De historische geografie van de lage landen.
Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.

Johannes à Leydis.



Johannes a Leydis ofwel Jan Gerbrandszoon van Leiden was een Nederlandse kroniekschrijver uit de vijftiende eeuw. A Leydis overleed in 1504.
Over de levensloop van Johannes a Leydis is weinig met zekerheid bekend. Naar alle waarschijnlijkheid was hij afkomstig uit een familie van poorters uit Leiden. Vóór 1455 trad hij in het klooster van de Karmelieten in Haarlem. In 1476 werd hij benoemd tot prior van dit klooster, maar al in 1479 vinden we hem als prior te Woudsend in Friesland. Het schijnt dat het tijdens de strijd van Schieringers en Vetkopers slecht gesteld was met de kloostertucht. A Leydis probeerde deze te hervormen, maar kennelijk stootte hij op zoveel weerstand dat hij in 1480 het veld moest ruimen. Uit de bronnen blijkt dat A Leydis in 1495 weer in het Haarlemse klooster vertoefde in de functie van supprior. In 1504 overleed A Leydis te Haarlem.
Tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten ging A Leydis' voorkeur uit naar de Hoekse partij. Zijn sympathieën lagen in het bijzonder bij de familie Brederode en de abdij van Egmond, waarover hij vooral van mythen heeft verspreid.

Johannes a Leydis is vooral bekend als geschiedschrijver. Zijn bekendste werken (voor deze site van belang) zijn (Bron: Wikipedia):
  • Chronicon Hollandiae comitum et episcoporum Ultraiectensium, een kroniek van de graven van Holland en bisschoppen van Utrecht. De eerste redactie van dit werk is alleen in handschriften overgeleverd en werd geschreven tussen 1467 en 1469. De tweede redactie, aangevangen tussen 1485 en 1494, werd voor het eerst uitgegeven door Franciscus Sweertius en in Frankfurt gedrukt: Rerum Belgicarum Annales chronici et historici de bellis (1620). Een nieuwere uitgave is: V.J.G. Roefs, De Egmondsche abtenkroniek van Iohannes a Leydis 0. Carm. (diss. Nijmegen), Sittard 1942, pp. 115-238.
  • Opusculum de gestis regalium abbatum monasterii sancti Athalberti ordinis sancti Benedicti in Egmonda, een kroniek van de abten van Egmond. Geschreven tussen 1477 en 1484 in opdracht van abt Nicolaus van Adrichem. Gepubliceerd door Antonius Matthaeus III: Chronicon Egmundanum, seu Annales regalium abbatum Egmundensium, Leiden 1692. Vertaling door Kornelis van Herk, conrector van de Latijnse School te Alkmaar: Jan van Leyden, Kronyk van Egmond, of Jaarboeken der Vorstelijke Abten van Egmond, in 't Latijn beschreeven [...], overgezien, vervolgt, en met de vertaalinge der grafschriften verrijkt [...], vermeerdert met een lijst van de donatien, en de naamen der geenen, die in d' Abdije begraaven zijn, Alkmaar: Simon van Hoolwerf, 1732.

    Het is opvallend (?) dat Piet Leupen, 'afgestudeerd' met een publicatie over Johannes à Leydis, of Frits Hugenholtz die er ook over schreef, zoveel kritiek had op de opvattingen van Albert Delahaye. Als zij de publicatie van Johannes à Leydis eens nauwkeuriger hadden bestudeerd dan hadden ze kunnen ontdekken dat de twijfel en verschil van inzicht al in die tijd (15e eeuw) bestond en veel latere 'tradities' nog helemaal niet bestonden. Die zijn door latere schrijvers toegevoegd.
    Maar uit Het Bronnenboek van Nijmegen blijkt echter dat Leupen helemaal niet nauwkeurig te werk ging. Dan hadden er niet honderden fouten in gestaan.
  • De kroniekschrijvers uit de veertiende t/m de zeventiende eeuw zijn vooral bekend om hun niet al te vertrouwen geschriften. In de rij van onze oudste Hollandse geschiedschrijvers, zoals Johannes de Beka, de „Clerc uten laghen landen", Johannes a Leydis en Cornelis Aurelius komen we steeds dezelfde naschrijverijen tegen. Zo werd de Latijnse kroniek van Joh. a Leydis vertaald door Corn. Aurelius (1517), wiens Divisiekroniek destijds een grote populariteit genoot. Opmerkelijk bij al deze schrijvers dat zij hun eigen opvattingen eraan toevoegden en die van voorgaande schrijvers weg lieten. Deze verschillen zouden voor de historici tot de nodige scepsich hebben moeten leiden, wat helaas te weinig gebeurd is met allerlei mythen tot gevolg.

    Zo probeerde Johannes à Leydis het lijstje van metgezellen van Willibrordus volledig te maken door er enkele apostelen aan toe te voegen. De Egmondse monnik Johannes de Beke schreef eerder een kroniek (Chronographia) tot het jaar 1346, een belangrijke bron voor hem was dan weer Melis Stoke. Beke geeft maar een paar namen, Willibrord, de twee Ewalden en Switbert de ook te vinden zijn bij de in de achtste eeuw schrijvende Angelsaksiche monnik Bede Venerabilis. De Egmondse Adelbert bijvoorbeeld wordt door Alcuinus niet genoemd. Johannes de Beke kwam dus tot negen metgezellen van Willibrord, te weten : Switbertus, Williboldus, Liwinus, Wineboldus, de twee Ewalden, Werenfridus, Marcellinus en, niet in de laatste plaats, de Adelbertus van zijn eigen abdij.
    Engelmundus ontbreekt in de eerste redactie uit ca. 1467-1479 en ook in de Kronijk van Egmond van de Haarlemse karmeliet Johannes à Leydis (†1504), geschreven tussen 1477 en 1484. Johannes à Leydis neemt dan wel veel geschriften letterlijk van Johannes de Beke over, ook in dezelfde volgorde; maar voegt er drie nieuwe metgezellen van St.Willibrord aan toe: Accha, Werwinus en Ingelmundus, zodat hij tot twaalf metgezellen komt, met Willibrord erbij één teveel, oeps!

    Lees meer over de 16e en 17e eeuwse historieschrijvers.

    De visie van Albert Delahaye.
    Naschrijverij heeft in de geschiedenis steeds een cruciale rol gespeeld. Opvallend blijft dan dat men eigen opvattingen tussenvoegd of afwijkt van de oorspronkelijke voorgaande tekst. Daarmee wordt al aangegeven dat dè tradities niet bestaan, maar velen er een eigen traditie op na houden en dat op deze manier veel mythen zijn ontstaan en ingevoerd. Deze 'geschiedenis' kwam immers uit kloosterbibliotheken en zal dus wel de waarheid geweest zijn, immers kloosterlingen die zo dicht bij God staan mogen en zullen niet liegen, was de volkse opvatting. Ondertussen weten wij beter: als er ergens met klassieke teksten gemanipuleerd werd, was het wel in kloosters. Zie bij heiligenlevens of bij Echternach.



    De Graven van Holland.
    De Graven van Holland spelen in de geschiedenis van Holland en van Egmond een cruciale rol. Maar zijn zij historisch (of archeologisch) ook aantoonbaar? Of is het als meer onderdelen van de geschiedenis vóór de 12e eeuw één grote mythe? Lees meer over het Graafschap Holland. Hoewel het graafschap Holland in 862 zou zijn ontstaan onder de knoet van de Noorman Rorik is Floris (II, de Vette) de eerste die in 1101 in een oorkonde als graaf van Holland wordt vermeld, dat wil zeggen na meer dan tweehonderd jaar van grafelijke geschiedenis. Vandaar zou het zelfs teruggaan tot het jaar 678 als graafschap, hertogdom en in het begin zelfs als koninkrijk. Lees meer over de naam Holland.
    Traditie en mythe.
    Dr. D.P. Blok ging in de eerste druk van zijn boekje De Franken (1968) maar helemaal aan ze voorbij, maar in de derde en laatste druk durft hij iets meer te onthullen, maar dat is wel érg weinig en wat er geschreven werd klopt ook nog van geen kanten. Om te beginnen : ‘ons land’ heeft niet alleen weinig materiaal te bieden, maar zelfs helemaal niets tot aan de twaalfde eeuw. Hoezo waren graven ‘gedetacheerd’, en vanwaar dan wel ? Hoe ‘eclipseerde’ (=verduisterde) hier het rijksgezag ? Hoe kan het dat al de bronnen uit Noord-Frankrijk komen en uit Gent ? Op wie wordt in dit verband gedoeld met ‘rijksaristocratische families’, die zich veel zuidelijker bevonden en waaraan de graven zonder twijfel verwant waren ?



