| Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |
Op deze pagina vind je de belangrijkste oorzaken van de historische verplaatsingen, de deplacements historiques. In deze zaak van historische verplaatsingen is het merkwaardig, dat niet-katholieke of a-religieuze historici er niet gemakkelijk toe komen om een legende af te kraken, vermoedelijk uit welbewuste of intuïtieve vrees, dat zij misschien als anti-klerikaal of anti-rooms uitgekreten zouden kunnen worden. ![]() Katholieke historici hebben daar minder moeite mee, omdat zij het eigen nest wel kennen. Zij waren trouwens al vanaf de 17e eeuw op hun hoede, toen de grote Franse historicus Jean Mabillon, zelf priester en Benedictijn, keihard schreef dat in de grote en brutale vervalsingen van oorkonden en historische teksten onze lieve Moederde H. Kerk helaas 'de eerste viool' had gespeeld. Mabillon onderkende in zijn tijd al de vele vervalsingen, waarbij kloosters zich op valse gronden bezittingen toeëigenden, slechts om het financiële gewin. Latere historici doorzagen deze vervalsingen niet, waarop nog steeds veel van de huidige geschiedenis is gebaseerd. Niet de Roomse Kerk plaatste St.Willibrord in Utrecht, maar het klooster van Echternach, dat helemaal niet gerechtigd was om bisschoppen te benoemen! Onterechte heiligen. Er bestaan talloze 'heiligen' waarbij men bij nader onderzoek ontdekt dat ze historisch nooit bestaan hebben, of waarbij de geschiedenis een totaal andere wending neemt. Een bekend voorbeeld uit Nederland is de geschiedenis van de H.Jeroen van Noordwijk, die door de Noormannen zou zijn vermoord. Compleet verzonnen! Van de Noormannen is in Nederland nooit iets gebleken en geen enkel archeologisch spoor gevonden. Lees hieronder meer over de H.Jeroen. Uit een studie van dr.Hans Biedermann blijkt 'der heiligen Kummernus' niet bestaan te hebben. Zij staat bekend als de kruisheilige en wordt op talloze plaatsen vereerd. Als koningsdochter bad ze tot Christus om haar te misvormen om een huwelijk te voorkomen. Dat lukte en werd ze door haar woedende vader, gekleed in een kostbaar gewaad en met gouden schoenen gekruisigd met een gouden kroon op haar hoofd. De Middeleeuwse 'legende' heeft de vorm van 'ware geschiedenis' gekregen. Jeanne d'Arc, de Maagd van Orleans, zou volgens de traditionele geschiedenisboekjes in het jaar 1431 te Rouaan op een brandstapel gestorven zijn. De roomskatholieke kerk heeft deze lezing van het gebeurde als juist erkend en haar in 1920 heilig verklaard. Maar er bestaat ook een andere versie, namelijk dat zij helemaal niet gestorven is op de brandstapel, maar trouwde en zelfs een zoon kreeg. Uit documenten is afgeleid dat ze helemaal geen boerendochter was, maar er koninklijk bloed door haar aderen stroomde. Genealogen hebben Isabeau de France aangewezen als haar moeder en waarschijnlijk was Louis d'Orleans, een broer van de koning, haar vader. Rechtstreekse afstammelingen uit het huwelijk van Jeanne d'Arc met Robert des Armoines bevestigen dit verhaal. Door de officiële geschiedschrijvers wordt het ontkend. Ze hebben geen behoefte de gouden legende te wijzigen, ten gunste van de ijzeren waarheid. Waar hebben we dat eerder gezien? Zelfs een historicus merkte eens op over de studie van Albert Delahaye: 'Die man bederft al onze mooie verhaaltjes'. Hagiografie. Tot de hagiografie behoren alle geschriften die heiligen als onderwerp hebben: heiligenlevens (vitae), wonderverhalen (miracula), hymnen, liturgische teksten, kalenders, lijsten van heiligennamen. Martelaarsakten (passiones) en vitae werden vaak verzameld in bundels: passionales en legendaria, waarin de feestdagen van de heiligen het jaar rond werden geordend. Vanaf de 13de eeuw werden compilaties gemaakt met erg verkorte en opnieuw geschreven vitae die legenda nova worden genoemd. De Legenda Aurea is zo'n legenda nova. Opvallend: tussen de heiligen worden Willibrord en Bonifatius niet genoemd. Evenmin Ludger, Plechelmus en Lebuinus als Nederlandse predikers. Zie ook de bevindingen van prof.Rogier hiernaast. ![]() De bekendste auteur van de Legenda Aurea was Jacobus de Voragine (ca.1228-1298), een dominicaan, die een verzameling van heiligenlevens opsomde en beschreef. De Legenda Auria bevat niet alleen heiligenlevens, maar ook verhandelingen over kerkelijke hoogtijdagen rond Christus en Maria. De Legenda Aurea heeft als voorbeeld gegolden voor veel latere legendaria. Deze zijn opgebouwd volgens de kerkelijke kalender en bestaan uit twee delen: een winterstuc (Advent tot en met Hemelvaart) en een somerstuc (Pinksteren tot Advent). Het feest van Allerheiligen werd aanvankelijk op 12 mei gevierd maar is verplaatst naar 1 november aangezien er dan wel voldoende voedsel en drank aanwezig is om het feest te kunnen vieren. Het hoofdstuk over Allerzielen (de dag na Allerheiligen) werd geschreven nadat de Paus in 1254 een eerste definitie van het purgatorium had gegeven, maar voordat de officiële formulering ervan tijdens het Concilie van Lyon tot stand kwam. ![]() H.Joeroen van Noordwijk. Schilderij van Jacob Cornelisz, Museum Boijmans van Beuningen. Jeroen van Noordwijk. De in enkele bronnen vermelde heilige Jeroen van Noordwijk is een volslagen apocrieve heilige. Hierboven afgebeeld met een groot slagzwaard, waarmee hij door de Noormannen vermoord zou zijn. Er zijn geen contemporaire documenten die hem noemen of dit verhaal bevestigen. Wat over hem bekend is stamt uit religieuze literatuur die pas enkele eeuwen na zijn dood werd geschreven. Hij zou vanuit Schotland gekomen zijn om in Kennemerland de Friezen te bekeren. In 856 werd hij door de Noormannen gevangen genomen en vermoord. De heilige Jeroen zou verschenen zijn aan een boer met de opdracht een grafheuvel of hunebed op te graven en het gebeente dat daar lag naar de abdij van Egmond over