de ontwikkeling naar kadewerken op gang. Op basis van dendrochronologische dateringen is duidelijk dat tussen 983 en 1014 zowel op de Tol-Noord (zie afbeelding hiervboven) als op de Tol-Zuid kadewerken zijn aangelegd. Wat weten we uit andere teksten en archeologische bevindingen? ![]()
Tielse grond geeft Vikingvondst prijs (AD. 5 jan.2015) In afgevoerde grond vanuit Tiel zijn vondsten gedaan die de Dreumelse archeoloog Nils Kerkhoven als een Vikingschat kwalificeert. In het betreffende artikel wordt de handelsrelatie met Deventer en Dorestad weer eens opgevoerd om het betoog te onderbouwen. "Stomtoevallig kwam een deel van de grond vlakbij het huis van Kerkhoven in Dreumel terecht. Het was het eerste transport van de afgegraven grond afkomstig uit Tiel". Commentaar: Uit het hele verhaal blijkt het om een danig verstoorde 'opgraving' te gaan, voor archeologische interpretaties dan ook volkomen ombruikbaar. Juist het belangrijkste, de vondstomstandigheden, zijn niet meer te achterhalen. Niet alleen de vondst, maar juist de locatie van de vondst, de laag waarin het relict zich bevond, zijn belangrijk voor archeologisch onderzoek. Hier is slechts sprake van een verstoorde vondst waaraan geen enkele archeologisch datering gegeven kan worden. Sieraden uit verstoorde grond, kunnen ook eeuwen later pas daarin terecht zijn gekomen. Archeologisch zijn over deze vondst nog wel enkele discussie te voeren, voordat ze aan Vikingen gekoppeld kunnen worden. Zo blijkt de vondst uit de eerste toplaag van de afgraving afkomstig te zijn. Deze kan dus ook vrij recent pas in de grond geraakt te zijn. Overigens is van een Vikingaanval op Tiel ook nooit sprake geweest. Daarvoor ontbreekt elk bewijs. In de tekst van Alpertus Mettensis uit 1006 die hiervoor wel eens wordt opgevoerd, is geen sprake van Vikingen, maar van 'pirates'. En pirates of rovers kan op iedereen betrekking hebben. Zonder gedegen wetenschappelijk onderzoek is de conclusie van Kerkhoven erg voorbarig. Bij dit hele verhaal van Kerkoven mag niet vergeten worden wat er tot dusverre over archeologische vondsten in Tiel bekend is. We wijzen daarbij op de opgravingen in Tiel aan de Koornmarkt, te Tiel-Dominicuskwartier en Tiel-Passewaaij, te vinden elders op deze website o.a. in het hoofdtuk 'Archeologie', . Een Bataafse gemeenschap te Tiel-Passewaaij. In een mooi uitgegeven boek *), waarmee men natuurlijk een bepaalde overtuiging wil etaleren, wordt het traditionele verhaal van de Bataven in de Betuwe geschetst aan de hand van veel kleurrijk fotomateriaal. Maar prikt men daar doorheen en leest men wat er werkelijk gevonden is in de Betuwe, dan is dit niet in overeenstemming met de geschreven bronnen. Het boek heeft een hoog veronderstellingen gehalte, waarmee we de archeologische vondsten niet willen ontkennen, wel de interpretaties ervan. Het boek voert in de titel dan wel de term "Bataafs" waarmee het gebruikelijke vooringenomen standpunt wordt geëtaleerd, maar een definitie van wat nu Bataafs is ontbreekt. Er wordt geen enkel bewijs geleverd dat de Bataven onmiskenbaar in Nederland thuishoren. De ene veronderstelling wordt bewezen met een andere veronderstelling. Hier is dus slechts sprake van cirkelredeneringen. Een volk dat enkele eeuwen in staat bleek om hele cohorten legionairs en ruiters aan het Romeinse leger te leveren (tot wel 40.000 man), kan men onmogelijk associeren met de enkele gevonden boerderijtjes en graven. Daar is meer voor nodig. Men heeft het over 366 graven over een periode van ca.60 tot 260 n.Chr. Dat is nog géén twee per jaar! Echter, de grafvondsten kan men niet Bataafs noemen, maar waren typisch Romeins. Nu wil men aan de plaatselijke bevolking wel Romeinse kenmerken toeschrijven, maar daarmee waren deze legionairs nog geen Bataven. Zelfs de ruim 1000 nederzettingen die men gevonden meent te hebben (p.37) in het 'Bataafs gebied' in de Betuwe, leveren over een periode van vele eeuwen slechts een minimale bewoning op. Ook de schrijvers noemen bij aantal "niet waarschijnlijk in de midden-Romeinse tijd". Het grote probleem blijkt de archeologische herkenbaarheid te zijn, aangezien veel vondstmateriaal moeilijk te dateren blijkt. Je kunt je dus afvragen over welke zekerheden gaat het dan? Het gaat meer op 'giswerk' lijken dan op wetenschap. Het merendeel bestaat uit slechts 3 tot 4 gelijktijdige boerderijen (p.38), grotere nederzettingen lijken uitzondering. Bovendien waren er al Bataafse soldaten in het Romeinse leger voordat er één Romein in Nederland was geweest en dienden zij nog steeds in het Romeinse leger nadat de Romeinen rond 250 n. Chr. ons land allang verlaten hadden. Het vraagt teveel voorstellingsvermogen om ervan uit te gaan dat de Bataven geheel vrijwillig in het Romeinse leger dienden. Zeker gezien hun opstand in de jaren 69 en 70 waarin zij het de Romeinen gedurende 2 jaren knap lastig hebben gemaakt. Woonden zij in de Betuwe, dan was het Bataafse volk binnen 2 dagen volledig onder de voet gelopen door één enkel Romeins legioen. Ondanks de vele opgravingsverslagen roept dit boek weer de nodige traditionele vragen op. Allereerst ontbreekt de definitie van "wat men onder Bataafs" verstaat. Waaraan herkent men dat? Wat is "een Bataafse gemeenschap" als men aangeeft dat de bewoners voor de auteurs strikt anoniem (ofwel onbekend) blijven (p.18)? Hoe weet men dan dat het hier om Bataven gaat en niet om Romeinse legionairs? Waar komt overigens die grote bevolkingsgroep vandaan, wat de Bataven toch waren, als men het heeft over "enkele verspreide boerderijen" (p.18) en een grafveld dat ruim 200 jaar in gebruik is geweest en slechts 366 graven zijn vastgesteld? Dat is minder dan 2 doden per jaar, waarbij het volgens de auteurs nog zou gaan om over een centrale begraafplaats van verschillende kleine nederzettingen. Over welke bevolkingsomvang gaat het dan? Opvallend is verder dat de in dit boek vermelde inscripties van Bataven allemaal zijn gevonden buiten de Betuwe, tot ver in het buitenland. Met vondsten uit het buitenland bewijs je dus niets ten gunste van de Betuwe. Opmerkelijk is bovendien dat de schrijvers in dit boek de traditie van de continuïteit van Nijmegen tegenspreken. Op p.18 lezen we: "De verwoesting en opgave van de hoofdplaats te Nijmegen/Noviomagus alsook van belangrijke heiligdommen op het platteland (Elst, Empel, Kessel) doen vermoeden dat de institutionele infrastructuur van de civitates Batavorum de crisis van de 3e eeuw niet heeft overleefd". Al is het maar een 'vermoeden', het kan niet beide waar zijn. Enkele citaten uit dit boek: Commentaar: Hier worden weer 3 veronderstellingen geponeerd (1.Bataafse? 2 elite? 3. mogen geassocieerd worden met? ), terwijl er geen onderzoek naar is geweest. Is dit wetenschap of vooropgezet bedrog? *) Een Bataafse gemeenschap in de wereld van het Romeinse rijk. Opgravingen te Tiel-Passewaaij. Matrijs Utrecht, 2007. Redactie Nico Roymans, Ton Derks en Stijn Heeren. In Westerheem 2001 (p.46) wordt duidelijk dat er een probleem is ten aanzien van de locatie van de Bataven in de Betuwe. Over de Bataafse nederzetting in Tiel schrijft men: "Toch wil het maar niet lukken om de Bataven als specifieke bewonersgroep te duiden". Ofwel: de Bataven blijven onvindbaar in de Betuwe (en in de rest van Nederland). Michiel Hegener vermeldt in zijn boek 'Op het spoor van Romeinen en Bataven' dat Bataven en Betuwe een rechtstreeks verband hebben en dat de Romeinen spraken van Batavieren (p.59). In Passewaaij bij Tiel zou een complete Bataafse nederzetting zijn opgegraven. Zie bij Tiel/Passewaaij. We citeren "niet zo afwijkend" en "daarvan is niks te zien" (p.59). Archeologisch onderzoek aan de Koornmarkt te Tiel. In 1995 heeft de ROB. een archeologisch onderzoek uitgevoerd aan de Koornmarkt te Tiel. "Volgens het historisch verhaal werd de nederzetting in ieder geval één keer door de Noormannen verwoest, namelijk in 1006. De nederzetting werd leeggeplunderd en platgebrand. Het is opmerkelijk dat van deze gebeurtenis geen sporen zijn teruggevonden", aldus de ROB. In dit geval handelt het bericht uit 1006 van Alpertus Mettensis over Tiel, maar niet over de Noormannen, dat heeft de mythe er van gemaakt. De laatste inval van de Noormannen (en die invallen horen dus allemaal in Noord-Frankrijk/Vlaanderen thuis: zie Noormannen) dateert van 925. Daarna wordt er niets meer van hen vernomen. Elke nieuwe inval, ook als het die van 'gewone' zeerovers betrof, werden nadien in verband gebracht met die eerdere Noormannen. Overigens is het oude Tilia (ook Thiele geheten), verscheidene malen in verband met Noviomagus en de Batua genoemd, de plaats Tilques op 5 km. noord-west van St.Omaars (Frankrijk). De Nederlandse plaats Tiel, dat voor het eerst verschijnt in een oorkonde van Utrecht uit 950 en daar als nieuwe stad Tiele wordt genoemd, is dus niet identiek met het Thiele bij St.Omaars. Ook hier betreft het weer een, eenvoudig te weerleggen, doublure. Laat u daarom niet het hoofd op hol brengen door lieden als J. van Renswoude en D. Habermehl, die naar aanleiding van de Archeologische opgravingen te Tiel-Dominicuskwartier de volgende zin op papier durven te zetten: "In de Ottoonse Tijd (900-1050), de bloeiperiode van Tiel, waren op deze plek ook de grafelijke burcht en de koningspalts gesitueerd." Het zal vast wel weer subsidie hebben opgeleverd, maar dat dergelijke duimzuigerij in de beroepsgroep geen protesten uitlokt is voor een leek onbegrijpelijk. Waarschijnlijk laten alle archeologen zich er wel eens toe verleiden en durven ze er daarom niets van te zeggen. Al met al lijkt het gerechtvaardigd om het logeerpartijtje van een keizerlijk echtpaar in de Palts van Tiel en ook de grafelijke burcht aldaar naar het al zo overvolle rijk der historische fabelen te verwijzen. (Bron: Theophanu in Tiel? Ruud van Veen. SEMafoor 3, 2015). Lees het boek "De Ware Kijk Op" voor de klassieke teksten en oordeel zelf! |
Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |