Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |
Lachen als een boer met kiespijn is wat men in Nijmegen doet. Het is immers erg pijnlijk wat Albert Delahaye heeft aangetoond.![]() Lees meer over onnozele opmerkingen van Bogaers. ![]() Reacties van Bogaers toen een journalist hem telefonisch benaderde. ![]() Niemand? Delahaye kreeg en krijgt steeds meer gelijk , zelfs van Bogaers! Blijkbaar heeft hij dat zelf niet begrepen. Hoe deskundig ben je dan? De 'geleerde heren' waren het onderling ook niet altijd eens met elkaar. Zie bij oneens en bij wetenschap. Voor geen halve cent krediet? In welke tijd leeft Bogaers? De halve cent is in 1948 afgeschaft. Geen krediet? Krediet is een lening die op termijn moet worden terugbetaald. En die termijn is momenteel aan de orde, immers Delahaye krijgt steeds meer gelijk (zie daar). Lees ook in dit hoofdstuk wat Bogaers zo allemaal beweert en op welke bewijzen die beweringen gebaseerd zijn! Het zijn slechts gissingen! Prof. dr. J.E.A.T. Bogaers kwalificeerde de opvattingen van Albert Delahaye ooit als "klinkklare kletspraat" en noemde Albert Delahaye "een heel ernstig ziektegeval" (zie quote hierboven). Tot een genuanceerder verweer kwam hij niet. Van de Romeinse Renus de Waal maken en van de Vahalis de Maas wat Bogaers deed, dat is pas "klinkklare kletspraat". ![]() De jonge Bogaers die ook nog veel moest leren. En dan maakt Bogaers van de Waal meteen ook maar de noordgrens van het Romeinse Rijk! Zie ROB bericht XVIII-1968. Wie vertelt hier nu "klinkklare kletspraat"? Het geeft wel aan dat ook Bogaers er van overtuigd was dat de teksten over de Renus niet op de Nederlandse Rijn pasten. Dat zag hij dus zeker juist. Bogaers wordt te vaak beschouwd als een autoriteit op het gebied van Romeinse inscripties. Aan die deskundigheid kan stevig getwijfeld worden nu gebleken is dat hij daarbij onmiskenbaar fouten heeft gemaakt. Zie de voorbeelden de tempels van Nehalennia en in het Bronnenboek van Nijmegen. ![]() De oude professor Bogaers die alles beter wist. Op de z.g. deskundigheid van Bogaers is heel wat af te dingen. Verschillende van zijn opvattingen zijn inmiddels achterhaald of als onjuist gekwalificeerd. Te denken valt aan: De uitleg die prof.dr.J.E. Bogaers aan de Peutingerkaart geeft, is eveneens als "klinkklare kletspraat" te kwalificeren. Zie het artikel van Bogaers over Castra Herculis. Je kunt echt van "kletspraat" spreken bij het lezen van dit artikel en van verbazing, als de Winkler Prins van 1977 de opvatting Castra Herculis is Druten, op gezag van Bogaers klakkeloos overneemt. Is dit wetenschap of gewoon "klinkklare kletspraat"? Momenteel houdt geen enkele historicus deze opvatting van Bogaers nog voor juist. In een artikel in Westerheem uit 2001 wordt Bogaers door Paul van der Heijden eigenzinnig genoemd. Eigenzinnig is je eigen zin volhouden, tegen waarschuwingen van anderen in (Van Dale). Je kunt het ook gewoon eigenwijs noemen. Bogaers interpreteert de Romeinse plaatsen en die van de Peutingerkaart als volgt (Westerheem 1974, p.324): Eremelo=onbekende legerplaats??, Katwijk = Brittenburg, Lugdunum = Valkenburg dorp (Z.H.), Leiden?Roomburg = Matilo, Alphena/d Rijn=Albaniana, Zwammerdam = Nigrum Pullum, Woerden =Laurum, Vleuten / de Meern =??, Utrecht = Trajectum, Bunnik?Vechten= Fectio, Wijk bij Duurstede = Levefanum, Maurik = Mannaricium, Kesteren = Carvo, Druten = Castra Herculis, Huissen =??, Rossum = Grinnes, Nijmegen = Noviomagus, Heumen/Heumensoord =??, Cuyk = Ceuclum, Herwen en Aerdt =??, de Byland = Carvium, Grubbenvorst/Lottum = ?? Liefst 8 vraagtekens op 20 plaatsnamen. En van zijn opgravingen is veel niet eens door hem uitgewerkt, zoals van de opgraving van het badhuis in Heerlen. Blijkbaar trekt hij erg voorbarige conclusies. Opvalend is dat Bogaers in veel publicaties ook niet meer genoemd wordt. Zijn de opvattingen van Bogaers inmiddels achterhaald? En dat durft Bogaers de publicaties van Albert Delahaye "schokkend, zeer vreemd en volstrekt onaanvaardbaar" te noemen. Bogaers had zijn eigen artikelen eens wat beter moeten lezen. Dan zou hij begrepen hebben wat "vreemd" en "volstrekt onaanvaardbaar" eigenlijk inhoudt. De twijfel die Delahaye ten aanzien van een aantal traditionele opvattingen had, had Bogaers eveneens. In het NRC-handelsblad van 2 juli 1996 sprak Bogaers zijn twijfel uit over de 'vondst' van de gracht van Corbulo. Die was immers al ontdekt in 1962 en in 1991. Toen in 1996 werd gemeld dat de Romeinse gracht van Corbulo was gevonden, vroeg Bogaers zich af "Hoe vaak nog?" Daarmee sprak hij zijn twijfel uit over de laatste vondst en de publicaties daarover. ![]() Bogaers stelde eens: "Delahaye is Vermaning niet. Dat is toen een heel slechte, onfatsoenlijke kwestie geweest. Ik sta achter Vermaning, maar deze Delahaye? Die daast maar door, die gaat z'n gang maar." Dat zich met Delahaye nog een slechtere en nog onfatsoenlijkere kwestie heeft voorgedaan, vermeldt Bogaers wijzelijk niet. Bogaers was namelijk zelf een van de onfatsoenlijkste bestrijders van alles wat Delahaye naar voren bracht. Als je iemand een ernstig ziektegeval noemt en een doordrammer, ga je toch echt niet integer en wetenschappelijk te werk. Bogaers begreep maar al te goed dat als Delahaye gelijk heeft, hij als wetenschapper had afgedaan. Maar hoe liep het af met Vermaning? Vondsten Tjerk Vermaning vals: AD/AC. 14-12-2004. Bogaers ging hier dus af als archeoloog: De vondsten van Vermaning bleken vals en Bogaers had ongelijk met zijn opvatting dat de vondsten van Vermaning echt waren. De vraag is of Bogaers de vondsten ooit zelf onderzocht had of dat hij slechts anderen napraatte wat doorgaans zijn 'wetenschappelijk werk' was. En 14 jaar hierna neemt ook het Drents Museum eindelijk stelling: de grote Neanderthaler-vondsten van Tjerk Vermaning zijn vervalsingen. Zie bij Archeologie magazine. Hier krijgt Bogaers dus weer eens (zoals wel vaker gebeurd is) ongelijk en wel van de kenners! Met deze LINK verwijzen we naar enkele "wetenschappelijke" uitspraken van Bogaers. Bogaers, de voorzitter van de Club van Nijmegen meende ook dat er in heel Nederland niemand is die Delahaye ook maar voor een halve cent krediet zou geven. En dat terwijl hij zelf het gelijk van Delahaye regelmatig bevestigt in eigen uitspraken, alleen dat nooit openlijk heeft toegegeven. Zie bij de vele citaten, waaruit steeds het gelijk van Albert Delahaye blijkt. En dan heeft Bogaers de mond vol over de zogenaamde "niet wetenschappelijke werk" van Delahaye. ![]() Ingezonden reactie van een lezer op de opvatting van Bogaers ten aanzien van het verhaal van Delahaye in het Katholiek Nieuwsblad van 14 juni 1985. Volgens dr.P.Leupen heeft Bogaers de boeken van Delahaye wel degelijk gelezen, dus van onwetendheid van de argumentatie van Delahaye kan niet gesproken worden. Misschien was het verstandiger geweest van Bogaers dat hij de boeken van Albert Delahaye eens grondig bestudeerd zou hebben en ook vernomen had hoe andere historici erover dachten. Ik kan de lezer nu slechts verwijzen naar de vele Citaten die alle onverkort het gelijk van Delahaye aantonen en waar (LET OP) er ook enkele van Bogaers zelf tussen staan. Hoezo "klinkklare kletspraat" en hoezo kreeg Delahaye "geen krediet"? Als een van de samenstellers van het Bronnenboek van Nijmegen, heeft Bogaers zijn "deskundigheid" te grabbel gegooid. Alle fouten in dat Bronnenboek staan ook op zijn conto. Het Bronnenboek kwam er mede, om "voor eens en altijd van de dooddoeners van Delahaye af te zijn". In 1982 schreef Bogaers samen met Leupen nog een artikel in Numaga (Jaargang XXIX nr.3-4) met de titel 'Nijmegen en de dooddoeners van Delahaye' om het Bronnenboek en hun standpunten te redden. Het heeft niet mogen baten. Lees meer over het artikel en de dooddoeners. Het Bronnenboek kan gekwalificeerd worden als broddelwerk en bevestigt op alle fronten het gelijk van Albert Delahaye. Lees meer over het Bronnenboek, waarvan de titel dan ook beter het Broddelboek had moeten zijn. Bogaers is met zijn goedkeuring van het Bronnenboek, ook mede verantwoordelijk voor de fouten en blunders in dit boek. In zijn artikel over "De dooddoeners van Delahaye" probeert Bogaers (samen met P.Leupen) de deskundigheid van Albert Delahaye onderuit te halen. Hij vindt het een "zeer afmattende bezigheid" om de opvattingen van Delahaye te weerleggen. Die "afmattende bezigheid" noemen wij wetenschappelijke discussie, waarbij iedereen moet bewijzen wat hij beweert. En dat bewijzen is Bogaers nog steeds niet gelukt. Ook alle vooringenomen standpunten moeten dan opnieuw bewezen worden. Blijkbaar hebben Bogaers (en Leupen en andere historici) nog steeds niet begrepen dat niet alleen Nijmegen als Noviomagus ter discussie staat, maar ook heel Germania en de rest van de geschiedenis vanaf de Romeinse tijd. De argumentatie van Bogaers gaat nog steeds uit van de "zekerheden" dat de Renus de Duits/Nederlandse Rijn is en Novaesium de plaats Neuss zou zijn. Bogaers begrijpt nog steeds niet dat dat juist eerst bewezen moet worden. En die bewijzen ontbreken tot heden. Want is Novaesium wel Neuss, of is het Nouvoin-sur-Meuse, zoals Delahaye beweert? Het is precies dezelfde discussie als met de naam Noviomagus. Was dat Nijmegen of Noyon? Ook in zijn argumentatie ten aanzien van Noviomagus gaat Bogaers mank. Bogaers stelt: "Welke plaats kan anders bedoeld worden aan de rivier de Waal die het eiland van de Bataven in het zuiden voorbijstroomt?" Bogaers begrijpt dus nog steeds niet dat dan eerst bewezen moet worden dat met Patabus of Vahalis de Waal bedoeld wordt, en met Insula Batavorum de Betuwe. Eenzelfde "probleem" doet zich voor rondom Cuijk. Dat er Romeinse overblijfselen gevonden zijn, doet hier niet ter zake. Maar wat was de naam van die Romeinse plaats? Was Cuijk het Ceuclum ( of Cevelum) op de Peutingerkaart? In de Nederlandse opvatting wordt er Ceuclum gelezen, om er vooral Cuijk, een moderne naam, van te kunnen maken. Of was het Cevelum toch Chevilly? En nu komt het. Volgens de opvatting van Bogaers zelf heette Romeins Cuijk niet Ceuclum, maar zeer waarschijnlijk in werkelijkheid Ceudiacum. Zie (J.E.Bogaers). Hiermee wijkt Bogaers af van de Nederlandse traditie. Cevelum -want dat staat er- op de Peutingerkaart is dan niet de Nederlandse plaats Cuijk. Het Romeinse Cuijk droeg volgens Bogaers de naam Ceudiacum, wat een emendatie was van B.H.Stolte, die het in Ceudiaco 'verbeterde' (Brabantia, VI, 1957). En laat nu de Gemeente Cuijk het zelf over Cevelum hebben. Ook enkele verenigingen en bedrijven in Cuijk noemen zich "Cevelum". Op de website van de historische cartografie lees je ook Cevelum. Waar heeft Bogaers het dan over met zijn Ceuclum? De man spreekt zichzelf tegen met Ceudiacum.? Waarop deze these van Bogaers gebaseerd is blijft een raadsel. En als je dan toch wat Romeinse namen aan het uitdelen bent, kun je je eigen dorp (geboorteplaats van Bogaers) toch niet overslaan. Ook D.P. Blok doet ten aanzien van zijn woonplaats Nederhorst den Berg hetzelfde door er het etiket Attingahem op te plakken. Ook hier weer zonder enig bewijs. Het is tekenend voor de historisch geografische deskundigheid in Nederland. En dan heeft Bogaers het over de ondeskundige kletspraat van Delahaye! Opvallend blijft dat de argumentatie van de oversteekplaats en de gevonden Romeinse brug over de Maas, wat men (Bogaers e.a.) bij Cuijk gebruikt om aan te tonen dat Cuijk op de Peutingerkaart zou staan, bij Nijmegen wordt verzwegen. Daar moet tussen Nijmegen en Arnhem (Castra Herculis?) toch de Waal overgestoken worden? Maar over het gemis van een oversteekplaats bij Nijmegen lees je niets. Uitvergroting van de naam ![]() Is de derde letter van deze naam een u of een v? Is de 4e letter een c of een e? Zie verdere details bij Cuijk, waar ook een vergelijking met andere namen op de Peutingerkaart wordt gemaakt. De vondst van enkele palen in de Maas bij Cuijk leidt bij Bogaers tot de volgende "wetenschappelijke" opvatting. "Deze palen kunnen o.a. op grond van het niveauverschil, bezwaarlijk overblijfselen zijn van de laat-Romeinse wal. De kans bestaat dat ze behoord hebben tot een constructie van een Romeinse brug, maar het is ook heel goed mogelijk dat ze uit veel later tijd dateren en deel hebben uitgemaakt van een beschoeiing." (Bron: J.E.Bogaers). Wat voor een wetenschappelijk betoog krijgen we hier voorgeschoteld? Volgens Bogaers was Castra Herculis van de Peutingerkaart de plaats Druten aan de Waal. Dat betoog steunt op de aanname, zoals Bogaers het letterlijk uitdrukt, dat de Vahalis de Maas is en de Renus de Waal. Zo kun je natuurlijk alles rechtpraten wat krom is. En dan vindt Bogaers dat Delahaye "klinkklare kletspraat" verkoopt. Van de Renus de Waal maken en van de Vahalis de Maas, dat is pas "klinkklare kletspraat". Wat Bogaers wel nog opmerkt is dat er in Druten nooit iets Romeins gevonden is. Waar sta je dan met je opvatting? Uit het hele betoog van Bogaers blijkt ook glashelder dat de traditionele opvattingen gewoon niet passen in het Nederlandse landschap. Slechts door met alles te schuiven of bronnen onjuist overgeleverd te verklaren is het met hangen en wurgen enigszins passend te maken. ![]() Bogaers geeft regelmatig kritiek op artikelen van anderen met een ingezonden brief. Zie voorbeeld over Corbulo hiernaast. Vaak noteert hij onder die brief zijn woonadres in Nijmegen: Berg en Dalseweg 150. Alsof een Nijmegenaar meer kennis van de plaatselijke geschiedenis heeft dan een 'buitenstaander'. Zijn woning ter plaatse droeg en draagt nog de naam: NOVA CASTRA. Vertaald is dat: NIEUW KAMP. Castra betekent hier in elk geval niet 'kasteel' of '(woon-)plaats' of 'fort', maar kamp of legerplaats. Wat hij met die naam bedoelde zal altijd wel een vraag blijven. Het is een naam die vergelijkbaar is met die op zoveel woningen van bewoners die geen of nauwelijks Latijn kennen, zoals 'Carpe diem' (pluk de dag), waarbij de vraag blijft 'wat er dan geplukt moet worden?' Wat in elk geval wel duidelijk is als je deze woning bekijkt, dat professoren veel en misschien wel teveel salaris ontvingen/ontvangen. Een gewone archivaris kan zich een dergelijk 'kasteel' niet permiteren. Momenteel is het ook geen woonhuis meer, maar is er een bedrijf in gevestigd die de naam wel gehandhaafd heeft. ![]() Bogaers bij een opgraving in zijn geboortedorp Cuijk, waarvoor hij de naam Ceuclum handhaafde, maar de plaats zou volgens Schonfeld (1917, 174), Cudiaco, volgens Gysseling (1960, s.v. Kuik) Ceucium en volgens Stolte (1963, 95) Ceudiaco, -cum hebben geheten. ![]() De OFFICIER VAN JUSTITIE van het Arrondisement Arnhem waartoe ook Nijmegen behoort, wilde de rechtzaak niet voor de rechtbank brengen. Hij seponeerde de rechtzaak als een "uit de hand gelopen discussie". In hoeverre hier sprake is geweest van "klassejustitie" is momenteel nog steeds de vraag. Er zijn immers om minder belangwekkende zaken rechtzaken gevoerd. Het ging hier om wetenschappelijk bedrog en valsheid in geschrifte van enkele door de overheid betaalde personen en instanties en wel van de afdeling Middeleeuwse geschiedenis van de Universiteiten van Amsterdam en Nijmegen. Blijkbaar kunnen wetenschappers zich meer veroorloven dan gewone burgers. Bedriegen en liegen zijn blijkbaar in wetenschappelijke kring toegestaan. Het was in feite een grofheid en een belediging, dit advies van een rechtskundigfunktionaris, die de aanklacht van een misdrijf ontvangen had en geen beklag over een centenkwestie, waarbij de eer en prestige als wetenschapper in het geding zijn. Deze Officier van Justitie meende deze zaak te kunnen seponeren met het advies dat Delahaye, wanneer hij zich benadeeld voelde, dan maar een civiele vordering moest instellen. Een aanklacht tegen Prof. Bogaers, die de vlotste lastertong heeft, werd dus door de Officier van Justitie te Arnhem geseponeerd met de lakonieke overweging, dat het volgens hem “een uit de hand gelopen diskussie was” , een vrijbrief derhalve voorlasteraars en een totale miskenning van een der fundamenteelste regels van wetenschappelijke integriteit, dat een wetenschapper en zeker een in een openbaar ambt gestelde professor zo’n diskussie niet uit de hand mag laten lopen. Delahaye meende, dat het gaat over een hoogst belangrijk vraagstuk, en we niet op de vismarkt staan om elkaar van alles toe te roepen. Geef je Bogaers een koekje van eigen deeg, dan gaat hij de martelaar uithangen, en ook de hypocriet door te schrijven dat Delahaye hem beledigd heeft, terwijl hijzelf daarmee al jaren op de meest onfatsoenlijke wijze bezig is. Maar het blijkt in Nederland moeilijk te zijn, een vervolging te doen instellen tegen een professor, iemand met een publieke functie, die ook betaald wordt met de belastingcenten van iedereen. |
De naam Ulpia Noviomagus (zie daar) voor Nijmegen is een bedenksel van J.E.Bogaers die bij zijn aanstelling in 1959 in Nijmegen blijkbaar even wat indruk wilde maken. Bogaers staat bekend als degene die nogal vaak op grond van aannames en eigen fantasie en zonder bewijsvoering tot wonderlijke opvattingen komt. Regelmatig moeten zijn opvattingen dan ook herzien worden.![]() In Het Bronnenboek van Nijmegen (zie daar), dat mede door zijn inbreng tot stand kwam, staan de nodige fouten en zelfs een aantal grove blunders. Dan kun je jezelf niet langer een deskundige noemen en commentaar hebben op de opvattingen van Albert Delahaye. Meerdere voorbeelden van onjuiste opvattingen van Bogaers vind je in Westerheem, KNOB en andere publicaties. Zie enkele voorbeelden hieronder: "Als aan de combinatie Grinnes-zuidelijke Waaloever niet te tornen valt, dan moet Grinnes hogerop aan de Waal of Linge gesitueerd worden, waardoor Bogaers' zuidelijke route op de tocht komt te staan". Letterlijk Citaat uit Westerheem. Daarmee komt de zogenaamde deskundigheid van Bogaers ook aardig op de tocht te staan. "De locatie van Castra Hercules in Driel (Bogaers, 1981) of Druten (Bogaers, 1968) kan als onzinnig beschouwd worden". Bron: Westerheem. De twee locaties van Bogaers geven al de "beweerde stelligheid" van zijn ongelijk aan. Tussen 1968 en 1981 is hij blijkbaar al van mening veranderd. Dat mag en kan, maar dan is de stellige afwijzing van de opvattingen van Delahaye ook geheel onzinnig. De 'Municipium hypothese' van Bogaers (zie bij Hans Wijffels), binnen de aangenomen opvattingen van die tijd een begrijpeliijke visie, heeft ook afgedaan! "De conclusie van Bogaers dat Ganuenta als de hoofdstad van de Frisiavones beschouwd kan worden, mag verruild worden voor de theorie dat het de stad der Marsaci zou betreffen". Bron: Westerheem,p.14. De locatie van Ganuenta van Bogaers kan dus van tafel, evenals veel van zijn andere opvattingen. ![]() Wat krijgt Albert Delahaye hier weer gloeiend gelijk! Ook in eigen uitspraken geeft Bogaers Delahaye regelmatig gelijk. Een uitspraak van dr J.E. Bogaers was: "Hier moet opgemerkt worden dat een van de grootste lacunes van de provinciale Romeinse archeologie in ons land wordt gevormd door de omstandigheid dat we nog steeds geen overzicht hebben van het totaal van het Romeinse verdedigingssysteem langs het Nederlands gedeelte van de Rijngrens. Dit geldt ook ten aanzien van de wegen die voor de noodzakelijke verbindingen moeten hebben gezorgd". Ofwel er is niets gevonden dat de traditionele opvattingen bevestigd. Ook hier had Delahaye weer gelijk. En dan had Bogaers zoveel commentaar op Delahaye om het 'kletspraat' te noemen. Bogaers verkondigt zelf kletspraat door zijn eigen opvattingen te ontkennen. ![]() ![]() Berichten uit 'De Gelderlander' van 18 juni en 23 mei 1985. Blijkbaar las Bogaers 'De Gelderlander' wel erg slectief. Juist aan de Waalkade zou Noviomagus gelegen hebben? In 1985 wist Bogaers al dat er toch minstens één deskundige (Sarfatij van de R.O.B.) aan de zijde van Delahaye stond. Naarmate de historische wetenschap vordert en men de opvattingen van Bogaers op juistheid gaat controleren, blijken die steeds vaker onjuist geweest te zijn. Bogaers heeft bij leven zijn opvattingen steeds als zaligmakend en als enig juist verkondigd. Hij alleen had er verstand van. Tegenspraak op zijn visie werd steevast afgedaan als 'ondeskundig' en 'amateuristisch' gebrabbel. Ook Albert Delahaye heeft van deze professor dokter menig sneer moeten slikken. Bogaers was de enige die de alles omvattende waarheid kende. Steeds vaker blijkt nu dat deze professor er gloeiend naast zat. Ook op zijn 'vertalingen' van Romeinse opschriften komen steeds meer aanmerkingen, maar zeker op zijn conclusies uit die opgravingen. En elke keer krijgt Albert Delahaye steeds meer niet een beetje, maar zelfs heel veel gelijk. ![]() Hij komt tot die conclusie omdat Plinius dit volk tussen het Helinium en het Flevum plaatst. Bogaers (maar ook Stolte) vraagt zich af 'waar de regio of civitas Frisiavorum en haar caput gelegen hebben'. Ook dit is dus een groot vraagteken. Bogaers kan daarmee dus niet overweg in de traditionele opvattingen en noemt het dan ook "in tal van opzichten een vreemde passage". Maar niet de passage is vreemd, maar de opvatting van Bogaers en Stolte. Bij hen is het Helinium de monding van de Maas en het Flevum de Zuiderzee. Maar daartussen woonden toch de Bataven en de Cananefaten? Volgens Bogaers woonden de Bataven behalve in de Betuwe ook nog tussen de Waal en de Maas en nog verder zuidwaarts in Noord-Brabant. En die kun je niet even opzij schuiven om er de Frisiavones te plaatsen. En Noord-Brabant was toch Toxandrië, waar de Texuandri woonden? En woonden daar volgens de traditionele opvattingen (zie o.a. bij W.van Es) dan niet eerder de Menapii? Dus schuift Bogaers beide volkeren een beetje op en propt de Frisiavones daar maar tussen. Het kaartje (zie hiernaast) geeft dat al aan, al noemt Bogaers het omzichtig nog de vermoedelijke woonplaats der volkeren en zet hij een vraagteken achter de Frisiavones. Maar dáár wonen de Frisiavones helemaal niet tússen Helinium en Flevum, verre van. Het vraagteken is er door Bogaers dan ook heel terecht gezet. Blijkbaar weet Bogaers ook zelf niet hoe het dan precies zit. En zo schrijft men (en Bogaers) dus geschiedenis. Zou Bogaers gewoon de opvattingen van Delahaye volgen, dan is er geen enkel probleem. Dan komen de Frisiavones netjes aan de kust van Vlaanderen te wonen, precies tussen het Flevum (=Almere bij St.Omaars) en het Helinium, een meer aan de Mosa (is de Moeze) bij Kortrijk waar plaatsen als Helchin en Hellebecq nog aan herinneren. Het Helinium is al spoedig nadat Plinius daarover schreef verzand. Bij latere schrijvers wordt dit meer niet meer genoemd. Transgressies?! Ook uit dit artikel van Bogaers spreekt slechts twijfel. Met veel vreemde beweringen houdt Bogaers ondanks alles toch vast aan de traditionele opvattingen. Het gebruik van woorden als vermoedelijk (9x), mogelijk (4x), waarschijnlijk (11x), schijnt (5x), wellicht (4x), wijzen op (5x), is te identificeren (3x) en aan te nemen (3x) geven al aan dat er helemaal niets zeker is in dit artikel van zo'n 5 bladzijden tekst. Tellen we het aantal keren dat er van twijfel sprake is (meer dan 50 keer), dan is het onthutsend te noemen. Dat is gemiddeld 10x twijfel per bladzijde. En dan hebben we 'zou kunnen zijn' of 'zou hebben' nog niet meegeteld. Ook bewoordingen als: veronderstellen, onbekend, suggereert, het ziet ernaar uit maken wel duidelijk dat er nog heel veel twijfel en onzekerheid bestaat over Romeins Nederland. Als Bogaers dan ook nog vermeldt dat de opsomming der volkeren langs de Renus bij Plinius 'moeilijk met elkaar in overstemming te brengen is' moet je toch gaan nadenken of je niet op de verkeerde plaats aan het zoeken bent. En dat zei Albert Delahaye ook al langer, maar dat vond Bogaers maar 'klinkklare kletspraat'.
![]() Over de voorgeschiedenis en tot stand komen van de Katholiek Universiteit van Nijmegen heeft dr.G.Pikkemaat een verhelderend hoofdstuk geschreven. Het komt er gewoon op neer dat de oprichting van een katholieke universiteit niet breed gedragen werd, ook niet onder de katholieken. Ook over de plaats waar die universiteit dan moest komen, Maastricht, Tilburg of 's-Hertogenbosch, is de nodige discussie geweest. Dat het Nijmegen werd, bleek tenslotte slechts om geld te gaan. Symbolisch is ook dat de Universiteit in Nijmegen nu naar St.Radboud is vernoemd. Ook deze Radboud is -net als Karel de Grote- nooit in Nijmegen geweest. Hij was evenmin bisschop van Utrecht. Lees meer over Radboud hieronder. ![]() ![]() Prof.dr.J.E.A.Th. (Julianus Egidius Alphonsus Theresia, doorgaans gebruikt Bogaers slechts de eerste 2 initialen) Bogaers (1926-1996) stond vooral bekend als deskundige op het terrein van de Romeinse archeologie. Als hoogleraar was hij verbonden aan de Universiteit van Nijmegen (Katholieke Universiteit Nijmegen *) (zie noot), vakgroep Provinciaal-Romeinse Archeologie). Daarvoor was hij werkzaam bij de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) te Amersfoort, waar hij in Amersfoort in 1958 en 1959 nog enige tijd raadslid is geweest. De Amersfoortse Courant betoogde in die tijd dat het "discussiepeil in de raad bedenkelijk was gezakt". In hoeverre dat aan Bogaers te wijten was, vermeldt de krant niet. Bogaers heeft talrijke publicaties op zijn naam staan, waarin - en dan volgen we even wat hiervoor gemeld is- er geen enkele ruimte was voor discussie. Bogaers twijfelde nooit aan eigen opvattingen, slechts aan die van anderen. Zijn opgravingsverslagen getuigen hierdoor misschien van een zekere zekerheid, maar aan zijn deskundigheid en zijn interpretaties mag men twijfelen. Veel zijn foutief omdat hij uitging van verkeerde veronderstellingen. De volgende uitspraken van Bogaers kwalificeert zijn manier van denken en van werken: "De archeoloog plaatst zijn vondsten tegen de achtergrond van de literatuur die daarover bekend is". "Over de Romeinse tijd in ons land hebben verschillende schrijvers zoals Caesar en Tacitus het een en ander meegedeeld, zodat het mogelijk is zich een voorstelling te maken van de toestanden in die periode. En hier ging Bogaers in slaafse navolging van de traditionele historici dus in de fout. Want Caesar en Tacitus schreven niet over ons land! Deze veronderstelling moet allereerst bewezen worden, voordat men hun teksten op Nederland van toepassing kan achten. En die bewijzen zijn nooit geleverd, ook niet door Bogaers. Albert Delahaye heeft juist aangetoond dat Julius Caesar en Tacitus het helemaal nooit over ons land hebben gehad. En als het uitgangspunt fout is, is ook de rest van het betoog fout en dient men opnieuw te beginnen. Het recente onderzoek van de Gentse professor H.Thoen bewijst onweerlegbaar dat Julius Caesar nooit in België is geweest (en dan al helemaal niet in Nederland). Dat zou Bogaers ook moeten weten, want de Romeinse tijd laten de meest optimistische historici (ook foutief) pas beginnen in 12 v.Chr. En toen was Julius Caesar al 32 jaar dood! ![]() ![]() De Radboud Universiteit. Ook het Sint bij de naam Radboud staat ter discussie. Deze Radboud (niet te verwarren met de Friese koning Radboud) was een duistere figuur. Daar wil je toch je Universiteit niet naar noemen? Maar ja. in Nijmegen is wel meer sprake van NEP. Zijn levenbeschrijver, een kanunnik van Utrecht uit de 14e eeuw, maakte van Radboud maar een heilige wat een dubbele miskleun was. Op de eerste plaats heeft een kanunnik daartoe niet de minste bevoegdheid. Men vindt Radboud ook niet als heilige in oudere bronnen vermeld. Ten tweede was het een miskleun, omdat Radboud verre van heilig was maar een misdadig intrigant. Radboud, die als opvolger van lekenabt Robert bekend staat, heeft tussen 893 en 897 de abdij van Eperlecques (is niet Echternach dat toen nog niet bestond) in bezit gehad. Deze Radboud was handlanger en eerste kanselier van koning Zwentibold, maar verloor in 897 zijn positie en de steun van de koning, toen hij deze niet wilde volgen in zijn vertwijfelde aanval op het Lotharingse rijk. Hij verloor meteen ook de abdij van Eperlecques. Toen koning Zwentibold in 900 was vermoord, heeft koning Arnulf zich over Radboud ontfermd en toegelaten dat hij bisschop van Trajectum (=Tournehem en niet Utrecht!) werd. Het schijnt meer een toelaten te zijn geweest dan een eigen beschikking van de koning. Dan maakt de historie een van haar ironische grapjes en beschikt het zo, dat de lekenabt van Eperlecques, dat allang niet meer als klooster bestond, terugkeert naar de zetel van St. Willibrord, waar hij als laatste bisschop van Tournehem omstreeks 915 is overleden. Het is alsof vrouwe Clio bij de laatste ook de dubbele functie van de eerste heeft willen herstellen en accentueren: bisschop en abt, wat Willibrord ook geweest was, al was het niet van Utrecht en Echternach, maar van Trajectum en Epternacum. Een Romeinse muur in Nijmegen. ![]() ![]() Onbeantwoorde vraag? Ook Bogaers weet het niet en heft vol vertwijfeling de handen in de lucht! Hoezo deskundig? Deze muur heeft gediend als waterkering, maar dat werd angstvallig verzwegen om vooral Delahaye geen gelijk te geven met de transgressies, wat wel bleek uit onderstaand schrijven. ![]() ![]() En natuurlijk kwam daar een reactie op van de 'Karolingische deskundige' Rob Hoogveld, die zichzelf (terecht) een leek noemt, wat ook wel blijkt uit zijn betoog (zie hieronder). Hij gaat blijkbaar alleen af op de 'deskundigen', die het ook niet weten of niet durven te zeggen. Het is een volgend voorbeeld van die onuitroeibare naschrijverij. Kan men zelf niet meer logisch denken? Als er geen enkel archeologisch bewijs wordt gevonden van een Karolingisch paleis dat er toch 400 jaar gestaan moet hebben, moet je eens ophouden over Karolingisch Nijmegen. En dan kun je de Stichting Albert Delahaye wel een sneer geven, maar als je het niet begrijpt meneer Hoogveld, zoals je zelf schrijft, kun je je commentaar beter helemaal voor je houden. ![]() ![]() Toch zijn anderen niet altijd overtuigd geweest van het gelijk van Bogaers. H.K.J.Cowan had in 1974 in de ROB-berichten al opgemerkt dat Bogaers er ten aanzien van de Peutingerkaart een erg afwijkende en niet erg overtuigende opvatting op na hield. Bogaers meende dat de twee wegen in de Patavia aan beide zijden van de Waal geprojecteerd dienen te worden, waarbij door hem de Waal als Renus werd opgevat. Niet de Rijn was de grens van het Romeinse Rijk, maar de Waal. Het is dan ook onbegrijpelijk dat Bogaers zo fel ageerde tegen Albert Delahaye, terwijl hij net zo'n grote twijfel had over veel traditionele opvattingen. Er was slechts één verschil. Bogaers hield zich stil (zijn reputatie stond op het spel), terwijl Delahaye de mythen ging bestrijden. De sterke tegenstand tegen de publicaties van Albert Delahaye, maar ook tegen zijn persoon (hoe professioneel ben je dan?) kan alleen verklaard worden uit het oogpunt dat er een reputatie op het spel stond. Bogaers stond immers internationaal bekend als een deskundig en alom gewaardeerd wetenschapper, met name op het gebied van de Romeinse archeologie. Nadat hij de visie van Delahaye gelezen had, en dat hij die boeken drommels goed gelezen heeft blijkt wel uit zijn verweer, overzag Bogaers meteen alle consequenties in alle omvang. En juist op het punt waarop hij zijn titel en professoraat had gehaald, bleek er veel mis met zijn opvattingen. En dat er in zijn werk wel eens wat foutjes zaten, wist Bogaers ook al vanaf de eerste dag van zijn aanstelling te Nijmegen. Uit de recentie van zijn boek, nota bene in Numaga, het eigen tijdschrift van Nijmegen, lezen we: "J. E. BOGAERS, Civitas en stad van de Bataven en Canninefaten. Berichten van de Rijksdienst van het Oudheidkundig Bodemonderzoek, jaarg. 10-11 (1960-61), blz. 263-317. Deze studie van prof. Bogaers is in wezen zijn rede, die hij heeft uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van buitengewoon hoogleraar in de Romeinse oudheidkunde van de Nederlanden aan de Nijmeegse universiteit op 21 oktober 1961 en werd als zodanig door dr. H. J. H. van Buchem uitvoerig besproken in ons tijdschrift (jrg. VII, blz. 129 v.v.). Wel heeft de auteur, rekening houdend met een aantal opmerkingen van buiten- en binnenlandse vakgenoten, hier en daar de tekst sterk gewijzigd en uitgebreid".(Einde citaat). "Sterk gewijzigd en uitgebreid" betekent niets meer en niets minder dan dat Bogaers enkele onjuistheden verbeterde en dat hij onvolledig was en dat aanvulde. Het woord "sterk" benadrukt behalve dat er nogal veel veranderd moest worden, ook dat zijn manier van werken niet adequaat en wetenschappelijk was. Die was allerminst sterk te noemen. Het is overigens opvallend dat men in Nederland dit artikel van Bogaers niet als uitgangspunt heeft opgevat. Zeker diegene die Bogaers zo graag als deskundige opvoeren. Men gebruikt het daarentegen zelfs om te bewijzen dat Nijmegen in de Romeinse tijd Noviomagus en Batavodurum geheten heeft. En dat is uiteraard vreemd, aangezien Bogaers juist in dit artikel meent dat aan de naam Ulpia Noviomagus voor Nijmegen nog wel te twijfelen valt, evenals aan de naam Foro Adriani voor Voorburg. En dat zijn wel twee fundamenten van Romeins Nederland die Bogaers hier aan het wankelen brengt. In dit artikel spreekt Bogaers ten aanzien van een aantal zaken toch duidelijk zijn twijfel uit. De woorden "waarschijnlijk" (komt 54x voor), "mogelijk" (31x), "wellicht" (30x), "vermoedelijk" (20x), "twijfel" (13x), "niet duidelijk" (4x), "echter" (62x), "onjuist" (16x), "zou kunnen of zou hebben of kan of moet hebben" (meer dan 60x), "moet men wel concluderen" (4x), "ongetwijfeld" (11x), "aannemen" (10x), "aannemelijk" (12x), "onzeker" (2x), "misschien" (4x) en verder termen als "valt niet te bewijzen", "het staat geenszins vast", "ten onrechte", "het lijkt erop dat" komen te vaak voor in dit artikel van 54 bladzijden. Dat komt neer op 6 opmerkingen per bladzijde waaruit twijfel spreekt. Daarnaast maken ontkenningen als 'niet' (126x) en 'geen' (75x) er ook niet meteen een betrouwbaar en gefundeerd verhaal van. Verder vindt Bogaers zelf al enkele zaken 'merkwaardig' (5x), 'onwaarschijnlijk' (2x) of zijn er 'geen gegevens' of is er 'geen enkele aanwijzing' waarmee zijn opvattingen niet veel sterker worden. Onbegrijpelijk blijft dat juist Bogaers zo sterk ageerde tegen de opvattingen van Delahaye, die hij met dit artikel in feite gewoon gelijk geeft. Bekijkt men bovendien de auteurs in de noten genoemd, dan blijkt duidelijk dat Bogaers in dit artikel slechts oude opvattingen herhaalt. Genoemd worden Byvanck:1943 (66x), Brunsting:1937 (21x), Van Buchem:1955 (24x), Stolte:1959 (17x), Bogaers zelf:1955 (21x), Korneman:1898 (26x), Mommsen:1887 (38x), Von Petrikovits:1957 (35x), De Waele:1931 (27x), Daniëls:1927 (14x), Van Schevichaven:1881 (10x) en Holwerda:1910 (10x). Hiermee wordt duidelijk aangetoond dat Bogaers slechts de aloude opvattingen herhaald en er enkele onbewezen eigen meningen aan toevoegt. Dat maken de woorden "mijns inziens" (8x), "mijn mening" (6x) en "mag men aannemen" (10x) wel duidelijk. Andere opmerkingen en artikelen van Bogaers laten eenzelfde beeld zien. ![]() In Numaga 1965-1 is een artikel van Bogaers opgenomen over "Romeins Nijmegen". In dit artikel komen eveneens veel woorden voor als "waarschijnlijk" (komt 23x voor), "wellicht" (10x), "niet duidelijk" (12x), "mogelijk" (7x), "vermoedelijk-vermoed(en)" (17x), "aannemelijk/aangenomen/men mag aannemen" (5x), "kan/kunnen heel goed" (4x), "zou kunnen/kan/kon" (9x) enz. Ook omschrijvingen als "als mijn vermoeden juist is" (2x), "zou kunnen wijzen op" (2x), "naar het schijnt" (4x), "de indruk krijgt" (3x), "het ziet ernaar uit" (4x), "is men geneigd (te denken)" (2x), "ongeveer" (5x), "moet/moest" (22x), "valt niet op te maken" (2x), "zou kunnen (zijn)" (16x) en "het is nu de vraag of" (1x). Bij zoveel onzekerheid in één artikel van net 26 pagina's kan men toch niet blijven spreken over zekerheden. Ook bij dit artikel komt men weer dezelfde auteurs tegen waarnaar verwezen wordt in de noten. Het zijn o.m. Bogaers zelf (5x), Holwerda (14x), Brunsting (20x), Daniëls (18x), Von Petrikovits (9X), Ritterling (19x), Wagner (7x), allemaal auteurs van vóór 1955, soms zelfs uit de 19e eeuw. En dan zou Romeins Nijmegen een zekerheid zijn? Dat gelooft toch niemand meer! Als je alles wat Bogaers geschreven heeft over Romeins Nederland zorgvuldig leest dan is het onbegrijpelijk dat men in Nijmegen nog steeds de geschiedenis hanteert uit de tijd van Johannes Smetius. Delahaye heeft uit de onzin die zijn opponenten schreven nooit zijn argumenten gehaald. Het wordt tijd dat het nu wel eens wel gebeurd. J.E.Bogaers c.s. tonen met hun eigen geschrijf aan dat de Romeinse en Karolingische geschiedenis van Nijmegen nooit bestaan heeft. Prof.dr.J.E.Bogaers als wetenschapper. Aan de deskundigheid van prof.dr. J.E. Bogaers als historicus mag, gezien het hierboven staande, ernstig getwijfeld worden. Zijn opvattingen (en hier geven we enkele voorbeelden) over de prehistorische vuistbijlen van Tjerk Vermaning, over de Gallo-Romeinse tempels te Elst, over de mijlpaal van Monster, over Ulpia Noviomagus, over enkele Romeinse opschriften, over gevonden Romeinse munten in Velsen of over de opgravingen te Maurik, zijn allemaal niet zonder kritiek gebleven. Reconstrueert men nu de opvattingen van Bogaers met de "BEWIJZEN" die hij ervoor aanvoert, dan blijkt Bogaers de grote falsaris van Romeins Nijmegen te zijn. Wat Bogaers over Romeins Nijmegen heeft gepubliceerd grenst aan het ongelooflijke. Het is zeer begrijpelijk dat Bogaers het felst van alle historici tegen Delahaye ageerde. ![]() In het Memoriam van Jules Bogaers worden zijn scherpe tong en pen juist geprezen. Die waren alom beroemd en beducht, volgens W.J.H.Willems. Ook vermeldt Willems dat Bogaers nooit een echte veld-archeoloog was. Voor de Nederlandse archeologie wordt zijn vroegtijdig overlijden (sept.1996) een groot verlies genoemd die op vele fronten bijdroeg aan de interpretatie van het archeologisch erfgoed. (Scarabee nr.25 dec.1996 p.48). Het voorbeeld van zijn scherpe pen is deze ingezonden brief in het NRC. d.d. 2 juli 1996 (zie hiernaast). Hieruit blijken meerdere zaken: Ook in Westerheem laat Bogaers van zich horen. Zo schreef hij over de Arma Christie in Westerheem 5 van 1985 dat de schrijver over dit pelgrims-insigne de kennis van het het latijn niet machtig zou zijn. De letters INRI op dit insigne zouden volgens Bogaers betekenen Iesus Nazarenus Rex Iudaeorum. In een reactie op de ingezonden brief van Bogaers wordt fijntjes opgemerkt: "De (overbodige) 'e' heeft een Hooggeleerde Heer (is Bogaers dus) aan het schrijven gezet. Het mag opmerkelijk genoemd worden dat het Bogaers niet is opgevallen dat de afbeeldingen omgekeerd afgebeeld staan". Het ontgaat Bogaers blijkbaar ook (volgens de redactie van Westerheem) dat de letters INRI op dit pelgrimsteken ook kunnen staan voor Ignis Natura Renovatur Integra (het vuur herstelt de natuur in een nieuwe gedaante), verwijzend naar de Phoenix die door de dood uit de as zal verrijzen en Gods schepping in haar oorspronkelijke staat herstelt. In de Haagse Courant van 13 sept.1984 verklaart prof. J.E.Bogaers dat het een idioot plan is dat Voorburg in 1985 het 1900-jarig bestaan van het stadje wil gaan vieren. Dat zou volgens Bogaers pas in 2010 of 2065 aan de orde zijn. Het enige aanknopingspunt van deze nederzetting is een mijlpaal die in Monster of Naaldwijk gevonden is, stelt Bogaers. Die mijlpaal verwijst naar Forum Hadriani en daar staat de inscriptie M.A.C. en het jaartal 162 op, wat volgens Bogaers Municipium Aelium Cananefatium is. De stichting 'Mooi Voorburg' tilt niet zwaar aan de kritiek van Bogaers. "We zijn in elk geval de oudste stad in Nederland en dat mag weleens gevierd worden" is men daar van mening. Het 'In Memoriam' schets wel een goed beeld van Bogaers als archeoloog. Geen eigen onderzoek doen en fel ageren tegen iedereen die anders over zijn interpretatie dacht dan hij. Dat heeft ook Albert Delahaye mogen ervaren. Immers als Delahaye gelijk had, stonden de reputatie en titels van Bogaers op het spel. Een reputatie waar achteraf NIETS van overblijft, aangezien hij steeds van de verkeerde uitgangspunten is uitgegaan en daar omheen zijn theorieën bij elkaar heeft gefantaseerd. Niet Delahaye heeft de deskundigheid van Bogaers te grabbel gegooid, zoals hij dacht, dat heeft Bogaers zelf gedaan. Bogaers kan het best gekwalificeerd worden als de grote fabeldichter van Romeins Nijmegen. Deze houding van Bogaers zal er zeker toe hebben bijgedragen dat hij in 1965 niet tot opvolger van P.Glazema als directeur van de ROB. werd benoemd. Aan deze benoeming waren zoveel verwikkelingen vooraf gegaan dat er zelfs vragen over zijn gesteld in de Tweede Kamer. Zijn 'voorwaarden' waren voor het ministerie niet acceptabel. Bogaers had naar deze benoeming erg uitgezien en er vast op gerekend. Hij had in een carnavalsuitrusting zijn voorganger met water besprenkeld om hem symbolisch te zuiveren. Echter als opvolger van Glazema werd niet hij maar W.A. van Es benoemd. Of hij deze teleurstelling heeft kunnen verwerken blijft een vraag. Hij reageerde zijn frustaties in elk geval af op Albert Delahaye, voor hem een welkome 'bliksemafleider'. In die uitrusting en het met water besprenkelen had Bogaers wel een voorspelling gedaan met de later ook door hem benoemde Bisschop van Nijmegen. Ook op andere archeologische locaties maakt Bogaers er een potje van. Bijvoorbeeld de aanname dat de Canninefaten bij Voorburg een Romeinse stad hadden, die nergens wordt vermeld en waarvan de naam een compleet verzinsel van Bogaers is. En dat op grond van één enkele losse letter. Bij Bogaers is het blijkbaar normaal dat hij zonder verder bewijs, zijn gedachten als vaststaande feiten etaleert. Als Bogaers op een steen die uit de Oosterschelde is opgevist «DMB leest wordt dat bij hem automatisch "Decurio Municipii Batavadorum", waar hij vervolgens gelijk maar Nijmegen van maakt (Zie: Romeins Nijmegen. Van Nijmegen naar Nehal|(a)en(n)ia / J.E. Bogaers. p– In : Berichten R.O.B. 10-11, 1960). Die letters «D M B zouden net zo goed als « Dis Manibus Beneficium of «Dis Manibus Brigantes of zoiets kunnen betekenen. Wie zegt dat de gedachte van Bogaers de juiste is? Die is duidelijk gestoeld op de vooringenomenheid dat de Bataven in Nederland woonden. Dan niet bij de Oosterschelde, maar daar is de Betuwe toch niet zo ver vandaan? Opgevist uit de Oosterschelde! Lag daar niet de haven Domburg, waar ook de Nehalennia altaren gevonden zijn? En was deze steen met het opschrift «D M B wellicht een grafsteen? En waren die Nehalennia altaarstenen niet bestemd voor vervoer naar Engeland. En laat nu de «Brigantes een volksstam in Engeland zijn. De cirkel is rond! Nu we Bogaers betrapt hebben op het manipuleren van Romeinse opschriften (zie hierboven bij «M A C (zie hierna) en bij «DMB is het zaak ook andere inscripties en de opvatting van Bogaers eens wat nader bestuderen. ![]() Zie afbeelding hiernaast recht, klik op de afbeelding voor een vergroting van de oorspronkelijke en onbewerkte steen. De onbewerkte steen stelt ons voor meer problemen, aangezien een aantal letters in regel en 6 waar het precies over gaat, onleesbaar blijken te zijn. Hieronder links de getekende afbeelding van T.Hooiberg uit 1865, ook te vergroten door erop te klikken. Volgens Bogaers zou er staan: (m) AGVSA - NO HERCUL(i) - SACRV(m) FLaVS - VIHIRMATIS FIL(ius) - (su)MMVS MAGISTRA(tus) - (c)IVITATI (s) BATAVOR(um) - V(otum S(olvit) L(ibens) M(erito). Tussen ( ) zijn aanvullingen van Bogaers, de - geven de regels aan. Dit zou betekenen: "Aan Hercules Magusanus gewijd. Flavus, zoon van Vihirmas en hoogste magistraat van het departement der Bataven, lost hiermede gaarne en met reden zijn gelofte in". Wat als eerste opvalt is dat er niet staan Herculis Magusanus, maar ?AGVSA -HERCVL?. Op de 6e regel zijn de eerste 3 leters evenzovele vraagtekens. De rest zijn aanvullingen van Bogaers. En het V S L M , doorgaans vertaald met 'lost zijn gelofte in gaarne en met reden ' is studeerkamer taal. Wij zouden zeggen: 'met de oprichting van dit altaar los ik vrijwillig mijn gedane gelofte in'. Volgens Bogaers wordt alleen op deze steen de Civitas Batavorum genoemd. Dan zou Municipium Batavorum iets anders zijn dan Civitas Batavorum. Dat zou dan nadere uitleg van Bogaers behoeven. En wat schrijft Bogaers daarover in ROB-berichten? Deze plaats kan van de betreffende keizer stadsrecht ontvangen hebben, dus colonia of municipium zijn geworden, maar het is ook mogelijk dat de keizerlijke bijnaam enkel gefungeerd heeft als erenaam van een peregrine (is buitenlandse) nederzetting. Daar gaat het stadsrecht van Nijmegen! Het 'Ulpia' was slechts een erenaam volgens Bogaers (Bron: Civitas en stad van de Bataven en Canninefaten, in ROB-berichten 1960-1961, p.263). In het Bronnenboek van Nijmegen (zie daar) is deze gedenksteen de oudste bron die genoemd wordt en die uit het jaar 0-50 na Chr. zou dateren. Een eerdere aanwezigheid van Romeinen wordt hiermee al uitgesloten! Bogaers dateert deze steen in de eerste eeuw, maar vóór de Opstand van de Bataven in 70 n.Chr. Dit is een aanname gebaseerd op de term '(s)ummus magistra(tus) van Flav(u)s, wat Romeins burgerrecht zou inhouden, dat de op de steen genoemde Flav(u)s wel voor het jaar 70 verkregen zou hebben. Dat Flav(u)s het burgerrecht na die opstand verkregen zou hebben, is niet aan te nemen, aldus Bogaers. Liefst 2 aannames in één zin. (Bron: BROB 1960-61, p.268-271). De datering tussen 0 en 50 n.Chr. staat hiermee volkomen op losse schroeven. Deze steen kan dus ook uit het jaar 70 komen of misschien nog wel later. Hiermee wordt feilloos aangetoond dat de aanwezigheid van de Romeinen vóór het jaar 50 totaal niet bewezen is! Zouden de Romeinen eerder in Nijmegen geweest zijn dan in Keulen of Maastricht? Ze kwamen toch echt vanuit het zuiden! ![]() Met deze steen wil Bogaers bewijzen dat het over Nijmegen gaat. Opvallend is dan wel dat deze gedenksteen en tekst in Het Bronnenboek van Nijmegen, waar de eerste 17 teksten van zijn hand zijn, ontbreekt. Twijfelde Bogaers aan zijn eigen opvatting? Het Libens en Merito kan men ook vertalen met 'vrijwillige weldaad' of 'vrijwillige verdienste' in plaats van 'gaarne en met reden'. Gaarne en met reden is studeerkamer taal van Bogaers, maar zeker geen gewoon taalgebruik. Wij zouden zeggen: 'met de oprichting van dit altaar los ik vrijwillig mijn gedane gelofte in'. De Gallo-Romeinse tempels in Elst. Het stokpaardje van prof.dr.J.E. Bogaers (waarover ook zijn proefschrift handelde) was de Gallo-Romeinse tempel(s) te Elst, zijn "levenswerk". En had Bogaers daar dan verstand van? Nou, neen, Want voor zijn promotie moest Bogaers zijn proefschrift op enkele wezenlijke punten aanpassen. Zo goed had hij zijn huiswerk nu ook weer niet gedaan. En wat schrijft Dr. J.E.A. Th. Bogaers zelf in zijn boek "De Gallo-Romeinse tempels te EIst in de Over-Betuwe"? Pag. 182 Een verklaring van de gegevens die de Tabula Peutingeriana en het Itinerarium Antonini bevatten ten aanzien van de Romeinse wegen in de Betuwe, kan nu nog alleen gegeven worden onder veel voorbehoud. Pag. 186 Volgens een bepaalde interpretatie van de bodemkartering zou de Over-Betuwe de eigenlijke "Insula Batavorum" zijn geweest. Sprey is terecht van mening dat dit zeer in strijd is met de definitie welke Tacitus van de Insula heeft gegeven. ( ... insulam ... quam mare Oceanus a fronte, Rhenus amnis tergum ac latere circumfluit) en waarin uitdrukkelijk de zee als westelijke grens wordt genoemd. Pag. 206 In de resultaten van de opgraving te Elst is dus geen argument te vinden ter staving van de mening van Post, Taminiau e.a., volgens wie er op grond van de oorkonde van 726, in dat jaar reeds een kerk stond te Elst. Delahaye antwoordde hierop in Holle Boomstammen (pag. 87): Prof. Bogaers, de leider van de opgraving, houdt met grote stelligheid aan de conclusie vast, dat de oudste kerk van Elst gebouwd is, kort na het midden van de 10e eeuwen tevens dat er geen enkel archeologisch bewijs gevonden is voor het bestaan van een kerk ten tijde van Willibrord. En wat schreef Bogaers in 1950 zelf in R.O.B.-berichten? Op grond van de ter beschikking staande literaire gegevens, is twijfel aangaande de theorie van een door St.Willibrord te Ruimel bij St.Michielsgestel gewijde kapel, alleszins gerechtvaardigd. Uit de laatste opgraving blijkt, dat er geen aardewerkscherven werden gevonden uit de periode tussen de Romeinse tijd en de 11de/12de eeuw. Op dit negatieve resultaat steunt dus de bovengenoemde theorie over de "Willibrorduskapel" niet. Bogaers geeft hier Delahaye 3x gelijk. Het is dan ook onbegrijpelijk dat hij zo tegen Delahaye ageerde terwijl hij dezelfde twijfel over enkele traditionele opvattingen had. In 2007 blijkt zich een typisch voorbeeld van voortschrijdend inzicht in de historische wereld voor te doen. De opvattingen van Bogaers over deze tempels, moeten fundamenteel herzien worden, nu gebleken is dat de oudste tempel niet van vóór 69 n.Chr. dateert, maar volgens recent onderzoek op zijn vroegst uit 100 na Chr. (Bron: H.v.Enckevort). Daarmee komt het uitgangspunt van Bogaers' betoog over Romeins Nederland en het hele verhaal rond de opstand van de Bataven in 69/70 n.Chr. op losse schroeven te staan. De bouw van deze tempel komt daarmee in een compleet andere historische context te staan. Niet de Bataafse opstand, maar andere gebeurtenissen vormen de historische achtergrond van deze tempel. De opvattingen van de 'deskundige bij uitstek' Bogaers, dienen dus herzien te worden en met deze, die van andere historici, die voortborduren op de opvattingen van Bogaers! Het bewijst tevens dat de wijze van "archeologisch onderzoek" van Bogaers (en hoevelen met hem?) steeds gebaseerd is geweest op vooringenomen standpunten en naar bekende feiten toe is geredeneerd, en dat deze niet steunen op technisch onderzoek. Op hoeveel andere vindplaatsen in Romeins Nederland is dit ook zo gebeurd? Bogaers is niet de enige geweest die op deze wijze archeologisch "onderzoek" gedaan heeft. W.A. van Es heeft hetzelfde principe gehanteerd bij zijn zoektocht naar Dorestad. Wat krijgt Delahaye hier weer eens "klinkklaar" gelijk! Ik ben benieuwd of ze nu ook alle literatuur gaan aanpassen, anders duikt het achtergehaalde verhaal van Bogaers in de toekomst steeds weer op. ![]() Hier geeft Bogaers Delahaye dus gewoon gelijk, al heeft hij dat nooit openlijk toegegeven. Wie verkoopt er dan "klinkklare kletspraat"? Om de geliefde uitdrukking van Bogaers over de opvattingen van Delahaye ook eens te gebruiken. Overigens merkt Bogaers op (in zijn boek over de Gallo-Romeinse tempels) dat de overgeleverde tekst op één plaats onduidelijk, geredigeerd of misschien zelfs corrupt (vals) is en in de loop der jaren op verschillende wijzen geïnterpreteerd is. Bogaers is van mening dat met deze kerk slechts de St.Salvatorkerk te Utrecht bedoeld kan zijn en dat er in 726 geen Salvatorkerk te Elst bestond. Hij bestrijdt daarmee o.a. de opvatting van prof.dr.R.R.Post die stelde (in "Eigenkerken en bisschoppelijk gezag in het diocees Utrecht tot de 13e eeuw") dat Willibrord wel degelijk in het bezit was van de Salvatorkerk in Elst. Bogaers merkt daarover op, dat de resultaten van de opgravingen in Elst geen aanleiding geven ter staving van de mening van Post. De geleerde heren wetenschappers, zij die de opvattingen van Albert Delahaye belachelijk maakten, zijn het onderling allerminst eens. Hoe Delahaye ook hier weer gelijk krijgt. Ten aanzien van de mening van Post over Elst krijgt Delahaye gelijk en nog wel van Bogaers, niet meteen zijn grootste medestander! Het lijkt een onbeduidend detail, maar wel een van cruciaal belang. De kerk in Elst blijkt uit de 10e eeuw of zelfs nog later te dateren en is rechtstreeks op de Romeinse fundamenten gebouwd. Ook om deze reden kon er van een kerk uit 726 al geen sprake zijn. Er bleek tussen het Romeins en 10e (of 11e) eeuw een hiaat van ruim 7 eeuwen te bestaan. Hetzelfde zien we ook op andere plaatsen in Romeins Nederland, zoals in Utrecht en Nijmegen, waarbij het in Nijmegen zelfs een hiaat van ruim 8 eeuwen gaat. In 896 laat Koning Zwentibold een onvrije vrouw van de kerk van Elste vrij. De determinatie van P.Leupen in het Bronnenboek van Nijmegen als Elst in de Betuwe, werd door Bogaers altijd als onjuist gezien, wat hij aan de hand van opgravingen bewezen meende te hebben. En dan slaat Bogaers een belachelijk figuur door deze opvatting van Leupen in het Bronnenboek waaraan hij zelf meewerkte te laten passeren en goed te keuren. Immers Bogaers was mede samensteller van Het Bronnenboek (zie met name de Romeinse teksten), waaronder ook zijn handtekening staat. Wat voor een wetenschapper ben je dan? Ook hier krijgt Delahaye weer gelijk! De juiste plaats van dit genoemde Elste is Elnes, op 14 km zuid-oost van Tournehem en niet dezelfde plaats als Heliste-Marithaime "Municipium Ulpia Noviomagus Batavorum". Een volgend voorbeeld van de "wetenschappelijke" deskundigheid van Bogaers is Ulpia Noviomagus. ULPIA NOVIOMAGUS kan het best een "uitvinding van Bogaers" genoemd worden. De naam en het ontstaan van de Romeinse stad Noviomagus zijn uitvoerig en grondig besproken door J.E. Bogaers in zijn inaugurale rede in 1959. Sindsdien is algemeen aanvaard dat de Romeinse nederzetting in Nijmegen-West van Keizer Traianus de naam Ulpia Noviomagus heeft ontvangen tezamen met het marktrecht. Dit zou in 103 of 104 n.Chr. zijn gebeurd ter compensatie van het vertrek van de Legio X Gemina naar het Donaugebied (ach, zielig Nijmegen, moet Trajanus hebben gedacht, ik moet Nijmegen wel enige compensatie geven voor de verloren gegane werkgelegenheid - wie gelooft dit zelf?-). In latere tijd zou Ulpia Noviomagus als Municipium Batavorum stadsrecht hebben gekregen. Het "Ulpia" werd door Bogaers aanvankelijk nog wel tussen haakjes geplaatst. Hij twijfelde blijkbaar ook aan dat deel van de naam, maar voerde ook geen enkel bewijs aan voor die toevoeging. Het woord "Ulpia" is voordat Bogaers het als zodanig gebruikte nooit in welke bron dan ook op Nijmegen van toepassing gebracht. Hij heeft het dus nieuw uitgevonden en toegepast, zonder enig bewijs. Het was zijn fantasietje. Het gaat hier dus over een "sterke traditie sinds de Romeinen" van Hugenholtz, die dus pas sinds 1959 bestaat. De opvattingen van Bogaers, waarvoor hij geen enkel bewijs aanlevert -het is slechts zijn gedachte-, zijn allerminst overtuigend geweest, getuige de uitspraken van Van Buchem in Numaga VI mei 1959 p.51: "Wij hopen, dat dr. Bogaers spoedig gelegenheid zal vinden om zijn nieuwe denkbeelden omtrent deze voor de oude geschiedenis van Nijmegen toch waarlijk niet onbelangrijke kwesties duidelijker en uitvoeriger uiteen te zetten." Van Buchem betwijfelt de gegrondheid van Bogaers' scepsis, dat het Romeinse Nijmegen, onder de naam "Municipium Ulpia Noviomagus Batavorum", zijn stadsrechten aan keizer M. Ulpius Traianus (98-117) te danken zou hebben. H.Halbertsma meent (Numaga VIII 1961 p.48), "dat er ten onrechte een band zou zijn gelegd tussen Noviomagus en keizer M. Ulpius Traianus en dat dat niet door Bogaers is gesuggereerd". Dat had meneer Halbertsma dus niet goed begrepen, want Boagers heeft niet de bedoeling gehad Ulpia van Noviomagus van elkaar te scheiden, aldus Van Buchem. (Kunt U deze redenatie nog volgen?) De "gedachte" van Bogaers bleek meteen een zekerheid te zijn geworden, zonder dat er ooit één enkel bewijs voor werd geleverd. Op "gezag" van Bogaers werd deze nieuwe mythe, want dat is het, aan de geschiedenis van Nijmegen toegevoegd. En deze nieuwe mythe is nog hardnekkiger te verwijderen dan alle overige mythes, zeker nu Museum Het Valkhof te Nijmegen er een publiekstrekker van heeft gemaakt, compleet met een "zuil van Trajanus". De afbeelding van Trajanus, waar men in Nijmegen mee pronkt is echter zeer omstreden. Zowel de vindplaats als de voorstelling zijn onbekend. En wat schrijft J.K. Haalebos (de compaan van Bogaers) in Numaga (XlVII 2000 p.36)? Bogaers heeft voorgesteld dat de naam Batavodurum van de oude hoofdplaats der Bataven in het oosten van Nijmegen is meeverhuisd naar het nieuwe bestuurscentrum in het Waterkwartier. Een dergelijke verschuiving van de plaatsnaam Batavodurum is puur hypothetisch, schrijft Haalebos. Als stad (municipium) wordt Nijmegen pas in het begin van de 3de eeuw vermeld onder de naam Municipium Batavorum. Noviomagus betekent Nieuwveld of Nieuwmarkt. Het doet wat vreemd aan dat een dergelijke naam gegeven zou zijn aan een bestaande nederzetting, zelfs als dit samen zou gaan met het verlenen van marktrecht. Zowel de aanwezigheid van de Ala Batavorum als het feit dat deze ruiterafdeling nog Bataven onder haar manschappen telde, mag opmerkelijk worden genoemd en wijkt af van de gangbare opvattingen over de ontwikkeling van de Romeinse hulptroepen. Meestal wordt aangenomen dat de Bataafse hulptroepen na de grote opstand van 69/70 uit de provincie zijn verwijderd en dat er aan het einde van de 1ste eeuw weinig rekening meer met hen werd gehouden. Hiermee toont Haalebos aan dat er nog wel kritsche historici bestaan, die niet alles zo maar klakkeloos slikken, zelfs niet van hun eigen 'baas'. De vraag is dus zeer gerechtvaardigd: "Wie verkoopt er hier nou KLETSPRAAT?" De Bataven zouden in de Nederlandse opvatting dus als dank voor hun opstand tegen de Romeinen een nieuwe stad met marktrecht gekregen hebben. Om het met Obelix te zeggen: "Rare jongens, die Romeinen". Een "dwaas" gebouwtje. Dr.J.Haalebos en dr.J.Bogaers hebben een langdurige "samenwerking" in de archeologie. Bij opgravingen op de Sterreschansweg te Nijmegen, waar Haalebos de leiding van het onderzoek had, werd de fundamenten van een Romeins gebouw gevonden. De afdeling Provinciaal-Romeinse archeologie van de KU weet vooralsnog geen antwoord op de vraag wat het precies is geweest. Een onderdeel van een groter complex? Een badhuis? Een woning? Wie het weet mag het zeggen. En dan komt de deskundige bij uitstek aan het woord, prof.dr. Bogaers, die het als "een dwaas gebouwtje" kwalificeert. Hier spreekt dus de wetenschap, een dwaas gebouwtje. Omdat Bogaers niet weet wat het is, is het dus dwaas. Wie is hier "dwaas" (=zonder verstand, gekke dingen zeggend, wat aan iemands verstand doet twijfelen - Van Dale)? Bogaers laat hier (en bij andere opgravingen, bijv. van de Romeinse Muur) weer eens zien helemaal geen deskundig archeoloog te zijn. Hij kwalificeert de vondsten te vaak naar eigen bevindingen. Hier moet eerder aan het verstand van Bogaers dan aan de vondst getwijfeld worden? Andere opvallende verschillen van Bogaers met de traditie. De slag van de Usipeten en Tencteren wordt door de Nederlandse historici op grond van de tekst van Caesar"op 80 mijl van de kust, waar de Mosa in de Renus valt" (in de antieke tekst staat dus niet "Maas" en "Rijn"). Deze plek wordt door de verschillende historici op totaal verschillende plaatsen gedacht. Byvanck plaatste de oversteek van Caesar over de Renus te Kleef of Emmerik en de veldslag te Goch of Kevelaar; Van Es plaatst de slag te Gorinchem; Hoogveld op eigen argumentatie (we gaan hier niet in op die argumentaties) te Neerbosch bij Nijmegen. Andere historci denken meer aan Rossum (hoe dat dan met de oversteek van Caesar over de Renus zit, wordt niet vermeld). Bogaers plaatst deze slag in Frans Vlaanderen bij Cassel Menapiorum, immers bij de oversteeek over de Renus kwamen zij in botsing met de Menapii. Bogaers wijkt hier dus geheel af van de traditie, die deze slag immers steeds in Nederland/Duitsland plaatst. Wat was Bogaers hier nu dicht bij de ware kijk op de geschiedenis van de Lage Landen (les Pays-Bas in het eerste millennium! En wat geeft Bogaers Delahaye hier gelijk, die deze slag ook in Frans-Vlaanderen plaatst! Hoezo "klinkklare kletspraat" van Delahaye? Castra Herculis. Bogaers was van mening dat Castra Herculis in de omgeving van Druten (1968) of Driel (1981) gezocht moest worden. Daar hebben andere historici steeds andere meningen over gehad. Van Castra Herculis zijn liefst 24 verschillende locaties bekend in Nederland, ofwel men weet gewoon niet waar het gelegen heeft. F.Gorissen, de archivaris uit Kleef en samensteller van het "Stedeboek van Nijmegen", vermeldt over Bogaers: "In tegenstelling met J. E. Th. Bogaers (De Gallo-Romeinse Tempels te Elst in de Overbetuwe 's Gravenhage 1955, diss. Nijmegen) neig ik tot de mening, dat Castra Herculis in de omgeving van Elst gezocht moet worden." Ook hier dus een afwijkende mening van die van Bogaers. Want als Elst Castra Herculis was, dan was het niet Helisthe-Marithaime en dan ging de hele theorie van Bogaers natuurlijk niet meer op. En dat doorzag Bogaers meteen, vandaar zijn ontkenning ten opzichte van de mening van Gorissen. Was dit nu ook "klinkklare kletspraat", maar dan van Gorissen? |