te brengen. Een andere versie vertelt dat zijn relieken vanuit Noordwijk overgebracht werden naar het klooster te Egmond. Historische aannemelijk klinkt dit verhaal niet. In oude geschriften wordt het dorp niet Noordwijk, maar Nootwijk genoemd. Dit verhaal moet pas na 1130 (of pas na 1559?) verzonnen zijn, aangezien het klooster Egmond pas na dat jaar is gesticht. Lees meer over de abdij van Egmond. De H.Jeroen wordt herdacht op 17 augustus, zij het alleen in het bisdom Rotterdam, dus niet in het bisdom Haarlem waar Kennemerland toch toe behoort. Over de zogenaamde Noormannen-inval in 856 kan men kort zijn: geen enkel bericht over de Noormannen tussen 834 en 925 kan met Nederland in verband gebracht worden. Wat viel er hier te plunderen? Er bestond geen enkel klooster en geen enkele kerk. Er zijn ook geen kastelen of grafelijke verblijven bekend. Er viel hier totaal niets te plunderen, zelfs geen voedsel, wapens of vrouwen. Lees meer over de Noormannen. Zelfs enkele traditionele historici bevestigen dat St.Jeroen een verzonnen heilige is. Prof. H.Jansen schrijft daarover: "Het verhaal van de marteldood van St-Jeroen, pastoor te Noordwijk, mist iedere historische betrouwbaarheid." Van devotie tot Willibrord, Servatius, Bonifatius, Lebuinus, Plechelmus, Odulphus, Jeroen of andere Nederlandse heiligen vernemen wij in de gehele middeleeuwen niets. (Bron: L.J.Rogier, II p.763) Toch duikt deze mythe over St.Jeroen steeds weer op, zoals ook andere mythen onuitwisbaar blijken. Lees meer over de mythen in de geschiedenis van Nederland. ![]() Reliekhouder met reliek van St.Willibrord. De Bollandisten. De Bollandisten, genoemd naar dom Jean Bolland (1596-1665), zijn geestelijken, vaak Jezuïeten, die kritisch stonden en staan ten opzichte van alle heiligenverhalen die in de middeleeuwen ontstaan zijn. De bedoeling van de kerk met die verhalen was wel duidelijk: pelgrimage en inkomsten verwerven. Veel van de in de middeleeuwen opgevoerde heiligen met de meest wonderlijke verhalen blijken nooit bestaan te hebben. Ze worden in geen enkele onafhankelijke bron genoemd. Het werk van de Bollandisten wordt sinds de zeventiende eeuw gepubliceerd in de Acta Sanctorum en de Analecta Bollandiana die ook online te raadplegen is op: http://www.patristique.org/Acta-sanctorum.html . Meer informatie vind je op https://nl.wikipedia.org/wiki/Bollandisten. Lees ook het artikel: 'Terug van weggeweest. De thuiskomst van Utrechtse relieken na de Reformatie', door Anique C. de Kruijf in Jaarboek Oud-Utrecht uit 2009. |
![]() Veel historische gegevens worden geput uit de levensbeschrijvingen van personen die al of niet heilig werden verklaard. De gebruikelijke naam voor die levensbeschrijvingen is vita (meervoud vitae). Veel historische feiten worden naar de schijn alleen gedekt door legenden en heiligenlevens, wat nou niet precies het meest betrouwbare historische materiaal is. Bij heiligenlevens is het belangrijk onderscheid te maken tussen zakelijke feiten en wonderlijke legenden. Dan blijkt een heiligenleven ontdaan van alle wonderen, zeker toepasbaar om bijvoorbeeld geografische feiten vast te stellen. De bevindingen van prof.dr. L.J.Rogier sluiten feilloos aan op de later ontstane mythen en legenden in heiligenlevens, als hij schrijft: "vóór het jaar 1559 is van enige officiële verering van Sint Willibrordus, Sint Bonifatius en andere geloofsverkondigers in Nederland geen spoor te vinden. Van devotie tot Willibrord, Servatius, Bonifatius, Lebuinus, Plechelmus, Odulphus, Jeroen of andere Nederlandse heiligen vernemen wij in de middeleeuwen niets". Lees ook het artikel: 'Terug van weggeweest. De thuiskomst van Utrechtse relieken na de Reformatie', door Anique C. de Kruijf in Jaarboek Oud-Utrecht uit 2009. Hierboven een afbeelding van het 'Utrechts' gebedenboek. Dit boek blijkt helemaal niet voor Utrecht gemaakt te zijn, maar is afkomstig uit het bisdom Kamerijk in Vlaanderen. Opvallend daarbij is dat het feest van 'St.Willebroert biscop' (18 november!) in zwart is geschreven, dus geen belangrijk feest. Klik op de afbeelding voor een vergroting. Let speciaal op de taal, het Diets, waarin het geschreven is. Het is vergelijkbaar met het 'Utrechtse Psalter' dat ook niet voor Utrecht gemaakt is of uit Utrecht kwam, maar waarvan de herkomst Frankrijk (Reims-Hauteville) is.
De visie van Albert Delahaye.
Hoe heilig waren die Heiligen? Bij het lezen en interpreteren van 'Heiligenlevens' is het zake het kaf van het koren te scheiden, ofwel de wonderen lost te maken van controleerbare feiten. Onder het mom van de verspreiding van het Christendom vonden de meest wonderlijke opmerkelijke zaken plaats, tenminste op papier. Van wonderlijke genezingen is tevoren nooit vastgesteld hoe ziek iemand was. De Kerk droeg dankbaar bij aan de verspreiding van wonderen, zelfs met een 'Goddelijke' goedkeuring. In feite waren het schandelijke praktijken, de bevolking werd bij de neus genomen. In de Middeleeuwen heeft menig persoon die schandelijke praktijken aan de kaak gesteld, zoals Jacob van Maerlant, Erasmus, maar ook Luther en Calvijn vonden hun verzet tegen de 'goddelijke' geloofsverspreiding in de Kerk zelf. Tot op de dag van vandaag wordt de religie misbruik om macht te krijgen of te behouden. De Godsdienst wordt misbruikt en ingezet als politiek wapen. En dat wapen is verschrikkelijk. Het draagt een soort Goddelijke goedkeuring in zich van meedogenloosheid in onderdrukking, uitputting, misbruik en genocide op een ongekende schaal. Deze schaduwzijden van in feite de ergste vorm van 'goddeloosheid' blijven in de historische context te vaak onderbelicht en geven een historisch onjuist beeld van het Frankische Rijk onder dictator Karel de Grote, naar wie prijzen tot eenwording en cultuur zijn genoemd. Veel gekker kan het toch niet worden?
Sinds de Middeleeuwen weten we toch hoe de verering voor heiligen en het toerisme dat eruit voortkwam ontstond en welke gevolgen het heeft gehad. Door armlastige pelgrims zijn hele kerken en gebouwen opgebracht, allemaal ter ere van het Christendom. Dank zij die bedevaartgangers ontstond zelfs een bloeiende economie. Zo is de O.L.Vrouwe-toren (en kerk) in Amersfoort betaald door inkomsten uit de pelgrimage naar het wonderlijke Mariabeeldje dat in 1444 gevonden werd in een gracht. Van dat beeldje is nu slechts een handvol stof over, dat als relikwie bewaard wordt. Of dat werkelijk een overblijfsel is van dat beeldje is wel aangenomen, maar nooit aangetoond. (Bron: Maria in beeld, Kroniek sept.2021).Desiderius Erasmus schreef daarover dat de 'goed'gelovige om de tuin werd geleid. In zijn "Lof der Zotheid" hekelde Erasmus de dwaasheid van de mensheid. Ook heeft hij in diverse geschriften kritiek geuit op misbruiken binnen de Kerk, met argumenten tegen heiligenverering en bedevaarten, juist die een toch wel intellectueel karakter droegen. De gelovigen werden daarmee om de tuin geleid. De praktijk van bedevaarten vond Erasmus achterhaald. Het was onnodig verre reizen te maken voor iets wat dichtbij te halen is, namelijk het eigen hart. De gelofte tot bedevaart naar Rome, het Heilig Land of Santiago de Compostella, zoals algemeen gebruikelijk was voor de goedgelovige Middeleeuwer (en nu nog gebeurt) vond Erasmus nutteloos. (Spiegel Historiael, febr.1974). Afbeelding hiernaast: Jacobus van Compostella verschijnt aan Karel de Grote. Miniatuur 15de eeuw. Maar wat erger is: historisch gezien zijn heiligenlevens en vereringen een gevaar voor de historische waarheid. In de 'vitae' van heiligen dient men de wonderverhalen streng te scheiden van de historische gegevens. Dat is precies waar Albert Delahaye steeds op gewezen heeft. Een voorbeeld: als Einhard over Karel de Grote schrijft, moeten veel gegevens met argwaan en twijfel bekeken worden, zeker waar hij schrijft over de 'goede' eigenschappen van deze machthebber. De levensbeschrijving van Karel de Grote bevat de nodige historische fouten, onjuistheden en wonderlijke verhalen. Dan kan men de mededelingen van Einhard niet klakkeloos als juist blijven volgen, wat helaas wel gebeurd is. Zo is het ook vaak met vitae van predikers en heiligen. Men kan twijfelen aan de goedgelovigheid van de predikers als Bonifatius, die slechts met goedkeuring en instemming van de plaatselijke machthebbers het 'geloof' konden verkondigen. Daarbij ging het allerminst over de Christelijke waarden en normen, maar het Christendom was slechts een 'machtsmiddel' om volkeren aan zich te binden. Dit verschijnsel is van alle tijden en van alle godsdiensten. Wie niet met mij is, is tegen mij. Bekijk eens de prediking van Willibrord en Bonifatius. Ze werkten wel mee aan de onderdrukking van de 'heidenen', dus hoe heilig waren ze? Is het dan vreemd dat Bonifatius als vertegenwoordiger van de erfvijand, door de Friezen vermoord werd. Dat was geen geloofsmoord zoals traditioneel altijd is opgevat, maar een politieke moord.
Wat weten we uit de klassieke teksten?
Toen de immigranten in de 10e eeuw naar het noorden van de lage landen trokken, kwam men in een 'leeg' gebied, een gebied zonder plaatselijke geschiedenis. Deze immigranten namen de gebruiken, gewoonten en plaatsnamen mee uit hun land van herkomst, die in het nieuwe land gemakkelijk ingang vonden omdat er geen geschiedenis bestond die de nieuwe in de weg stond. Pas eeuwen later doorzagen de historici deze doublures en hun herkomst niet wat feitelijk het grootste probleem opleverde in de historische geografie. Het was dus niet andersom, zoals enkele historici wel eens beweren vanuit hun chauvinistisch instelling: alles kwam uit het zuiden. Deze nieuwe bewoners van dit nieuwe land, dat precies leek op het gebied waar zij vandaan kwamen, namen niet alleen hun eigen taal en plaatsnamen mee, maar ook vele oude tradities. Een van die oude tradities was de verering van heiligen, die daarna plaatselijk ingang vond als had die traditie eeuwen daarvoor al bestaan en deel uitgemaakt van de traditie van hun voorouders. Dat laatste is dan wel juist, alleen hun voorouders woonden in het zuiden en wel in Frans-Vlaanderen. het blijkt immers dat veel 'Nederlandse heiligen' nog steeds een verering hebben in Vlaanderen, zoals Willibord, Amandus en Anscharius.Toen men, een of meer eeuwen later, die nutteloze Latijnse akten (waarvan men zich de juiste Franse oorsprong niet meer realiseerde) nog eens inkeek, herkende men dan ook tal van ‘Hollandse’ plaatsnamen, die inmiddels op de vorengenoemde wijze als doublures van Franse namen ingang hadden gevonden. In dit web van doublures en van eventuele, op louter toevallige naamsgelijkenis berustende schijndoublures, ging men toen, zo goed en zo kwaad als het kon, de geschiedkundige gegevens ophangen zoals deze in de bestudeerde oorkonden, heiligenlevens en andere historische documenten stonden beschreven. Daarbij zag men de doublure-namen aan voor de originele en ging men de klassieke Franse namen -zo men die al kende- als doublures beschouwen. Dit betekent niets minder dan dat de geschiedenis die in de 7e t/m 9e eeuw in Noord-Frankrijk had voorgedaan, achteraf werden verlegd naar gebieden die ten tijde van die gebeurtenissen nog (grotendeels) onbewoond of zelfs onbewoonbaar waren; m.a.w. dat aan de Duitse/Nederlandse geschiedenis (vanaf het begin terugwaarts!) een stuk ‘ongeboren’ historie werd voorgeschoven. Het onbewoond zijn van de nieuwe woonplaats was ook de reden dat het invoeren van de oude geschiedenis zo gemakkelijk plaats kon vinden. Er bestond plaatselijk geen oude geschiedenis die de nieuw ingevoerde in de weg stond. Hoe legenden ontstaan?
De goedgelovige Middeleeuwen kon je alles wijsmaken. Hadden zij enig besef van tijd en geschiedenis?De vraag blijft steeds, in hoeverre legenden en mythen spontaan tot stand zijn gekomen, dan wel opzettelijk tot stand werden gebracht (voornamelijk door kloosters van moeder de H.Kerk, vanwege de inkomsten)? Wellicht is hier de gehele scala bruikbaar van ‘argeloos’ tot ‘arglistig’. Daar was de naïeve enkeling die zijn woonstede, destijds door zijn pionierende voorouders vernoemd naar een (intussen historisch min of meer onbekende) Noordfranse plaats, maar al te graag met die roemruchte plaats zelf gelijkstelde. Maar daar waren ook de klerken van kanselarijen en kloosters of een of andere administratieve instantie, die met duidelijke opzet en stelselmatig de toponymie in die gewenste richting bevorderden, waarbij men meermalen sterk de indruk krijgt dat hen de Franse documenten als ‘partituur’ ten dienste stonden voor het toedelen van namen aan nieuwe nederzettingen en voor het bijschaven van reeds bestaande doublure-namen zoals die door immigranten reeds naar eigen keus waren ingevoerd. De nieuw toe te kennen namen werden regelrecht overgenomen uit de oude oorkonden waar zij, immuun voor elke verdere evolutie, al vele eeuwen vastlagen. Maar de migranten, toen ze bij binnenkomst spontaan hun doublure-plaatsnamen kozen, zijn daarbij allicht niet van de oude documenten uitgegaan, doch ook van namen die voortkwamen uit de bodem, een bodem die zoveel leek op het land waar zij vandaan kwamen. Ook werden de in hun dagen gangbare en eeuwen jongere naamvormen getoetst aan de documenten, die menigmaal voor 'verbetering’ vatbaar bevonden zullen zijn. Een en ander zou tenminste de paradox kunnen opheffen dat huidige namen van originele plaatsen in vergelijking met die van de corresponderende doublures vaak verder afwijken van de oude oorkonde-naam. Dit alles laat de integriteit van deze klerken en instellingen onverlet: die kunnen er best van overtuigd zijn geweest dat zij met de bevestiging van authentieke historie bezig waren. Wat echter niet kan worden gezegd van huidige prominenten en instituten die beter wisten, althans beter moesten weten. Met drie voorbeelden kunnen we het hiervoor genoemde probleem verduidelijken: 1. Vooreerst is er de kanunnik Adam van Bremen (11e eeuw) die, als een van zijn ergste geschiedkundige fabelschrijvers, Noordfranse bisschoppen uit de 8e-9e eeuw terugwerkend met zetel en al vanuit Hammaburg en Brêma en met de aanpalende rivieren (Albis = Franse Aa en Wisurgis = Wimereux) transplanteerde naar Hamburg en Bremen (let op de overeenkomstige namen) en het waterrijke en nauwelijks bewoonde verre noorden van Duitsland. Door het mede importeren van de doublures Elbe, Weser en -dan ook maar- Eems, het rivierenstelsel ontregelde met alle verwarrende gevolgen van dien. Lees meer over Adam van Bremen. Lees meer over de rivieren. 2. Ernstiger nog dan Adams huzarenstuk (misschien heeft deze zelf aan zijn eigen sterke verhalen wel binnenpret beleefd?!) is het gedrag van Echternach, waarbij niets te lachen valt. Hier immers werden, om wederrechtelijke materiële aanspraken door te drukken, hele volksstammen systematisch met een onmogelijke mythe opgezadeld, die de persoon van Willibrord volslagen ongeloofwaardig maakt en de complete historische wetenschap tart. Lees meer over Echternach. 3. In de 20ste eeuw werden voorgaande voorbeelden nog eens in Nederland toegepast door in nieuw aangelegde polders de namen van Almere en Biddinghuizen aan nieuwe woonplaatsen te koppelen, woonplaatsen die in de 8ste eeuw beslist niet hebben bestaan. Toen lagen de Flevo-polders (nog zo'n doudblure-naam) nog onder water. Bovendien heeft men daarbij de onbegrijpelijk fout gemaakt door de stad Almere te vernoemen naar de zeebaai het Almere dat -de naam zegt het zelf- een waternaam was. In de historische geografie moet men zich niet verbazen over dergelijke onjuiste toepassingen, die zelfs door historici en naamkundigen niet altijd doorzien werden en worden. Er zijn vele voorbeelden van te geven. Lees o.a. wat de naamkundigen D.P.Blok en M.Gysseling er stelselmatig van maakten. De Codex Argenteus. Een handschrift zwerft door Europa. (Spiegel Historiael, maart 1996). In de Universiteitsbibliotheek van Uppsala in Zweden wordt een wel heel bijzonder handschrift bewaard. Het is de Codex Argenteus, de Zilveren Codex, waarop een vertaling in het Gotisch staat van een groot deel van het Nieuwe Testament. Het Gotisch is een OostGermaanse taal, die nu uitgestorven is. Hoe is het handschrift in Uppsala terechtgekomen en wat is er allemaal mee gebeurd? Het handschrift blijkt in verschillende landen te zijn geweest: oorlogsbuit, verhandeld en om 'een belastingschuld af te lossen'. Zeker is in elk geval dat de codex zich vanaf het jaar 1600 in de Praagse Kunstkammer bevond. Ongeveer vijftig jaar eerder was het handschrift in Werden bestudeerd door een geleerde uit Brugge, George Cassander, die er omstreeks 1550 verscheen samen met een collega uit Gent, Cornelis Wouters. Het waren theologen die in Keulen studeerden en in kloosters en bibliotheken naar bijzondere werken zochten. Wouters kopieerde in Werden de levensgeschiedenis van de heilige Liudger, die het klooster omstreeks het jaar 800 had gesticht. Cassander ontdekte er de Codex Argenteus. Het is niet bekend of iemand dit manuscript tussen 800 en 1550 heeft ingezien. Toen Cassander het handschrift herkende, was het al meer dan duizend jaar oud, in slechte staat en incompleet. Uit berichten van kerkvaders was wel bekend dat de codex bestond maar niet waar hij bewaard werd. Het klooster van Werden was, zoals vermeld, omstreeks het jaar 800 gesticht door Liudger, die in 804 werd gewijd tot bisschop van Münster. Liudger hield zich eerst bezig met evangelisatie onder Saksen en Friezen, wat geen gemakkelijke taak was: het kostte Bonifatius immers het leven. Liudger stichtte het klooster in Werden in opdracht van Karel de Grote (zie noot), die een centrum van evangelieprediking in Westfalen noodzakelijk vond. In dit verband reisde Liudger naar Rome, waar hij zich voorzag van een aantal relikwieën, die het klooster status moesten geven en waar hij ook nog een andere bedoeling mee had. Zo kocht hij een relikwie van Christus (waarschijnlijk een stukje bot), een van Maria en ook nog wat bloed van Christus. Liudger droeg dit alles steeds bij zich als hij rondreisde om geld en land voor zijn klooster te verwerven. De mensen die schenkingen deden aan het klooster, deden dat vaak niet aan hem, maar aan de relikwieën. Ook een zeer oud bijbelhandschrift gaf een klooster natuurlijk status. In Rome was veel te koop op dat gebied en Liudger beschikte zeker over geld. Noot: die 'opdracht' van Karel de Grote kwam voort uit de deportaties van de Saksen naar 'buiten het rijk' van Karel de Grote. Liudger reisde met de Saksen mee naar hun nieuwe woongebied in Westfalen en herstichtte daar het klooster Werethina dat er verduitst werd tot Werden. Lees meer over Liudger en het klooster Werethina. Over de handel in relikwieën kan nog gezegd worden dat er van veel bedrog sprake is geweest. Dat blijkt wel uit de huidige technische methoden van onderzoek, waarbij relikwieën 'ontmaskerd werden als vals. Dat is ook de belangrijkste reden dat de 'kerk' geen toestemming geeft bepaalde relikwieën technisch te mogen onderzoeken. Waar dat uit 'privé'- of museum-collecties soms toch gebeurt, blijkt die valsheid onherroepelijk. Een relikwie van 'botjes van een heilige' bleek enkele dierlijke botten te bevatten. De schedel van Bonifatius die in Dokkum bewaard wordt, dateert uit de 12de eeuw. Dat is 4 eeuwen na dato. Die valsheid van relikwieën blijkt bijvoorbeeld ook dat men op drie plaatsen (Echternach, Aken, Abbeville) de schedel van Willibrord in bezit heeft of (in de 18e eeuw in geval van Abbeville) heeft gehad. Zie de opmerkingen over allemaal botjes hierna.
De Passionael en de Legenda Aurea.Veel levens (vitae) van heiligen zijn verzameld in de Passionael of Gulden legende. Deze verzameling van legenden over de heiligen en de feesten van de dag, voorzagen kloosters en kerken als 'lectuur' over alle heiligen. Voorbeeld voor alle latere verzamelingen was de Legenda Aurea van Jacob de Voragine, uit de 13e eeuw. Afbeelding hiernaast van Legenda aurea, ca. 1290, Biblioteca Medicea Laurenziana, Florence. (klik op de afbeelding voor een vergroting). Op de linker pagina staat de opsomming van de heiligen, rechts de levensbeschrijvingen (vitae) van de verschillende heiligen. Dit is een voorbeeld van een geschreven handschrift. Nadien zijn de nodige Passionaels in druk verschenen. Deze werden vooral in kerken en kloosters populair en gebruikt om preken en lezingen voor te bereiden. Zo werden de legendes en heiligenlevens onder de bevolking verspreid en bekend. In de Legenda Aurea doen zich wat de 'Nederlandse' heiligen betreft, enkele opvallende zaken voor: (Bron: Gouden Legenden. Heiligenlevens en heiligenverering in de Nederlanden, Hilversum 1997).
De belangrijkste conclusie uit de Legenda Aurea is wat de 'Nederlandse' heiligen betreft, dat zij pas na de 15e eeuw bekend werden in kerken en kloosters. In de oudste bronnen vindt men geen gegevens over Willibrord, Bonifatius, Plechelmus, Wiro, Lidwina van Schiedam, Odger, Servaas, Werenfried en Lebuinus.Het blijkt dat de bevinding van prof.L.Rogier maar al te waar is. In de 'Geschiedenis van het Katholicisme in Noord-Nederland in de 16e en 17e eeuw, twee delen, Amsterdam 1945' stelde hij dat vóór het jaar 1559 is van enige officiële verering van Sint Willibrordus, Sint Bonifatius en andere geloofsverkondigers in Noord-Nederland geen spoor te bekennen. Van devotie tot Willibrord, Servatius, Bonifatius, Lebuinus, Plechelmus, Odulphus, Jeroen of andere Nederlandse heiligen vernemen wij in de gehele middeleeuwen niets.Dit komt precies overeen met de oudste 'Legenda Aurea' waarin blijkt dat de typische 'Nederlandse' heiligen er oorspronkelijk niet in voorkomen, maar allemaal later zijn tussengevoegd. Daar is maar één verklaring voor te geven: de devotie tot deze 'Nederlandse' heiligen bestond vóór de 15e eeuw nog niet, zeker niet bij de plaatselijke bevolking, hoogstens in enkele kerken en kloosters. Zo was de oude kerk in Klein-Zundert gewijd aan St.Willibrord, echter deze werd gesticht vanuit de abdij van Tongerlo, dus vanuit het zuiden en niet vanuit Utrecht waar St.Willibrord nog volkomen onbekend was. Ook Echternach had geen weet van deze oudste St.Willibrordkerk uit 1157 in Nederland. In de 'Echternachse' bronnen wordt deze kerk niet genoemd.
Fragment uit handschrift nr.896 (het volgnummer geeft al aan hoeveel verschillende handschriften hebben bestaan). Dit handschrift is vervaardigd in de tweede helft van de 15e eeuw en in bezit van de Universiteit van Gent.Het importeren van heiligenlevens is niet op één moment gebeurd en al helemaal niet vanaf de tijd dat de betrokken heilige in de geschiedenis verscheen. Wanneer en hoe die import van de verschillende heiligen precies plaats vond blijft een vraag. Wel is te herleiden op welk tijdstip de verering van een bepaalde heilige onder de bevolking voor het eerste voorkwam. Veel informatie is daarbij te halen uit de Passionael, of de Leganda Aurea, de Gouden Legenda. De import ging in fasen, waarbij de ene legende de opmaat was voor de volgende. Zo ver de historische kennis reikt was St.Liudger de eerste geïmporteerde heilige in Nederland. Allemaal botjes. In Madoc no.4 van 2014 verscheen een artikel genaamd "Allemaal Botjes. Over echte en valse relieken". Voor historici en vooral de niet-katholieken erg interessant. Voor katholieken minder urgent, immers zij kennen hun eigen nest wel. Relieken en de prachtigste reliekschrijnen zijn wel bij iedereen bekend bij een bezoek aan historische kerkgebouwen of tentoonstellingen over het katholiek 'erfgoed'. En dan is het helaas zo: hoe imposanter de reliekschrijn, deze te achterdochtiger men omtrent de reliek dient te zijn. Relieken zijn, -hoewel niet typisch voor de roomse kerk, ze komen en kwamen overal voor- vooral in het roomse zuiden van ons land nog steeds populair. De protestantse 'noordeling' heeft er dankzij Luther en Calvijn geen binding mee. Het waren juist Luther en Calvijn die zich teweer stelden tegen die Roomse handel in relieken en andere 'roomse' zaken (o.a. de aflaten) en prullaria. Op een bepaald moment wilde iedere kerk, of kerkelijke gemeenschap, hoe klein ook, een aandenken aan een persoon of een heilige waarmee men een bijzondere band meende te hebben. Zo'n aandenken was dan vaak iets persoonlijks, een gebedsboek, een sandaal, een stuk van een mantel van die voorganger of heilige. Ook stoffelijke resten waren veel gevraagd, zoals een stukje bot of zelfs een heel bot. Naarmate het aantal kerken en gemeenschappen steeg werd de vraag naar reliek steeds groter. Oorspronkelijk werden de stoffelijke resten van de heropgegraven heiligen in hun geheel bewaard. Maar de toenemende vraag zorgde ervoor dat de skeletonderdelen uitgedeeld en geschonken werden aan nieuwe geloofsgemeenschappen. Soms werden ze zelfs gewoonweg gestolen, want alhoewel het stelen op zichzelf zondig was, gold dat niet voor het bezitten van gestolen relieken. Ze waren immers het bezit van de hele kerkgemeenschap en dus kon men een gestolen reliek niet zomaar terugeisen - al gebeurde het soms wel.
De reliekhandel die zeer sterk opkomt in de Middeleeuwen is een uitwas waartegen later niet alleen de protestanten reageren. Binnen de Roomse kerk werd dit ook beseft en er werd een instituut opgericht door de Jezuiëten dat zich bezighield met het beschrijven en editeren van de heiligenlevens, de zogenaamde Bollandisten. Zo toonde de achttiende-eeuwse Bollandist Petrus Boschius aan dat de Derdermondse heiligen Hilduardus en Christiana onmogelijk bestaan kunnen hebben, omdat er in hun vita (levensbeschrijving) vermeld staat dat Hilduardus ooit bisschop van Toul was geweest, terwijl zijn naam niet op de lijst van bisschoppen voorkomt. Daarmee zijn dus ook de relieken van deze heiligen niet echt. Toch zijn de relieken van beide heiligen nog steeds in Dendermonde. De symboolfunctie werd belangrijker gevonden dan de authenticiteitswaarde. Men had liever een 'gouden' leugen, dan de 'ijzeren' waarheid.Documenten moeten dan ook bevestigen dat het werkelijk gaat om de overblijfselen van de desbetreffende heilige. Maar ook papier is geduldig, zeker als de erkenning van de reliek meer uitging van een zwaar geloof dan van fysische antropologische kennis. Dit heeft tot gevolg gehad dat er in de twintigste eeuw heel wat materiaal uit de reliekschrijnen verdwenen is. Zo vond men bij het skelet van de Mechelse Sint Rumaldus een runderbot dat dan ook prompt verwijderd werd. In een schrijn van de heilige Odilia, een van de 11.000 maagden van Keulen, werden ook mannelijke botten terugvonden. In onze moderne geseculariseerde wereld vormen heiligen en relieken slechts een randfenomeen, iets waar niemand nog van wakker ligt. Althans dat dacht men. Toen het skelet van de heilige Rumoldus van Mechelen onderzocht werd, was in de kathedraal de ganse Vlaamse pers samengestroomd en heeft het die dag op prime time het nieuws op de Vlaamse televisie gehaald. Daartegenover staat dat een deel van de relieken van de 11.000 maagden teruggevonden werd in een kartonnen doos op een zolder in de stad Sint-Truiden. Het verschil is duidelijk: niemand in de stad Sint-Truiden voelt zich nog op enigerlei wijze verbonden met die reliekschat, maar Rumoldus, heilig of niet, wordt nog altijd beschouwd als de stichter van de stad Mechelen en blijft dus belangrijk.
Nieuwe technieken als isotopenonderzoek en het dateren met de radiokoolstof methode (C-14 methode] brengt menig reliek terug tot nuchtere conclusies. Zo blijken soms niet alle skeletonderdelen in een schrijn van dezelfde persoon afkomstig te zijn. Soms zat er een enkel been van een ander skelet in het schrijn, heel zelden dierenbot, soms ook een gedeelte van een skelet van een pasgeboren baby. Ook kwamen vrouwelijke beenderen voor in de reliek van een mannelijke heilige. Echt vreemd is dit alles niet. Wist de goedgelovige middeleeuwer beter? Men moet beseffen dat de anatomische kennis heel beperkt was op het moment dat de resten van de in de grond begraven heiligen opgegraven werden om overgebracht te worden naar een reliekschrijn (de zogenaamde' elevatie' en 'translatie'). Zo zat er bij het bijna volledig intacte skelet van de heilige Ermelindis uit Meldert een Romeins bekkenbot. Kan wel aangezien ook de Romeinen in die streek geweest zijn. In het schrijn van de heilige Alena uit Vorst nabij Brussel zat dan weer botmateriaal van een pasgeboren baby. Dit is ook geen toeval. Het gebeurde in de Middeleeuwen dikwijls dat baby's die gestorven waren voor ze gedoopt konden worden, bijgevoegd werden in het graf van een volwassene (of gelijk met hun moeder die in het kraambed stierf) om zo toch nog christelijk begraven te kunnen worden.Uit fysische antropologisch onderzoek komen soms ook opvallende resultaten uit. Zo heeft onderzoek aangetoond dat de reeds genoemde Rumoldus als kind geleden moet hebben aan een gebrek aan vitaminen, terwijl hij als volwassene last had van welvaartsziekten; de gevolgen van goed eten en drinken. Die persoon moet dus na een armetierige jeugd een welgestelde volwassene geworden zijn. De fysische antropologie heeft ook aangetoond dat overledenen eerst in de grond begraven werden en dat ze pas veel later terug opgegraven werden. Dit verhaal kan dan weer kloppen met de historische gegevens. Ook werden er vele breuken vastgesteld die post mortem zijn veroorzaakt. De bewogen geschiedenis van veel relieken die zowel diefstal, de beeldenstorm als de Franse Revolutie hebben overleefd, maakt dit begrijpelijk. Van sommige relieken is het bijna zeker dat ze speciaal voor de reliekhandel zijn samengesteld uit botmateriaal dat men voor handen had. Een voorbeeld daarvan zijn enkele van de botten toegeschreven aan de heilige Ursula en de 11.000 maagden. Het verhaal van de heilige Ursula speelt zich af in Keulen ten tijde dat Attila de Hun de stad belegerde. Dat was in de 5de eeuw. Volgens de legende zijn ze allemaal door de Hunnen vermoord. Veel later, in 1106, bij de uitbreiding van de stadswallen, vond men in de omgeving van de Sint-Utsula-kerk de skeletten van de 11.000 maagden. Het was eigenlijk - en de dateringen bevestigen dat - een Romeins grafveld. Maar sommige van de botten toegeschreven aan de maagden dateren van de dertiende eeuw, midden in de periode van de handel en verspreiding van de relieken. Dit kan geen toeval zijn en duidt haast zeker op de creatie van nieuwe relieken voor de handel. Historische heiligen. Van een aantal skeletresten komt de radiokoolstofdatering heel goed overeen met de periode waarin de vermeende heilige geleefd zou hebben. Het zijn skeletresten toegeschreven aan heiligen die ook geattesteerd zijn in historische documenten en die we niet enkel kennen van hun vita. Deze vitae zijn soms vele jaren na het overlijden van de persoon op schrift gesteld en komen uit een mondelinge traditie en zijn dus allesbehalve betrouwbaar. De historische documenten (zoals de aanwezigheid op een concilie) zijn op het moment zelf opgesteld en daarom veel minder onderhevig aan latere toevoegingen. Hetzelfde geldt voor heiligen met een historische stamboom, meestal verwanten van Merovingische heersers. Voorbeelden hiervan zijn de heilige Vincentius uit Zennik, de heilige Bavo uit Gent, de heilige Waldecrudis uit Bergen, de heilige Domitianus uit Hoei en zeer waarschijnlijk ook de heilige Ermelindis uit Meldert. Bij deze laatste is er een merkwaardige vaststelling gedaan. In de vita van deze heilige wordt haar overlijdensjaar, 590 na Christus, vermeld. Tevens vermeldt de vita dat haar begraafplaats vijftig jaar onvindbaar was tot een engel aan een toevallige voorbijganger in een droom de begraafplaats onthulde. Van de heilige Ermelindis hebben we genoeg genealogische gegevens om haar in de tijd te plaatsen. Die periode komt overeen met deze datering, maar is ongeveer vijftig jaar later dan dat er in de vita beschreven staat. Dit is merkwaardig. Kende de middeleeuwse kopiist de stamboom van Ermelindis, wat niet onwaarschijnlijk is aangezien we die nu ook nog kennen, en heeft hij dan om het verhaal te laten kloppen het graf vijf tig jaar laten verdwijnen? Dit lijkt misschien onwaarschijnlijk, maar we zien hetzelfde probleem met Rumoldus, de vermeende stichter van de stad Mechelen. De datering van de skeletresten plaatst hem in de Merovingische periode en niet in de Karolingische periode zoals zijn vita aangeeft. Dit resultaat klopt met de archeologische gegevens die de stichting van de stad in de Merovingische periode situeert en niet in de Karolingische. Gemythologiceerde relieken. Er is een heel sterk vermoeden dat een groep relieken met de uiteraard daaraan verbonden heiligenlevens in het algemeen teruggaan op mensen die een heel belangrijke rol gespeeld hebben in hun lokale (Merovingische) gemeenschap en pas later gemythologiseerd werden en de status, met bijhorend 'gefantaseerd' verhaal, van heilige hebben gekregen. De vitae van sommige heiligen lijken echt op sprookjes, ze delen vergelijkbare plotten en genre-gebonden clichés. Een mooi voorbeeld hiervan is het verhaal van de heilige Dimpna en Gerebernus van Geel. Om een lang verhaal kort te maken: de christelijke moeder van de Ierse prinses Dimpna sterft, waarna haar heidense vader doodsbedroefd is en wil hertrouwen met een vrouw die op zijn overleden echtgenote lijkt. Hij vindt niemand, behalve zijn eigen dochter die sprekend op haar moeder lijkt. Dimpna ziet die incestueuze relatie niet zitten en vlucht naar Vlaanderen samen met haar kapelaan Gerebernus. Haar vader achtervolgt haar en zal haar uiteindelijk ombrengen. Een detail uit het verhaal van Dimpna dat duidelijk aangeeft in welke stijl de vita werd geschreven, is het tafereel in de herberg. Dimpna's vader achtervolgt haar en komt in een herberg te Zammel [bij Geel). Hij betaalt de waardin die opmerkte dat hij met dezelfde vreemde munten betaalt als een jonge vrouw die verderop woont. De koning vraagt waar dat huis zich bevindt en de waardin wijst naar het huis van Dimpna. Vanaf die dag kan de waardin haar arm niet meer laten zakken! De moord op Dimpna en Gerebernus moet volgens de vita rond het jaar 600 plaats gegrepen hebben en Dimpna zou toen vijftien jaar oud zijn geweest. Volgens de vita, op perkament gezet in 1248, werden de lichamen tot tweemaal toe begraven en heropgegraven. Bij de tweede heropgraving lagen de overblijfselen van beide mensen op wonderlijke wijze in twee stenen sarcofagen. Deze werden onlangs stilistisch gedateerd rond het jaar 800. De radiokoolstofdatering plaatst de skeletresten van beide personen in een late fase van de Merovingische periode. In die tijd was het gebruikelijk om mensen van aanzien te begraven in massieve stenen sarcofagen. We hebben hier dus duidelijk te maken met mensen die een belangrijke rol gespeeld hebben in de vroeg-middeleeuwse nederzetting waar ooit de stad Geel zou ontstaan. Het is trouwens zo dat beide skeletten, of beter wat er nog van over blijft, de oudst geattesteerde post-Romeinse bewoners van die streek zijn. Economische of politieke relieken. Soms werden relieken gecreëerd om economisch voordeel te bekomen of om een politiek, meestal territoriaal, statement kracht bij te zetten. Een mooi voorbeeld hiervan is de heilige Landericus van Zinnik. Hij zou de zoon geweest zijn van de heilige Vincentius en de heilige Waldetrudis, twee 'historische' heiligen. Volgens de datering kan hij echter nooit de zoon van zijn vader geweest zijn. Daarvoor is hij wat te laat geboren. Vreemd is ook dat over Landericus enkel iets vermeld staat in de vita van zijn vader maar niets in de vita van zijn moeder noch in die van zijn zussen, waarschijnlijk ook 'historische' heiligen maar die zijn verder niet onderzocht. Heel het verhaal zou draaien om de discussie in de elfde eeuw tussen de abdijen van Zinnik en Haurrnont rond de geestelijke erfenis van de heilige Vincentius met daaraan verbonden de toevloed van pelgrims en extra inkomsten. De abdij van Zin-nik verweerde zich in dit conflict door te stellen dat zij ooit geleid werd door de heilige Landericus, zoon van Vincentius en voormalig bisschop van Metz. De relieken van de heilige Landericus dienden als bewijs.' Zowel de radio koolstof dateringen als het historisch onderzoek wijzen erop dat Landericus nooit bestaan heeft. Lege graven. In de zoektocht naar overblijfselen van een meisje dat in 1983 verdween, zijn in het Vaticaan twee graftombes geopend op de oude en kleine Teutoonse begraafplaats naast de Sint-Pieterskerk. De graafwerkzaamheden hebben het mysterie alleen maar groter gemaakt: er is geen meisje gevonden, maar beide graftomben bleken leeg. Volgens de gegevens lagen in de tombes twee Duitse vrouwen van adel. Maar er bleek helemaal niemand begraven te zijn, ook geen spoor van de twee vrouwen die in de graven hadden moeten liggen. De nakomelingen van de familie van hertogin Charlotte zu Mecklenburg (gestorven in 1840) en Sophie van Hohenlohe (overleden in 1836) zijn ingelicht. De graven werden geopend op aandringen van familie van Emanuela Orlandi, die verdween toen ze 15 was. De familie zoekt haar al meer dan 36 jaar en is met de theorie gekomen dat ze mogelijk op de begraafplaats ligt. Orlandi was een kind van ouders die destijds in het Vaticaan werkten en woonden. De moeder leeft nog en woont er nog steeds. Mysterie naar de vermiste Italiaanse tiener is na de vondst van deze lege graven nog groter geworden. Zoals wel vaker gebeurt leidt technisch onderzoek (forensisch, isotopen- of radiokoolstof methode) tot meer vragen dan antwoorden. Een conclusie staat als een paal boven water. Buiten de echte vervalsingen voor de reliekhandel, dateren veel relieken juist uit de periode dat in onze gewesten het christelijk geloof vaste voet aan de grond krijgt. Met andere woorden, zowel op religieus als op politiek vlak komt er een nieuwe orde. Een nieuwe orde die zoekt naar materiële symbolen voor een immaterieel gegeven. Wat onze studie betreft zijn de relieken van heiligen Willibrordus en Bonifatius bestudeerd. Van beiden is het aantal relieken groter dan hun lichaam was. Van St.Willibrord bestaan zelfs twee (bijna) volledige skeletten, bovendien nog een derde schedel. Het corpus van St.Willibrord dat in Echternach wordt bewaard is aantoonbaar vals. Uit technisch onderzoek blijkt dat het deel van de sandaal van de heilige waarover men in Utrecht beschikt, niet uit de 8ste maar uit de 12de eeuw stamt. En dan kan deze sandaal onmogelijk van St.Willibrord zijn geweest. Lees meer over de corpus van St.Willibrord. Ook van St.Bonifatius blijken enkele relieken, zoals de koorkap die in het Catharijne Convent wordt bewaard, eveneens uit de 12de eeuw te stammen. Ook het stukje van de schedel van Bonifatius waarover men in Dokkum beschikt is aantoonbaar vals. De vele omzwervingen maken de waarheid duister. In Utrecht, Mainz en Fulda begreep men dat Bonifatius vereerd zou worden en dat zijn laatste rustplaats een bedevaartsoord zou worden. De onenigheid tussen de steden wie met de eer zou strijken, eindigde in het voordeel van Fulda. Bonifatius had immers zelf te kennen gegeven in het door hemzelf gestichte klooster te willen worden begraven. Utrecht nam genoegen met relieken, die er waren achtergehouden, Mainz, de zetel van Bonifatius' bisdom kreeg de met bloed bevlekte kleren en zijn ingewanden. In Fulda bewaard men ook nog de dolk waarmee Bonifatius vermoord zou zijn. Nu is het skelet dat men in Fulda heeft technisch onderzocht (meestal geeft de Kerk daartoe geen toestemming, zoals in Echternach -snapt U?) en, wonder, het bleek uit de 8ste eeuw te stammen. Dan is het toch nog de vraag of het Bonifatius was of een of andere willekeurige monnik, zoals met het corpus van St.Willibrord is gebleken. Ook het verhaal over de Ragyndrudis Codex is al net zo duister, ofwel een mythe. Je realiseert het vanzelf dat die omzwervingen en geheimzinnigheid slechts ten doel hebben de waarheid te verbloemen. Lees meer over relieken. |
| Out Vlaams vers bi 't Swin. Als wi nog waren Vlaemen friesch, ende erkenden Wr.ald ende Odin, quaem daer van Eire ende Alba her, woendere saege ende nieve leer. Ut diep heet Zuud, een noorderlicht, nog wyder dan de Middelzee, waer wi ons setteden op kustenrots. Vremde konde greep ons aen: Van od een speghelingh menschelick, een Gode sprac Waerheyt noordelick: een weg gerade en konincklick. Een Zone, men zegde ons van Odsche sibbe, gevonden deur herders in bloote kribbe. Wij wisten bi Thoer eerst genen raad, of dizze konde was goet oft kwaad. Maer vliegen dee' die mare blind van Noord toe Oostzee met den wind Ende 't was foor Friezen geen dere, ende geen grond om zich stellen te were. Ommers op Walcria bernde het vier; snekken op Sincfal joegen fier. Met Alba end' Eire wi waren vereent alvorens de zeie ons scheidde vaneen. Wi minden de konde, vrihedens sterr' en horkten of quaem meer tydingh van verr'. Wr.ald ende Odin staen altyt oerein, van voor 's Booms beginne tot na syn ein. |
Out Vlaams ver bij het Zwin: 'vertaling'. Toen wij nog friese (1) Vlamingen waren en Wr.ald en Odin erkenden (2), kwam vanuit Ierland (3) en Engeland (4) een wonderbare sage en een nieuwe leer. Het water heet Zuud (5) en geeft een noorderlicht; het is nog wijder dan de Middelzee (6), waar wij ons gevestigd hadden op een kust van rotsen (7). Een vreemde boodschap greep ons aan. Alsof het voortkwam uit een menselijke bespiegeling (8) sprak een God de waarheid vanuit het noorden (9), een rechte en koninklijke weg (10). Een Zoon, men zei ons van het Joods geslacht, was door de herders bloot gevonden in een krib (11). Bij Thor! (12) eerst wisten wij geen raad of deze boodschap goed dan wel kwaad was. Maar deze mare vloog uit zichzelf van het noorden (13) tot de Oostzee (14) over de wind! De Friezen (15) deerde het niet (16), en zij hadden geen reden om zich teweer te stellen. Want op Walcria (17) brandde het vuur (18); de boten joegen fier op Sincfal (19). Voorheen waren wij met Engeland en Ierland verenigd (20), alvorens de zee ons vaneen scheidde. Wij minden de boodschap, de ster van de vrijheid (21), en zagen uit (horkten : hoorden, luisterden) of er nog meer tijdingen van ver kwamen. Wr.ald en Odin staan nog altijd overeind (22), van voor het begin van de Boom (23) tot aan zijn einde. |
| Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |