Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.

Ulpia Noviomagus was Neumagen en niet Nijmegen.

Het wordt toch eens tijd dat men in Nijmegen de eigen publicaties over de stad gaat lezen. Dan worden veel mythen vanzelf opgeruimd.


Jan van der Horst is amateur geoloog die een intensieve studie heeft gemaakt van Kennemerland en het verblijf van Willibrord en Bonifatius ter plaatse. Zijn conclusie is: "Ze zijn hier nooit geweest!".

Nijmegen heeft de naam Ulpia Noviomagus gekregen van Jules Bogaers, zonder dat daarvoor ooit maar één bewijs is geleverd.



Afschrift van de gedenksteen van een Bataaf, gevonden in Pfünz (Beieren), waarmee Nijmegen meent haar geschiedenis te kunnen bewijzen. In Nijmegen zelf is nooit een dergelijke steen gevonden, zelfs de naam Batavorum of zoiets is er ooit aangetroffen.

De tekst op deze steen heeft tot de grote verwarring geleid. Er staat:
[Genio castrorjVM T. Fl(avius) ROM[a]NVS VLPIANoVIOMAGIBATAVS DEC(urio) AL(ae) T FLAVIAEPR (a?)E POSITVS. . . .
Dat werd vertaald met:
Aan de Genius van de legerplaats (wijdt) Titus Flavius Romanus, afkomstig uit Ulpia Noviomagus, een Bataaf, ritmeester van de ala I Flavia, chef van . . . , (dit altaar).

De combinatie VLPIANoVIOMAGIBATAVS heeft tot onjuiste conclusies geleid. Allereerst is deze steen gevonden in Pfünz en gaat niet over Nijmegen, al heeft men daar wel een gipsen kopie. Dat is een interpretatie. Ten tweede zijn de letter tussen ( ) eigen aanvullingen ofwel liefst 6 interpretaties. Als derde staat hier niet op dat de Bataaf 'afkomstig is uit Ulpia Noviomagus'. Ook dat is een interpretatie. Als vierde is niet aangetoond dat die persoon Titus Flavius heette. Ook dat is een interpretatie. Liefst 9 (negen!) interpretaties over één opschrift.
Hoeveel zekerheid heb je dan nog?

En al deze onzekerheid wordt in Nijmegen als drievoudig bewijs gebruikt: 1. dat Nijmegen Ulpia Noviomagi was en 2. dat VMTFLROMNVS een Bataaf was en 3. dat deze Bataaf in Nijmegen woonde.

Het hele bewijs van Nijmegen vervalt met deze ene steen!
In 1988 werd een deel van een bronzen diploma gevonden dat een militair kreeg bij afzwaaien na vervulling van 25 jaar dienstplicht. Het diploma bestond oorspronkelijk uit twee bronzen plaatjes van gelijk formaat die aan elkaar waren bevestigd. Daarvan is één plaatje bewaard gebleven, dat bovendien ernstig is beschadigd. Op de voor- en achterkant is een Latijnse tekst ingebeiteld die betrekking heeft op de verlening van het Romeinse burgerrecht door keizer Trajanus (98-117) aan een Bataaf die heeft gediend in een ruitereenheid van het Romeinse leger.


Achterkant van het genoemde diploma.
Klik op de afbeelding voor een vergroting.

De geschiedenis van dat diploma komt in het kort hierop neer: In 1988 vond een amateur-archeoloog uit Elst in een juist gegraven bermsloot een bronzen plaatje. Dit plaatje bleek deel uit te maken van een Romeins diploma, een document dat militairen kregen bij het afzwaaien na 25 jaar diensttijd. In dit geval gaat het om een Bataafse ruiter, die het kleinood ontving in het jaar 98 en terugkeerde naar zijn geboortegrond. Zijn naam is niet bekend - dat stukje ontbreekt op het diploma. Waarschijnlijk woonde hij vlak in de buurt: ook in het gehucht Lienden zijn Romeinse vondsten gedaan, onder andere delen van paardentuig. Behalve het diploma kreeg de afgezwaaide ook het Romeinse burgerschap (met alle bijbehorende voorrechten) en een geldbedrag of een lap grond. De ruitereenheid waar onze Bataaf bijhoorde, de Ala Batavorum, bestond al aan het begin van onze jaartelling. Tijdens de Bataafse Opstand (69-70) liep de Ala Batavorum over naar de rebellen. Om herhaling te voorkomen werden hulptroepen na de opstand verplaatst naar gebieden ver buiten het eigen stamgebied. Onze Bataafse diplomahouder, wiens militaire avontuur begon in het jaar 74, heeft dus verre streken gezien, al weten we niet welke. Zijn diploma geniet tegenwoordig internationale bekendheid door de erop vermelde lijst van hulptroepen in Neder-Germanië (Germania Inferior), de provincie waartoe ook Overbetuwe behoorde. Het diploma is te bewonderen in Museum Het Valkhof in Nijmegen.

We kunnen de volgende feiten vaststellen:
  • Op dit diploma wordt dus nergens de plaats Ulpia Noviomagus vermeldt.
  • Dat deze Bataaf dit diploma in het jaar 98 ontving is een aanname die nergens anders op gebaseerd is dan dat Traianus toen al (op 20 februari?) keizer zou zijn geweest. Maar op 20 februari was Trajanus nog in Keulen en was nog legerleider. Er staat immers op dit diploma "de troepen die in Neder-Germanië onder het bevel van imperator Trajanus Augustus". Het is uitzonderlijk dat deze keizer zich regionaal legerleider noemt, want als hij keizer was, behoorde die titel hem toe voor het gehele rijk. Daarmee wordt feitelijk aangegeven dat hij nog geen keizer was en ook plaatsen geen keizerlijke privileges kon geven. Daarmee vervalt het Ulpia voor Nijmegen.
  • Er wordt nergens bewezen dat deze Bataaf in de Betuwe woonde, al overleed hij vermoedelijk daar.
  • Zijn loopbaan begon in 73 (98-25=73), maar niet in Nijmegen. Waar de Ala Batvorum in 73 was is onbekend.
  • Is dit diploma ook wel doorhemzelf verloren? Of door een ander? En Wanneer? Dat staat allemaal niet vast.
  • Dat de Betuwe het land van de Bataven was is dan wel algemeen aangenomen, maar nooit feitelijk bewezen. Zie bij Bataven.
  • Het Ala Batavorum bestond al in de tijd van Julius Caesar. Dat de Bataven vanuit de Betuwe, waar nog geen Romein geweest was, vrijwillig dienst kwamen nemen in het Romeinse leger is een farce.
  • Het Ala Batavorum bestond uit 5000 á 6000 ruiters. Daar moet een omvangrijke bevolking achter hebben gestaan. Waar woonden die in de Betuwe. In die enkele gevonden 'Frankische boerderijtjes'?

    Echter, het diploma van Elst, gevonden in de Bataafse regio, was van een Bataafse veteraan. Dit diploma was dus (!) van veteranen die terugkeerden naar hun geboortegrond. Wat de exacte woonplaats van de veteranen in kwestie was blijft onbekend, maar het is verleidelijk het diploma in verband te brengen met zijn vindplaats. Aldus J. de Bruin, in Rurale gemeenschappen in de Civitas Cananefatium 50-300 na Christus. Universiteit Leiden (2017).


    "Municipium Ulpia Noviomagus Batavorum".
    Een volgend voorbeeld van de "wetenschappelijke" deskundigheid van Bogaers is Ulpia Noviomagus.
    ULPIA NOVIOMAGUS kan het best een "uitvinding van Bogaers" genoemd worden. De naam en het ontstaan van de Romeinse stad Noviomagus zijn uitvoerig en grondig besproken door J.E. Bogaers in zijn inaugurale rede in 1959. Sindsdien is algemeen aanvaard dat de Romeinse nederzetting in Nijmegen-West van Keizer Traianus de naam Ulpia Noviomagus heeft ontvangen tezamen met het marktrecht. Dit zou in 103 of 104 n.Chr. zijn gebeurd ter compensatie van het vertrek van de Legio X Gemina naar het Donaugebied (ach, zielig Nijmegen, moet Trajanus hebben gedacht, ik moet Nijmegen wel enige compensatie geven voor de verloren gegane werkgelegenheid - wie gelooft dit zelf?-). In latere tijd zou Ulpia Noviomagus als Municipium Batavorum stadsrecht hebben gekregen. Het "Ulpia" werd door Bogaers aanvankelijk nog wel tussen haakjes geplaatst. Hij twijfelde blijkbaar ook aan dat deel van de naam, maar voerde ook geen enkel bewijs aan voor die toevoeging. Het woord "Ulpia" is voordat Bogaers het als zodanig gebruikte nooit in welke bron dan ook op Nijmegen van toepassing gebracht. Hij heeft het dus nieuw uitgevonden en toegepast, zonder enig bewijs. Het was zijn fantasietje.

    Het gaat hier dus over een "sterke traditie sinds de Romeinen" van Hugenholtz, die dus pas sinds 1959 bestaat. De opvattingen van Bogaers, waarvoor hij geen enkel bewijs aanlevert -het is slechts zijn gedachte-, zijn allerminst overtuigend geweest, getuige de uitspraken van H.J.H.van Buchem in Numaga VI mei 1959 p.51: "Wij hopen, dat dr. Bogaers spoedig gelegenheid zal vinden om zijn nieuwe denkbeelden omtrent deze voor de oude geschiedenis van Nijmegen toch waarlijk niet onbelangrijke kwesties duidelijker en uitvoeriger uiteen te zetten."
    Van Buchem betwijfelt de gegrondheid van Bogaers' scepsis, dat het Romeinse Nijmegen, onder de naam "Municipium Ulpia Noviomagus Batavorum", zijn stadsrechten aan keizer M. Ulpius Traianus (98-117) te danken zou hebben.
    H.Halbertsma meent (Numaga VIII 1961 p.48), "dat er ten onrechte een band zou zijn gelegd tussen Noviomagus en keizer M. Ulpius Traianus en dat dat niet door Bogaers is gesuggereerd". Dat had meneer Halbertsma dus niet goed begrepen, want Boagers heeft niet de bedoeling gehad Ulpia van Noviomagus van elkaar te scheiden, aldus Van Buchem. (Kunt U deze redenatie nog volgen?) De "gedachte" van Bogaers bleek meteen een zekerheid te zijn geworden, zonder dat er ooit één enkel bewijs voor werd geleverd. Op "gezag" van Bogaers werd deze nieuwe mythe, want dat is het, aan de geschiedenis van Nijmegen toegevoegd. En deze nieuwe mythe is nog hardnekkiger te verwijderen dan alle overige mythes, zeker nu Museum Het Valkhof te Nijmegen er een publiekstrekker van heeft gemaakt, compleet met een "zuil van Trajanus". De afbeelding van Trajanus, waar men in Nijmegen mee pronkt is echter zeer omstreden. Zowel de vindplaats als de voorstelling zijn onbekend.

    En wat schrijft J.K. Haalebos (de compaan van Bogaers) in Numaga (XlVII 2000 p.36)? Bogaers heeft voorgesteld dat de naam Batavodurum van de oude hoofdplaats der Bataven in het oosten van Nijmegen is meeverhuisd naar het nieuwe bestuurscentrum in het Waterkwartier. Een dergelijke verschuiving van de plaatsnaam Batavodurum is puur hypothetisch. Als stad (municipium) wordt Nijmegen pas in het begin van de 3de eeuw vermeld onder de naam Municipium Batavorum. Noviomagus betekent Nieuwveld of Nieuwmarkt. Helaas een onjuiste vertaling.
    Het doet wat vreemd aan dat een dergelijke naam gegeven zou zijn aan een bestaande nederzetting, zelfs als dit samen zou gaan met het verlenen van marktrecht. Zowel de aanwezigheid van de Ala Batavorum als het feit dat deze ruiterafdeling nog Bataven onder haar manschappen telde, mag opmerkelijk worden genoemd en wijkt af van de gangbare opvattingen over de ontwikkeling van de Romeinse hulptroepen. Meestal wordt aangenomen dat de Bataafse hulptroepen na de grote opstand van 69/70 uit de provincie zijn verwijderd en dat er aan het einde van de 1ste eeuw weinig rekening meer met hen werd gehouden.

    Hiermee toont Haalebos aan dat er nog wel kritsche historici bestaan, die niet alles zo maar klakkeloos slikken, zelfs niet van hun eigen 'baas'.

    De vraag is dus zeer gerechtvaardigd: "Wie verkoopt er hier nou KLETSPRAAT?" De Bataven zouden in de Nederlandse opvatting dus als dank voor hun opstand tegen de Romeinen een nieuwe stad met marktrecht gekregen hebben. Om Obelix te citeren: "Rare jongens, die Romeinen".

  • Dat Nijmegen ooit de naam Ulpia Noviomagus heeft gehad, is een onbewezen hypothese van prof.dr.Jules Bogaers. Het is nooit wetenschappelijk en met klare feiten aangetoond. Opvallend: het Bronnenboek van Nijmegen zwijgt over deze 'stadrechtverlening'.
    De algemene aanname dat Nijmegen stadsrecht ontving en tot municipium werd verheven tijdens de regering van keizer Marcus Ulpius Traianus (98-117) zou in het jaar 104 gebeurd zijn als 'compensatie' (?) toen de Romeinen Nijmegen verlieten. Het zou het begin vormen van een bloeiperiode van de stad Ulpia Noviomagus Batavorum, menen enkele historici met de nodige fantasie. Het is een mythe. Uit niets blijkt die 'bloeiperiode'.


    De algemene aanname wordt nergens door bewezen, sterker: zelfs tegen gesproken door de feiten. Zelfs over het jaartal 104 bestaat onenigheid onder historici. We laten hier vijf deskundigen aan het woord:
    1. Prof.A.W.Byvanck schreef daarover in Numaga 1955/5 (p.57 e.v.) in het artikel "Nijmegen en keizer Traianus"? "Het gaat om de stichting van Ulpia Noviomagus te Nijmegen en van Colonia Traiana te Xanten. Het is merkwaardigerwijze niet bekend, dat Traianus zich met het vestigen van municipia of coloniae heeft bezig gehouden."

    2. Van een bloeiperiode is ook totaal geen sprake geweest volgens prof. W.A. van Es. Hij noemde Ulpia Noviomagus zelfs 'allerminst een succes'. Romeins Nederland is allerminst van internationale allure geweest, wat door Van Es erkend wordt in zijn boek "De Romeinen in Nederland", waar hij op blz. 131 schrijft: "Romeins Nederland is nimmer de eer van een colonia waardig geacht!" Ook in het eigen tijdschrift Numaga wordt dit bevestigd. Deze stad, die vanaf het jaar 104 na Chr. Ulpia Noviomagus heette maar die later municipium Batavorum werd genoemd, boette erg aan economische betekenis in toen in de tweede eeuw na Chr. de legioensvesting op de Hunerberg in onbruik raakte. (Bron: De Romeinen in Nederland, 1980/1981).

    3. Opvallend is de bevinding van Dr. J.H.W.Willems die betoogde bij opgravingen op de Kopse Hof in Nijmegen: "We hebben op dit ogenblik (1989) zo'n 9000 m2 van 'Holwerda's Oppidum Batavorum' opgegraven, maar zoals eigenlijk wel te verwachten was: we hebben het niet gevonden. Alles wat we tot toe hebben gevonden wijst erop dat het tussen 12 vóór en 70 n.Chr. op het Kops plateau een komen en gaan van Romeinse legeronderdelen is geweest. En als er hier al Bataven zijn geweest dan hoorden die daarbij!" .

    4. Dr.H.J.H.van Buchem schrijft in Numaga VI mei 1959 p.51: "Wij hopen, dat dr. Bogaers spoedig gelegenheid zal vinden om zijn nieuwe denkbeelden omtrent deze voor de oude geschiedenis van Nijmegen toch waarlijk niet onbelangrijke kwesties duidelijker en uitvoeriger uiteen te zetten."
      Van Buchem betwijfelt de gegrondheid van Bogaers, dat het Romeinse Nijmegen, onder de naam "Municipium Ulpia Noviomagus Batavorum", zijn stadsrechten aan keizer M. Ulpius Traianus (98-117) te danken zou hebben.

    5. En wat schrijft de Nijmeegse professor J.E.Bogaers zelf over deze kwestie? Hij blijkt er zelf ook vraagtekens bij te zetten. Bogaers schrijft daarover het volgende: "Deze plaats kan van de betreffende keizer stadsrecht ontvangen hebben, dus colonia of municipium zijn geworden, maar het is ook mogelijk dat de keizerlijke bijnaam enkel gefungeerd heeft als erenaam van een peregrine (is buitenlandse) nederzetting". (Bron: Civitas en stad van de Bataven en Canninefaten, in ROB-berichten 1960-1961, p.263).

      Dat het 'Ulpia' de familienaam van Trajanus was en op Nijmegen werd toegepast, is een deductie uit een deductie. Het Ulpia kan ook een heel andere betekenis hebben gehad dan dat het de familienaam van Trajanus was, zoals bijvoorbeeld de naam van een Griekse oogarts, zoals Ch.Raemakers ooit stelde.

    Dat Nijmegen een Romeinse bezetting heeft gehad is geen punt van discussie. Maar dat Romeins Nijmegen de naam Ulpia Noviomagus droeg is een onbewezen aanname. Deze aanname is slechts gebaseerd op de Peutingerkaart (zie daar) en een in Pfünz gevonden gedenksteen. Doordat men meende dat de Betuwe het eiland van de Bataven (zie daar) was, leek het 'bewijs' geleverd. Maar al deze aangenomen opvattingen blijken onjuist, waarmee alle 'bewijs' voor Nijmegen verdwijnt. Het Bronnenboek van Nijmegen (zie daar) bevestigde de visie van Albert Delahaye.

    De visie van Albert Delahaye.
    Nijmegen en de Historische Vereniging tooien zich met de naam van de Franse stad Noyon: Numaga. Het geeft meteen het probleem aan. Nijmegen heeft wel meer zaken uit het buitenland naar zich toegetrokken. Niet dat Nijmegen alleen iets te verwijten valt, immers de meeste mythen zijn er door buitenlandse dominees en kannuniken terecht gekomen. Maar de Nijmeegse Universiteit valt zeker te verwijten dat ze de mythen niet doorzagen, sterker: zelfs aanvulden met nieuwe verzinsels, zelf met enkele blunders zoals een Bisschop van Nijmegen. Dat Nijmegen ooit de naam Noviomagus of Ulpia Noviomagus heeft gedragen is een nooit bewezen veronderstelling. Slechts met elders gevonden gedenkstenen heeft men gemeend deze naam op Nijmegen te kunnen plakken, zoals met een in Pfünz gevonden gedenksteen van een Bataaf (zie hiernaast). De grondfout die tot alle misverstanden heeft geleid was dat men meende dat de Bataven in de Betuwe verbleven. Door deze nooit bewezen opvatting kwamen verdere afleidingen tot stand. Ook het Batavodurum of het Oppidum Batavorum als hoofdstad van de Bataven, heeft geen enkele betrekking gehad op Nijmegen. Daarvoor ontbreekt ook elk bewijs. Opvallend zou daarbij ook zijn geweest dat de Bataven hun hoofdstad dan buiten hun eigen grondgebied zouden hebben gebouwd en wel pal op of naast de Romeinse nederzetting. Niet meteen hun beste vrienden gezien de opstand in 69 n.Chr. Nijmegen ligt nu eenmaal niet in de Betuwe. Bovendien bouwden de Romeinen dan hun castellum precies op de plaats waar de hoofdstad van de Bataven lag. Zouden de Bataven even hun eigen hoofdstad Batavodurum ontruimd hebben ten gunste van hun vijand? Wie gelooft dat?
    Eerdere opvattingen dat Batavodurum Wijk bij Duurstede zou zijn geweest, heeft men inmiddels dan wel losgelaten, maar het toont de onjuistheid ook van de huidge opvattingen nog aan. Zonder feitelijk bewijs werden de namen Batavorum, Oppidum Batavodurum en Noviomagus op Nijmegen geplakt. Dat het steeds om Nijmegen zou gaan is een nooit met feiten bewezen opvatting. Dat Nijmegen ooit Ulpia Noviomagus geheten heeft is een verzinsel van J.Bogaers die dat in 1959 beweerde, maar het later weer afzwakte. Bogaers is altijd een van de felste tegenstanders van Delahaye geweest. Niet omdat hij nooit kon aantonen dat Delahaye ongelijk had, maar omdat zijn reputatie als professor op het spel stond. Hij had als deskundige moeten ontdekken wat Delahaye ontdekte. Was dat de reden van zijn felle verzet?


    Legenda van Romeins Nijmegen:

    A legerplaatsen
    B nederzettingen
    C grafvelden
    D verdedigingsgrachten (zonder water)
    E wegen

    1 legerplaats van het Tiende Legioen
    2 kampdorp bij de legerplaats
    3 nederzetting op de Waalkade
    4 nederzetting in de buurt van de Vlaamsegas
    5 stad Ulpia Noviomagus.

    Ulpia Noviomagus zou de naam geweest zijn van de burgerlijke nederzetting van de Bataven (nr. 5 op het kaartje hierboven), nu in het westen van Nijmegen, toen ver buiten de stad, die van de Romeinen naast die naam ook het stadsrecht en de naam Ulpia van keizer Trajanus gekregen zou hebben. Juist toen de Romeinen vertrokken gaven ze de Bataafse nederzetting nog even een Latijnse naam en stadsrecht. Maar woonden de Bataven dan in Nijmegen? Ze woonden toch in de Betuwe? Was het wel stadsrecht of was het gewoon marktrecht? Ook dat is nog steeds onderdeel van de discussie. Zie wat J.K.Haalebos er over schrijft (zie linker kolom).

    Het Ulpia Noviomagus is een bedenksel van J.E.Bogaers die bij zijn aanstelling in 1959 in Nijmegen blijkbaar wat indruk wilde maken.

    Nadien wordt dat Ulpia Noviomagus er flink ingehamerd. In de uitgaven van de Historische Vereniging Numaga (tijdschrift, Kroniek en Jaarboek) wordt de naam Ulpia Noviomagus wel 244 keer genoemd. Blijkbaar moest deze nieuwe naam de nodige keren herhaald worden. Wie moest er overtuigd worden? 'Nijmegen heeft in de Romeinse tijd inderdaad Ulpia Noviomagus geheten', schrijft dr.H.van Buchem in een artikel uit 1960. Maar is dat ook zo? We lezen in dit artikel het volgende:

  • Nu bezit natuurlijk niemand ter wereld de euvele moed om onder ede te verklaren, dat Traianus Noviomagus tot een municipium heeft verheven; zo iets is er niet bij in deze broze materie. Maar zelfs de waarschijnlijkheid — om niet te zeggen mogelijkheid — wordt afgewezen; het is voor de jeugdige hoogleraar eenvoudig onaannemelijk.

    In gewoon Nederlands staat in deze zin dat er geen enkel bewijs is voor de opvatting van Bogaers. Het hele verhaal van Bogaers blijkt een waarschijnlijkheid, een mogelijkheid en vooral aannemelijk te zijn! Ofwel pure fantasterij!

  • Maar dit is niet het enige. Bogaers neemt bovendien aan dat Noviomagus onder Traianus de hoofdplaats geworden is van de civitas Batavorum, het woongebied der Bataven en enige kleinere stammen binnen het Romeinse rijk. Een aanname dus! Aannames en fantasie zijn kenmerken van Bogaers (zie hier voor meer informatie over Bogaers).

  • En ook schonk de gulle Traianus — althans volgens Bogaers — aan deze plaats het ius nundinarum, een officieel recht om markt te houden, hetzij reeds in 98 n.C, hetzij ca. 104. Noviomagus werd dus een marktplaats en was mede hierdoor verheven boven de overige plaatsen (vici) in de civitas Batavorum. Het hele verhaal is dus een opvatting van Bogaers! Maar welke bewijzen voert hij aan?

  • Aan keizer Traianus dankt onze stad derhalve ook nog haar naam! Mij dunkt, wij mogen tevreden zijn, merkt Van Buchem enigszins sarcastisch op! Traianus heeft zich wel intensief met het prille Nijmegen bezig gehouden ! Hij moet het toch wel belangrijk gevonden hebben.
  • Traianus heeft zich wel intensief met het prille Nijmegen bezig gehouden! Hij moet het toch wel belangrijk gevonden hebben.
  • Des te merkwaardiger is het dat prof. Bogaers nu plotseling aan de vorstelijke vrijgevigheid van de keizer — en van hem zelf — een halt toeroept. Noviomagus werd dan wel dank zij Traianus hoofdplaats van de Bataven en marktplaats, getooid met 's keizers familienaam, Noviomagus werd toen wel een stad de facto, maar niet... de iure, niet een stad volgens Romeins staatsrecht, niet een municipium. Deze onderscheiding is wèl Noviomagus ten deel gevallen, maar dat zou nog niet tijdens de regering van Traianus gebeurd zijn, doch eerst later.
  • Nu moge ik mij veroorloven op te merken, dat zijn bezwaren tegen de gangbare opvatting en zijn argumenten voor de zijne mij vooralsnog niet erg overtuigen.
  • Ik voerde hiertegen aan, dat er heel goed nog eens een opschrift te voorschijn zou kunnen komen waarin een municipium Ulpium genoemd wordt. En zie, wéér een prettige verrassing! Prof. Bogaers heeft zelf in de literatuur zo'n inscriptie ontdekt; zij vermeldt een Municipium Ulpium Thubursicum (Numidarum) in Noord-Afrika!
  • Vooreerst blijkt weer eens, hoe gevaarlijk het in deze materie is, een argumentum ex silentio te gebruiken.
  • Interessant is de opmerking van Bogaers, dat, wanneer Nijmegen onder Traianus municipaal stadsrecht zou hebben ontvangen, het als zodanig een wel zeer uitzonderlijke positie zou hebben ingenomen.
  • Keizer Hadrianus zou een municipium gesticht hebben bij de Canninefaten te Voorburg, op of in de buurt van het landgoed Arentsburg. Waarom kan Traianus dat dan niet gedaan hebben bij de Bataven? Wordt hier niet weleens met twee maten gemeten?
  • Misschien heeft Traianus in 98 Noviomagus tot hoofdplaats gemaakt van de Bataven en eventueel (volgens Bogaers p. 15) tot officiële marktplaats en vervolgens omstreeks 105, toen het tiende legioen vanuit Nijmegen naar Budapest vertrekken zou of vertrokken was, tot municipium teneinde zich van een centrum van romanisering in deze streken te verzekeren.
  • Dan is Ulpia Noviomagus toch wel erg laat aan haar trekken gekomen, bijna een eeuw later dan het door Bogaers veronderstelde municipium Canninefatium, als dit door Hadrianus zou zijn gesticht! Maar wij mogen toch niet te lang aan het schuiven blijven. Hoeveel zekerheid spreekt hieruit?
  • Wanneer zou Ulpia Noviomagus dan wèl municipium, Romeinse stad de iure geworden zijn? Dat wordt nu, indien men met Bogaers aan het predikaat Ulpia alle betekenis ten deze zou gaan ontzeggen, een probleem met weinig houvast. Dus het is een probleem! En 'met weinig houvast' wordt slechts bedoeld 'zonder duidelijke en harde bewijzen'.
    Ook een jaar eerder was Van Buchem al sceptisch als hij schrijft: 'Maar voor Nijmegen brengt Bogaers nog een verrassing, deze echter niet zo goed gedocumenteerd, en zo bij dat ik, zoals reeds aangekondigd, moeite heb de schrijver nog bij te houden. Hij brengt een nieuwe interpretatie alsof deze reeds algemeen aanvaard was, zonder te vermelden, dat hij iets nieuws brengt, evenmin waarom hij de gangbare opvatting minder aanvaardbaar acht". (Numaga 1959-2, p.44).
    Volgens Van Buchem is het dus een nieuwe interpretatie die nog lang niet algemeen aanvaard was. Dat het een verrassing was is wel duidelijk.
  • Heeft Nijmegen in de Romeinse tijd Ulpia Noviomagus geheten? (Numaga 1959-2, p.41 e.v.) Een zeer terecht vraag van dr. Van Buchem, waarop hij geen antwoord weet te geven, maar ook niet heeft weten te vinden.

    Ook andere auteurs hebben de nodige vragen over Ulpia Noviomagus. Eventueel commentaar in rood, meestal spreekt het citaat voor zich.
    1. Tijdens de tweede periode van de geschiedenis van Romeins Nijmegen (70—ca. 105) ontstond de civiele nederzetting ten westen van de latere stad die de naam Noviomagus („Nieuwstad") schijnt gevoerd te hebben. Noviomagus werd onder Traianus Ulpia Noviomagus en bleef — nam dit dus blijkbaar over van Batavodurum — bestuurscentrum van de civitas Batavorum; het kreeg van deze keizer een marktrecht en bovendien diens familienaam. (Bron: Numaga 1962-3, p.141)
    2. Aan het vraagstuk of reeds Traianus Ulpia Noviomagus tot een municipium heeft gemaakt, waagt de schrijver zich niet. Het woord municipium wordt in het boekje zelfs niet genoemd! De schrijver die hier bedoeld wordt is PROF. Dr. H. BRUNSTING, in '400 jaar Romeinse bezetting van Nijmegen — Noviomagus Batavorum', uitgegeven door de gem. Nijmegen. Nijmegen 1962.
    3. Hebben wij hier het " echte" Noviomagus? Aan de Waal, onder aan de heuvelrand lag wel de meest voor handel en verkeer geschikte plaats voor een belangrijke nederzetting. De verbinding met de bewoonde wijk in het westen, tot nog toe door ons "Ulpia Noviomagus " genoemd en daterende van - 70 tot 270 is niet duidelijk. (Numagagroep: behoud Stadsbeeld 1985).
    4. Deze stad, die vanaf het jaar 104 na Chr. Ulpia Noviomagus heette maar die later municipium Batavorum werd genoemd, boette erg aan economische betekenis in toen in de tweede eeuw na Chr. de legioensvesting op de Hunerberg in onbruik raakte. (Numaga: Nijmeegs Katern 1990).
    5. De gemeente Nijmegen geeft een geïllustreerd vouwblad uit over de voortgang van de opgravingen in Nijmegen-West (Waterkwartier), waar de Romeinse stad Ulpia Noviomagus moet hebben gelegen. (Numaga: Nijmeegs Katern 1992). Let vooral op dat moet. Het was in 1992 dus nog niet gevonden.
    6. Het is dit jaar de tweede maal dat de verdwenen Romeinse stad Ulpia Noviomagus iets van haar geheimen prijs geeft.(Jaarboek Numaga 1993, p.151). De ene keer wordt Ulpia Noviomagus een Romeinse stad genoemd, door anderen een stad van de Bataven. De Bataven waren zeker geen Romeinen, ook al dienden ze al ten tijde van Julius Caesar in de Romeinse legers.
    7. Stadsarcheoloog Jan Thijssen houdt open dag op het opgravingsterrein op het Maasplein, waar hij nu ruim een jaar bezig is. Buurtbewoners en andere geïnteresseerden bekijken de grondsporen van de gevonden Gallo-Romeinse tempels van de burgernederzetting Ulpia Noviomagus. (Jaarboek Numaga1994, p.194). In dit citaat wordt Ulpia Noviomagus plots een burgernederzetting genoemd. Wat onder een Gallo-Romeinse tempel begrepen moet worden is een volgend probleem.
    8. De ontvangst van stadsrecht en de verheffing van Nijmegen tot municipium aan het begin van de regering van keizer Marcus Ulpius Traianus (98-117) vormde het begin van een bloeiperiode van de stad Ulpia Noviomagus Batavorum, die ongeveer een eeuw zou aanhouden. Maar reeds de bouw van een stadsmuur tijdens de regering van keizer Marcus Aurelius (161-180) moet samenhangen met de dreiging die uitging van de eerste serieuze Germaanse inval in het jaar 172, toen de Chauken het Nederlandse en Belgische kustgebied teisterden. De onrust aan de grenzen van het Romeinse Imperium nam vanaf die tijd geleidelijk grotere vormen aan. In Nijmegen zou dit gegeven zijn weerslag vinden in de uitleg en de infrastructuur van de Romeinse stad, en uiteindelijk zelfs tot haar ondergang leiden. (Numaga 1999, p.9). Opmerkelijk is dat andere historici o.a. Byvanck (zie daar) vermelden dat er van een dreiging van Germaanse stammen totaal geen sprake was.
    9. Het archeologisch onderzoek van de laatste jaren in het Waterkwartier heeft duidelijk gemaakt dat er in de Ulpia Noviomagus in de 4de eeuw wel degelijk bewoningsactiviteit valt te signaleren. Ongeveer tien procent van de Romeinse munten dateert uit de 4de eeuw en daarbij ontbreekt de periode na 360 zeker niet. (Numaga 1999, p.20). Ook hier wordt een bewoning verklaart met munten. Maar met munten valt nu eenmaal niets te bewijzen. Als ik een Griekse euromunt vind, ben ik dan in Griekenland?
    10. Traditioneel neemt men aan dat Traianus ter compensatie van dit verlies de status van de burgerlijke nederzetting in Nijmegen-West heeft verhoogd, wat tot uitdrukking zou komen in de naam van deze plaats Ulpia Noviomagus. Daarmee was dit dorp (vicus) nog geen echte stad in juridische zin, maar kan het als bestuurscentrum bepaalde rechten hebben verworven, waaronder het marktrecht of ius nundinarum. Als stad (municipium) wordt Nijmegen pas in het begin van de 3de eeuw vermeld onder de naam Municipium Batavorum, hoewel er aanwijzingen zijn dat Nijmegen reeds onder Antoninus Pius (138-161) stad geweest kan zijn. Als dat werkelijk het geval is, lijkt het niet al te gewaagd aan te nemen dat reeds Traianus de plaats tot municipium heeft verheven. (numaga 2000, p.10). Het Ulpia Noviomagus blijkt dus een traditionele aanname, die niet al te gewaagd is. Die traditie bestaat pas sinds 1959 en werd verzonnen door Bogaers.
    11. Voor Nijmegen zijn drie of vier benamingen overgeleverd uit de Romeinse tijd: oppidum Batavorum, Batavodurum, (Ulpia) Noviomagus en Municipium Batavorum. De eerste twee zijn bekend uit het werk van de geschiedschrijver Tacitus en de geograaf Ptolemaeus, de beide andere van de beroemde wegenkaart, de Tabula Peutingeriana, en inscripties. Het ligt voor de hand om bij deze vier benamingen aan twee plaatsen te denken. Oppidum Batavorum lijkt een omschrijving te zijn van Batavodurum en moet als belangrijke nederzetting tijdens de opstand der Bataven in het oosten van Nijmegen worden gezocht, waarschijnlijk in de omgeving van het Valkhof en het Traianusplein. Met Ulpia Noviomagus wordt de stedelijke nederzetting in Nijmegen-West aangeduid, die deze naam aan het begin van de 2de eeuw zou hebben gekregen en waarschijnlijk tegelijkertijd tot municipium is verheven. Dit probleem zal aan het einde van dit artikel verder worden besproken. (Jaarboek Numaga 2000, p.10). Al deze namen voor Nijmegen zijn onbewezen veronderstellingen op grond van de aangenomen geschiedenis dat de Bataven in de Betuwe woonden.
      1. Dat hiervoor genoemde probleem, wordt als volgt verklaard: Men zou dit probleem kunnen oplossen door aan te nemen dat Traianus direct bij zijn adoptie in oktober 97 bekleed is met de tribunicia potestas, deze vernieuwd heeft op de herdenkingsdag van de troonsbestijging. (Jaarboek Numaga 2000, p.14).
      2. De naam en het ontstaan van de Romeinse stad Noviomagus zijn uitvoerig en grondig besproken door J.E. Bogaers in zijn inaugurale rede uit 1959. Sindsdien is algemeen aanvaard dat de Romeinse nederzetting in Nijmegen-West van Traianus de naam Ulpia Noviomagus heeft ontvangen tezamen met het marktrecht. Dit zou in 103 of 104 zijn gebeurd ter compensatie van het vertrek van de Legio X Gemina naar het Donaugebied. In latere tijd zou Ulpia Noviomagus als Municipium Batavorum stadsrecht hebben gekregen. Nieuwe ontdekkingen hebben hieraan slechts weinig kunnen toevoegen: een bij Colijnsplaat in de Oosterschelde opgebaggerd altaar laat zien dat het Municipium Batavorum in 227 na Chr. bestond, een onlangs op het Maasplein ontdekte aan de godin Salus gewijde ring noemt als eerste Nederlandse vondst de naam Noviomagus (Zie opmerking hieronder). en lijkt bovendien een aanwijzing te vormen voor het bestaan van een civitas door de vermelding van een waarschijnlijk inheemse cultusgemeenschap, een curia. Het blijft daarbij onduidelijk of deze civitas voor het ontstaan van het municipium moet worden geplaatst of nog naast de Romeinse stad is blijven bestaan als organisatie van de inheemse bevolking. Naar het zich laat aanzien mogen curiae over het algemeen in verband worden gebracht met vici zonder stadsrechten. De naam Ulpia Noviomagus zou, zoals reeds eerder is gezegd, zijn verleend in 103 of 104. Scherp gesteld is dat een vermoeden en kan men eigenlijk niet meer verantwoorden dan dat ‘zeker vanaf de tijd van Traianus (98-117) (Ulpia) Noviomagus de hoofdplaats is geweest van de civitas Batavorum’. Daarbij lijkt het moeilijk te bewijzen dat de stadsnaam Noviomagus en de eretitel Ulpia tegelijkertijd zijn gegeven en het is dan ook goed in gedachten te houden wat over de door Traianus in Germania Superior georganiseerde civitates is gezegd: ‘De bijnaam Ulpia kan echter ook in verband staan met een herstel of een reorganisatie van deze civitates tijdens zijn regering.’ Als men er vanuit gaat dat de Romeinse nederzetting in Nijmegen-West pas omstreeks 104 Ulpia Noviomagus is genoemd, ontstaan er twee problemen.
        1. De nederzetting had op dat moment al meer dan 30 jaar bestaan en moet dus voor die tijd een andere naam hebben gehad. Bogaers heeft voorgesteld dat de naam Batavodurum van de oude hoofdplaats der Bataven in het oosten van Nijmegen is meeverhuisd naar het nieuwe bestuurscentrum in het Waterkwartier. Dat is niet onmogelijk en kan aannemelijk worden gemaakt door de geschiedenis van de hoofdstad van de Romeinse provincie Dacia. Deze heeft de voor-Romeinse, in het gebergte verschanste koninklijke residentie Sarmizegetusa (regia) vervangen en draagt de naam Colonia Ulpia Traiana Dacica Sarmizegetusa Metropolis, die slechts zelden in zijn volledige vorm is gebruikt.76 De nieuwe stad lag echter niet op de oorspronkelijke plek, maar in de vlakte aan de voet van de bergen. In Nijmegen is een dergelijke verschuiving van de plaatsnaam Batavodurum puur hypothetisch. Hetzelfde geldt voor het onlangs naar voren gebrachte idee dat Noviomagus ontstaan zou zijn uit een voor-Romeins heiligdom in Nijmegen-West dat de kern zou hebben gevormd van Batavodurum.
        2. Noviomagus betekent Nieuwveld of Nieuwmarkt. Het doet wat vreemd aan dat een dergelijke naam gegeven zou zijn aan een bestaande nederzetting, zelfs als dit samen zou gaan met het verlenen van marktrecht. Overigens is het nauwelijks aannemelijk dat de Flavische nederzetting geen markt bezeten zou hebben. Er is alle reden om aan te nemen dat deze vroege vicus een bloeiperiode heeft doorgemaakt en economisch gezien nauwelijks voor de canabae op de Hunerberg heeft ondergedaan.
        Beide bezwaren dwingen tot de veronderstelling dat de na de opstand der Bataven in Nijmegen-West gestichte nederzetting vanaf het begin Noviomagus heeft geheten. Het is voorts goed te bedenken dat Keltisch aandoende plaatsnamen als Batavodurum (Nijmegen), Lugdunum (Katwijk) en Cibernodurum (Xanten) pas in de keizertijd kunnen zijn ontstaan of met immigranten zijn meegekomen en waarschijnlijk geen locale voor-Romeinse, oorsprong hebben. De opvatting van Bogaers 1960-61, 276: ‘De nieuwe burgerlijke nederzetting aan de Waal aan de westkant van Nijmegen kan tegenover de canabae van het tiende legioen slechts weinig betekenis hebben gehad.’ lijkt wel zeer negatief. Op grond van de stempels op terra sigillata mag men aan de Flavische periode van Noviomagus een grote economische betekenis toekennen en door Traianus is voorzien van het epitheton Ulpia. Er lijken voorts thans meer argumenten voorhanden te zijn dan veertig jaar geleden om aan te nemen dat deze keizer bij die gelegenheid Noviomagus tot municipium heeft verheven. (Jaarboek Numaga 2000, p. 9 e.v.)
      Opmerking: Hier vindt verdraaiing van de feiten plaats. Over die ring bestaan andere opvattingen. Zie daarvoor het artikel over de Ring van Noviom.

    12. Wat de reden is geweest voor de stadsrechtverlening blijft ongewis. Of werkelijk economische argumenten – compensatie voor het vertrek van de Legio X Gemina – als verklaring kunnen worden aangevoerd, lijkt betwijfeld te mogen worden. (Jaarboek Numaga 2000, p.38).
    13. Lange tijd is de overtuiging gemeengoed geweest dat keizer Traianus Nijmegen ‘omstreeks of in het jaar 105 na Christus’ officieel als stad erkende, aldus bijvoorbeeld H.J.H. van Buchem, directeur van het Museum Kam, in het allereerste nummer van het tijdschrift Numaga uit 1954. De stad kreeg toen ook haar naam, die zij in afgeleide vorm tot op de huidige dag voert: Ulpia Noviomagus Batavorum, de ‘Ulpische Nieuwmarkt in het Land van de Bataven’. Deze wetenschap indachtig vierde Nijmegen op aandringen van Numaga in 1955 zijn 1850-jarig bestaan. Enkele jaren later, in 1960, kwam professor J.E. Bogaers in zijn inaugurale rede met verfijningen door te spreken van ‘omstreeks 104’ als jaar waarin de keizer Nijmegen zijn naam en marktrechten schonk. Echte stadsrechten – de rang van municipium – kreeg Nijmegen volgens Bogaers ‘vermoedelijk op zijn vroegst’ pas in de tweede helft van de tweede eeuw na Christus. Het onderscheid in marktrechten en stadsrechten compliceerde de kwestie van Nijmegens ouderdom. Niettemin mocht worden geconcludeerd dat Nijmegen sinds omstreeks 104 ten minste de facto stad was. Marktrechten ontving een nederzetting immers niet zomaar. (Jaarboek Numaga 2002, p.5). Deze overtuiging wordt ten onrechte wetenschap genoemd. Wetenschap moet gebaseerd zijn op feiten, niet op aannamen.
    14. Er gaan stemmen op om in 2005 niet ‘1900 jaar stad’, maar ‘2000 jaar stad’ te vieren. Niet de verlening van stadsrechten aan Ulpia Noviomagus omstreeks 98 na Christus – al weer meer dan 1900 jaar geleden –, maar de inrichting van Oppidum Batavorum als hoofdplaats van het bestuursgebied van de Bataven zou de aanleiding moeten zijn. Dat laatste feit, dat zich voltrok op en rond het Valkhof omstreeks 17 na Chr., maakt Nijmegen tot de oudste stad van Nederland. (Jaarboek Numaga 2003, p.152).
    15. In 1920 localiseerde stadsarchivaris M.Daniëls de stad Ulpia Noviomagus, door de vondst van twee grote tempels in het Waterkwartier. (Jaarboek Numaga 2004, p.36). Bestond de naam Ulpia Noviomagus al in 1920?
    16. Van Buchem schrijft in zijn opstel Ulpia Noviomagus in het gedenknummer van Numaga hieraan feitelijk uitsluitend deze vroege romanizering van Nijmegen toe. Schr. dezes kan zich met die zienswijze niet geheel verenigen en zou ook aan het Bataafse element in dit opzicht veel meer betekenis toe willen kennen. Hij ziet ook niet in waarom de Bataven beslist Germanen zouden moeten zijn. Men neemt dit vrij algemeen voetstoots aan, omdat Tacitus hen in zijn Germania onder de Germaanse stammen rangschikt, maar het is de vraag in hoeverre wij hier Tacitus moeten volgen. (Tijdschrift Numaga 1956, p.8). Schrijver dezes is Dr. W. C. BRAAT. Als je Tacitus niet volgt, waarop baseer je dan je opvattingen?
    17. De grootte van Ulpia Noviomagus werd door Brunsting geschat op een 40 ha en het aantal inwoners op een 3000 (Grafveld Hees, p. 17). Een ruimte van enige ha is dus wel al te gering voor een stad. Zelfs wanneer de versterking op het Kopse plateau alleen maar een vluchtburcht voor de Bataven zou zijn geweest, zou zij slechts voor een gering aantal personen ruimte hebben geboden. (Tijdschrift Numaga 1957, p.17).
    18. Reeds vóór het begin onzer jaartelling lag daar, op het Kopse plateau, een inheems dorp, dat overwegend Romeinse vondsten heeft opgeleverd. Het Oppidum Batavorum schijnt daar later een voortzetting van te zijn geweest. Zo zijn er meer plaatsen in en om Nijmegen, waar reeds zeer vroege Romeinse import is gevonden. Opmerkelijk in de Romeinse tijd is altijd de grote tegenstelling in cultureel opzicht tussen stad en platteland. Die tegenstelling is tot het einde toe blijven bestaan1) en komt in de archaeologie van onze streken o.a. tot uiting in het feit, dat centra van min of meer stedelijk karakter : Batavodurum, later Ulpia Noviomagus en Lugdunum Batavorum (Ockenburg ?) door het bijna uitsluitend gebruik van Romeins aardewerk, een veel sterker geromanizeerde levenswijze verraden dan de boerendorpjes in de Betuwe en elders. (Numaga 1956, p.7).
    19. Van zeer bevoegde zijde verneem ik intussen, dat prof. Bogaers niet de bedoeling heeft gehad Ulpia van Noviomagus te scheiden, toen hij in „Honderd eeuwen Nederland" (p.153) beweerde, dat Ulpia in de in scriptie op het altaar van Pfünz aangeeft, dat Titus Flavius Romanus „(tribu) Ulpia" was, d.w.z. behoorde tot de tribus Ulpia. Mij scheen daardoor inderdaad de band tussen Noviomagus en Traianus een ogenblik verbroken! Van dezelfde zijde verneem ik intussen, dat prof. Bogaers niet de mogelijkheid uitsluit, dat keizer Traianus Noviomagus tot een municipium heeft verheven, maar dat hij dit niet waarschijnlijk en niet aannemelijk acht. (Numaga 1961-1, p.48). Hier ondergraaft Bogaers zijn eigen opvattingen. Het is dus allemaal niet waarschijnlijk en niet aannemelijk. Zie ook citaat 27g.
    20. CH.L.RAEMAKERS meent een ander uitleg te hebben van dat Ulpia. Een oogarts heeft de familienaam Ulpius aangenomen. Heeft deze Griekse oogarts misschien zijn familienaam ontleend aan onze stad Nijmegen, die de naam droeg van Ulpia Noviomagus? Of was onze oogarts op een of andere manier geliëerd aan de familie Ulpia. Het Ulpia Noviomagus was een belangrijke stad, gelegen aan de grens van het Romeinse Rijk. Het is dan ook niet zo verwonderlijk, dat het oude Nijmegen een oogarts bezat. Aanvankelijk heeft men gemeend, dat deze oogartsen verbonden waren aan het leger. (Numaga 1962-2, p.52). De naam Ulpius blijkt dus ook in meer families voor te komen. Wat wel duidelijk is dat er in Nijmegen enige vorm van bijziendheid bestaat en men er toch nog steeds met oogkleppen op loopt.
    21. Tijdens de tweede periode van de geschiedenis van Romeins Nijmegen (70—ca.105) ontstond de civiele nederzetting ten westen van de latere stad die de naam Noviomagus („Nieuwstad") schijnt gevoerd te hebben. Noviomagus werd onder Traianus Ulpia Noviomagus en bleef — nam dit dus blijkbaar over van Batavodurum — bestuurscentrum van de civitas Batavorum; het kreeg van deze keizer een marktrecht en bovendien diens familienaam.
      Ca. 270 verdwijnt de Romeinse stad ten westen van Nijmegen aan de Waaloever. De bevolking trekt zich terug op de hoogten in het centrum van de huidige stad. Een uit het kampdorp van de legerplaats ontstane handelswijk aan de voet van het Valkhof sluit zich daarbij aan. Het is niet duidelijk of men na de inval van Germaanse stammen in ca. 270 de bewoners van Nijmegen Franken mag noemen. In 402 eindigt de geschiedenis van Romeins Nijmegen. (Numaga 1962-3, p.140). Na dit betoog is het wel duidelijk. De woorden 'schijnt' en 'blijkbaar' geven dat wel aan. Een continuïteit naar de Middeleeuwen is er niet.
    22. Batavodurum is m.i. in de eerste plaats de naam geweest van de burgerlijke nederzetting die voor het jaar 69 heeft gelegen op het heuvelland aan de noordoostelijke zijde van Nijmegen. Daarna is als gevolg van de opstand een einde gekomen aan de burgerlijke bewoning in het gebied van de heuvels. In de Flavische tijd is een nieuwe burgerlijke nederzetting ontstaan in de vlakte aan de noordwestkant van het huidige Nijmegen, op de zuidelijke oever van de Waal. Deze heette oorspronkelijk wellicht eveneens Batavodorum, later echter, in ieder geval vanaf de tijd van Traianus, (Ulpia) Noviomagus. Zie hierover J. E. BOGAERS in: Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (Ber. ROB) 10-11, 1960-1961, 274 s). (Numaga 1965-1, p.30). Zelfs Bogaers heeft soms moeite de afzonderlijke namen voor Nijmegen uit elkaar te houden. Hoeveel zekerheid spreekt hieruit?
    23. Het westelijke gedeelte van Nijmegen is in archeologisch opzicht sterk achtergebleven. Niet alleen in het gebied van de Romeinse stad (Ulpia) Noviomagus, die tussen het jaar 70 en het laatste kwart van de 3de eeuw heeft gelegen in het huidige Waterkwartier, maar ook in de daarbij behorende begraafplaats op het voormalige Heessche Veld ten noorden van de Marialaan zijn weinig systematische opgravingen uitgevoerd. In deze zin van Bogaers en Haalebos vallen twee zaken op: 1. ze plaatsen Ulpia tussen haakjes (toch niet helemaal zeker?) en 2. er is weinig systematische onderzoek gedaan en toch trekken de heren verregaande conclusies.
    24. Romeins Nijmegen bovengronds. De gebouwen van de legerplaats der Legio X Gemina, de nederzetting daaromheen en de stad Ulpia Noviomagus, maar ook de grafmonumenten langs de wegen, de pottenbakkerijen en steenfabrieken van de Holdeurn, ze zijn alle weg. Niet één stukje ervan steekt nog boven de grond uit. (Numaga 1984-1, p.22)
    25. Omstreeks het jaar 100 na Chr. bestond een burgerlijke nederzetting in het westen onzer stad, in het tegenwoordige Waterkwartier : de grootste burgerlijke nederzetting uit de Romeinse tijd, in ons land bekend. Deze nederzetting heette „Noviomagus", maar is uit opschriften op altaren en grafstenen ook bekend onder de naam „Ulpia Noviomagus". „Ulpia" nu is de familienaam van de Romeinse keizer Marcus Ulpius Traianus en reeds lang is men het er over eens, dat uit deze bijnaam „Ulpia" blijkt, dat keizer Traianus met het verlenen van zijn familienaam Noviomagus als Romeinse stad heeft erkend, als een gemeente met eigen burgerlijk bestuur, opgenomen in de grote reeks van officieel erkende steden in het uitgestrekte Romeinse rijk. Met deze erkenning verkreeg Nijmegen niet alleen verplichtingen, maar ook rechten, stadsrechten dus. (Numaga 1954-3/4, p.25). Nergens in Nijmegen of omgeving is de naam Ulpia Noviomagus gevonden, ook niet op gedenkstenen. De naam is bedacht door J.Bogaers in 1959. Dat er met die naam stadsrechten zijn verleend aan Nijmegen is een volkomen achterhaalde opvatting: daar is geen enkel bewijs voor te vinden. Wie dat bewijs wel heeft moet dat kenbaar maken.
    26. In het boek 'Romeinse wegen in Nederland' (zie hier) lezen we op p.76: Na het jaar 70 ontstond ten westen van Batavodurum een nieuwe burgerlijke nederzetting. Aanvankelijk was deze vergelijkbaar met een vicus, maar rond 100 verleende keizer Traianus deze nederzetting stadsrechten. Daarmee werd de nederzetting een municipium met de naam Ulpia Noviomagus Batavorum. Ook hier klinkt het verleden weer door in het heden: de huidige naam Nijmegen is afgeleid van deze Romeinse naam. Het verdraaien van feiten blijkt besmettelijk in Nijmegen, wat men gelukkig ook erkent met het volgende citaat: "Maar misschien hebben we al die jaren ook wel door de verkeerde bril naar Ulpia gekeken". Het lijkt niet verkeerd om toch maar eens bij oogarts Ulpius (zie citaat 20) een afspraak te maken.

      We citeren enkele opvallende opvattingen.
      Een alles onthullende opvatting waar over die stadrechten wordt gesproken, vinden we in het Numaga Jaarboek uit 2002:

      Nijmegen daarentegen zag het levenslicht in de bloeitijd van het Romeinse Keizerrijk, zonder dat van het moment waarop dat gebeurde concrete bewijzen zijn overgebleven. De archeologen die zich met deze materie bezighouden, baseren hun bevindingen noodgewongen op een combinatie van enkele vondsten uit opgravingen, summiere schriftelijke bronnen en hun kennis van de Romeinse geschiedenis. Hun conclusies zijn uit de aard der zaak steevast ‘voorlopig’. Lange tijd is de overtuiging gemeengoed geweest dat keizer Traianus Nijmegen ‘omstreeks of in het jaar 105 na Christus’ officieel als stad erkende. De stad kreeg toen ook haar naam, die zij in afgeleide vorm tot op de huidige dag voert: Ulpia Noviomagus Batavorum, de ‘Ulpische Nieuwmarkt in het Land van de Bataven’. Echte stadsrechten – de rang van municipium – kreeg Nijmegen volgens Bogaers ‘vermoedelijk op zijn vroegst’ pas in de tweede helft van de tweede eeuw na Christus.

      Het zijn dus slechts 'voorlopige' conclusies 'zonder concrete bewijzen'. Feitelijk kan de discussie hiermee al stoppen. Maar er is nog meer, nog veel meer!

      Het is een vaststaand feit dat Nijmegen tot 104 n.Chr. een militaire en beslist geen burgerlijke nederzetting was. Die nederzetting zou aan de Waal gelegen hebben en de naam Noviomagus gedragen hebben. Maar die naam kreeg het dus pas later. En zoals hier vermeld ontbreekt daarvoor elk bewijs, ook archeologisch. Het is immers een combinatie van enkele vondsten (welke?), summiere schriftelijke gegevens (welke dan?) en de kennis van de archeologen (dus niet die van de historici?) van de Romeinse geschiedenis die noodgedwongen tot hun bevindingen hebben geleid.
      Juist aan die kennis van de Romeinse geschiedenis kan men ernstig twijfelen gezien de vele fouten en zelfs blunders die daarover gemaakt zijn. Lees anders even over hun kennis van de Peutingerkaart of enkele citaten waaruit blijkt dat hun kennis slechts uit "wishful thinking" bestaat.

      De naam Ulpia Noviomagus zou Nijmegen gekregen hebben van keizer Trajanus. De teksten die hierover spreken gaan echter over een ander Noviomagus en wel over Neumagen bij Trier. Trajanus was stadhouder in Germania Superior en gaf aan het daar gelegen Noviomagus zijn eigen familienaam Ulpia. Trajanus is zelfs niet eens in Nijmegen geweest, dus de zogenaamde Trajanuszuil staat er net zo verkeerd als het standbeeld van Karel de Grote. De als "geboorte-steen" van Nijmegen geziene gedenkstaan is echter een afgietsel van een in Beieren (Pfünz) gevonden inscriptie (zie afbeelding hiernaast).

    27. Toen Bogaers de gedachte Van Ulpia Noviomagus voor het eerst publiceerde (in 1959), schreef prof.dr.H.J.H.van Buchem daarover het volgende: "Wij hopen, dat dr.Bogaers spoedig gelegenheid zal vinden om zijn nieuwe denkbeelden omtrent deze voor de oude geschiedenis van Nijmegen toch waarlijk niet onbelangrijke kwesties duidelijker en uitvoeriger uiteen te zetten". Van Buchem betwijfelde dus de nieuwe denkbeelden van Bogaers dat het Romeinse Nijmegen onder de naam "Municipium Ulpia Noviomagus Batavorum" zijn stadsrechten aan keizer M. Ulpius Traianus (98-117) te danken zou hebben.
      Van Buchem schreef ook: "Als ik het dan goed begrepen heb, ziet Bogaers de gang van zaken in dit laatste geval als volgt: omstreeks 105 n. C. verleende keizer Traianus aan de burgerlijke nederzetting Noviomagus zijn familienaam Ulpius als een erenaam, als een soort onderscheiding en vooral niet meer, geen stadsrechten of iets dergelijks. Onze stad zal dan toen toch wel Ulpia Noviomagus geheten moeten hebben?"

      1. In zijn artikel 'Heeft Romeins Nijmegen in de Romeinse tijd inderdaad Ulpia Noviomagus geheten?' (Numaga 1960-4) schrijft Van Buchem: "Bogaers laat wel de mogelijkheid open dat Traianus' opvolger keizer Hadrianus een municipium gesticht zou hebben bij de Canninefaten te Voorburg, op of in de buurt van het landgoed Arentsburg. Waarom kan Traianus dat dan niet gedaan hebben bij de Bataven?". Wordt hier niet weleens met twee maten gemeten? Misschien heeft Traianus in 98 — toen hij in Keulen vertoefde om enige zaken in de Rijnstreek te regelen, zowel op militair als op civiel terrein — Noviomagus tot hoofdplaats gemaakt van de Bataven en eventueel (volgens Bogaers) tot officiële marktplaats en vervolgens omstreeks 105, toen het tiende legioen vanuit Nijmegen naar Budapest vertrekken zou of vertrokken was, tot municipium teneinde zich van een centrum van romanisering in deze streken te verzekeren. (Numaga 1960-4, p.132).

      2. Het denkbeeld van Bogaers wordt door Van Buchem een 'argumentum ex silencio' genoemd. Dat betekent niet meer of minder dat bij gebrek aan tegenspraak het argument waar zou kunnen zijn. De Nederlandse vertaling van argumentum ex silencio is: wie zwijgt stemt toe, ofwel zonder tegenspraak wordt het voortaan als vaststaande waarheid gehanteerd.
        Maar er kwam wel tegenspraak van Albert Delahaye, maar die werd ontkend en onder tafel geveegd. Ja, zo kun je elke 'waarheid' passend maken.

      3. Van Buchem vervolgt in dit artikel met: "Maar vervolgens is deze ontdekking interessant in verband met de opmerking van Bogaers, dat, wanneer Nijmegen onder Traianus municipaal stadsrecht zou hebben ontvangen, het als zodanig een wel zeer uitzonderlijke positie zou hebben ingenomen. Wat dan te zeggen van het municipium Ulpium in Noord-Afrika, dat, als Noviomagus uitvalt, het enige municipium Ulpium geweest zou zijn over de gehele wereld!". Ofwel Municipium Ulpium Noviomagus (wat Bogaers er zo graag van maakt) was het enige Municipium Ulpium in Europa en Azië.

      4. In Numaga 1959-2 schreef Van Buchem nog het volgende : Een inscriptie waarop de woorden Ulpia en Noviomagi of -o door een bijnaam gescheiden worden is (nog?) niet bekend. Na het vinden van het altaar van Kapel Avezaath meende ik dan de naam te mogen aanvullen tot: Municipium Ulpia Noviomagus Batavorum11; ik hield dus Ulpia en Noviomagus bijeen, zoals ook wij een eigennaam niet zouden veranderen als er een titel voor kwam te staan. Ik meende dus, dat Ulpia, indien gevolgd door Noviomagus, niet behoefde te veranderen in Ulpium onder invloed van het onzijdige municipium. Als parallellen haalde ik daarvoor aan de naam van de stad Bilbilis in Spanje, die 'municipium Augusta Bilbilis' heeft geheten, en Dertosa, stad der Ilercavonen in Spanje, die op munten 'municipium Hibera Iulia Dertosa Ilercavonia' genoemd werd. Ik zou dus natuurlijk wel willen spreken van een municipium Ulpium in het algemeen, zonder meer, maar, wanneer de naam Noviomagus er bij genoemd wordt, bij voorkeur van het Municipium Ulpia Noviomagus. Bogaers reconstrueert echter liever: Municipium Ulpium Noviomagus Batavorum. Het verschil is niet groot, deze reconstructie lijkt in zich ook niet onmogelijk, maar zij kon wel eens aanvechtbare achtergronden hebben. Ook hierin immers schijnt zich zijn verlangen te openbaren om Ulpia en Noviomagus gescheiden te houden.

      5. Blijkens bovenstaand altaar (dat van Pfünz, red. zie hiernaast) was er een Noviomagus bij dat ook de familienaam van keizer Marcus Ulpius Traianus mocht dragen en blijkbaar door Traianus tot stad was verheven. Maar welke van de betrekkelijk vele steden die in de Romeinse tijd Noviomagus geheten hebben wordt hier bedoeld? Wij mogen ons gelukkig prijzen dat de ritmeester op zijn altaar ook nog heeft laten beitelen, dat hij een Bataaf was. Hieruit meent men te mogen afleiden, dat zijn plaats van herkomst, aangeduid met Ulpia Noviomagi, het Noviomagus geweest moet zijn dat op de Tabula Peutingeriana aangetekend staat op de plaats waar thans Nijmegen ligt, eveneens met de locativus uitgang -i: Noviomagi, zoals op het altaar van Pfünz. Dit is immers het Noviomagus in het land der Bataven. Over de conclusie nu, dat Nijmegen het Noviomagi is geweest van de Tabula Peutingeriana èn van het altaar van Pfünz zijn alle deskundigen, ook Bogaers, het eens. Maar van de woorden Ulpia Noviomagi brengt hij een nieuwe verklaring. Hij deelt mede: Het woord Ulpia heeft niet rechtstreeks betrekking op Noviomagi, maar geeft aan dat Titus Flavius Romanus „(tribu) Ulpia" was, d.w.z. behoorde tot de tribus Ulpia. Dit nu is het nieuwe element dat Bogaers in de discussie brengt. (Numaga 1959-2, p.45) U leest het goed: er is discussie ondanks dat alle geleerden het eens zijn. Maar ook al zijn alle geleerden het eens, dan hoeven ze nog geen gelijk te hebben. Men gaat er steeds van uit dat de Betuwe het land van de Bataven was en dan is dit Noviomagus dus Nijmegen, want dat staat zo op de Peutingerkaart. Op de Peutingerkaart ligt Noviomagi dan wel aan de verkeerde kant van de Waal (dat was toch de Patabus?) en in de Patavia (Betuwe?). In werkelijkheid ligt Nijmegen er tegenover! En dan komt Bogaers met een geheel andere uitleg van dat Ulpia!

      6. In Numaga 1960-4 (p.130) schrijft Van Buchem: "Ik wil mij er thans toe beperken mede te delen, welk antwoord gekomen is op de door ons vorig jaar gestelde vragen. Dit nu is erg meegevallen! Prof. Bogaers is thans van mening, dat Ulpia Noviomagus inderdaad betekent „het Ulpische Noviomagus" en dat de Romeinse keizer Marcus Ulpius Traianus inderdaad omstreeks 104 n.C. aan de burgerlijke nederzetting aan de Waal het recht heeft geschonken zijn familienaam Ulpia te voeren.". Hier blijkt wel hoe snel Bogaers van mening veranderde. Maar waarom? Had hij nieuwe bewijzen gevonden? Of was het onder druk van zijn prille benoeming aan de Universiteit van Nijmegen waar hij benoemd werd tot buitengewoon hoogleraar in de Romeinse en voor zover hiermee verband houdende de prehistorische en vroeg-middeleeuwse oudheidkunde van de Nederlanden. Hij heeft op 21 oktober jl. dit ambt aanvaard met een rede, getiteld: Civitas en Stad van de Bataven en Canninefaten.

      7. Tenslotte acht Van Buchem de inscriptie op het wij-altaar van Kapel Avezaath, geplaatst door Valerius Silvester, „decurio municipii Batavorum" — „gemeenteraadslid van het municipium der Bataven" — al evenmin in overeenstemming met Bogaers' opvatting, temeer niet omdat Nijmegen volgens Brunsting omstreeks het midden der 3de eeuw iedere betekenis verloren had. Op het eerste gezicht is men wel geneigd, zich door Van Buchem te laten overtuigen. Toch verdient diens opponent, Bogaers, beschermd te worden tegen Van Buchems betoogtrant aangezien hem beweringen worden toegeschreven welke men in Bogaers' geschriften vergeefs zoekt. In de eerste plaats heeft Bogaers nimmer beweerd dat „Noviomagus" de eigenlijke naam van de nederzetting was en „Ulpia" een toevoeging, welke zou zijn toe te schrijven aan de behoefte, een militaire „tribus" in het leven te roepen teneinde nieuwbakken Romeinse burgers aan een rechtstitel te helpen. In werkelijkheid schrijft Bogaers het volgende (Honderd Eeuwen Nederland, 1959, p. 153): „De Nijmeegse officier heeft —zoals meer voorkomt bij militairen — de naam van zijn z.g. tribus ontleend aan de bijnaam (erenaam) welke door een keizer gegeven was aan zijn plaats van herkomst". Dat er ten onrechte een band zou zijn gelegd tussen Noviomagus en keizer M. Ulpius Traianus is niet door Bogaers gesuggereerd, zodat het ter zake door Van Buchem geponeerde achterwege had kunnen blijven. Bogaers verklaart te aangehaalder plaatse uitdrukkelijk dat de volledige naam van Nijmegen, in de tijd van Traianus, gereconstrueerd kan worden tot „Municipium Ulpium Noviomagus Batavorum" dan wel „Ulpia Noviomagus".(Numaga 1961-1, p.47)
        De auteur van deze tekst in Numaga H.Halbertsma, heeft de teksten van Bogaers met een gekleurde bril gelezen. De repliek van Van Buchem hierop was: Van zeer bevoegde zijde verneem ik intussen, dat prof. Bogaers niet de bedoeling heeft gehad Ulpia van Noviomagus te scheiden, toen hij in „Honderd eeuwen Nederland" (p.153) beweerde, dat Ulpia in de inscriptie op het altaar van Pfünz aangeeft, dat Titus Flavius Romanus „(tribu) Ulpia" was, d.w.z. behoorde tot de tribus Ulpia. Mij scheen daardoor inderdaad de band tussen Noviomagus en Traianus een ogenblik verbroken! 2. Van dezelfde zijde verneem ik intussen, dat prof. Bogaers niet de mogelijkheid uitsluit, dat keizer Traianus Noviomagus tot een municipium heeft verheven, maar dat hij dit niet waarschijnlijk en niet aannemelijk acht. 3. Waar heb ik beweerd, dat ik de inscriptie op het altaar van Kapel Avezaath niet in overeenstemming zou achten met de opvattingen van prof. Bogaers? Men mag mij nu niet beweringen toeschrijven die men vergeefs in mijn geschriften zal zoeken. Ik acht de inscriptie op dat altaar noch met zijn, noch met mijn opvattingen in strijd!
        Ofwel: er bestaat dus allerminst een eenduidige opvatting over Ulpia Noviomagus dat slechts gebaseerd is op waarschijnlijke en aannemelijke beweringen.

      8. De driehoekige versterking op het Kopse plateau is volgens Brunsting toch wel gelijk te stellen met „Oppidum Batavorum" en „Oppidum Batavorum" te identificeren met de plaats Batavodurum, 12 v, C.—70 n. C. In 47 n. C. of kort daarna werd Nijmegen — dat zou dus Batavodurum geweest zijn — grensstad en reeds toen vermoedelijk bestuurscentrum van de toen reeds bestaande „civitas" der Bataven, de al eerder gevormde vazalstaat. In 70 lag te Batavodurum het 2e legioen, toch wel op de plaats waar kort vóór 9 n. C. een Augusteische legerplaats was aangelegd en na 70 het tiende legioen gelegerd werd, dus op de Hunerberg. Over de aard van „Oppidum Batavorum" en de uitgestrektheid van Batavodurum laat de auteur zich niet uit. Hoorde ook de gelijktijdige nederzetting op en om het Valkhof daartoe? In hoeverre zijn „Oppidum Batavorum" en Batavodurum te identificeren ?


    28. Opvallend is dan de bevinding van Dr. J.H.W.Willems (voormalig directeur van de ROB. in Amersfoort) die betoogde bij opgravingen op de Kopse Hof in Nijmegen: "We hebben op dit ogenblik (1989) zo'n 9000 m2 van 'Holwerda's Oppidum Batavorum' opgegraven, maar zoals eigenlijk wel te verwachten was: we hebben het niet gevonden. Alles wat we tot toe hebben gevonden wijst erop dat het tussen 12 vóór en 70 n.Chr. op het Kops plateau een komen en gaan van Romeinse legeronderdelen is geweest. En als er hier al Bataven zijn geweest dan hoorden die dààrbij!" . Ondanks deze bevindingen en opmerkingen van Willems blijft hij aan de oude traditie vasthouden met de Bataven in de Betuwe. Er is niets van gevonden, maar ze zijn er wel geweest! Kunt U het nog volgen?

      De ineenstorting van de grensverdediging en de invallen van Germanen luidden, aan het einde van de derde eeuw na Chr., de laatste periode van Romeins Nijmegen in. (Bron: W.J.H. Willems, Romeins Nijmegen. Vier eeuwen stad en centrum aan de Waal, Utrecht 1990.)

      Ziet U hoe men in Nijmegen de dingen aan elkaar kletst zonder ook maar één bewijs te hebben. Slecht gebaseerd op de mogelijkheid of het verlangen van Bogaers ofwel een typische voorbeeld van "wishful thinking".


    Wat weten we van die hiervoor genoemde en andere historici nog meer over Ulpia Noviomagus?

    W.A. van Es vermeldt daarover: "Romeins Nederland is nimmer de eer van een colonia waardig geacht." En "Ulpia Noviomagus is als stad misschien nooit een groot succes geweest. Er zal in de toekomst nog veel onderzoek moeten plaatsvinden voordat er meer over de Romeinse stad te zeggen valt. In ieder geval staat vast dat er na 270 niet veel van overbleef. Continuïteit naar de middeleeuwen is er zeker niet".

    Prof.A.W.Byvanck schreef daarover in Numaga 1955/5 (p.57 e.v.) in het artikel "Nijmegen en keizer Traianus"? "Het gaat om de stichting van Ulpia Noviomagus te Nijmegen en van Colonia Traiana te Xanten. Het is merkwaardigerwijze niet bekend, dat Traianus zich met het vestigen van municipia of coloniae heeft bezig gehouden."

    J.Bogaers zegt daarover zelf het volgende: "Deze plaats kan van de betreffende keizer stadsrecht ontvangen hebben, dus colonia of municipium zijn geworden, maar het is ook mogelijk dat de keizerlijke bijnaam enkel gefungeerd heeft als erenaam van een peregrine (is buitenlandse) nederzetting".
    Het 'Ulpia' was slechts een erenaam volgens Bogaers (Bron: Civitas en stad van de Bataven en Canninefaten, in ROB-berichten 1960-1961, p.263). En dan blijft nog de vraag of Ulpia Noviomagus wel betrekking had op Njmegen en niet op Neumagen waar Traianus immers stadhouder was of was het toch Noyon een van de 12 civitates in Gallia?

    Zij collega J.K.Haalebos maakt er toch iets anders van. In Numaga 2000 schijft hij daarover: "De naam en het ontstaan van de Romeinse stad Noviomagus zijn uitvoerig en grondig besproken door J.E. Bogaers in zijn inaugurale rede uit 1959. Sindsdien is algemeen aanvaard dat de Romeinse nederzetting in Nijmegen-West van Traianus de naam Ulpia Noviomagus heeft ontvangen tezamen met het marktrecht. Dit zou in 103 of 104 zijn gebeurd ter compensatie van het vertrek van de Legio X Gemina naar het Donaugebied. In latere tijd zou Ulpia Noviomagus als Municipium Batavorum stadsrecht hebben gekregen.
    De naam Ulpia Noviomagus zou, zoals reeds eerder is gezegd, zijn verleend in 103 of 104. Scherp gesteld is dat een vermoeden en kan men eigenlijk niet meer verantwoorden dan dat zeker vanaf de tijd van Traianus (98-117) (Ulpia) Noviomagus de hoofdplaats is geweest van de civitas Batavorum. Daarbij lijkt het moeilijk te bewijzen dat de stadsnaam Noviomagus en de eretitel Ulpia tegelijkertijd zijn gegeven en het is dan ook goed in gedachten te houden wat over de door Traianus in Germania Superior georganiseerde civitates is gezegd: 'De bijnaam Ulpia kan echter ook in verband staan met een herstel of een reorganisatie van deze civitates tijdens zijn regering. Vier Romeinse mijlpalen ontdekt die de afstand aangeven van deze vindplaats tot aan Voorburg. De oudste hiervan is in 151/152 opgericht ter ere van keizer T. Aelius Antoninus. Dit maakt het aannemelijk dat de erenaam van de met de letters MAC aangeduide stad Aelium heeft geluid. Het lijkt daarom voorts waarschijnlijk of op zijn minst niet onmogelijk, dat Forum Hadriani van het begin af aan een echte stad is geweest onder de naam Municipium Aelium Cananefatium Forum Hadriani. Men kan zich nauwelijks voorstellen dat er in het gebied van de Cananefaten een stad is gesticht voordat het centrum van het Batavenland deze status had verkregen. Niet alleen was Noviomagus in economisch opzicht veel belangrijker, maar ook lijkt het territorium van de Cananefates te zijn afgesplitst van dat van de Bataven. Nijmegen moet dus reeds voor de regering van Hadrianus tot Municipium zijn verheven ten tijde van Traianus en de naam Municipium Batavorum Ulpia Noviomagus hebben gekregen. Het meest geschikte moment hiervoor lijkt het begin van de regering van Traianus te zijn, mogelijk zelfs precies het jaar 98, eventueel een of twee jaar later. Wat de reden is geweest voor de stadsrechtverlening blijft ongewis. Of werkelijk economische argumenten - compensatie voor het vertrek van de Legio X Gemina - als verklaring kunnen worden aangevoerd, lijkt betwijfeld te mogen worden.
    Dit Romeins militair diploma, dat in 1988 in het Over-Betuwse Elst werd gevonden, vormt voor Jan-Kees Haalebos de aanleiding om in te gaan op de betekenis van keizer Traianus voor de stedelijke ontwikkeling van Romeins Nijmegen. Hij komt tot de conclusie dat Nijmegen in het jaar 98 na Christus of kort daarna van keizer Traianus stadsrechten moet hebben gekregen. Nijmegen heeft dus in 1998 een jubileum onopgemerkt voorbij laten gaan.

    Lees dit verhaal zorgvuldig na en ontdek hoe men in Nijmegen geschiedenis schrijft! Haalebos noemt het jaar 98, eventueel een of twee jaar later, Bogaers twijfelt aan dat 'Ulpia' en noemt de jaartallen 103 of 104 of kort daarna of op zijn vroegst in de tweede helft van de 2e eeuw of zelfs pas in 212. Byvanck ontkent het helemaal en Van Es noemt Ulpia Noviomagus 'geen groot succes'. Opgemerkt moet worden dat de inschriptie niet MAC vermeldt maar A-M-A-E(of F)-C/M-P-XII. En die E of F kun je niet onder tafel vegen!

    In Westerheem schrijft Bogaers: "De verheffing van Ulpia Noviomagus (Nijmegen) tot stad van alure of municipium heeft op zijn vroegst in de tweede helft van de 2e eeuw (onder Marcus Aurelius of Septimus Severus), mogelijk ook pas na 212 plaats gevonden". (Bron: Westerheem 1961, p.29).

    In Westerheem 3, van juni 2015 lezen we: "Hoe het begin van Ulpia Noviomagus er uit heeft gezien is tot heden nog niet duidelijk. Of er langs deze (westelijke) weg al voor de Bataafse opstand sprake was van bewoning, is vooralsnog niet zeker. De aanwezigheid van een dergelijke voorganger lijkt moeilijk te onderbouwen. Bovendien zijn nergens op dit terrein sporen herkend waaruit bebouwing uit deze periode (de vroeg-Augusteïsche tijd) blijkt".


    Wat dr. W.A. Van Es hierover schrijft in "De Romeinen in Nederland" laat over Ulpia Noviomagus geen misverstanden bestaan. Het is duidelijke taal, tenminste voor de goede verstaander. De opvattingen van Van Es worden ook bevestigd door andere historici zoals H.Sarfatij, zelfs door F.Gorissen. Het interpreteren van feiten, verslagen, gebeurtenissen, waarnemingen, enz., gebeurt teveel volgens wat men zou willen dat het geval is "wishful thinking" en niet volgens de werkelijke bewijzen
    1. De legerplaats Nijmegen is kort na 175 n.Chr. opgegeven. De bewoning van de beide kampdorpen ten westen en oosten van de castra was na ongeveer 120 n.Chr. al grotendeels verdwenen. (Bron: Sarfatij e.a.)

    2. Na 104 lagen te Nijmegen een tijdlang kleinere afdelingen, waarschijnlijk voornamelijk belast met politietaken, totdat uiterlijk in 175 de castra geheel werd ontruimd. (Bron: W.A. van Es, p.110)

    3. Tot ongeveer 175 n.C. werd de castra door verschillende legioenen als huisvestingsplaats gebruikt. (Bron: Stad aan de Waal)
      Na het jaar 175 zijn er geen aanwijzingen meer dat het castra in Nijmegen nog gebruikt werd, ofwel het was verlaten. Van een continuïteit in de Romeinse aanwezigheid in Nijmegen is dan ook verre van sprake. Ook de zo gewenste bewoning op het Valkhofterrein is nooit aangetoond. "Van het fort zelf is tot heden (1984) niets teruggevonden", lezen we op blz. 25 in Stad aan de Waal.

    4. Ook de bij de legerplaats behorende grafvelden lopen niet verder door dan tot het midden van de 2e eeuw. Dat alles doet veronderstellen dat het amfitheater wel niet alleen door en voor de militairen gebruikt zal zijn. Toen die grotendeels vertrokken waren is het verder geëxploiteerd ten behoeve van de stadsbevolking. Handig, maar wel ongebruikelijk en eigenlijk nogal armoedig. Dat klopt ook wel, want Nijmegen is als Romeinse stad misschien nooit een groot succes geweest. (Bron: ROB)

    5. Ulpia Noviomagus is als stad misschien nooit een groot succes geweest. In ieder geval staat vast dat er na 270 niet veel van overbleef. Continuïteit naar de middeleeuwen is er zeker niet. (Bron: Sarfatij e.a.)

    6. De naam "Ulpia Noviomagus" is een bedenksel van dr.J.E.Bogaers en slechts gebaseerd op een in Pfünz (Beieren) gevonden gedenksteen. (Bron: Numaga)

    7. Aangaande het bestuur van de stad Ulpia Noviomagus-Municipium Batavorum beschikken we over heel weinig gegevens, slechts aangetroffen op altaren die allen buiten Nijmegen zijn gevonden. (Bron: Museum Kam)

    8. De nederzetting die de Galloromeinse naam Noviomagus van de ten onder gegane Romeinse stad bewaard had, kan niet omvangrijk geweest zijn. (Bron: F.Gorissen)

    Het einde van de Romeinse bezetting van de Lage Landen (les Pays-Bas wordt algemeen gehouden op 270 n.Chr. Van enige blijvende bewoning sinds die tijd is geen sprake. Archeologisch heeft men dat ook nooit aangetoond, op grond van schriftelijke bronnen al evenmin. Zie het Bronnenboek, waarin de laatste Romeinse teksten die men graag op Nijmegen van toepassing houdt, uit de 3e eeuw zijn. Daarna beginnen de teksten weer in de 8e eeuw. Daar zit dus een gat tussen van 5 eeuwen.

    Ten westen van Nijmegen was een civiele nederzetting met Gallo-Romeinse tempels en enkele grafvelden met de keltische naam Noviomagus. Algemeen gaat men er in Nederland van uit dat Nijmegen in deze periode de naam "Ulpia Noviomagus" gedragen heeft, waarbij Ulpia door keizer Trajanus toegevoegd werd aan Noviomagus.
    Deze aanname wordt door geen enkel bewijs aangetoond. Het "Ulpia Noviomagus" van keizer Trajanus was de Duitse stad Neumagen, in de Romeinse tijd Noviomagus geheten. Dat Romeins Nijmegen ooit de naam Noviomagus droeg is een onbewezen aanname, afkomstig van het in het tweede millennium gebruik (plaats-)namen in het Latijn te vertalen. In de 12e eeuw werd Nijmegen voor het eerst Noviomagus genoemd, naar analogie van in die tijd gebruikelijke latinisatie van plaatsnamen. De vertaling van de naam "Nieuw Megen" in Noviomagus heeft later voor alle verwarring gezorgd, toen men de geschiedenis van het alom bekende Noviomagus (wat Noyon is) ging toepassen op Nijmegen. De eerste die dat deed was Willem van Berchen in 1465.

    Enkele citaten uit Westerheem over Ulpia Noviomagus:
    1. Bij de aanleg van nieuwe steden hielden de Romeinen rekening met een aantal belangrijke factoren. De stad moest op een droge plaats (heuvel, oeverwal) gebouwd worden, in de nabijheid van drinkwater. Terwille van de bereikbaarheid was de aanwezigheid van een pad of een (water)weg van belang. Verder zorgden de Romeinen ervoor dat hun steden strategisch goed gesitueerd waren. Geliefde plekken waren op kruispunten van (water)wegen en op de hogere gedeelten. Meestal groeiden steden uit of nabij "oudere" nederzettingen. Deze principes werden ook gehanteerd voor de Romeinse steden in "Nederland". Een goed voorbeeld daarvan is Ulpia Noviomagus (Nijmegen). Deze Romeinse stad lag op of nabij de hoofdplaats van de Bataven (Oppidum Batavorum). Gelegen aan de Waal op een oeverwal en bij een belangrijke weg "controleerde" de stad het gehele omringende gebied. (Westerheem 1994, p.1).
      Dit is een opmerkelijke constatering van Westerheem. In tegenstelling dat beweerd wordt dat Ulpia Noviomagus een goed voorbeeld genoemd wordt, voldoet die nederzetting aan de lage Waaloever daar allerminst aan. Dat bleek wel toen de boel onder water kwam te staan en de Romeinen Nederland moesten verlaten vanwege natte voeten. Waarom hebben de Romeinen dat Ulpia Noviomagus dan niet op het Valkhof of op het Kops Plateau gebouwd? Dat het Oppidum Batavorum daar nooit gelegen heeft blijkt wel uit de opgaravingen van W.Willems die daarover het volgende schreef: "We hebben op dit ogenblik (1989) zo'n 9000 m2 van 'Holwerda's Oppidum Batavorum' opgegraven, maar zoals eigenlijk wel te verwachten was: we hebben het niet gevonden. Alles wat we tot toe hebben gevonden wijst erop dat het tussen 12 vóór en 70 n.Chr. op het Kops plateau een komen en gaan van Romeinse legeronderdelen is geweest. En als er hier al Bataven zijn geweest dan hoorden die dààrbij!"
      Deze opmerking over De Romeinse stad is ook in tegenspraak met wat beweerd wordt in Jaarboek Numaga, jaargang 17, 2000 (zie verder). Was het een al bestaande Romeinse stad of was het een nieuwe stad voor Bataafse veteranen door Traianus gebouwd?

    2. Het grafveld van Nijmegen-Hatert lag ca.4 km verwijderd van de Romeinse stad Ulpia Noviomagus, is in 1979/80 door de Universiteit van Nijmegen bijna in zijn geheel opgegraven; 226 graven werden daarbij ontdekt. Het is niet aannemelijk dat dit grafveld bij Ulpia Noviomagus gehoord heeft, ook al wordt dat voetstoots beweerd.

    3. Literatuursignalement C. Sweerman. Limes Fietsroute - langs de noordgrens van het Romeinse rijk. Deel 1: Katwijk - Regensburg. ISBN 9064552673. Uitgeverij Pirola, 1998.
      Het cultuurhistorisch toerisme bloeit als nooit tevoren. Voor mensen die sportief willen doen en tegelijk nog een snuifje cultuur wil meepikken, zijn er fietsroutes gemaakt zoals deze langs de Limes. Het fietsboekje staat vol met leuke wetenswaardigheden, die - vanwege de schaarsheid aan Romeinse overblijfselen - veelal teruggrijpen naar jongere cultuurperioden. De tekst is met verve geschreven en geeft een aardige indruk van de Romeinse tijd in het grensgebied. Toch staan er ook veel slordigheden in. Het oudst bestaande exemplaar van de Tabula Peutingeriana stamt bijvoorbeeld uit de 12e eeuw, en niet uit de 4e/5e eeuw zoals vermeld. Op de route door Nederland gaat het ook een paar keer fout. Zo heet de Romeinse stad in Nijmegen-West niet 'Oppidum Noviomagus Batavorum' maar 'Ulpia Noviomagus'. Het Oppidum Batavorum lag op een heel andere plek. Opmerkelijk trouwens dat in Nijmegen - letterlijk - aan enkele belangrijke Romeinse plekken (met vondsten en reconstructies in siru) finaal voorbij wordt gegaan. Maar het grootste hiaat is toch wel, dat op geen enkele wijze in het boekje wordt uitgelegd hoe een Romeinse weg er nu eigenlijk uitzag. En dat terwijl er toch inmiddels vele Nederlandse voorbeelden zijn, met als hoogtepunt het enkele kilometers tellende traject in de buurt van De Meern dat in 1997 is gevonden. Merkwaardig genoeg wordt daar in het geheel niet aan gerefereerd. (Westerheem 1999 p.151).

      Harry van Enckevort, Jan Kees Haalebos & Jan Thijssen - Nijmegen. Legerplaats en stad in het achterland van de Romeinse limes. Uitgeverij Uniepers/Gemeente Nijmegen, Archeologische Berichten Nijmegen 3, 2000. ISBN 90-6825-239-9,112 pp.
      Pakweg eens in de tien jaar verschijnt er een boek over Romeins Nijmegen, waarin de stand van het archeologisch onderzoek wordt weergegeven. Na Op het spoor van de Romeinen in Nijmegen (1979) van Bloemers et al en Romeins Nijmegen. Vier eeuwen stad en centrum aan de Waal (1990) van Willem Willems was het dus de hoogste tijd voor een follow-up. Geen eenvoudige opgave, want Romeins Nijmegen was tot voor kort verdeeld over drie - soms rivaliserende - opgravende instanties. Nu de ROB van het graaftoneel is verdwenen, hebben de Katholieke Universiteit (in de persoon van Jan Kees Haalebos, hoogleraar Provinciaal- Romeinse archeologie) en stadsarcheoloog Jan Thijssen de krachten gebundeld. De samenwerking tussen deze twee archeologische krachtpatsers heeft een positieve en een negatieve kant. Positiefis dat eindelijk weer in één boek alle informatie over Romeins Nijmegen is gebundeld. In tien jaar tijd is er zo ontstellend veel gevonden, dat de kennis over deze stad op tal van punten is uitgebreid en aangescherpt. Dat archeologen hier niet uit hun neus hebben gepeuterd, was al te lezen in publicaties van de afzonderlijke opgravingsinstanties die de afgelopen jaren het licht hebben gezien. Maar Nijmegen. Legerplaats en stad in het achterland van de Romeinse limes is veel méér dan een opsomming van deze verschillende bevindingen. Het geeft een totaalvisie op de ontwikkeling van de stad, waarbij de ruimtelijke ontwikkeling van even groot belang is als de chronologie. 'Romeins Nijmegen' is immers niet beperkt tot één lokatie, maar is een complex van verschillende burgerlijke en militaire nederzettingen in een groot gebied. Zelfs enkele Bataafse plattelandsdorpjes vallen nog binnen de gemeentegrenzen (met dank aan de Waalsprong). Ook weet het boek ons te verblijden met enkele belangrijke nieuwigheden. Zo zijn - eindelijk - de voornaamste bevindingen over de stad Ulpia op schrift gesteld, als ook de eerste resultaten van het graven naar Bataven in het Waalspronggebied. Enkele theorieën zijn flink aangescherpt, zoals de hypothese dat de door Tacirus genoemde plaatsen Oppidum Batavorum en Batavodurum twee verschillende nederzettingen zijn. Het Oppidum Batavorum is volgens de auteurs een puur Romeinse nederzetting, gelegen rond het Valkhof en door Julius Civilis in brand gestoken, terwijl Batavodurum verwijst naar een inheems heiligdom op de plek van de latere stad Ulpia Noviomagus in het huidige Nijmegen-West. Een andere verdienste van het boek is dat eindelijk het archeologische gat van de vroege Middeleeuwen gedicht kon worden, zodat met zekerheid continue bewoning is aangetoond - en gelokaliseerd! - vanaf de Ijzertijd tot nu. De samenwerking tussen de auteurs heeft, zoals gezegd, ook een mindere kant. Door de taart netjes op te delen heeft het boek een fragmentarisch karakter gekregen, waarbij de kwaliteit van de bijdragen soms sterk verschilt. Ook wordt in sommige hoofdstukken naar mijn smaak teveel aandacht besteed aan opgravingen uit het verleden. Die ruimte en energie had beter besteed kunnen worden aan meer relevante zaken. Voorts lijken de auteurs er niet goed in te slagen om een juiste toonzetting te vinden die zowel de archeoloog als de liefhebber weet te bekoren. Puur wetenschappelijke feiten hebben nauwelijks een plek kunnen vinden in het boek. Voetnoten zijn bewust achterwege gelaten en het aantal 268 profielen, kaartjes, vondstekeningen, tabellen etc. is magertjes, zeker waar het gaat om de meest recente opgravingen. Maar ook de leek wordt niet echt verwend: de fascinerende wereld van de Romeinen komt maar moeizaam tot leven. Misschien is het niet eerlijk om het boek te vergelijken met standaardwerken als De Romeinen in Nederland van Van Es en De Romeinen tussen Rijn en Maas van Tilmann Bechert. Maar toch blijft het gevoel knagen van een gemiste kans. Want Nijmegen verenigt, zeker met het omliggend gebied, alle aspecten van de Romeinse geschiedenis van ons land. Dat neemt niet weg dat Nijmegen. Legerplaats en stad in het achterland van de Romeinse limes toch een bijzonder leesbaar, boeiend en informatief handboek is. En onmisbaar voor iedereen die zich ook maar een beetje interesseert voor de Romeinse geschiedenis. Paul van der Heijden. (Westerheem 2000, p. 268).

      Harry van Enckevort & Jan Thijssen - Graven op Mariënburg. Archeologisch onderzoek in het centrum van Nijmegen. Gemeente Nijmegen, Archeologische Berichten Nijmegen 4. 48 pp.
      De afgelopen twee jaar is een flink deel van de Nijmeegse binnenstad op de schop gegaan. Met het ambitieuze plan 'Centrum 2000' probeert de gemeente de stedebouwkundige littekens van de Tweede Wereldoorlog enigszins weg te poetsen. Uiteraard was de sectie archeologie van de gemeente er als de kippen bij om de van vondsten uitpuilende grond een waardig onderzoek te gunnen. Hot spot van het onderzoek was het Mariënburg, een plein rond de gelijknamige vijftiende eeuwse kapel die wonderwel gespaard is gebleven van oorlogsgeweld en traditionele, stedelijke sloopzucht. Het terrein bleek het zuidwestelijke puntje te herbergen van de vroeg-Romeinse nederzetting Oppidum Batavodurum. Deze reeds door Tacitus genoemde plaats werd tijdens de Bataafse Opstand in 69-70 na Chr. in de as gelegd en niet herbouwd. In de laat- Romeinse tijd lag op het Mariënburg een grafveld, dat zeker tot in de zevende eeuw is gebruikt. Deze functie werd daarna overgenomen door het terrein rond de eerste christelijke kerk op het Valkhof. Hiermee is ook voor het eerst onomstotelijk bewezen dat Nijmegen sinds de Romeinse tijd continu bewoond is geweest. Na de bouw van een klooster in de vijftiende eeuw (inclusief voornoemde kapel) werd het terrein opnieuw in gebruik genomen als grafveld. Dit kerkhof is ook na de de annexatie en opheffing van het klooster door de protestanten (in 1591) in gebruik gebleven. Archeologen troffen er diverse massagraven aan, mogelijk daterend uit periodes van pest of andersoortige ellende. Eén van de ongelukkigen uit een massagraf rond 1800 had een beurs bij zich met daarin dertig zilverlingen - wat aanleiding was voor talrijke speculaties over Judas-achtige taferelen. Graven op Mariënburg is een aardig boekje dat de eerste opgravingsresultaten voor een groter publiek inzichtelijk maakt. Een grote verdienste is dat deze resultaten meteen in een breder historisch verband worden geplaatst. Paradoxaal genoeg is dat echter ook het manco van het boek. De auteurs willen teveel zeggen in te weinig pagina's. Niet alleen de resultaten van de opgravingen op het Mariënburg zijn beschreven, ook alle voorgaande archeologische onderzoeken in de binnenstad van Nijmegen passeren de revue. Het Mariënburg lijkt daarmee niet het hoofdonderwerp te zijn, maar meer een aanleiding om de nieuwste theorieën te ontvouwen over de bewoningsgeschiedenis van Nijmegen. Dat is zeker een uiterst interessant thema, maar het boek ontbeert de kracht, ruimte en (visuele) middelen om dat werkelijk inzichtelijk te maken. Het zwaartepunt van het boek ligt duidelijk op de vroege geschiedenis. Dat zet latere periodes helaas teveel in de schaduw. Wat er verder met het Mariënburg is gebeurd komen we eigenlijk nauwelijks te weten. Ook hier wreekt zich het gebrek aan kaartmateriaal, terwijl er toch talloze oude stadsplattegronden voorhanden zijn. Erg aardig tenslotte is een bijdrage van Cees Brok. Enkele verwrongen stalen onderdelen op het Mariënburg bleken na bestudering afkomstig van een aldaar ontploft geallieerd amfibievoertuig uit WO II. Door archiefsrudie kon een directe relatie gelegd worden met ooggetuigenverklaringen en zelfs een - vage - foto van het brandende gevaarte. Deze mini-ramp vaagde de helft van het plein weg. Triest natuurlijk, maar het heeft uiteindelijk nog wel een aardig verhaal opgeleverd. Paul van der Heijden. (Westerheem 2000, p.269)

      Mathé Daniels: Daniels. Archivaris, Archeoloog, Nijmegenaar. 248 pp.
      In deze biografie wordt een portret geschetst van Mathé Daniels (1877-1952) door zijn gelijknamige achterneef. Daniels heeft zich, als gemeentearchivaris van Nijmegen, onsterfelijk gemaakt voor de archeologie.
      Met een scherp observatievermogen keek hij - voornamelijk in zijn vrije tijd - mee over de schouders van arbeiders die bezig waren met de grootschalige stadsuitbreidingen aan het begin van de 20e eeuw. Reconstructietekening van een Gallo-Romeinse tempel op basis van gevonden sporen in rioolsleuven in het nieuwe stadsdeel Nijmegen-West (uit besproken boek). Nauwkeurig beschreef hij wat er aan Romeinsch materiaal uit de bouwputten naar boven werd gehaald. In die tijd was er nog absoluut geen sprake van systematisch archeologisch onderzoek. De aantekeningen van Daniels (postuum uitgebracht in 1955 onder de titel Noviomagus Romeins Nijmegen) gelden daarom als één van de belangrijkste bronnen van kennis over het Romeinse verleden van deze stad. Zo is hij de 'ontdekker' van het legioenskamp in Nijmegen-Oost en de stad Ulpia Noviomagus in Nijmegen-West. Daniels was een bescheiden, maar ook zeer stug persoon, die regelmatig met anderen in aanvaring kwam. Desondanks werden zijn hartstochtelijke inzet voor het Nijmeegse verleden en nauwkeurige observaties door alle contemporaine archeologen (zoals Brunsting, Holwerda, Byvanck en Braat) hogelijk gewaardeerd. De ontmoetingen en correspondentie met deze archeologen komen uitgebreid aan bod. In 1942 roemt Byvanck: "Uw verhandelingen behooren zonder eenigen twijfel tot het beste wat over den Romeinschen Tijd is gepubliceerd." Uiterst vermakelijk is het gekrakeel tussen de geleerde heren over specifieke Nijmeegse kwesties, zoals de locatie van het Oppidum Batavorum. Ook het gesol met de oudheidkundige collectie van de gemeente, als tegenhanger van Museum Kam, doet achteraf gezien kneuterig aan. Dat maakt deze biografie, hoewel af en toe wat rommelig geschreven, ook zo bijzonder: het geeft een unieke kijk in de gemeentelijke en archeologische wereld in de eerste helft van de twintigste eeuw. Paul van der Heijden. (Westerheem 2001, p.87).
      Paul van der Heijden (redacteur van Westerheem) verwijst hier naar de boeken van M.P.M.Daniels en van A.W.Byvack. Ik vraag me af of hij die ooit zorgvuldig gelezen heeft. Hij zou dan immers tot een aantal andere conclusies komen met betrekking tot Romeins Nederland en Romeins Nijmegen. De twijfel die beiden in hun boeken uitspraken, waren voor Albert Delahaye mede de aanleiding om de geschiedenis van Nijmegen aan een kritisch onderzoek te onderwerpen. Ik verwijs graag naar enkele citaten van beiden. Van hun onzekerheid maakt Van der Heijden zonder verdere bewijsvoering, gewoon zekerheden.

      Nijmeegs Katern, jrg 15 nr. 3, juni 2001. In dit twee-en-een-half-maandelijkse periodiek van de Nijmeegse heemkundevereniging Numaga een artikel van Harry van Enckevort over de opgraving aan de Vlaamse Gas (pp. 2-9). Hier werden, tot grote verbazing van de archeologen, resten gevonden van bebouwing uit de Romeinse tijd. Twee houten kelders en paalgaten geven reden om te geloven, dat hier in de 2e eeuw een strook met smalle en lange huizen ('Striphouses' of'Streifenhaüser') lag. Dat is heel vreemd, want deze plek ligt een behoorlijk eind buiten de muren van de stad Ulpia Noviomagus. Paul van der Heijden. (Westerheem 2001, p.184).

      Het Batavodurum van voor 70 is als hoofdplaats van de Bataafse civitas moeilijk op een lijn te stellen met de zich na 70 in de vlakte niet ver van de castra ontwikkelende burgerlijke nederzetting, althans niet voor de tijd van Domitianus of Traianus. Van het gebied van de civitas is niet alleen het terrein van de legerplaats, maar ook een noodzakelijk daarbij behorend territorium78 afgesneden, dat rechtstreeks onder militair beheer kwam te staan en vooral dienst moest doen om in de primaire behoeften aan levensmiddelen en grondstoffen van het legioen te voorzien. Op dit territorium moeten zich ook de z.g. canabae legionis™ bevonden hebben, d.i. de nauw met het legioen verbonden nederzetting waarin o.a. handwerkslieden, herbergiers, veteranen, kleinhandelaren en vooral groothandelaren een rol vervulden. (J.E.Bogaers. bROB 1960/1961, p.275).

      Jaarboek Numaga, jaargang 17, 2000. In dit jaarboek van de Nijmeegse heemkundevereniging Numaga een belangrijke bijdrage van Jan-Kees Haalebos onder de titel 'Mosterd na de maaltijd. Een vergeten jubileum: Traianus en het jaar 98 na Chr.' (p. 8-42).
      In een gloedvol betoog koppelt hij de vondst van een militair diploma in Elst aan het tijdstip waarop Romeins Nijmegen de stadsrechten heeft verkregen. Het militaire diploma is uitzonderlijk, omdat er een lijst op voorkomt van hulptroepen die op dat moment (in 98 na Chr.) in Nedergermanië gestationeerd waren. Opmerkelijk genoeg zijn er in de lijst veel meer namen van legereenheden vermeld dan tot nu toe bekend waren. Bovendien lijkt het moment van uitreiking van dit diploma niet geheel toevallig. Soldaten kregen zo'n diploma bij het afzwaaien na pakweg 25 jaar en het lijkt er op dat in het jaar 98 dat bij een hele lichting tegelijk is gebeurd. Het ligt in de lijn van verwachtingen dat de toenmalige keizer (Traianus) de gelegenheid heeft aangegrepen om deze veteranen een woonplek in een stedelijke nederzetting aan te bieden. Dat is althans ook gebeurd in de grote buurstad van Nijmegen, Colonia Ulpia Traiana (Xanten), die net als Nijmegen de familienaam van Traianus (Ulpius) draagt. Sinds de vondst van vijf mijlpalen bij Den Haag weten we dat de enige andere stad in Nederland (Voorburg - oftewel Municipium Aelium Cananefatium Forum Hadrianum) waarschijnlijk stadsrechten kreeg ten tijde van Traianus' opvolger Hadrianus. Omdat het ondenkbaar is dat het veel kleinere Voorburg eerder stadsrechten heeft gekregen dan Nijmegen, zal de stadsverheffing van Nijmegen tot Municipium Ulpia Noviomagus Batavorum hoogstwaarschijnlijk hebben plaatsgevonden in of kort na datzelfde jaar 98. En dat is een bevestiging wat we eigenlijk allemaal al wisten: Nijmegen is de oudste stad van Nederland. Paul van der Heijden. (Westerheem 2001, p. 33).
      Hier zie je, wat men een schoolvoorbeeld noemt, hoe men in Nijmegen (Paul van der Heijden in een Nijmegenaar) geschiedenis samenstelt. Met woorden als 'lijkt', 'in de llijn van verwachingen', 'waarschijnlijk', 'ondenkbaar is' en 'hoogstwaarschijnlijk' creëert men een eigen geschiedenis. Als Voorburg eerder stadsrechten heeft gekregen is Voorburg dus de oudste stad! Overigens is het Municipium Aelium Cananefatium dat Voorburg zou zijn een nooit bewezen bedenksel van Boagaers. Blijft nog de vraag of Romeins Nijmegen groter was dan Romeins Nijmegen. Als men op de Peutingerkaart kijkt waar Van der Heijden zo graag naar verwijst, heeft Nijmegen slechts een dubbele stadspoort en Voorburg een veel groter badhuis (tenminste volgens de opvatting dat het vignet van het badhuis bij Foro Adriani hoort). En dan de veronderstelling dat de Bataven van de Romeinen een woonplek kregen aangeboden die een Romeinse naam kreeg en een Romeins stratenpatroon. De Bateven woonden toch in de Betuwe in grote boerderijen?

      Temidden van deze indrukwekkende hoeveelheid stadsgeschiedenis prijkt ook een flink artikel over Nijmegen. Harry van Enckevort en Jan Thijssen schetsen daarin de ontstaansgeschiedenis van de Romeinse stad. Centraal in hun betoog staat de opvallende theorie dat er waarschijnlijk twee nederzettingskernen zijn geweest. Dat zou ook de door Tacitus gezaaide verwarring verklaren: in zijn Historiën spreekt hij namelijk zowel over Oppidum Batavorum als Batavodurum. Volgens de klassieke theorie zou hier hetzelfde plaatsje mee bedoeld zijn. De auteurs menen nu dat de naam Oppidum Batavorum slaat op de planmatig aangelegde, Romeinse nederzetting rond het Valkhof die tijdens de Bataafse opstand door rebellenleider Julius Civilis in brand is gestoken. Batavodurum is een voor-Romeins, inheems-Bataafs dorp in Nijmegen-west. Na het platbranden van Oppidum Batavorum (waarvan ook archeologisch bewijs is geleverd) concentreerden de bouwactiviteiten zich voortaan op Nijmegen-west, waar de oorspronkelijke nederzetting een meer planmatig aanzien kreeg en zich langs de uitvalswegen uitbreidde. Gezien de vele ambachtelijke activiteiten (pottenbakkerijen, slachterijen etc.) zal Nijmegen in die tijd voornamelijk een zelfvoorzienende, regionale functie (voor het Bataafse gebied?) hebben gehad. Rond het jaar 100 schonk keizer Traianus de nederzetting stadsrechten en mogen we met enige eerbied spreken van Municipium Ulpia Noviomagus Batavorum. De stad werd omgracht en de vroegere ambachtswijk werd platgegooid ten faveure van grote bouwwerken, zoals villa's, een tempelcomplex en een enorm badgebouw. De ontwikkeling van houtnaar steenbouw in de gewone huizen verliep echter niet zo drastisch. Onderzoek heeft aangetoond dat dit een geleidelijk proces van vele tientallen jaren is geweest. Toch kunnen we spreken van een enorme omslag: de nederzetting veranderde binnen korte tijd van een centrum voor regionale productie naar een echte stad met nadruk op handel en consumptie. De meeste ideeën in het artikel zijn reeds bekend uit andere publicaties, maar nooit eerder stond het zo helder en compleet op een rijtje. Bovendien maken de auteurs gebruik van nieuwe, nog ongepubliceerde opgravingsresultaten. Helaas worden ondersteunende plattegronden van de stad in zijn verschillende ontwikkelingsfasen en van de besproken ambachtshuizen node gemist. Wie zich voor de materie interesseert, kan zijn hart ophalen aan alle overige artikelen. Grote waarde van het boek is dat het de Romeinse stad benadert als een fenomeen en niet als een lokale toevalligheid. Zo kunnen we 'onze' Romeinse stad eindelijk eens in perspectief bekijken en concluderen dat er opvallende parallellen zijn te trekken met andere steden. En daarmee is het gelijk jammer dat de enige andere Romeinse stad van Nederland, Forum Hadriani (Voorburg), geen aandacht heeft gekregen. Maar ja, daar was in de eerste eeuw ook nog niet zoveel te doen... (Westerheem 2002, p.35).


      Lees het boek "De Ware Kijk Op" voor al deze en andere teksten en oordeel zelf!

  • Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.