Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |
Westerheem, een tijdschrift van en over Archeologie heeft bestaan van 1952 tot/met 2016. ![]() Op deze bladzijde verzamelen we uit de verschillende artikelen in Westerheem opmerkingen die de opvattingen van Albert Delahaye bevestigen of aanvullen. Ondanks dat Delahaye zijn visie niet heeft gebaseerd op de archeologie, bevestigt deze zijn visie op alle fronten. ![]() In het hoofdstuk Citaten vind je ook veel opvattingen die overeenkomen met bevindingen van auteurs uit Westerheem. Het zijn dus geen op zichzelf staande bevindingen. ![]() Het is wel opvallend hoe eerlijk de archeologen zijn in hun opvattingen. Als ergens geen bewijs voor wordt gevonden, wordt dat ook vermeld. Maar daarmee zetten de archeologen de historici met hun opvattingen in hun hemd. Overigens doen historici dat ook zelf ten aanzien van elkaar en zelfs van zichzelf. Zie bij Citaten of bij Wetenschap. Veel mythen zijn ontstaan toen St.Willibrord in Utrecht geplaatst werd. Toen dienden ook alle medewerkers van hem naar Nederland te verhuizen. En laten daar nu door de deplacements historiques plaatsen ontstaan met gelijkluidende en soms letterlijk dezelfde namen als in Frans-Vlaanderen bestonden. Daarmee leek de zaak beslecht, ware het niet dat archivaris Albert Delahaye alle oude klassieke teksten eens na ging zoeken en lezen, wat overigens het werk van een archivaris is, en tot geheel andere conclusies kwam. Die conclusies vind je in zijn boeken en op deze website. Veel van zijn conclusies vind je ook in artikelen in historische en archeologische tijdschriften, zoals Westerheem, en boeken. Zie daarvoor bij Citaten. De datering van aardewerk komt samengevat neer op het volgende (voor de details zie hiernaast): Veel dateringen op grond van dit aardewerk dienen dan ook herzien te worden. |
Misschien ook lag Dorestad helemaal niet aan de Rijn. Zo wist de Nederlandse archivaris Albert Delahaye (1915-1987) destijds gefundeerd aan te geven dat Dorestad in het huidige noordwestelijke deel van Frankrijk moet hebben gelegen, nabij Sint-Omaars (Saint-Omer], ter hoogte van het huidige Ouderwijk (Audruicq). (Bron: Westerheem 3, juni 2013). Er is vaak maar één opmerking of zin nodig om de traditionele opvatting ter discussie te stellen. In Westerheem verschenen de afgelopen 65 jaar veel artikelen over de archeologie in Nederland. De auteurs van die artikelen bleken nogal eens bevooroordeeld te zijn. Men paste de Franse geschreven bronnen toe op Nederland en vond het dan vreemd dat de teksten niet overeen kwamen met de archeologische vondsten. De teksten werden vervolgens voor onzuiver overgeleverd verklaard, zelfs voor onjuist verklaard. Niet de teksten waren fout, maar de opvattingen van de archeologen en met hen die van de historici. Uit de onderhavige artikelen hebben we vaak maar één zin nodig om de onjuiste toepassing en daarmee de mythen te weerleggen. De auteurs draaien vaak om de kern van het verhaal heen met veel aannamen en veronderstellingen, maar moeten (vaak in de conclusie) de zwakheid van hun betoog alsnog erkennen. De letterlijk aangehaalde zinnen zijn schuingedrukt. Voorbeeld een: in Westerheem 4 van aug.2015 schrijft E.H.P.Cordfunke over de datering van middeleeuwse baksteen. Met die datering probeerde men de ouderdom van gebouwen aan te tonen. Maar wat schrijft Cordfunke? "De baksteenformaten kunnen niet gebruikt worden om een verband tussen het formaat en de datering vast te stellen." Zijn conclusie luidt dan ook: "Veel op baksteenformaten gebaseerde dateringen zullen herzien moeten worden." Voorbeeld twee: Jan Verhagen en Stijn Heeren ontdekken de naam van de militaire versterking in Nijmegen: het was Castra Herculis. (Westerheem 5 van okt. 2016). Zij komen tot die oplossing na correctie van de veronderstelde fouten in de Peutingerkaart.. Commentaar: Op die manier is alles krom te praten wat recht is. Voorbeeld drie: Luit van der Tuuk (die van Museum Dorestad) schrijft over een zeldzame gouden Vikingring uit Wijk bij Duurstede. (Westerheem 4 van aug.2016). Allereerst is deze ring niet gevonden IN Wijk bij Duurstede, maar in de uiterwaarden in de buurt. "Het is dan ook waarschijnlijk dat de ring uit Wijk bij Duurstede van Scadinavische herkomst is". Liefst twee aannamen in één zin. "De ring is hoogstwaarschijnlijk nooit als vingerring gebruikt". "De vindplaats maakt het zeer onwaarschijnlijk dat we met een grafgift te maken hebben". "Deze ring kan op zijn vroegst in de late 9e eeuw worden gedateerd, in een tijd dat Dorestad als handelscentrum had afgedaan". Commentaar: Hier komt de aap uit de mouw. Van der Tuuk wil alles koppelen aan 'Dorestad' en vooral aan de Vikingen, die nooit in Wijk bij Duurstede zijn geweest. Wel waren ze in Dorestad en hebben dat ook geplunderd, maar Dorestad lag in Frans-Vlaanderen (zie daar). De visie van Albert Delahaye. Bij de toepassing van Frisia, Traiectum, Dorestadum, de Batua en Noviomagus - om de vijf pijlers van de mythen te noemen - is in Nederland aan geen enkele van de drie voorwaarden voldaan. Er is geen bewijs dat de streken en plaatsen tussen de 3e en 10e eeuw in Nederland bestonden. Integendeel: de archeologie en de stratigrafie bewijzen dat zij niet bestonden. Ergo is de tweede voorwaarde ook zoek, want als zij niet bestonden, kunnen zij onmogelijk hun veronderstelde naam hebben gedragen. En ten derde bewijzen de archeologie en de stratigrafie tevens, dat de Nederlandse streken en plaatsen noch de historische noch de naamkundige continuïteit hebben gehad. Hun lokalisatie in Nederland is derhalve een misvatting geweest. Erger nog: het is een regelrechte hersenkronkel te veronderstellen dat Utrecht, na in de 3e eeuw onder water geraakt en pas in de 10e eeuw opnieuw bewoond te zijn, dan zijn bestaan onder de oude, zeer lang geleden verdronken naam opneemt en voortzet. Wie in hemelsnaam kan de naam van Traiectum zolang hebben vastgehouden, daar er niemand aanwezig was om dit te doen. De archeologie zwijgt in alle talen, in het Nederlands en in het Duits. Die ruim 3000 plaatsen, waarvan er dan minstens 1000 in Nederland zouden moeten hebben gelegen (Traiectum, Frisia, zendelingen, Batua en Taxandria) worden op geen enkele manier door de archeologie bevestigd. De vraag, of voor de 10e eeuw 1000 plaatsen in Nederland kunnen hebben bestaan, beantwoordt zichzelf in volstrekt negatieve zin. Dit geldt in gelijke mate voor het noorden van Duitsland, het vertrekpunt van de zogenaamde Germaanse Volksverhuizingen, waar archeologisch niets is gevonden van de vele en grote stammen of volken, die naar het noorden van Frankrijk zouden zijn getrokken. Naamkunde en archeologie hebben verschillende raakvlakken, doch het belangrijkste ervan is wel de bodem, want menselijke nederzettingen hangen niet in de lucht maar liggen op de grond en moeten derhalve, ook wanneer ze zijn verdwenen, sporen in de bodem nalaten. Het wordt de hoogste tijd, dat men de gangbare opvattingen eens aan de archeologie gaat toetsen. Dat moet dan wel kritischer gebeuren dan tot nu toe is gedaan. Plaatsen en hun bewoningsgeschiedenis. Van een aantal plaatsen zijn de archeologische feiten over bewoning tot in den treure onderzocht. De gegevens zijn na te zoeken in de erbij gegeven bron, vaak het tijdschrift Westerheem. Op veel plaatsen in Nederland is niets noemenswaardig gevonden uit de periode tussen de 3e en 10e eeuw. Er is dus beslist geen continuïteit in bewoning geweest, wat vaak ook zo letterlijk in het betreffende artikel staat. Als er geen bewoning was, dient de geschiedenis van die plaats herschreven te worden en de gebeurtenissen verplaatst te worden naar de juiste locatie, wat vaak Noord-Frankrijk blijkt te zijn. Zie bij Continuïteit. De datering van Van Es betreffende Dorestad is aan discussie onderhevig en wordt bewezen met een artikel in Westerheem XXI-1-1972. Van Es determineert 'scherven van kookpotjes zoals uit Dorestad' als Karolingische kogelpotten. De vele randscherven van kogelpotten zijn eveneens in het midden van de 12e eeuw te dateren. De aanwezigheid van Karolingisch aardewerk (in Balgzand bij Den Helder, red.) blijkt een geheel nieuw gegeven. De overeenkomst met het materiaal uit Dorestad, Medemblik en het Geesterambacht is treffend als men bedenkt dat de bloei van de toenmalige grootste handelsstad van West-Europa (i.c. Dorestate, red.) gelijk opgaat met de kolonisatie van voordien kennelijk onbewoonde gebieden. De ligging van de Fossa Drusiana en de identificatie van de Romeinse versterking Castra Herculis zijn klassieke twistpunten in de Nederlandse archeologie. Een van de problemen is het ontstaan van de IJssel als Rijntak. Bron: Westerheem. In de Romeinse tijd heeft tussen Westervoort en Doesburg nog geen rivier gestroomd. Onze gedachten gaan veel meer in de richting van de periode na 500 n.Chr. Bron: Westerheem, p.22. Het merkwaardige is, dat de sedimentatie in de IJsseldelta pas omstreeks 1200 n.Chr. op gang is gekomen. Bron: Westerheem, p.22. Daarmee wordt het betrekkelijk jonge karakter van de IJsseldelta bevestigd. Het stadskernonderzoek in Nederland en het erbij geconstateerde continuïteitsprobleem sluiten ten enen male uit dat er tussen de 7e en 9e eeuw in Nederland diverse predikers hebben rondgelopen. (Bronnen: Westerheem 1985 en Ontspoorde Historie). De hier bedoelde predikers zijn naast St.Willibrord en St.Bonifatius, ook St.Ludger, St.Lebuinus, St.Gregorius, St.Albricus, St.Willehad, St.Thiatardus, St.Rixfridus, St.Hermacarius, St.Alfricus, St.Hegihardus, St.Hungerus, St.Odilbaldus en St.Radbodus die allemaal in dezelfde streek missioneerden en net als de eerst genoemden ook onder de Friezen missioneerden. Enkele opvallende herzieningen in de geschiedenis van het eerste millennium halen de opvattingen van J.E.Bogaers en B.H.Stolte onderuit. En juist deze twee 'historici' waren de felste tegenstanders van Albert Delahaye. De Rijn was geen verdedigingsgrens maar een bewaakte transportroute. Zie verder bij Archeobrief, maart 2008. Deze opvatting wordt inmiddels ook gedeeld door Westerheem en de Vereniging Oud Utrecht. Recent onderzoek toont dus aan dat de Waal en de IJssel in de Romeinse tijd nog niet bestonden. Hoezo was de Waal de Patabus van de Peutingerkaart en de IJssel de "oostelijke" mond van de Renus? Tussen Rijn en IJssel lag dus ook niet de gracht van Drusus. Zie verder bij H.Berendsen en De Gelderse IJssel. Op zoek naar Hamaland. Afdeling 18 van Westerheem is op zoek naar de grenzen van het aloude graafschap Hamaland. Op een door de groep onderzochte akker in Emde gingen de vondsten niet verder terug dan de 14e eeuw en dat is te jong voor Hamaland. Men noemde het dan ook 'een tegenvallend resultaat'. (Bron: Westerheem, jaargang 64, okt.2015, p.349) Ook in Westerheem 2 van april 2016 is men Hamaland aan het zoeken. In Terwolde vond het Hamaland-project een vervolg in het karteren van een akker. Ook hier was verreweg de grootste groep aardewerk van meer recente datum. Afgezien van enkele Badorfscherven was ook hier weinig aardewerk dat duidelijk van voor het jaar 1000 dateerde. Commentaar: Nu kan men nog lang zoeken naar Hamaland, maar als men op de verkeerde plaats zoekt (langs de IJssel in Nederland), zal men het nooit vinden. Het is een zoveelste bewijs dat Hamaland niet lag waar de traditonele historici het menen te moeten zoeken. Ook hier bevestigt de archeologie niet wat de historici voor waarheid houden. Vijf citaten uit Westerheem 4 van augustus 2015. 1. De dramatische teruggang van de bevolking in het westelijk limesgebied (tussen Utrecht en de kust) aan het einde van de 3e eeuw wordt wel toegeschreven aan de desintegratie van het Rommeinse rijk door invallen, maar het is waarschijnlijker dat de vernatting van het gebied de oorzaak was. 2. Als we de Rijn stroomafwaarts verder volgen komen we in het natte veengebied drie castella tegen waar geen sporen van bezetting of gebruik na 275 n.Chr. zijn gevonden. 3. Zwammerdam dat rond 275 n.Chr. waarschijnlijk door brand verloren ging. Aangezien deze brandsporen in dit gebied een geïsoleerd fenomeen zijn, zal het gaan om een icidentele brand. 4. Katwijk-De Brittenburg -Lugdunum. De resten van Katwijk -Lugdunum liggen voor de kust op de zeebodem en zijn, voor zover nog aanwezig, tot heden niet teruggevonden. 5. Het einde van de Romeinse invloedsfeer aan het eind van de 3e eeuw betekende in het sterk vernatte en vergaand ontvolkt gebied, grotendeels samenvallend met de huidige provincie Zuid-Holland, militair, economisch en sociaal gezien geen deel meer uitmaakte van het Romeinse rijk. Commentaar: Uit deze 5 citaten uit Westerheem van aug.2015 blijkt dat de transgressies (zie daar) wel degelijk bestaan hebben, dat brandsporen niets zeggen over de Opstand van de Bataven (zie daar) en dat de zogenaamde limes nog vele vraagtekens bevat? In de Middeleeuwen maakte het huidige grondgebied van de gemeente Stichtse Vecht onderdeel uit van een gebied dat wij nu de Hollands- Utrechtse laagvlakte noemen. Het was een laaggelegen veen-moeras dat werd doorsneden door smalle kronkelende veenriviertjes waar bos langs groeide. Het was zo nat dat afgestorven planten niet vergingen en zo veen vormden. Van tijd tot tijd deed de zee van zich spreken en deze zette vanuit het westen via de grote rivieren en deze veenriviertjes lagen klei op dit veen af. We spreken hier dan ook wel van een'klei-op-veen gebied'. Over het algemeen gaat men er in de wetenschap van uit dat een combinatie van factoren er de oorzaak van was dat men vanaf circa 950 na Chr. begon met het ontginnen van deze 'woeste gronden'. (Bron: Westerheem 1 van febr.2015). "De zuidelijke weg van de Peutingerkaart, zoals gereconstrueerd door Stolte, kan niet gehandhaafd blijven". Bron: Westerheem. Daarmee kan evenmin de zogenaamde deskundigheid van Stolte gehandhaafd blijven. J.E.Bogaers en B.H.Stolte sr., de twee felste tegenstanders van Albert Delahaye, zijn het ook oneens met elkaar over Lauri en Lauriacum (Westerheem 1976, p.207). Volgens B.H.Stolte jr. is dit, in navolging van sr. de plaats Woerden. Volgens Bogaers is Lauriacum de plaats Noricum in Oostenrijk. En dan hebben zij commentaar op Delahaye die Lauri identificeert met Lumbres bij St.Omaars. Lumbres is tot ver in de middeleeuwen bekend onder de naam Laurentia. Lauriacum overigens was Lorsch, waar de befaamde abdij gevestigd was. Herwaardering van een vondst van Dorestad! "Dat het fluitje van Dorestad Karolingisch is, zoals altijd beweerd werd, is om meerdere redenen niet zeer waarschijnlijk. De datering moet eerder in de 17e of 18e eeuw gezocht worden". Bron: Westerheem. Met een tijdsverschil in datering van duizend (1000) jaar, kan bij de datering van de overige opgegraven relikten in Wijk bij Duurstede de nodige vraagtekens gezet worden. |
Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |