De historische geografie van de lage landen.
Terug naar de beginpagina.
Het Bronnenboek van Nijmegen weerlegt de Karolingische geschiedenis van Nederland.
Naar het overzicht in het kort.

Nijmeegse biografieën.

Lees meer over achtergronden om een goed begrip te krijgen over de werkwijze in de historische wetenschap.

Citaten van Historici


wetenschap is twijfel


ongelooflijk


onnozelheid


Heiligenlevens


Kletspraat







De Fundamentele verwarring bestaat uit de vraag of Noviomagus uit de klassieke teksten Nijmegen is of Noyon. Het kernpunt waar alles mee begon en waar alles om draait is deze hier genoemde fundamentele verwarring. Deze kwestie ligt aan de grondslag van talloze andere opvattingen, zoals de verwarring rond Trajectum: was het Utrecht of was het Tournehem. En Dockynchirica, was dat Dokkum of Duinkerke? Immers als Nijmegen fout is, is Utrecht ook niet de bisschopszetel van Willibrord en werd Bonifatius niet in Dokkum vermoord en dan was de Betuwe ook niet het land van de Bataven. Dat gebeurde allemaal in Noord-Frankrijk!





Missaal van de St.Willibrorduskerk in Klein-Zundert met een afbeelding van Willibrord.

Een volgende mythe die Delahaye heeft aangetoond, toen hij na zijn vertrek uit Nijmegen, in Zundert woonde: de gehele St.Willibrord-cultus in Nederland is vals.

Wat het meest opvallend is in de hele materie rondom de afwijzingen van de visie van Delahaye is dat de geleerde heren geen enkel steekhoudens argument hebben aangedragen om zijn visie te weerleggen. Het enige argument dat steeds aangedragen werd bestond uit het klakkeloos napraten van de opvattingen van enkele 'voorgangers' uit de 17de eeuw, juist uit de tijd dat de mythen ontstonden.

Tegenwoordig komt men steeds meer tot de conclusie dat deze mythen gebaseerd zijn geweest op los zand. Om er enkele te noemen:
  • De gedachte dat de Bataven de Betuwe en het Brabantse aanwezig waren vindt thans geen bijval meer. (W.van Es).
  • De massale volksverhuizingen hebben nooit plaatsgevonden (o.a. AWN-publicate 2023).
  • De klassieke Frisii hebben niets met de huidige Friezen te maken (Jos Bazelmans).
  • Die dappere Friezen van toen, hebben niks te maken met de Friezen van vandaag (Charles Groenhuisen).
  • "De tegenwoordige Friezen die in Friesland wonen, zijn andere Friezen die niets te maken hebben met de Friezen uit de Romeinse tijd of die uit de vroege Middeleeuwen", schrijft zelfs Luit van der Tuuk.
  • De voorstelling dat de Utrechtse bisschoppen vanwege Vikingaanvallen moesten vluchten is onjuist. Van Vikingaanvallen werd in Utrecht archeologisch niets gevonden (Luit van der Tuuk).
  • "Ik zoek al vijftig jaar naar bewijzen van Caesars aanwezigheid in België, maar heb nooit iets gevonden." Aldus prof.dr.Hugo Thoen van de Romeinse archeologie.
    En als Julius Caesar nooit in België is geweest, kun je Nederland wel uitsluiten. Volgens Albert Delahaye is Julius Caesar met zijn legioenen nooit ten noorden van de taalgrens geweest. Hij wordt hier door de archeologie in het gelijk gesteld.
  • In Nijmeegse biografieën worden Nijmegenaren uit het (verre) verleden beschreven. In een toespraak van Ad Lansink bij de aanbieding van Nijmeegse Biografiëen (Numaga Jaarboek 2004), op zaterdag 27 november 2005 in de Stevenskerk te Nijmegen komen enkele 'Nijmegenaren" aan bod. "Wie niet te klagen hebben over weinig aandacht zijn ‘aanvoerders’. Een fraaie reeks trekt voorbij: Van Julius Caesar, Keizer Trajanus en Karel de Grote, via Keizerin Theophano en Catharina de Bourbon naar ‘moderne’ bestuurders als Louis Beel en Marga Klompé, Charles Hustinx en Ien Dales.

    Het gedenkboek bij het 75 jarig bestaan van de Katholieke Universiteit beschrijft meer vermeldenswaardige hoogleraren. Wat te denken van en te doen met Reinier Post, Gerard Brom, Joseph Prick (zie hieronder) en Huub Lammers? Maar ook Mathé Daniels, de befaamde gemeente-archivaris, die voor zijn vele activiteiten te weinig is gewaardeerd. In deel 2 wordt ook Albert Delahaye genoemd, voor wie zeker dezelfde onderwaardering geldt.

    De Nijmeegse Biografieën hebben een vervolg gekregen zoals de afbeelding bij dit verhaal illustreert. Van de delen 1 en 2 is een aparte, handelseditie verschenen. Deel 3 is opgenomen in het Numaga Jaarboek 2013. Deel 4 volgt eind 2021 in het Numaga Jaarboek 2021.

    Nu blijkt dat Lansink weinig kennis van de geschiedenis van Nijmegen heeft. Zo zijn Julius Caesar, Keizer Trajanus, Karel de Grote en Keizerin Theophano allerminst Nijmegenaren te noemen. Ze zijn er bovendien nooit geweest. Het zijn complete mythen. Wie Julius Caesar opvoert als Nijmegenaar moet toch eens de geschiedenis gaan bestuderen. Die mythe is al sinds jaar en dag achterhaald. Over keizer Trajanus lees je meer bij Stadsrecht van Nijmegen en over Karel de Grote lees je meer bij Karel de Grote en over keizerin Theophanu lees je meer bij Het Valkhof.

    De visie van Albert Delahaye.
    Albert Delahaye was beslist geen Nijmegenaar, hij was een man van Klimmen, al heeft hij uitvoerig over de geschiedenis van Nijmegen geschreven en kwam daar tot andere opvattingen. Een van zijn felste opponenten was prof.R.Post (hierboven ook genoemd als vermeldingswaardige hoogleraar) die vanaf het begin in felle bewoordingen de opvattingen van Delahaye probeerde te bestrijden, maar geen enkel argument van het ongelijk van Delahaye kon aantonen. Hij gaf hem zelfs gelijk met de opmerkingen: "Op één punt moet ik Delahaye onmiddellijk gelijk geven. Sint Willibrord is geen aartsbisschop van Utrecht geweest". Maar ook met de volgende opmerking in een discussie met enkele vakgenoten wees Post het verblijf van St.Willibrord in Noord-Brabant resoluut van de hand. Voor dat verblijf van Willibrord in Brabant was geen enkel bewijs te vinden. "Ook al bestonden er St.Willibrord kerken, een St.Willibrord devotie en folklore en St.Willibrordputjes, dat was nog geen enkel bewijs dat dit allemaal het gevolg was van de aanwezigheid van de heilige zelf". Vermeldingswaardig blijft dat prof.Post en zijn argumenten in Het Bronnenboek van Nijmegen nergens meer genoemd worden. Blijkbaar hebben zijn opvattingen afgedaan, om Karolingisch Nijmegen aan te tonen.


    Door Lansink wordt Albert Delahaye verweten dat hij behoorlijk scheldend zijn gelijk probeerde te halen. "De gefrustreerde oud-gemeentearchivaris, die zijn scheldpartijen baseerde op zijn passie voor de historische waarheid, die hij overigens nooit gevonden heeft", schrijft hij. Helaas verwart Lansink hier drie zaken. 1. Dat Albert Delahaye gefrustreerd was, is zeker waar, zeker toen prof.F.Hugenholtz denigrerend sprak over het "niveau" van Delahaye, dat hij te laag vond om met hem in discussie te gaan. 2. Dat Delahaye zijn historische waarheid nooit gevonden heeft is onjuist. Immers prof.F.Hugenholtz erkende dat "Als zou worden aangetoond dat Delahaye op één onderdeel gelijk heeft, dan wordt zijn hele theorie veel waarschijnlijker." En op dat ene onderdeel (en meer) kreeg Delahaye al meteen gelijk van prof.Post (zie hiervoor) en van veel andere historici. 3. Het derde punt dat Lansink noemt zijn de scheldpartijen van Delahaye. Ook hier laat Lansink zien geen weet te hebben van de omstandigheden van de historische discussies die hebben plaats gevonden.

    Schrijven en schelden.
    Nijmegen is voor schrijvers en dichters een dankbare stad. Godfried Bomans had dezelfde ervaring als Lubbers. ‘Het is een stad van Kloosters, Noviciaten en Moederhuizen; er wordt geluid en gebeierd dat het een lieve lust is’. Ik noem verder Frans Kellendonk, Cola Debrot en Anton van Duinkerken. De laatste zou zich verbaasd hebben over de opname van de biografie van Ernst Michel, de door het fascisme geboeide schrijver, die volgens zijn biograaf ‘een bijzondere vorm van geëxalteerd schelden beoefende, en zich daarom “Gods handgranaat” noemde’. Schrijven en schelden: een actueel thema, voor betweters, maar ook voor biografen
    De Bisschop van Nijmegen.
    Volgens Ad Lansink's Website, met onderwerpen als de Ladder van Lansink, Beeldspraak, Knotsenburg en andere topics, wordt ook Albert Delahaye vermeld. Over de Bisschop van Nijmegen, schrijft Lansink: Hoe de Keizer Karel Universiteit van Nijmegen door het Jeugdelftal haar roemruchte titel op het toernooi van Noyon het eigen doel in liet knallen, Noyon/Nijmegen, 1982.
    Ik zou bijna een lans breken voor Albert Delahaye schrijft Lansink, de gefrustreerde oud-gemeentearchivaris, die zijn scheldpartijen baseerde op zijn passie voor de historische waarheid, die hij overigens nooit gevonden heeft.


    Wie hanteerde er nu scheldpartijen?
    De eerste vraag is wat men onder schelden moet verstaan? Volgens Van Dale is schelden "krenkende of beledigende woorden uitspreken".
    Dat heeft Delahaye zeker gedaan. Immers hij beschuldigde de professionele historici van onsterfelijke blunders, van botte leugens en van opzettelijk wetenschappelijk bedrog, Het Bronnenboek van Nijmegen noemde hij een compilatie van bedrog, van flessentrekkerij, van openlijke misleiding en volksverlakkerij en van onwetenschappelijk gebral met hardnekkigheid volgehouden laster tegen zijn persoon persoonlijk en tegen zijn werk.
    Dat hebben die historici zeker als krenkend en als belediging van hun deskundigheid opgevat, gezien hun reacties. Dat Delahaye gelijk had wisten zij als geen ander en zij probeerden hun huid te redden met niet minder krenkende aantijgingen. De historici bleken geen ander weerwoord te hebben dan de visie van Delahaye belachelijk te maken, hem onjuiste zaken in de mond te leggen of hem geheel te verzwijgen. Zij meenden het gelijk aan hun kant te hebben al konden ze dat niet aantonen, of zoals prof.Hugenholtz erkende: "Ik kan van de theorieën van Delahaye niet bewijzen dat hij ongelijk heeft!"

    Het valselijk beschuldigen gebeurde onlangs nog in 2022 bij de presentatie van het boek Het Verhaal van Gelderland op pagina 334, waarbij Delahaye woorden in de mond werden gelegd die hij nooit gesproken heeft. Een verzoek tot discussie hierover werd door de Universiteit van Nijmegen afgewimpeld.


    Welke verwijten kreeg Albert Delahaye zoal naar zijn hoofd geslingerd?

    De samenzwering van stilzwijgen en de spot, werd tot scheldpartij zonder niveau. Wordt daarmee de kwalijk verbeten onmacht van de historici geïllustreerd? (Citaat Maurits Cailliau, WEST, nr.6/1982).

  • Allereerst mag niet vergeten worden dat het Albert Delahaye onmogelijk werd gemaakt te werken op het archief waaruit hij 'verbannen' werd wegens een conflict met zijn 'baas' hoofdarchivaris J.A.B.M. de Jong. Dat conflict ging over het auteursrecht van de inventarisatie van het oude archief van Nijmegen. Zo'n inventarisatie was dus nog steeds niet gemaakt, wat een onverklaarbare tekortkoming is voor een archief, ondanks deskundige en alom geprezen voorgangers van Delahaye als Schevichaven en Daniëls. Die inventarisatie wenste De Jong, die er niets aan bijgedragen had, op zijn naam gepubliceerd te krijgen, waartegen Delahaye zich verzette. Delahaye werd door de gemeente op non-actief gesteld mede 'op advies' van zijn 'baas' hoofdarchivaris De Jong, wat de gemeente Nijmegen overigens in opdracht van de Rijksoverheid moest terugdraaien. Het gemeentebestuur had het zelfs gepresteerd Delahaye naar professor Joseph Prick (psychiater aan de Universiteit van Nijmegen) te sturen, om te onderzoeken of die man ze allemaal wel op een rijtje had. Professor Prick kwam na een kort onderzoek tot de conclusie dat deze meneer een meer dan prima verstand had en een gezond beoordelingsvermogen. Nijmegen stelde zich, hoewel door Den Haag op de vingers getikt, nadien zeer vijandig op, reden te meer voor Albert Delahaye om te solliciteren naar elders. Deze hele affaire had dus niets met zijn onderzoek en publicaties over Karolingisch Nijmegen te maken, wat hem wel eens verweten is dat hij dat uit 'rancune' zou hebben gedaan.
    Zijn benoeming als archivaris in Nassau-Brabant bracht het gezin in Zundert, het geboortedorp van een andere bij leven zeer miskende Nederlander: Vincent van Gogh. Net als Van Gogh, zal ook voor Delahaye het tij keren en zal hij op termijn de erkenning krijgen waar hij gezien zijn omvangrijke publicaties recht op heeft. De handelswijze van de Gemeente Nijmegen en archivaris De Jong zouden we tegenwoordig als 'grensoverschrijdend gedrag' op de werkvloer kwalificeren: intimidatie en pestgedrag van de leidinggevende ten opzichte van de ondergeschikte werknemer.

