Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.

Nederland immigratieland.

Bestudeert men de geschiedenis van Nederland dan is vast te stellen dat er zich in het begin van het tweede millennium twee zaken hebben voorgedaan:
1. grootschalige ontginningen en
2. immigraties van de bevolking naar dat nieuwe land, met een import van een grote hoeveelheid aan plaatsnamen.

Beide gebeurde vanuit het zuiden naar het noorden en niet, zoals enkele traditionele historici ons willen doen geloven, vanuit het noorden naar het zuiden. In het zuiden beschikt men over de oudste documenten, in het zuiden bestaan de plaatsnamen eerder en in het zuiden is sprake van een continuïteit in bewoning die in het noorden steevast ontbreekt.

Zie ook les Deplacements Historiques.

Enkele voorbeelden die boekdelen spreken:
In Zeeland bestaat een Walcheren, waarop de plaatsen Vlissingen, Middelburg en Westkapelle liggen, maar ook in Vlaanderen bestaan de plaatsen Vlissegem, Middelburg en Westkapelle die in de streek liggen die eertijds Walacria genoemd werd.
Ook de eerste graven van Holland en van Gelre kwamen uit Vlaanderen. Zelfs de eerste bisschop van Utrecht, en dan hebben we het over de 10e eeuw, kwam uit het zuiden.
In Noord-Duitsland liggen Bremen en Hamburg, in Frans-Vlaanderen de plaatsen Brêmes en Hames-Boucres die eens Brema en Hammabourg heette.
In Friesland heet de hoofdstad Leeuwarde, in Nord-Pas-de-Calais in Frankrijk ligt Lewarde. Vergelijk ook Groeninge in Vlaanderen met Groningen in Noord-Nederland.

De boeken van Albert Delahaye staan vol met vele honderden voorbeelden van doublures van plaatsnamen tussen zuid en noord.

De geschiedenis van Nederland begint na de 10e eeuw (op die in de steentijd na). Tot in de 13 eeuw was het grootste deel van Nederland onbewoonbaar. Zie de gearceerde gebieden op het kaartje hieronder (klik op het kaartje voor een vergroting).



Welk wetenschappelijk werk men er ook op naslaat, steeds komt tot dezelfde conclusie: Zonder dijken en duinen zou bijna tweederde van Nederland overstromen, dus onbewoonbaar zijn. Dat is nu zo, maar was vroeger niet anders. De Romeinen zijn niet voor niets uit Nederland vertrokken. Hier viel niet te wonen.


Op dit kaartje de situatie van Nederland rond het jaar 750.
(Klik op het kaartje voor een vergroting.)

Dat betekent dat toen er nog geen dijken waren Nederland onbewoonbaar was vanwege de dagelijkse overstromingen.
Zie ook de kaart van Nederland uit ca.800 n.Chr. hiernaast. Het was toen onmogelijk voor St.Willibrord of St.Bonifatius om Friesland te bereiken. Zij zouden niet alleen door grote veengebieden hebben moeten trekken, maar kwamen in Friesland of Noord-Holland in een getijdengebied terecht, dat twee maal per dag overstroomde of gedurende langere tijd overstroomd was. Het was dus onbewoonbaar. Geologisch staat ook vast dat in hun tijd (8e eeuw) er klei en zand werd afgezet in Nederland.


En de verering van St.Willibrord en St.Bonifatius in Nederland dan?
Dat St.Willibrord en St.Bonifatius in Nederland worden vereerd, is historisch gezien geheel verantwoord. Immers onze voorouders afkomstig uit (Frans) Vlaanderen zijn zeker door hen bekeerd. Met de 'deplacements historiques' namen die voorouders behalve veel plaatsnamen, ook de predikers mee naar het noorden. In de nalatenschap van onze voorouders vereren wij ze dus nog steeds en terecht.
We moeten ons er slechts bewust van zijn dat zij nooit in Nederland hebben gepredikt maar in Frankrijk.


Zie ook bij transgressies voor meer informatie hierover.

Lees de boeken van "Albert Delahaye" en oordeel zelf.

Zoals Auke van der Woud schrijft, konden ontginnigen alleen plaats vinden waar een redelijk functionerende organisatie aanwezig was. Verder waren voldoende arbeidskrachten en ontsluitende wegen noodzakelijk. De grensafbakening van bezitting van woeste gronden en de eigendomsvraag blijken zelfs tot in de 19de eeuw een hindernis te zijn om tot ontginning over te gaan. In de 19de eeuw moest meer dan de helft van Nederland nog ontgonnen worden. Ontbrekende schakels in de keten waren naast een ontbrekende centrale aansturing en voldoende arbeidskrachten, vooral het vruchtbaar kunnen maken van de ontgonnen gebieden met mest. Karrevrachten huisvuil uit de grote steden stellen archeologen tegenwoordig tot schier onoplosbare vragen over handel en nijverheid en de aanwezigheid van specifieke huisvesting en hun bewoners indie ontgonnen gebieden.

Een vergelijkbaar probleem is bijvoorbeeld als men ergens Romeinse munten vindt. Zijn die verloren door een Romein en zijn de Romeinen daar dus geweest? Lees meer over muntschatten.
Nederland is altijd een immigratieland geweest.
Er zijn in een recent verleden enkele verhitte discussies geweest over de vraag of Nederland een immigratieland is. Eén ding staat in elk geval vast. Vanuit het verre verleden kan deze vraag definitief met een volmondig 'ja' beantwoord worden. Al in de steentijd kwamen verdrongen boeren uit Mesopotamië in West-Europa terecht, zoals uit archeologisch opgravingen is gebleken. De voorgangers van de huidige boeren waren dus immigranten.
Het grootste deel van Nederland is altijd, dat wil zeggen vanaf de vroege middeleeuwen, een ontginningsgebied geweest. Opgravingen bevestigen steeds weer, dat de Romeinse bewoning van Nederland (zo tussen de eerste en de derde eeuw na Christus) abrupt is afgebroken, en dat het daarna stil werd, want het land werd veel te nat voor bewoning. Vondsten die met zekerheid gedateerd kunnen worden als merovingisch en karolingisch zijn zeer schaars, zeker in vergelijking met het toch ook wat minder schaarse Romeinse materiaal. Zelfs tot in de 19e eeuw is Nederland een leeg land gebleven.


Impressies van hoe Nederland er uit zou zien zonder zeedijken. Bron: NAP.

Van een omvangrijk bewoning is dan ook geen enkele sprake geweest, zeker al niet in laag en midden Nederland.
Dat de Friezen, Franken en Saksen in de eeuwen na de Romeinse tijd hier gewoond zouden hebben is dan ook een grote mythe. Van die volkeren is in Nederland geen enkele aansprekende archeologische vondst bekend.
De terpen in het hoge Noorden werden zelfs verlaten. Hier en daar handhaafden zich op de stuwwallen langs de grote rivieren (voorzover die een vast stroomgebied hadden) kleine groepjes vissers en jagers. Alleen op de hogere zandgronden bleef enige bewoning van geringe omvang bestaan. De zee was gestegen (zoals ze nu ook doet) en bij afwezigheid van rivier- en zeedijken werd het huidige deltagebied een groot getijdenmoeras. Zie afbeelding. Pas in de loop van de tiende en elfde eeuw kwam het op de opnieuw droogvallende gronden tot meer geregelde bewoning. Niet alleen daalde de zeespiegel, ook nam men, vaak onder de leiding van abdijen, vanuit het zuiden grootschalige droogleggingen en ontginningen ter hand.
Verschillende studies hebben reeds gewezen op die ontginningen en de opmerkelijke migraties vanuit het zuiden naar het noorden. Zeeland en West-Brabant en later Holland zijn ontgonnen vanuit Vlaanderen, het rivierenland vanuit het Zuid- en Middenlimburgse langs de Maas en hetzelfde (maar in mindere mate) kan worden gezegd van het Utrechtse, dat vanuit het Rijnland in bezit is genomen.
Veel, zo niet alles kwam vanuit het zuiden:
  • De eerste graaf van Holland kwam uit Vlaanderen.
  • De eerste graaf van Gelre kwam eveneens uit Vlaanderen.
  • De eerste bisschop van Utrecht kwam uit Frankrijk.
  • De eerste ontginningen vonden plaats in Zeeland door Vlaamse monniken.
  • De eerste St.Willibrordkerk in Nederland stond in Klein-Zundert en was gesticht door de abdij van Tongerlo (B). Deze abdij stichtte ook andere kerken in Brabantse dorpen, die ten onrechte aan St.Willibrord werden toegeschreven.
  • De abdij van Egmond werd gesticht vanuit Gent, dat weer een stichting was vanuit St.Omer, waarmee de mythe van Adelbertus en enkele andere predikers meekwam.
  • Het Psalter van Utrecht kwam uit Hautvillers bij Reims, daarvoor van de abdij van St.Riguier bij Abbeville.
  • De burcht van Nijmegen werd gesticht vanuit Duitsland door Frederik Barbarossa, waarmee de mythe van Karel de Grote werd geïmporteerd.
  • Veel plaatsnamen in Nederland zijn een doublure van die in Noord-Frankrijk of Vlaanderen, waarbij die in het zuiden 'de oudste papieren' hebben.
    En zo zijn er vele voorbeelden te geven van een immigratie van bewoners vanuit het zuiden, wat allemaal beschreven is in de boeken van Albert Delahaye.

    Wat weten we nu feitelijk echt?
    Sinds de onderzoekingen van de Duitser Goslar Carstens weten we dat ook tussen Frans-Vlaanderen en West- Vlaanderen enerzijds en Zeeland, West-Friesland, Friesland, Groningen en Oost-Friesland (in Duitsland) anderzijds, opmerkelijke naamsovereenkomsten bestaan, zoals overigens in heel Nederland honderden namen doubleren met toponymen uit het zuiden: allemaal. Allemaal typisch voor een immigratiegebied. Vergelijk het maar met de grootschalige migraties vanuit Europa naar de Verenigde Staten en Canada. Lees meer over de historische verplaatsingen van plaatsnamen.

    Ook Albert Delahaye heeft die migraties van zuid naar noord aangetoond in zijn studie over het eerste millennium. Met die migraties kwam ook de geschiedenis in het nieuwe land terecht. Zo kwamen St.Willibrord en St.Bonifatius in Utrecht en Dokkum terecht en Karel de Grote in Nijmegen. Dat die geschiedenis hier kon aarden kwam omdat er geen geschiedenis was die deze importgeschiedenis in de weg stond. Vanwege het ontbreken van tegengeluid kreeg Nederland een geschiedenis die in het zuiden thuis hoort. Vanwege de overvloed aan geschiedenis in het zuiden werden stukjes daaruit niet eens gemist. Zo simpel zitten de mythen in elkaar en zo ingewikkeld is het die kluwen die in het tweede millennium ontstaan is, te ontrafelen en de geschiedenis weer 'terug te draaien'.

    Import van plaatsnamen en gebruiken.
    De kolonisten van het nieuwe land in het noorden brachten de namen uit hun oude stamland mee. De abdij van Echternach claimde oude rechten op grond van het bezit van de oude oorkonden, die er door de vlucht voor de Noormannen terecht gekomen waren. In de loop van de tijd was bij de bewoners van de noordelijke landen het besef van die afkomst verdwenen en werden de aanspraken van de verre abdij steeds minder tegengesproken, ofschoon de pogingen van Echternach om ook materiele rechten te doen gelden veelal vergeefs bleken. De St.Willibroduskerken in Noord-Brabant die gesticht waren vanuit Tongerlo (vanuit het zuiden!), werden in de 12e eeuw geclaimd door Echternach, wat verrassend ook enkele keren lukte. Daarmee begon de mythe van St.Willibrord in Brabant en kwam deze mythe daarna pas in Utrecht terecht. Pas in het begin van de veertiende eeuw kreeg Utrecht vanuit Echternach de eerste relikwieen die van St. Willibrord zouden zijn. Lees meer over de kerken in Brabant. In Hooland mislukte die claims, aangezien Echternach geen 'bewijzen' kon overleggen. Lees meer over de kerken in Holland.
    Noord-Nederland kreeg een geschiedenis van een periode dat er geen mensen woonden en de (Frans-)Vlaamse gewesten die dichtbevolkt waren geweest, verloren hun geschiedenis. Lewarde (bij Calais) werd Leeuwarden, Groenighen werd Groningen, Devres werd Deventer, Hames-Boucres werd Hamburg, Brêmes werd Bremen, om slechts enkele van de honderden door Delahaye geconstateerde doublures te noemen.

    Toen de geschiedenis zich eenmaal in het noorden had gesettled, draaide zij zich om. Zo ging het bisdom van Aduaca Tungrorum (Douai), dat via Traiectum (Trith-St. Leger) in Luik belandde (dus van zuidwest naar noordoost), in de 'nieuwe' visie van Tongeren via Maastricht naar datzelfde Luik (dus van Noord naar Zuid). Een radicale ommekeer, zoals iedereen ervaart die voor het eerst kennis neemt van het onderzoek van Albert Delahaye.

    De boeken van Delahaye laten zich lezen als een boeiend, soms spannend en dikwijls met humor geschreven relaas. Het is de grote verdienste van Delahaye geweest dat hij eens niet de traditionele geschiedenis heeft nageschreven, wat overigens in de historische wereld gebruikelijk is, maar zelf op zoek is gegaan naar de oude documenten en deze zonder vooringenomenheid gelezen en verklaard heeft. Dat de toon in de boeken van Delahaye wel eens verre van mild is voor de gevstigde historici is verklaarbaar vanwege het vele onbegrip dat hij voor zijn studie steeds kreeg. Hij werd uitgemaakt voor 'charletan' en 'fantast', wat nog de minst felle beschimpingen waren. Vanuit het oogpunt van de historici is hun houding verklaarbaar. Immers zij hadden als wetenschapper moeten ontdekken wat Delahaye ontdekte. Hun reputatie werd onderuit gehaald en nog wel door iemand die niet eens geschiedenis had gestudeerd. En juist dat hij geen geschiedenis had gestudeerd, maar de geschiedenis bestudeerde, opende ogen, niet van verbazing maar van ontsteltenis. Als archivaris kon hij die oude documenten wel lezen of die nu in het Frans, Oud-Frans, Duits of Latijn geschreven waren. Die talen en de kennis van het lezen van oude handschriften beheerste hij, wat bij teveel zich historicus noemde lieden ontbrak.

    Het kritische onderzoek naar de vroegste geschiedenis van de Lage Landen maakt aan de vreemde toestand dat er teveel zaken nooit klopten een einde. Want of men zijn visie (die hij voortdurend als hem dat nodig bleek bijstelde) deelt of niet, kan pas vastgesteld worden nadat men ervan kennis heeft genomen.
    En dan blijkt het een rare zaak dat de boeken van Albert Delahaye in de bibliotheken (zelfs in die van Universiteiten) en op veel literatuurlijsten (ook in die van zich 'wetenschappelijk' noemende studies) ontbreken.

    Door geen kennis te nemen van alle argumenten die jouw opvattingen tegenspreken, is het uiteraard simpel je gelijk te 'bewijzen'. En dat is helaas nog steeds meer regel dan uitzondering in de hedendaagse historische wetenschap.

    De getijdengebieden (op de kaart hieronder, groen) en veengebieden (bruin) waren ontoegankelijk en was tot in de 13e eeuw bewoning zeer moeilijk tot zelfs onmogelijk. De plaatsing van omvangrijke volkeren en de prediking van Willibrord, Bonifatius, Lebuinus, Ludger, Amandus en Adelbert juist in deze gebieden, wat de traditionele opvatting ons wil doen geloven, is dan ook een complete fabel. Pas nadat die gebieden ontgonnen werden en er dijken waren aangelegd, kwam er langzaam wat bewoning op gang, maar dan zijn we al ver in de 12e eeuw aangeland. Dat is ruim 4 eeuwen nadat zich hier een geschiedenis zou hebben voorgedaan.
    De gedachte dat de Nederlanders afstammelingen van de Bataven in de Betuwe geweest zouden zijn, wat men in de 17e eeuw wel voor waar aannam, is reeds lang verlaten. Van het bestaan van Bataven is in de Betuwe geen enkel archeologisch spoor gevonden.

    Deze nieuwe bewoners kwamen vanuit het zuiden en brachten hun verhalen, tradities en plaatsnamen mee, die in het nieuwe land voet aan de grond kregen omdat er geen geschiedenis was die deze nieuwe importgeschiedenis in de weg stond. Zo simpel zitten de mythen in elkaar.
    De kaart hieronder toont enkele gebruikelijke onjuistheden. Zo bestond de open verbinding van de Zuiderzee met de Noordzee in 800 n.Chr. nog niet. Deze is pas ontstaan in 1170 met de Allerheiligenvloed. Wat wel aangetoond is dat de veen- en getijdengebieden in 800 onbewoonbaar waren. Daar heeft zich dus geen geschiedenis voorgedaan en zeker geen beschreven geschiedenis. Jacob van Oudenhoven schreef in 1654 in zijn "Out Hollandt, nu Zuyt Hollandt" al over "het ontbreken van elke schriftuur", geen enkel geschrift over de geschiedenis van Holland. Hij concludeerde terecht dat het onjuist moest zijn wat sommigen zeiden, namelijk "dat de eerste Hollanders ongeletterd waren en niet konden schrijven". "Het geeft geen pas", schrijft hij met enige verontwaardiging "zo een ongeletterdheid te veronderstellen bij een zo vief volk als de Hollanders, maar de geschriften ontbreken omdat het land niet bewoond was". Jacob van Oudenhoven had het perfect begrepen en het volslagen juist geformuleerd. Ook de Clerc Uten Laghen Landen had reeds in de 14e eeuw het juiste inzicht over het ontstaan van het alluviale Holland! Lees meer over de Nederlandsche Oudtheden.