Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.

Aardewerk.


In de historische literatuur wordt aardewerk vaak gebruikt om bij archeologische vondsten tot een datering te komen. Dat kan onvermijdelijk tot fouten leiden aangezien aardewerk soms helemaal niet te dateren valt. Daarbij komt nog dat aardewerk ook in een latere contekst terecht kan zijn gekomen.
Het is feitelijk hetzelfde als bij munten die over een langere periode gebruikt kunnen zijn en over een groter gebied verspreid kunnen zijn. Bij dergelijke dateringen kan men dus flink miskleunen, wat in diverse publicaties ook wel bevestigd wordt.

Hieronder enkele voorbeelden van aardewerk en dateringen. Komt de productiedatum overeen met de vondstdatum? Komt de vindplaats overeen met de productieplaats? Wie was ooit de eigenaar?



Een medaillon uit 1504 van Philips de Schone, hertog van Brabant.

Is deze medaillon meer dan 500 jaar oud?
Ben je in Brabant als je deze vindt?




Een herdenkingsmunt van Vossemeer uit 1969.

Ben je in Vossemeer als je deze munt vindt?
Ben je inwoner van Vossemeer als je deze munt bezit?




Een bierpul uit de 13e/14e eeuw (Siegburg?).
Hoogte: 13 cm. Breedte: 10 cm (op breedste punt). De productiedatum kan wel 100 jaar verschillend zijn. Stamt de vondstplek dan ook uit de 13e of 14e eeuw?
Is deze bierpul ook al in de 13e of in de 14e eeuw in de grond terecht gekomen?



Een herdenkingsbeker van 10 jaar bevrijding van Nederland. Hoogte: 9,5 cm.
Dat deze beker afkomstig is uit Nederland is dan wel zeker, maar is de vondstplek ook in Nederland en was de bezitter ook een Nederlander?



Aardewerk type H uit Wijk bij Duurstede, gedateerd in de 9de eeuw. Vergelijk dit met hetzelfde gevormde aardewerk uit Diemen (zie afbeelding hiernaast) dat in de 12e eeuw werd gedateerd.

Welke verschillen maken de dateringen van Van Es, van 3 eeuwen eerder, aannemelijk?



De grootte van kogelpotten?
Arno Verhoeven noemt in zijn boek dat het aardewerk is afgebeeld op schaal 1 op 4, in hoofdstuk 4 soms 1 op 5 à 6. Dat betekent dat een kogelpot in werkelijkheid slechts zo'n 20 cm. hoog is. De naam is overigens pas veel later – begin twintigste eeuw – aan de potten gegeven.
De kogelpotten werden voor verschillende functies gebruikt, afhankelijk van het formaat van de pot. Zo zal de kleiner formaat pot zijn gebruikt voor het bereiden van voedsel en werden de grote potten vooral gebruikt voor opslag. Maar de potten konden ook gebruikt worden voor het serveren van voedsel.

De website van Het Geheugen hanteert de volgende gegevens van de kogelpot van Pingsdorf aardewerk: Periode van 900 tot 1200; Afmetingen: hoogte: 11,1 cm; diameter: 10,6 cm, dus tot de helft kleiner dan Verhoeven stelt.

"Dateringen op grond van aardewerkvondsten zijn allerminst zeker".

Voor de datering van archeologische vindplaatsen blijkt aardewerk de belangrijkste indicator te zijn. Het is natuurlijk verleidelijk om een nederzetting te dateren met het ter plaatse Aonden aardewerk, maar dat houdt zekere risico's in.

Aardewerk kent enkele veel voorkomende problemen:
1. de datering van aardewerk blijkt een grote marge te kennen, soms van eeuwen, zie hieronder.
2. aardewerk wordt door verschillende onderzoekers vaak verschillend gedateerd, vandaar die grote marges. Interessant hierbij is welke dateringen men in 'het buitenland' hanteert.
3. de productiedatum is nooit gelijk aan vondstdatum (zie het simpele voorbeeld van een herdenkingsbeker van 10 jaar bevrijding van 5 mei 1955. Aangetroffen in een woning die pas in 1985 gebouwd is. Is die woning dan toch uit 1955?)
4. net als bij munten kan de herkomst van aardewerk niet doorslaggevend zijn voor een datering. Munten en aardewerk werden verhandeld/geruild en kunnen ook pas vele decennia/eeuwen na de productiedatum verloren zijn gegaan.
5. vergelijkbaar aardewerk wordt te vaak gedateerd naar andere vindplaatsen die op grond van geschreven bronnen een bepaalde datering kregen. Het is een zogenoemde cirkelredenering. Men verklaart het ene met een aanname van een andere vondst.

Deze problemen kunnen een archeologische vindplaats een geheel verkeerde datering geven. Bij punt 4 kunnen we de vondsten in Wijk bij Duurstede noemen, waar in dezelfde grondlaag, zowel Romeins als Karolingisch als aardewerk uit later tijd is gevonden. Zie het opgravingsverslag Excavations at Dorestad met name wat onder punt 3a beschreven is.

De opgraver van 'Dorestad' dr. W.A. van Es heeft als archeoloog meerdere artikelen gepubliceert over aardewerk, vaak met een verwijzing naar zijn indeling van 'Dorestad'. Een interessant artikel is "Early-Medieval Hand-made Pottery from Den Burg, Texel, prov.North Holland" (bron BROB-19, 1969, p.129-134). Daarin schrijft hij ondermeer:
  • In feite moet de evolutie van deze eenvoudigere typen worden verondersteld te zijn voortgezet na de 4e eeuw. Kommen met randprofielen die niet veel zijn veranderd sinds de Romeinse tijd komen nog steeds voor in de 9th en 10de eeuw. Het gaat hierbij over handgemaakte potten, ook wel kogelpotten genoemd.
  • Het belangrijkste verschil is de veel grovere techniek waarmee deze late exemplaren werden uitgevoerd. Het blijft echter moeilijk om de tussenvorm van de in te vullen eeuwen te bepalen. We weten niet, of in ieder geval ik niet, wanneer precies deze algemene achteruitgang van de techniek trad in. Van Es noemt de grovere potten een achteruitgang in techniek. Maar was het zo dat deze grovere dus steviger potten langer bestand waren in het dagelijks gebruik. Verder weet Van Es een heleboel niet, wat niet pleit voor zijn deskundigheid waarop hij in Dorestad zo nadrukkelijk boogde.
  • De verschillende vormen zijn niet nauwkeurig te dateren; ze kunnen niet eens gedateerd worden binnen de eeuw. De neiging is om de hele groep relatief laat op de chronologische schaal (7de/8ste eeuw) te dateren, maar het is mogelijk, om niet te zeggen waarschijnlijk, dat de 5e en 6e eeuw ook vertegenwoordigd worden door deze waar. Zie vorige opmerking: was Van Es nu de deskundige in Dorestad?
  • Het probleem sinds de opgraving van een paar nederzettingen die het aardewerk hebben geproduceerd hebben staat ter discussie. Het heeft direct betrekking op de vraag: of er sprake was van continuïteit van de nederzetting vanaf het midden van de 5e eeuw in de daaropvolgende periode. Het antwoord op deze vraag blijft grotendeels een kwestie van mening en het principe zolang de aardewerksoorten van de 5e en 6e eeuwen niet duidelijk te onderscheiden zijn. Als aardewerk uit verschillende eeuwen niet duidelijk te onderscheiden is, houdt toch de hele discussie over deskundigheid op en worden het hypothesen.
  • De hierboven genoemde problemen konden niet opgelost worden, maar er werd besloten om te proberen een bijdrage aan een uiteindelijke oplossing, door het publiceren van significante monsters van het aardewerk de discussie van relevante vondstcomplexen aan weerszijden van de Noordzee te dienen. Blijkbaar gign het niet om het vinden van een oplossing -die was er niet- maar een discusie te starten over niet te dateren potten. Dat blijkt ook wel uit: De opgraving heeft tot op heden onvoldoende bewijs opgeleverd om dit aardewerk precies te dateren.
  • Voorlopig kan de ruw wielgedraaid aardewerk uit Den Burg — en daarmee onze handgemaakte kommen - niet worden gedateerd met grotere precisie dan de 6e (of zelfs 5e) tot 8e eeuw. Waar blijven de hiervoor genoemde 9de en 10de eeuw?
  • Bij Den Burg kwamen de twee typen niet voor in directe associatie, maar de Kugeltopf werd geassocieerd gevonden in een put met een randscherf van een karakteristieke 9de-eeuwse kookpot van Dorestad type W-IIIA. Deze Kugeltopf-scherf, is van een zachte poreuze stof en vergelijkbaar met Dorestad type H-IA. Een ander karakteristiek exemplaar van deze Dorestad Kugeltopf werd ook gevonden in Den Burg. Van Es is van mening dat na de 8ste eeuw de Kogelpot de opvolger was van het op Texel gevonden ruwe aardewerk. Maar daar zijn toch enkele Kogelpotten gevonden en wel twee typen 'Dorestad' W-IIIA en H-IA?
  • Conclusie: de handgemaakte schaal met wijde mond van Den Burg is een 7e/8e-eeuwse en mogelijk al een type uit de 6e eeuw. Het werd opgevolgd na de 8e eeuw door verschillende modellen van Kugeltopf. Spreekt hier nu die deskundigheid uit die Van Es graag aan zichzelf geeft (en nadren aan hem) met zijn standvastige hypotheses over Dorestad?

    Het komt er gewoon op neer dat Van Es met dateringen van aardewerk de nodige problemen heeft. Hoe kan hij dan zo zeker zijn van Dorestad? Of is dit, zoals wel vaker, aangenomen met een cirkelredenering?

    Ook anderen hebben dezelfde problemen als het om dateringen van aardewerk gaat. In hoeverre is het bij hen ook een cirkelredenering? De datering van aardwerk dat een niet-organisch materiaal is, kan immers niet vastgesteld worden met bijvoorbeeld de C-14 methode. Er bestaan sinds kort nieuwe technieken waarmee voedselresten in poriën van aardewerk kunnen worden onderzocht. Zegt dat iets over de datering van het voedsel of van het aardewerk?

    Lees ook wat A.A.A.Verhoeven erover schrijft in zijn omvangrijke boek "Middeleeuws gebruiksaardewerk in Nederland (8ste-13de eeuw)', Amsterdam, 1998.
    Verhoeven vermeldt in de inleiding (p.3): de eerste bolvormige potten verschijnen in het Nederlandse kustgebied rond 700. Waarna de kogelpot gedurende zes eeuwen het meest gebruikte aardewerktype blijft. Aan het einde van de 13de eeuw is de hoofdrol van de kogelpot in Holland uitgespeeld, maar landinwaarts zijn ze tot de 14de eeuw in zwang gebleven.
    Dat levert meteen enkele klemmende vragen op: 'Op grond waarvan is het jaar 700 vastgesteld?' 'Tot hoe ver reikt het kustgebied? Is dat alleen Holland? Of hoort Drente of Brabant daar ook bij? Is met de bolvormige pot de kogelpot bedoeld? Wat verstaat Verhoeven onder Holland? Is dat alleen noord en zuid Holland? Hoe ver reikt 'landinwaarts'? Maar zoals Verhoeven zelf al aangeeft zijn veel vragen onbeantwoord gebleven. Vinden we die antwoorden in dit kloeke boek?
    Verhoeven stelt ook zelf de vraag of de Saksen of de Friezen de makers van de kogelpotten waren. Lees meer over dit boek van Arno Verhoeven.

    Een zeer opmerkelijke mededeling komt van Annemarieke Willemsen, conservator van de collectie Nederlandse middeleeuwen bij het Rijksmuseum van Oudheden, die op grond van onderzoek naar verschillende soorten aardewerk tot de volgende conclusie kwam: Archeologisch zijn de Franken en Saksen in Nederland niet te duiden, of zoals Annemarieke Willemsen dat beschreef: "de traditionele etnische indeling in Friezen, Franken en Saksen in Nederland is archeologisch niet te bewijzen (o.a. p.12 en 138)". Dat betekent dat het onderscheid in Friezen, Saksen of Franken niet vast te stellen is aan de hand van aardewerk.

    De visie van Albert Delahaye.
    Albert Delahaye heeft de archeologie nooit als argument gebruikt om zijn stellingen te onderbouwen. Wel heeft hij het steeds opvallend genoemd dat de archeologie in Nederland de traditionele geschiedenis allerminst bevestigt. Zo is in Nijmegen en omgeving niets gevonden uit de tijd van Karel de Grote, in Utrecht niets uit de tijd van St.Willibrord en in Dokkum niets uit de tijd van Bonifatius.

    Indeling van het aardewerk.

  • Aardewerk en de archeologie.
    De door archeologen toegepaste naamgeving van aardewerktypen is niet meer dan een hulpmiddel om de diverse soorten van elkaar te kunnen onderscheiden. Vaak is de naamgeving inconsequent, een vlag die de lading niet dekt. Zo is de naam van het Duitse plaatsje Pingsdorf gegeven aan vrijwel al het middeleeuwse beschilderde aardewerk. Weliswaar bezat Pingsdorf een belangrijke aardewerkindustrie, maar zeker niet al het beschilderde aardewerk is hier vervaardigd. Er zijn nog tal van andere centra waar dit aardewerk werd gemaakt. Hetzelfde geldt voor andere typen aardewerk.

    Een overzicht en dateringen gebaseerd op verschillende publicaties, o.a. in Westerheem:
    Uit de verschillen tussen de jaartallen blijkt al dat archeologen het niet altijd met elkaar eens zijn. Te vaak worden de jaartallen afgeleid van de verwachte opgravingen, wat natuurlijk de omgedraaide wereld is. Schematisch ziet de datering van aardewerk er als volgt uit: (de grenzen zijn nooit zo scherp als hier afgebeeld).

    1. Kogelpot (8e eeuw tot rond 1300) is een moeilijk exact te dateren type aardewerk. Ook wordt genoemd 700-1350, zelfs 705-875. Dat laatste natuurlijk om het vooral Karolingisch te kunnen noemen. Of worden de jaartallen gekoppeld aan de Karolingische tijd?
    2. Mayen (ca,725 tot 900)
    3. Badorf (ca. 750-900) wordt in Duitsland ook Kogeltöpfe genoemd en is gelijk aan de Kogelpot.
    4. Reliefbandamfoor (ca 750-1050, tot de 13e eeuw)
    5. Pingsdorf (ca.900-1200 en 1250).
    6. Andenne (ca.1075-1275, maar ook 1000-1300)
    7. Paffrathaardewerk (ca.950 of 1100-1250). Paffrath-aardewerk komt algemeen voor in nederzettingen uit de late 10de tot 13de eeuw in Nederland en omgeving. Een precieze begindatering van Paffrath-aardewerk is echter evenals van het Pingsderf-aardewerk niet bekend. Walter Lung, die enkele ovens in Paffrath opgroef, was slechts in staat een globale datering te geven, tussen de 10de en 13de eeuw. Later geeft hij een laat 10de-eeuwse datering aan het aardewerk uit Paffrath.
    8. (Proto-)Steengoed (1200-1400)
    9. De Kookpot (1300-1400) (zie afbeelding hiernaast).
    10. Siegburg (1350-1600)
    In Maandblad Oud-Utrecht van nov.1986 wordt Pingsdorf en Kogelpot en ook Reliëfbandamforen in de 12de eeuw gedateerd. In de Archeologische en Bouwhistorische Kroniek van de gemeente Utrecht uit 1988 wordt Pingsdorf, Andenne en protosteengoed in de 13de eeuw gedateerd. Aangezien dit aardewerk in beide gevallen in dezelfde grondlaag is gevonden, is de juiste datering dan ook eerder 13de dan 12de eeuw.

    Op de Duitse website over aardewerk lezen we over de Kugeltopf:
    Als Kugeltopf (gelegentlich auch Bombentopf) wird eine im Mittelalter verbreitete Keramikform bezeichnet. Die wegen ihrer kugeligen Form benannten Gefäße wurden zur Zubereitung von Mahlzeiten verwendet und direkt ins Feuer gestellt. Kugeltöpfe bilden im norddeutschen Raum (Bundesländer Niedersachsen und Schleswig-Holstein) vom Beginn des 10. Jahrhunderts bis zur Mitte des 13 Jahrhunderts die häufigste Keramik überhaupt.
    Dat is dus een datering ruim ná Dorestad dat immers in 863 ten onder ging.

    Problemen bij het determineren en dateren:
    • Het circa (ca.) geeft al aan dat een exacte datering niet te geven is. Een scherf van een Reliëfbandamfoor kan uit de 8e eeuw stammen, maar ook uit de 11e eeuw en soms nog uit de 12e of zelfs uit de 13e eeuw.
    • Als dit aardewerk in dezelfde grondlaag gevonden wordt, is de juiste datering die van het jongste aardewerk, net zoals bij munten de sluitmunt de datering van de gehele vondst bepaald.
    • Een vaak onderschat probleem is dat scherven door invloeden van buitenaf van karakter kunnen veranderen en daardoor misleiden. Te vaak laat de archeoloog zich voor de datering door de 'wenselijkheid' leiden.
    • Men moet erop bedacht zijn dat de produktieperiode van een bepaald soort aardewerk niet synchroon hoeft te lopen met de export daarvan naar onze gebieden en al helemaal niet met de tijd dat het in de grond raakte. Dat laatste bepaalt de datering van een gebouw en/of menselijke activiteit in het gebied.
    • Ook kunnen verschillen optreden tussen afzonderlijke gebieden, wat de gebruiksduur van een produkt betreft. Zo kan een produkt uit België bijvoorbeeld langer in gebruik zijn in de Zuidelijke Nederlanden of in Holland, dan in België zelf. Daar kan het eerder beginnen en/of langer doorgaan.
    (Aldus de volgende Bron: Archeologie in de Praktijk, K.J.Steehouwer/A.H.C.Warringa red.)

    Handgevormd aardewerk.
    De Nederlandse archeologen hebben onderscheid gemaakt in typen en vormen van aardewerk, terwijl het om handgevormd aardewerk gaat. Een pottenbakker maakt geen twee exact gelijke potten. Probeer het zelf anders eens. Uit kleine verschillen in aardewerk kunnen dan ook geen verregaande conclusies worden getrokken, zoals W.A. van Es dat wel in Wijk bij Duurstede deed. Dateringen van aardewerk op grond van vormen en typen met minimale verschillen is dan ook een mythe.

    Te vaak blijken archeologen ook helemaal geen verstand van aardewerk en zeker niet van dateringen te hebben. Als men ze op de man/vrouw af vraagt hoe men zo exact weet uit welke tijd bepaald aardewerk komt, blijft men het antwoord schuldig. Dan verwijst men naar (vaak buitenlandse) publicaties, waarin men ook de preciese antwoorden niet vindt. Aan een datering van Pingsdorf aardewerk uit de 8e tot 11e eeuw hebben we voor de geschiedschrijving niets. Zeker niet als blijkt dat Pingdorfaardewerk in de 11e eeuw een tijdlang op de draaischijf is vervaardigd, waarna men daarna weer tot de oude techniek is teruggekeerd, zoals het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden in een eigen publicatie vermeld.

    Ook zogenaamd "Karolingisch Aardewerk" bestaat eigenlijk niet. Het blijkt een verzamelnaam voor allerlei aardewerk dat ruwweg gedateerd wordt tussen 800 en 1200. Karolingisch aardewerk bewijst dus niets over de tijd van Karel de Grote naar wie het daarentegen wel vernoemd is. Het is een suggestieve term om het aardewerk aan de 8e of 9e eeuw te kunnen verbinden, wat uiteraard niet te bewijzen valt. Vandaar dat men zich verschuilt achter de vage term 'Karolingisch'.

    Het komt er feitelijk op neer dat men de archeologische vondsten te vaak dateert aan de hand van de schriftelijke bronnen. En dat gaat dus fout als men de oude tradities blijft hanteren als uitgangspunt en schriftelijke bronnen op de verkeerde plaats localiseert, zoals in Nederland steevast gebeurt met de oorkonde uit het jaar 777 (zie daar). De schriftelijke bronnen bevestigen de archeologische vondsten dus vrijwel nooit. Dat is ook de mening van Westerheem, de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland.

    Sinds er door W.van Es een 'indeling' is samengesteld aan de hand van aardewerk vondsten uit Wijk bij Duurstede, gebruikt men deze om ander aardewerk te dateren. Dat is dus onjuist. Het is een deductie uit een deductie. Zolang niet wetenschappelijk en onafhankelijk is vastgesteld dat de 'indeling van Van Es' juist is, dient men deze niet als uitgangspunt te hanteren.

    Dateren van aardewerk.
    Zonder referentiecollectie kan het lastig zijn om aardewerk-soorten te herkennen. De meeste problemen ervaren we bij de scherven onder de noemer 'Bataafs grijs'. Bataafs grijs is een heterogene groep baksels, wat betekent dat zij uit verschillende herkomstgebieden komen met elk hun eigen vormtypes. Tijdens het uitwerken van de vondstlocatie Werkhoven - Reinhardshoeve vonden we zes scherven die niet van het Low Lands Ware-type waren. Na deze voorgelegd te hebben aan Julie van Kerckhove en Joep Hendriks bleken vijf scherven uit Noord-Frankrijk te komen, waar dit type veel is geproduceerd (Bron: AWN magazine maart 2018).

  • Is het ook niet eigenaardig dat in Nijmegen nergens resten van Bataafse bewoning zijn gevonden waarin de golfrandige scherven voorkomen, zoals die in de Betuwe en in Overasselt gevonden worden? Het is natuurlijk onjuist alle inlands aardewerk Bataafs te noemen. Zo is ons geen Bataafse begraafplaats met urnen bekend. Holwerda en Braat wijzen daar al op. Het is dus onzin om van een zuiver Bataafs graf te spreken, wanneer een urnbijzetting in een Romeinse omgeving wordt aangetroffen. Dit moet een inlands graf heten, dat mogelijk uit de urnenvelden-tijd stamt, uit de ijzertijd of eventueel uit de bronstijd. Ook het inlandse aardewerk dat uit gemengd Romeinse brandgraven komt, is niet Bataafs. Het is nog steeds onbekend hoe de Bataven hun doden ter aarde bestelden, maar zeker niet in urnbijzettingen." (Bron: W.H.Kam)


    Over een referentie-collectie.
    Bij de opgravingen in Wijk bij Duurstede is veel aardewerk gevonden. Dit aardewerk werd gedateerd op de 8ste en 9de eeuw, omdat men meende Dorestad opgegraven te hebben, een stad die in 863 ten onder ging. Archeoloog W.A.van Es heeft van alle aardewerkvondsten een zorgvuldig overzicht gemaakt, compleet met typenummering vanaf H.1.A t/m W.X.A. De aardewerkvondsten in Wijk bij Duurstede dienden vervolgens als referentie voor andere vergelijkbare aardewerkvondsten. De fout die hierbij gemaakt is dat nooit bewezen is dat de gevonden nederzetting in Wijk bij Duurstede ook werkelijk Dorestad was, dus uit de 9de eeuw stamde. Sterker, opgraver W.van Es heeft zelf erkend dat bij de opgravingen geen enkel bewijs voor de opvatting Dorestad is gevonden. Lees meer over Dorestad. Lees meer bij aardewerk.
    Daarmee vervallen ook alle dateringen die gerefereerd zijn naar het aardewerk in Wijk bij Duurstede.

    Sinds de onderzoekingen van Holwerda in Dorestad neemt men algemeen aan, dat het Pingsdorfer aardewerk zijn zegetocht over Noordwest-Europa begon in het laatst der 9de eeuw. Bewezen is het intussen nog nimmer. (citaat uit ROB-berichten 1954).
    Het aardewerk te Wijk bij Duurstede.
    a. In Wijk bij Duurstede bestaan de vondsten hoofdzakelijk uit Karolingisch aardewerk, dat voor een nauwkeurige datering niet gebruikt kan worden. (D.Eckstein in Spiegel Historiael, p.308).
    b. De archeologische scherven waren afkomstig van elders, voornamelijk uit Duitsland. A.Verhoeven heeft aangetoond dat dezelfde scherven die men in Wijk bij Duurstede en Kootwijk heeft gevonden in Duitsland doorgaans een eeuw later worden gedateerd.
    c. De datering van aardewerkscherven staat flink ter discussie sinds W.C.Braat heeft aangetoond dat bepaald aardewerk, dat doorgaans op de 8e eeuw werd gedateerd, tot in de 10e eeuw gebruikt werd.
    d. Het gevonden aardewerk in Wijk bij Duurstede is aantoonbaar gedateerd naar de gewenste tijd toe. Zonder dat het opgravingsverslag compleet was, slechts eenderde deel was uitgewerkt, staat de datering van het aardewerk reeds vast. Het "gezag" van archeoloog Van Es ten aanzien van deze dateringen gaat zelfs zo ver, dat naderhand gevonden aardewerk naar dat van Wijk bij Duurstede wordt gedateerd en het zelfs als 'standaard' gebruikt wordt. Helaas ook foutief dus.
    e. Op enkele plaatsen in Wijk bij Duurstede is ook aardewerk van reliëfbandamphoren aangetroffen. Deze als type Dorestad W1 gekarakteriseerd aardewerk kwam ook nog voor in de 9e en 10e eeuw. Als vroegste datering heeft dit aardewerk het midden van de 8e eeuw, juist toen Dorestad in Wijk bij Duurstede ophield te bestaan!
    f. Ook werden in Wijk bij Duurstede enkele stukken van het z.g. Pingdorfaardwerk aangetroffen. Het begin van de productie van dit aardwerk werd sinds recente studies op 880 gefixeerd. In Dorestad, verwoest in 863, klopt dit niet met het jaar 880. Conclusie: of de recente studies zijn fout, of Wijk bij Duurstede was niet Dorestad dat in 863 verwoest werd.
    g.In Wijk bij Duurstede is geen pottenbakkerij gevonden. Alle aardewerk was dus afkomstig van elders. Dat het juist in Wijk bij Duurstede achterbleef weerspreekt de vermeende handel. In het opgravingsverslag (p.244) spreekt van Es uit dat zeker 80% geïmporteerd aardewerk is. Van het overige denkt hij dat het lokaal gemaakt is, maar bewezen is dat nog niet, schrijft hij.
    h. Is uit vergelijkbaar of overeenkomstig aardewerk handel te concluderen? Handel waarvan of waarin? Handel van dat aardewerk of handel van de inhoud van die potten? Of kan het aardewerk ook op andere manieren ergens gekomen zijn? Die mogelijkheid wordt in Wijk bij Duurstede niet meegenomen in het onderzoek. Er is slechts sprake van dat in Wijk bij Duurstede een ongekende hoeveelheid aardewerk is gevonden, zelfs zo uniek dat het bij andere opgravingen ontbreekt. Slechts Kootwijk en Medemblik komen in de buurt, maar daarmee voerde Wijk bij Duurstede geen handel. Tenminste, dat wordt niet genoemd. Die opeenhoping van aardewerk maakt slechts duidelijk dat Wijk bij Duurstede een "eindstation" was en het weerspreekt juist handel met andere plaatsen.
    i. Het aardewerk kenmerken als Saksisch of Fries, wat Van Es doet, wordt o.a. door Annemarieke Willemsen in haar boek Gouden Middeleeuwen onderuit gehaald. Een indeling van aardewerk op grond van etniciteit is een onbewezen aanname en wordt nu algemeen als achterhaald opgevat. Men kan er dus niet mee bewijzen dat Wijk bij Duurstede Frankisch of Fries was.

    Nog even over aardewerk.
    Het in Wijk bij Duurstede gevonden aardewerk bestond geheel uit scherven uit Badorf-, Mayen- en Pingsdorf-aardewerk dat door elkaar gevonden werd in één niet te onderscheiden laag. Zo liggen deze scherven ook, zonder onderscheid in gevonden aardlagen te maken, op de tentoonstelling over Dorestad in Leiden: door elkaar. Net als bij munten geeft de jongste scherf in zo'n laag de "sluitdatum" van de hele vondst aan. Uit de Karolingische tijd dateert Mayen- en Badorfaardewerk, beide te dateren tussen ca. 750 en 900 na Chr. Pingsdorf aardewerk heeft als datering tussen de 10e tot in de 13e eeuw. Aangezien er van alledrie de soorten aardewerk gelijktijdig vondsten zijn gedaan en de exacte locatie of aardlaag niet wordt vermeld (of opzettelijk wordt verzwegen), kunnen we concluderen dat ook hier iets te verbergen valt. Het jongste aardewerk, het Pingsdorf, komt in elk geval niet uit de tijd van Dorestad, de 9e eeuw. Daarmee is aangetoond dat de opgegraven nederzetting in Wijk bij Duurstede op zijn vroegst uit de 10e eeuw stamt en dus nooit Dorestad kan zijn geweest. Mevr.Willemsen geeft hiervoor zelf een bewijs op p.136 waar bij het Pingdorf aardewerk staat vermeld dat het uit de 13e eeuw stamt, dus van ná Dorestad. In het artikel A Late-Medieval Site at Diemen, Prov. North Holland, van H.H. Van REGTEREN ALTENA en H.SARFATIJ wordt vergelijkbaar aardewerk (zie afbeelding links) gedateerd in de 12de eeuw.

    Overigens staat de traditionele datering van Middeleeuws aardewerk sinds het gezaghebbende artikel van W.C.Braat danig onder druk. Braat heeft aangetoond dat Badorf aardewerk nog tot in de 10e eeuw gemaakt werd, waarmee de datering van de opgegraven nederzetting te Wijk bij Duurstede nogmaals op de 10e eeuw uitkomt. Ook hier krijgt Albert Delahaye dan gelijk.
    Bovendien als de grote hoeveelheid stukgeslagen aardewerk kenmerkend was voor een handelsstad, dan was er wel op meerdere plaatsen in Europa zo'n grote hoeveelheid aardewerk gevonden. Te denken valt aan Birka, Hedeby en Arhus, waar dat allemaal niet het geval is. Het toont dan ook vooral een losbandig leven aan, waarbij na het eet- en drinkgelag het aardewerk niet hergebruikt werd, maar werd weggegooid. Immers de volgende dag was er weer nieuwe buit met nieuwe eetwaar en drank, dat van langs trekkende reizigers en schippers geroofd werd. Deze overlast op reizigers en handelaars was ook de reden van de bisschop van Utrecht om bij de Duitse keizer te klagen, waarna dit roversnest Munna op last van de keizer met de grond gelijk werd gemakt, ofwel totaal werd vernietigd.



    Lees het boek "De Ware Kijk Op" en oordeel zelf!

  • Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.