    Gezien het bovenstaande kunnen zeker ook meerdere opmerkingen en de houding van verschillende professoren onder grensoverschrijdend gedrag gekwalificeerd worden. Vanuit hun 'ivoren torens' de Universiteit, met hun titels en professoraten, meenden zij zich alles te kunnen permiteren om hun opponent Albert Delahaye te immiteren, te kleineren en belachelijk te maken, waarbij zij zich gesteund wisten door hun "collega's".
    Later werd het Delahaye kwalijk genomen dat hij hen op gelijke wijze terug betaalde. Was die felheid altijd nodig heeft men Delahaye wel eens gevraagd. Ja, zeker wel. Immers toen hij alles netjes en zo beheerst mogelijk schreef, maakte men hem slechts belachelijk en toen hij eindelijk een grote mond opzette was er plots een openbaar debat nodig. Men ging hem pas serieus nemen, toen hij hoogleraren en professoren van opzettelijke misleiding en bedrog beschuldigde. Delahaye schreef dan ook: "Ik heb alleen uit zucht naar de pure historische waarheid aan een ingewikkelde zaak gewerkt, en mijn beloning heeft bestaan uit hoon, beledigingen en verdachtmakingen, achterstelling en benadeling in mijn ambtelijk en persoonlijk leven, tot het systematisch doodzwijgen en het passeren van al mijn wetenschappelijk werk".


    We citeren hieronder enkele uitlatingen en opvattingen van deze professoren.

    DE ONVERBREKELIJKE SAMENHANG VAN DE MYTHEN.
    Sommigen hebben er moeite mee dat zoveel uit de geschiedenis van Nederland zou moeten verdwijnen, en werpen tegen dat Delahaye teveel ineens wil bewijzen. Enkelen beschouwen het als onmogelijk, dat één man alle onderdelen van een zo komplexe stof zou kunnen beheersen. Daarom is het dienstig in het kort uiteen te zetten, dat de verschillende onderdelen één onverbrekelijk komplex vormen, waarvan de onderscheiden delen niet op te helderen zijn als de andere onaangetast worden gelaten. De mythen van Nederland vormen één zaak, die pas volledig opgehelderd kan worden wanneer de zich opdringende schijn van alle onderdelen wordt doorzien.

    Indien het bewijs geleverd is dat de Karolingische residentie Noviomagus niet Nijmegen was, komt noodzakelijkerwijs de vraag aan de orde, of de Betuwe dan wel het Eiland van de Bataven is geweest. Deze twee gegevens zijn immers uithoofde van de tekst van Einhard niet te scheiden. St. Willibrord had een kerk in de Batua.- Indien de Betuwe niet de Batua is geweest, dient even onafwendbaar de vraag te worden gesteld of het Trajectum van St. Willibrord in werkelijkheid Utrecht was. Dit Trajecturn, ofschoon het zelf niet op de Peutingerkaart voorkomt, heeft echter in de Romeinse periode en vooral door de berichten over de Noormannen zoveel raakpunten met Noviomagus en de Batua dat de ligging van de twee plaatsen en de Batua in één en dezelfde streek als een zekerheid moet worden beschouwd.

    Uit verschillende teksten kan worden afgeleid, al zeggen zij dit niet met exakte woorden, dat Dorestadum dicht bij Trajectum heeft gelegen. In de berichten over de Noormannen neemt deze stad zelfs een centrale plaats in. Daartussendoor spelen andere mythen, zoals de duidelijke doublures van Walacria/Walcheren, Isla/IJssel, Wilpa/Wilp, Daventria/Deventer, Tilia/ Tiel, St.Lebuinus/St.Lieven, Eperlecques/Echternach, Suestra/Susteren, Werethina/Werden, en andere ondergeschikte faktoren, die van ver of dichtbij de Nederlandse historische rekonstrukties leken te steunen. Toen de voornaamste pijler hiervan, de zogenaamde Karolingische residentie te Nijmegen, was ingestort, zakte het mythologisch beeld in elkaar. Daarna behoefde niet veel meer bewezen te worden, omdat de aangenomen historie zich al te duidelijk als een mythe presenteerde en enkel het grote puinruimen kon beginnen.
    DE BEWAKERS VAN DE MYTHEN
    Van nature en karakter ben ik een zachtaardig mens, eerder timide dan zelfverzekerd. Het spijt mij méér dan ik zeggen en méér dan een buitenstaander begrijpen kan, dat ik de heren Hugenholtz, Stolte en Blok zo hard moet aanpakken. Bij het debat van Amsterdam is duidelijk geworden, dat zij niet meer serieus en wetenschappelijk bezig zijn, doch dat zij de opheldering in de weg blijven staan om hun eigen gezicht te redden. Zulke lieden, die in hun verbolgenheid slag op slag de normen van de wetenschap overtreden,en daarop betrapt de normen van fatsoen vergeten, moeten met harde hand van de poort tot de historische waarheid geduwd worden, omdat zij met hun zogenaamd gezag in deze kwestie niet alleen het publiek maar ook de historici en zelfs hun kollegae-professoren blijven misleiden. De leken hebben overigens al lang begrepen, dat het een prestigekwestie is geworden voor de universiteiten van Nijmegen en Utrecht. De andere hebben zich wijselijk erbuiten gehouden, niet omdat zij mij konden volgen maar omdat zij nattigheid voelden en niet het risiko wilden lopen zich in de vingers te snij-den, zodat zij zeer verdiend door hun "otium cum dignitate" ontkwamen aan een dramatische afgang. Een beetje vreemd heb ik gevonden dat de studenten van Amsterdam uitgerekend mijn felste tegenstanders hadden uitgenodigd om het tegen mij op te nemen, misschien omdat zij niet geloofden wat ik tegenover een journalist eruit had geflapt : "Ik ben niet bang van Hugenholtz". Hadden zij andere professoren gevraagd, die niet zo persoonlijk en emotioneel bij de zaak betrokken zijn, dan hadden zij in elk geval een serieuze diskussie "op niveau" gekregen. Die verwondering heb ik voor me gehouden, omdat ik hen van harte de voorpret gunde dat ik daar vak- en deskundig ingeblikt zou worden. Ik heb mij kostelijk geamuseerd met hun tegenvaller, maar ook dat heb ik voor me gehouden. Gegierd heb ik om het feit, dat de gehele ploeg van het Instituut voor Middeleeuwse Geschiedenis van de Rijksuniversiteit van Utrecht, die demonstratief op een kort tevoren gehouden lezing met diskussie voor de studenten van Utrecht weggebleven en wèl in Amsterdam was om Delahaye's afgang mee te maken luidde hun Utrechts ekskuus en was de titel van hun ekskursie naar Amsterdam- het reisgeld hebben verkwist aan de vertoning, waar hun eigen prof zich te schande zette met zijn striptease.

    Op dit punt bereikte het debat van Amsterdam het hoogtepunt van de wetenschappelijke striptease. Toen ging het laatste pikante kledingstukje eraf met Hugenholtz's konklusie "dat hij zo nog lang kon doorgaan, maar dat het niveau van Delahaye té laag is om er verder nog één woord aan te verspillen". Hij had verdiend hierop afgestraft te worden met de vraag, wat hij dan in 's hemelsnaam bij dat debat kwam doen als hij zoveel zelfrespekt had, of met de even vernietigende konklusie dat hij blijkbaar niets anders meer wist dan deze onbeschaamde onlogika. Doch een eenvoudige archivaris mag een professor niet in het publiek zijn hemdje uittrekken! Volgens zijn zeggen heeft hij in 1965 uren besteed aan het weerleggen van mijn boek. Toen vond hij mijn niveau niet te laag; 15 jaren later begreep hij het pas, de vluggerd! Nadat de mediaevist, die blijkens zijn uitlatingen geen notie heeft van historische geografie, uithoofde van zijn mythologie een paar onnozele opwerpingen had laten vallen, waarbij de poten van zijn eigen professorale zetel stonden te schudden van het lachen was "het niveau" zijn laatste redmiddel. Het spreekt dan ook vanzelf dat dit ruime aandacht krijgt, nu het als joker op tafel is gegooid, zodat het Nederlands publiek kan zien wat zijn niveau en dat van zijn bentgenoten voorstelt. Wie zo lichtvaardig omspringt met wetenschappelijke en menselijke ethiek, smeekt erom aan de kaak te worden gesteld. Hij heeft er wel recht op dat dit "op niveau" gebeurt.

    Blok konstateerde dat de standpunten onveranderd waren gebleven, waarmee hij de volstrekt overbodige mededeling deed dat ik de professoren niet overtuigd had, maar waarin van de andere kant ook de spijt doorklonk dat zij mij niet aan het wankelen hadden gebracht, en waaruit een goed verstaander, die de kryptische taal begreep, de konklusie moest trekken dat zij langs mij heen gepraat hadden.


  • De auteurs P.Leupen en B.Thissen presenteerden Het Bronnenboek van Nijmegen om eens en voor altijd alle bronnen aangaande Karolingisch Nijmegen te bundelen en om "van de dooddoeners van Delahaye" af te zijn. In het Bronnenboek voerden zij ook een bisschop van Nijmegen ten tonele, die er echter nooit bestaan heeft. Het bleek bisschop Harduinus van Noyon te zijn. Deze grove blunder wordt in het boek "De Bisschop van Nijmegen" genadeloos afgestraft. Die afstraffing met woorden als 'wetenschappelijk bedrog', 'opzettelijke tekstvervalsing' en 'opzettelijke fraude', wordt Delahaye vervolgens weer kwalijk genomen als scheldpartij ten opzichte van de gevestigde historische orde.

  • J.E.Bogaers noemde Delahaye "een ernstig ziektegeval" en zijn werk "klinkklare kletspraat" en kwalificeerde het als 'dooddoeners' alsof er geen enkel bewijs voor de visie van Delahaye bestond. Hij heeft Delahaye eens "verweten" dat hij handig gebruik maakte "van de gave van het woord" en dat hij daarmee de lachers op zijn hand kreeg. Inderdaad is de hele fabel rondom Karolingisch Nijmegen één grote klucht, het lachen waard.

  • J.E.Bogaers verklaarde Delahaye voor "een grote gek", nadat deze hem van wetenschappelijk bedrog had beschuldigd. Bogaers was immers als de beste op de hoogte van de consequenties van zijn eigen onderzoek, maar wil kost wat kost de mythe in stand houden. De rechtszaak die Delahaye had aangespannen tegen Bogaers vanwege aanhoudende beledigingen, werd door de Officier van Justitie te Arnhem geseponeerd, omdat hij de zaak beschouwde als een "uit de hand gelopen discussie".

  • J.E.Bogaers meende dat hij zijn tijd beter kan gebruiken dan zich telkens maar weer met deze nonsens bezig te houden. Maar hij vond het nadien blijkbaar toch weer nodig een uitvoerig artikel te schrijven (samen met Leupen) over de dooddoeners van Delahaye. Maar ook in dit atikelewerd geen enkel argument aangevoerd dat de visie van Delahaye weerlegde.

  • R.R.Post noemde de stellingen van Delahaye inzake de Nijmeegse residentie een "waandenkbeeld" (De Tijd, 10 mei 1958). Aan het einde van zijn artikel maakte hij het, weliswaar in een omhaal van woorden verborgen, doch voor iedereen duidelijke gebaar met de wijsvinger naar het voorhoofd. Dit was zeer onbetamelijk, zelfs als Post van oordeel was, dat Delahaye zijn stellingen niet of niet voldoende bewezen had. Onbegrijpelijk is overigens, dat hij desondanks omstandig op de beweringen is ingegaan. Het is voor een hoogleraar wel ongepast en zeer inkonsekwent, enige aandacht te schenken aan de beweringen van iemand, die men tenslotte als niet goed snik doodverft. De uitval heeft Delahaye ook pijnlijk getroffen. Meer nog stelde het hem teleur, dat een wetenschapsmens dit als "laatste argument" hanteert. Voor de goede orde wenst Delahaye te verklaren, dat Prof. Post zich ook hierin heeft vergist.

  • R.R.Post vond de opvattingen van Delahaye een tragisch raadsel en vroeg zich af hoe het mogelijk is dat een man, die zoveel materiaal weet bijeen te brengen en zich zo vindingrijk in het argumenteren betoont, zich zó door een dwaas idee heeft laten leiden, dat hij wat daarmede duidelijk in strijd komt verzwijgt of wat niet zo duidelijk is, naar zijn mening tracht om te buigen. Wat Delahaye verzweeg heeft hij van Post nooit vernomen en wat hij heeft omgebogen eveneens niet.

  • R.R.Post publiceerde in Numaga -een tijdschrift dat zich met de oude naam van Noyon heeft getooid- een artikel "Uilen naar Athene dragen" om daarmee aan te geven dat er geen enkele reden was te twijfelen aan de Karolingische traditie van Nijmegen en een sneer aan Delahaye te geven. Net zo min als het nodig was om wijsheid naar Athene te brengen, leek het onnodig om de Karolingische traditie te betwijfelen. Had men maar wat van die Uilen van wijsheid naar Nijmegen gebracht!

  • F.Hugenholtz beweerde dat Alpertus Mettensis Vahalis schreef, zoals hij kennelijk uit het hoofd citeerde. (N.R.C. 9 augustus 1958). Het slordig en vals citaat heeft de ontstemming van Delahaye opgewekt, omdat het betoog van Hugenholtz gebouwd was op een vals citaat. Alpertus zou het woord Vahalis geschreven hebben, terwijl hij toch duidelijk Wal schreef. Zoals Hugenholtz de zaak stelde (nota bene met een vals citaat) zou het een afdoend en krakend argument geweest zijn om de visie van Delahaye te weerspreken. Vreemd is dan dat Hugenholtz (in Tijdschr. voor Gesch. 1960, blz. 284) een andere reden van de ontstemming van Delahaye opdist. Daar gaf hij een geheel andere draai aan de zaak. Het is van belang dit duidelijk te stellen, niet omdat Delahaye het feit op zich niet zo gewichtig vond, doch omdat er ergens een grens ligt van wat nog als betamelijk beschouwd kan worden in de historische wetenschap. Valse citaten zijn niet getolereerd om je gelijk te halen.

  • F.Hugenholtz noemde Delahaye een intelligente fantast en meende dat Delahaye zijn "zijn onmiskenbare intelligentie niet meer zo ernstig te misbruiken". Waarop Delahaye antwoordde "lk raad Hugenholtz ernstig aan zijn even onmiskenbare intelligentie eens te gaan gebruiken". Hugenholtz stelde vervolgens wel dat "als Delahaye gelijk heeft, is mijn hele boek fout". Er moest een boek gered worden

  • F.Hugenholtz meende in een artikel in de NRC. dat Delahaye "gevaarlijke onzin" schreef. Waar dat gevaar uit bestond werd niet duidelijk gemaakt. Het zal wel het gevaar voor de reputatieschade van Hugenholtz geweest zijn.

  • F.Hugenholtz verklaarde ook (en daarin werd hij gesteund door Prof.Stolte) dat er helemaal geen samenzwering was tegen Delahaye, want hij praat met collega's gewoon niet over de streekarchivaris. En het zou best eens uitgezocht kunnen worden, wat Delahaye allemaal beweert. Maar hij verwacht daar niets van. "Het zou wellicht een aardige oefening voor studenten kunnen zijn. Dat hebben we dus mogen meemaken, die oefeningen van studenten. Het Bronnenboek blijkte een oefening van studenten, waar de professoren dus hun handtekening onder hebben gezet. Tegen de bedoeling in is het een eclatant succes geworden voor Albert Delahaye! Een van die studenten was Frans Theuws, die uiteraard de visie van Delahaye liever bestrijdt (ter eigen eer en glorie) dan het eens vakkundig uit te zoeken. Theuws gaf Delahaye overigens wel (deels) gelijk over de oudste kerken in Brabant en de aanwezighheid van Willibrord ter plaatse. Hij plaatst dat na 950. Dat is dus 2 eeuwen ná St.Willibrord.

  • F.Hugenholtz, R.R.Post en B.Stolte hebben in 1965 het eerste deel van "Vraagstukken in de historische geografie van Nederland" op grond van hun professoraten en titels zo grondig weggehoond, dat niemand het boek daarna nog serieus nam. Feitelijk had Albert Delahaye als historicus afgedaan en was hij daarmee tot een armzalige dilettant verklaard. De boeken van Delahaye werden in de Universiteitsbibliotheken tot verboden lectuur verklaard. Studenten mochten blijkbaar geen kennis nemen van afwijkende opvattingen. Een student die eens naar de theorie van Delahaye vroeg werd aangeraden een andere studie te nemen (weten we van die student). Zo werkte dat op de Universiteiten: een andere opvatting moest verzwegen worden in plaats van erover te discussiëren.

  • F.Hugenholtz zei in een interview met Charles Groenhuijsen van de Volkskrant van 6 oktober 1979: "Nou als ooit wordt bewezen wat Delahaye beweert - maar ik zie dat nog niet gebeuren" voegde hij er gespeeld zelfverzekerd aan toe, "maar als het ooit bewezen wordt, dan moeten we met zijn allen eens hard lachen en opnieuw beginnen". Vandaar dat Hugenholtz zijn studenten verbood aanwezig te zijn bij een lezing van Albert Delahaye, bang dat hij was dat het lachen al zou beginnen!

  • F.Hugenholtz heeft vanuit de veilige veste van de Universiteit Delahaye bekogeld met kreten als "fantast", "mythe", "twijfelachtig", "niet serieus te nemen", "terecht verwaarloosd", "bedenksels" en ook de vaste prik bleef niet uit: "Ik moet er een beetje om lachen". Waar dat lachen uit bestond werd net duidelijk gemaakt. Wellicht als een boer met kiespijn? Echter weerleggingen van de visie van Delahaye bleven uit. Was het lachen bedoeld om het schaamrood dat Hugenholtz er geen snars van begrepen had te verbloemen?

  • W.A. van Es beantwoordde eens met de kreet "Baarlijke nonsens van Delahaye!" het bewijs dat ons land nimmer door de Noormannen bezocht werd; en dat derhalve Dorestadum, een centraal punt in die Noormannen-berichten, niet in Nederland had gelegen. In de in april 1978 verschenen publicatie over 'Dorestadum' van "Spiegel Historiael" staat met klare woorden te lezen, dat hij ondanks zijn heroïsche kreet geen enkel archeologisch bewijs heeft gevonden voor Karolingisch Dorestadum te Wijk bij Duurstede. Delahaye beantwoordde de kreet van Van Es met "Wonderbaarlijke nonsens" en wijdde er een uitvoerig artikel aan onder de titel "De baarlijke nonsens rond Dorestad".

  • "Wij gaan Dorestad opgraven", riep Van Es uit, voordat hij ook maar één schop in de grond had gestoken. Na vele jaren graven en vele miljoenen weggegooid overheidsgeld, moest hij uiteindelijk toch erkennen: "we hebben het niet gevonden.". Zijn conclusie "We hebben op de verkeerde plaats gezocht", was de enig juiste. Hij had immers in Noord-Frankrijk moeten gaan zoeken en wel in de buurt van "waar men de overkant kan zien", en niet in midden-Nederland van waaruit Engeland niet te zien is. Hier had Van Es "baarlijke nonsens" moeten roepen over zijn eigen bevindingen, waarbij hij al tevoren dacht te weten wat hij er op ging graven, niet over de visie van Albert Delahaye die hij als zodanig kwalificeerde.

  • W.A.van Es verweet Albert Delahaye dat hij geen aandacht besteedde aan de opgravingen in Wijk bij Duurstede. Dat is niet helemaal waar. Tijdens de opnamen voor de T.V. (Tros Aktua 16 juli 1981) wilde presentator Henri Schoup in gezelschap van Albert Delahaye die "baarlijke nonsens" op het terrein van de opgravingen in Wijk bij Duurstede wel eens bekijken en er opnamen van maken. Dat werd toen door Van Es verboden. Voelt u 'm?

  • H.Halbertsma noemde Delahaye eens een "warhoofd" zijn opvattingen "science fiction", omdat Delahaye Friesland en de Betuwe in Frankrijk wilde leggen. Dat had Halbertsma dus niet goed begrepen. Wie is er dan een warhoofd? Ook meende Halbertsma dat Delahaye in Klundert woonde, terwijl het toch echt Zundert was. Hoe deskundig ben je dan in (historische) geografie. Overigens heeft Halbertsma al in 1960 al erkend dat Dokkum in de tijd van Bonifatius (8ste eeuw) nog lang niet bestond. De oudste archeologische sporen in Dokkum dateren uit de 13de eeuw.

  • D.P. Blok heeft Delahaye's theorie eens weggeveegd met de nodige arrogantie: "Met zoveel blunders is het moeilijk één blunder te benoemen." Delahaye zou "geen kaas gegeten hebben van toponymie" met de verzuchting "dat hij zijn tijd zat te verknoeien". Maar ook Blok kwam met geen enkel steekhoudend argument om de visie van Delahaye te weerleggen.

  • D.P.Blok meende bij het debat in 1980 "dat hij eigenlijk zijn tijd zat te verknoeien". Het was een juiste opvatting. Het zou beter zijn geweest als hij zich bezig had gehouden met oude handschriften te leren lezen en een atlas te hanteren. Dan had hij misschien gezien dat zijn opvatting over Sclusa als "de Alpenpassen" een farce was, waar Delahaye veel aannemelijker het als Ecluse in Frans-Vlaanderen opvatte. Desgevraagd vond Blok het achteraf toch geen verloren avond.

  • D.P.Blok had op aandringen van zijn studenten meegedaan aan het debat en in het forum plaatsgenomen. Erg overtuigend was zijn deelname dus niet en dit kwam ook zo over. Of was het de angst door Delahaye "afgemaakt" te worden als hij over zijn proefschrift van Werden zou beginnen? Want die bronnen kent Blok natuurlijk zeer goed en in dat proefschrift geeft hij Delahaye een aantal malen gewoon gelijk. En dat mocht natuurlijk niet aan het licht komen. Over zijn proefschrift heeft Blok het op die avond ook niet gehad.

  • M.Gysseling stelde in "De Franse Nederlanden, 1980" dat "Geen enkele bewering van Delahaye bevat waarheid". Hij houdt zijn lezers met een beroep op de absolute Waarheid die God is, op een grandioze manier voor de gek. "Ik heb mijn tijd nodig voor creatief werk." Dat creatieve werk van Gysseling bestond uit het verklaren van plaatsnamen, waarbij hij van Deae Sandraudiga de verklaring voor de naam Zundert meende te hebben gevonden. Dat terwijl die Romeinse altaarsteen pas gevonden werd in 1812 en de naam Sunderde (=zandaarde wat de etymologisch betekenis is van Zund-ert) al uit de 12de eeuw dateerde.

  • M.Gysseling gebruikt in zijn betoog tegen Delahaye herhaaldelijk het woord "onmogelijk". "Alle identificaties van Delahaye zijn onmogelijk". Als toponymist zou hij als eerste moeten weten dat in naamkunde alles mogelijk en niets onmogelijk is. Waar mensen spreken en anderen schrijven ontstaan de meest onmogelijke schrijfwijzen en uitspraken. Blijkbaar kent Gysseling zelf de verschillende schrijfwijzen niet van de klassieke plaatsnamen in zijn eigen toponymisch woordenboek.

  • M.Gysseling verweet Delahaye eens (Limburg Aktueel, 23 dec. 1980) dat hij gebruik maakte van hopeloos verouderd materiaal. Het betrof echter zijn eigen Toponymisch Woordenboek uit 1950, dat blijkbaar 'hopeloos verouderd' was. Delahaye verwijten dat zijn eigen woordenboek hopeloos verouderd is ofwel dat er veel fouten in staan, is nu precies wat Delahaye ook aangetoond heeft. Het woordenboek van Gysseling is niet alleen hopeloos verouderd, maar ook vaak geheel foutief. Maar Gysseling wist alles toch beter? Over welke deskundigheid hebben we het dan nog als hij zijn eigen boek hopeloos verouderd vindt?

  • P.Leupen (van het Bronnenboek van Nijmegen) verzuchtte (De Gelderlander, 17 juli 1981): "Delahaye hoeft niet wetenschappelijk te werk te gaan! Wij staan in feite met de rug tegen de muur, omdat wij uitgaan van nauwkeurig onderzoek en gefundeerde bewijsvoering nodig hebben". Dat lukt dan ook beslist niet als je van bisschop Harduinus van Noviomagus, zijnde Noyon, de bisschop van Nijmegen maakt. Maar ook Leupen kon geen enkel argument aandragen om de visie van Delahaye te weerleggen, dan slechts op te merken dat de "opvattingen van Delahaye wetenschappelijk nergens ondersteund worden".

  • P.Leupen erkende bij de presentatie van zijn tweede (herziene) Bronnenboek dat hij de boeken van Albert Delahaye nog nooit gelezen heeft. Dat verstaat Leupen dus onder nauwkeurig wetenschappelijk onderzoek: de werken van iemand met een gefundeerde andere mening niet eens bekijken en ongelezen verwerpen.

  • B.H.Solte kermde in nr. 724 van de A&O-reeks van 29 aug.1958: "Een slag dreigt onze vaderlandse trots te verpletteren. Het kan een ramp worden van zo'n omvang, dat elke vergelijking mank moet gaan!" Dat had Stolte inderdaad goed begrepen. De hele vaderlandse geschiedenis in het eerste millennium was aan een grondige herziening toe. Maar Stolte begreep maar al te goed dat toegeven aan het gelijk van Delahaye zijn historische zelfmoord zou betekenen. Als Delahaye gelijk zou hebben, waren al zijn opvattingen en studies onjuist. Was dat ook de reden dat hij in het debat in 1980 niets noemde uit zijn sudie over de Geograaf van Ravenna, dat hem toch te uit en te na bekend was?

  • B.H.Stolte meende met het gezegde "Schoenmaker blijf bij je leest", dat Albert Delahaye zich niet moest bemoeien met de geschiedenis van ons land, maar dat moest overlaten aan de deskundigen, die oude handschriften kunnen lezen en naar wetenschappelijke bewerking kunnen interpreteren (Numaga, XIII, blz. 18). Maar het lezen van oude handschriften was toch meer een bekwaamheid van een archivaris, dan van een leraar Latijn, wat Stolte was. Juist met het onjuist interpreteren van oude handschriften heeft de geschiedenis meerdere mythen gekregen.

  • B.H.Stolte slaakte eens de triomfantelijke kreet "dat Delahaye geen Latijn kent" toen deze 'septentrio' met 'west' i.p.v. noord 'vertaalde'. In werkelijkheid betekende het dat Stolte, en met hem alle classici, de west-oriëntatie bij de klassieke schrijvers blijkbaar nooit had opgemerkt. Immers de Pyreneeën werden door Ptolemeus in het westen van Frankrijk geplaatst, waarmee men zich toch wel moet afvragen wat dan met de Noordelijke Oceaan werd bedoeld!

  • B.H.Stolte hanteerde eens als argument dat de Germaanse vorm NUMAGA in bronnen genoemd, altijd op Nijmegen moest slaan, eenvoudig omdat een Germaanse naam niet op het Romaanse Noyon betrekking kon hebben. Bij hem ligt Aken dus in Nederland, Aachen in Duitsland en Aix-en-Chapelle in Wallonië of Frankrijk. Ook Leupen past dezelfde foutieve denkwijze toe in zijn Bronnenboek. Hij is blijkbaar nooit in het buitenland geweest, waar je lang kunt zoeken voor je Nijmegen gevonden heb. Net over de grens met Duitsland heet zijn stad immers Nimwegen.

  • B.H.Stolte was van mening dat het boek van Delahaye beter niet geschreven had kunnen worden. Het ontbreekt aan elke wetenschappelijke bewerking van het verzamelde materiaal. Het is een product van slecht dilettantisme, het wemelt van de slordigheden en onnauwkeurigheden, van blijken van schrikbarende onkunde op bijna elk gebied dat hij betreedt. "Wij stammen af van de Batavieren", stelde Stolte nadrukkelijk. Met zoveel "primitieve en botte beweringen" zou je het bijna gaan denken. In de in 2008 verschenen T.V.-productie "Het verleden van Nederland" vermelden de makers bij monde van Charles Groenhuijsen dat wij niet afstammen van de Batavieren: "onze voorouders zijn het niet." Wat had Albert Delahaye in 1965 al een vooruitziende blik en zat Stolte er toen al faliekant naast.

  • H.Camps, auteur van het Brabants Oorkondenboek, stelde eens "dat Delahaye maar wat namen op de kaart pakt" en de rest laat liggen. Dat Camps in zijn Oorkondeboek ruim 500 namen in Batua en Taxandrië (wat bij hem Noord-Brabant is) overslaat, mag de lezer niet vernemen. Camps blijkt de boeken van Delahaye nooit gelezen te hebben, anders zou hij gezien hebben dat Delahaye geen enkele naam overslaat, maar alle ruim 5000 namen genoemd in de bronnen in Noord-Frankrijk en Belgisch Vlaanderen weet te plaatsen.

  • H.Camps heeft eens gesneerd (Ned.Archievenblad 1983, p.249) dat Delahaye dan maar een nieuwe geschiedenis van Europa moet schrijven. Camps heeft niet begrepen dat dat niet meer nodig is, die nieuwe geschiedenis bestaat al bijna 2000 jaar als men "Germania" van Tacitus eens onbevooroordeeld zou lezen.
    In datzelfde Archievenblad schrijft Camps ook: 'Er is inderdaad wel eens sprake van een verwisseling van Nijmegen en Noyon, als er in de bronnen Noviomagus staat'. Maar voor Camps betekent het niet, zoals hij zegt: 'eens Noyon is altijd Noyon'. Maar dat heeft Delahaye ook nooit gesteld. Er blijven voldoende Noviomagi over waar het beslist Nijmegen is. Lees zijn boeken!
    Het heeft Camps -volgens eigen zeggen- ook verbaasd dat Leupen in Spiegel Historiael nog een andere mening verdedigt over de Noormannentocht in het jaar 925, maar 'gelukkig is hij daarvan teruggekomen'.

  • H.Camps is de grote "verdediger" van de bezittingen van St.Willibrord in Noord-Brabant. De voormalige archivaris heeft nooit begrepen dat Echternach met valse acten in het bezit kwam van slecht 4 (vier!) kerken in Noord-Brabant. Pas later in de 15e eeuw voegde de abdij er nog 4 aan toe. De overige 13 plaatsen zijn nooit door Echternach geclaimd, maar door latere historici erbij verzonnen, die het blijkbaar beter meenden te weten dan de abdij zelf (die met die 8 ook al fout zat). Ook deze late 15e eeuwse claim heeft Camps nooit doorzien, tenminste dat blijkt niet uit zijn Oorkondenboek. Ondanks dat alle bewijzen tegen hem pleiten blijft Camps vasthouden aan de 21 kerken van St.Willibrord in Brabant. Dat zijn Brabant Oorkondenboek uit slechts Franse oorkonden bestaat, heeft Camps nog steeds niet begrepen.

  • Caspar van Heel gaf aan dat hij het boek "Holle Boomstammen" van Delahaye met ergernis en tegenzin heeft gelezen. Voor iemand die zich "wetenschapper" wil noemen wekt het vernemen van een andere opvatting dus ergernis en tegenzin op. Van Heel stoorde zich aan de scherpe toon van Delahaye. Wat een schijnheiligheid. Dat Delahaye de afgelopen 27 jaren op een manier is behandeld, die menigeen in een inrichting had doen belanden, daar hoor je nooit één woord van protest over. Toch noemt Van Heel "de bisschop van Nijmegen" van Leupen ook wel een blunder, maar verdedigt ondanks de Nijmeegse selectie van teksten.

  • C. van Heel verkondigt de pertinente onwaarheid dat Delahaye de bouw van een nieuw Paleis door Karel de Grote te Noviomagus weggelaten zou hebben. Blijkbaar heeft hij het boek "Holle Boomstammen" toch niet goed gelezen, waarin dat wel degelijk genoemd. Het doet er ernstig aan twijfelen, of hij wel oprecht bezig is geweest, of dat het er bij hem slechts om gaat Delahaye met valse argumenten te kijk te zetten. Tegen Delahaye mag je je blijkbaar alles veroorloven, zelfs door leugens te verkondigen. Het consigne zal wel vanuit Nijmegen gekomen zijn.

  • C. van Heel schijnt toch een enkele keer gelijk te hebben. Schijnt, omdat Van Heel schijnt toe te geven (wat drukt de man zich soms kryptisch uit; ik zou wel eens een archief-inventaris van hem willen zien), dat de naam Betuwe niet van Bataven is afgeleid, maar hij acht het toch niet uitgesloten dat beide namen in hetzelfde gebied -weliswaar gescheiden door enkele eeuwen- thuis horen. Die enkele eeuwen zijn er overigens zeven! Béthune kan volgens hem niet van Batua zijn afgeleid, Bathuana echter wèl. Maar dàt is toch juist Béthune. Enkele bladzijden verder heeft Fasel het over "woordblindheid" (blz. 243); ik ben Van Heel dankbaar dat hij daarvan een magnifiek voorbeeld levert.

  • Volgens C. van Heel zijn Utrecht, Wijk bij Duurstede. permanent bewoond geweest. Laat men eindelijk eens ophouden met het uitkraaien van onwaarheden, die door het archeologisch onderzoek ten stelligste worden tegengesproken.

  • C.van Heel lanceert een bewering, die voor een leek weer redelijk klinkt, als men de drogreden niet doorziet. Met het volledig verzwijgen van de werkelijke problematiek probeert hij met halve waarheden zijn gelijk aan te tonen en de visie van Delahaye onderuit te halen.

  • C.van Heel kreeg eens van Albert Delahaye het advies om zijn schoolgeld terug te vragen, omdat hij niet kan lezen. Uit enkele vermelde citaten van zijn hand blijkt dat lezen soms erg moeilijk is en dan is begrijpend lezen nog een graadje moeilijker. Het is echter een algemeen probleem bij historici en archeologen: zij lezen slecht en, naar wat blijkt, zij lezen elkaars werk niet eens. Bovendien leggen zij Delahaye woorden in de mond die hij nooit uitgesproken heeft.

  • G.Lemmens directeur van het voormalig Nijmeegs Museum 'Commanderie van St.Jan' heeft in 'Het Valkhof te Nijmegen' de medewerkers van het Bronnenboek geprezen "om geen zinloze discussie met tientallen detailargumenten aan te gaan over de kwestie, of Karel de Grote wel ooit in Nijmegen is geweest". Verbeeld je toch! We gaan toch zeker niet discussiëren over de zaak waar het juist om gaat!

  • G.Lemmens erkent in de inleiding van hetzelfde boek dat het niet onomstotelijk te bewijzen is dat die Karolingische bouwwerken op het Valkhof stonden. Niet "onomstotelijk te bewijzen?" Er is gewoon geen enkel bewijs. Archeologisch staat in elk geval vast dat er op het Valkhof niets is gevonden uit de tijd van Karel de Grote!

  • G.Lemmens presenteert een hele serie 'commissie-leden' die het Bronnenboek besproken hebben en het na discussie, zoals de inleiding nadrukkelijk zegt, uiteindelijk goedkeurde. Er is derhalve dus wel degelijk een discussie geweest, alleen degene die er een heel andere mening op na hield, was voor deze discussie niet uitgenodigd. Uit oogpunt van wetenschappelijke objectiviteit dus uiterst verwerpelijk.

  • A.J.Bijsterveld meende eens te moeten opmerken dat van het werk van Delahaye geen zier deugd (Eindhovens Dagblad, 4 aug. 1981). Hij meent te weten dat de onderzoekmethoden van Delahaye vaak verre van wetenschappelijk zijn, dat zijn historisch inzicht bedroevend is, dat hij oorkonden domweg verkeerd vertaalt en dat hij goochelt met de schrijfwijze van middeleeuwse plaatsnamen. Bij deze beweringen blijft het dus in dit artikel, want Arnoud-Jan geeft zelf geen enkel voorbeeld waaruit blijkt dat hij gelijk heeft in wat hij beweert. En dan durft Arnoud-Jan over "wetenschappelijk" te spreken. Heeft hij misschien met Leupen getelefoneerd en dat als "wetenschappelijk" beoordeeld? Hij is blijkbaar door Leupen opgeleid in oude geschiedenis.

  • A.J.Bijsterveld noemt de opvattingen van Delahaye "domweg verkeerd", maar spreekt in zijn artikel over het "Belgische" Tournehem, een plaats die nog steeds in Noord-Frankrijk ligt. Verder meent hij te weten dat Delahaye Waderlo als het Belgische Waterloo ziet. Ook hier gaat Bijsterveld in de fout, want Delahaye verstaat er toch echt het Noord-Franse Wattrelos onder. Bijsterveld vindt namelijk dat Waderlo het Brabantse Waarle is, zonder er overigens een verder bewijs voor te geven. Net als een bekende Fransman, vindt ook Arnoud-Jan zijn Waterloo in Waderlo, maar dan het echte van St.Willibrord, niet in Brabant, niet in België, maar in Noord-Frankrijk.

  • A.J.Bijsterveld meent dat "Delahaye vragen oproept bij de traditionele opvatting over de nog erg onbekende vroegmiddeleeuwse geschiedenis van Nederland". En dàn, na Delahaye eerst zelf zwart gemaakt te hebben, zegt Arnoud-Jan zoetsappig dat het jammer is, dat op de kritiek van Delahaye emotioneel en vaak heetgebakerd wordt gereageerd. Bijsterveld leest blijkbaar behalve de boeken van Delahaye, ook zijn eigen pennenvruchten niet. Natuurlijk roept Delahaye vragen op, maar wel ten aanzien van zaken die Arnoud-Jan blijkbaar nooit heeft opgemerkt en er dus nooit vragen over heeft gesteld. En dan spreekt hij over "wetenschappelijk"? Komt wetenschap niet voort uit verschil van mening en discussie?

  • A.J.Bijsterveld stelt plots dat de St.Willibrordus-kerken eeuwen jonger zijn. (Bron: Eindhovens Dagblad, 6 november 2000.) Hij stelt dat men zich wat de Willibrord-kerken betreft eerder moeten richten op de twaalfde eeuw dan op de achtste eeuw. "ledere parochie houdt zich graag aan de vroegste stichtingsdatum van hun kerk maar of deze datum wel rond de achtste eeuw ligt is discutabel".

  • Mayke de Jong, hoogleraar middeleeuwen, betoogde over de Canon van Nederland: "Helaas voeren oude gekken zoals meneer Delahaye de boventoon, die man die al 30 jaar roept dat Nijmegen eigenlijk Noyon was en de hele vroegmiddeleeuwse geschiedenis van de Nederlanden zich in Noord-Frankrijk afspeelde, maar dat is helaas niet te vermijden". Hier is dus een hoogleraar Middeleeuwen aan het woord die er niets van begrepen heeft! Blijkbaar is de historisch kennis van deze professor blijven steken op het niveau van haar lagere schooltijd, zoals ze zelf schreef: "op de lagere school hadden we oude schoolboeken, die in feite bestonden uit steeds een plaatje met een halve bladzij tekst eronder. Die mochten we naar hartenlust kleuren, verknippen of tot collages maken. Blijkbaar is ze nog steeds niet verder gekomen als "naar hartenlust knippen, plakken en kleuren" en "lekker griezelen".

  • Tijdens de opnamen voor de T.V. (Tros Aktua 16 juli 1981) stapte een WERKMAN van de gemeente die kennelijk zijn broodwinning in gevaar zag komen, op Albert Delahaye af en zei: "Nou moede gij eens ophouwe met die flauwekul, anders flikker ik oe de Waal in." Jammer genoeg wilde hij, de deskundige, het voor de camera niet herhalen.

  • Nog enkele aansprekende anekdotes:
    1. SNIKKENDE DAME UIT NIJMEGEN NA EEN LEZING: "Als U het dan allemaal zo goed weet, had dan Uw mond gehouden en ons tenminste de illusie gelaten."
    2. STUDENT (naam bij de redactie bekend) IN EEN BRIEF AAN DE SCHRIJVER: "Mijnheer, ik sta geheel achter Uw stellingen. Mijn vader niet; die is hoogleraar geschiedenis". Het betreft hier een typisch voorbeeld van een generatiekloof.
    3. EEN MAVO-SCHOLIERE: "Ik ben voor geschiedenis gezakt op Karel de Grote, en als het waar is wat U zegt, dan was dat ten onrechte."


      Lees meer over bijzonder uitspraken en opvattingen in het hoofdstuk ONGELOOFLIJK.





  • Lees het boek "De Ware Kijk Op" voor al deze en andere teksten en oordeel zelf!

    Terug naar de beginpagina.
    Het Bronnenboek van Nijmegen weerlegt de Karolingische geschiedenis van Nederland.
    Naar het overzicht in het kort.