    Wat weten we uit de klassieke teksten? Zijn de medelingen van Johannes à Leydis altijd te vertrouwen?
    Hieronder volgen enkele citaten uit historische publicaties, zoals Westerheem, KNOB en ROB, waarin het over Johannes à Leydis gaat. Vaak zijn de eigen opvattingen van Leydis op te maken uit de citaten. Wat hij zonder bron te noemen beweert, is dus een onbewezen opvattingen (een hypothese).

    Het is de vraag waar Jan van Leiden zijn bronnen vandaan heeft. Zelf noemt hij regelmatig (Johannes) Beka, die hij naschrijft (naschrijverij bestond ook toen al). Hij zal Ingelmundus vast niet zelf verzonnen hebben. In Krakòw bevindt zich sinds de negentiende eeuw een ‘heiligenkalender’ (het kan beter een getijdenboek worden genoemd), gedateerd op z’n vroegst 1448 maar, en beter, ook op 1468, en afkomstig uit Haarlem. Daarin is in rood (= een verplichte zondag) aangegeven «Ingelmont conf[essor]» met als 'dies natalis' (geboortedag) 1 februari (er staat ‘selmaent’, : oude maandbenaming).

    Is dit de bron dan heeft Jan van Leiden “confessor” (belijder) wél eigenhandig veranderd in “abbas” (abt), en er gelijk maar een metgezel van Willibrordus van gemaakt is hij zonder nadere opgaaf van redenen te Velsen geplaatst. In deze ‘heiligenkalender’ (getijdenboek) is ingeschreven : «Dit boeck is geschreeve van Mr. Pieter Roepers ofte Mr. Dirk bijde St Jans heere tot Haarlem naar uijtwijse van ouwe schrifte obijt [gestorven] 1499». Het wordt in de catalogus (door dr Katarzyna Plonka Balus, Kraków, wyd. Universitas, 2010) toegeschreven aan de onbekende ‘Meester van Haarlem’, die hiermee geïdentificeerd lijkt te zijn. Een andere latere inschrijving uit het begin van de achttiende eeuw trekt dit auteurschap in twijfel, maar toen was het blijkbaar niet meer bekend dat Pieter en Dirk Roeper familieleden waren van de andere eigenaren. Ook zou er in 1496/1497 een kapel met altaar in de Velsense kerk gewijd aan Engelmundus zijn geweest, wat buitengewoon onwaarschijnlijk is als de hele kerk, en dus ook het hoofdaltaar al aan Engelmundus was opgedragen, zodat de kerk voor de reformatie een andere patroonheilige moet hebben gehad.


    In 1499 trachtte Jolande de Lalaing te bewijzen dat de Brederodes rechtstreeks afstamden van de Graven van Holland. Jan van Leyden had voor dit doel een indrukwekkende genealogie verzonnen. Om de genealogie geloofwaardig over te doen komen werd een plattegrond van het oude stamhuis getekend. Deze moeilijk te lezen plattegrond geeft gedetailleerd het in 1464 gereconstrueerde bouwvolume weer. Het zuidelijke deel van de burcht is echter schetsmatig aangegeven. (De Ruïne van Brederode: KNOBerichten 1990, p.10).


    Zoo bijv. de Kroniek van Joannes Gerbrandi a Leydis, Lib, V Gap. 25. Voor het eerst volledig uitgegeven in de Annales Rerum Belgicarum van Franciscus Sweertius, Frankfort 1620, en wel p. 85/86. Deze stelt echter het feit ongeveer een halve eeuw later. Ook Heda, welken Picardt in de uitgaven van 1612 en 1643 kan hebben gekend, vermeldt zeer kort iets van een verwoesting van Groningen door de Noormannen, uitg. 1643 p. 41. De eenige schrijver (reeds ten tijde van Picardt gedrukt) die hieromtrent iets uitvoeriger is, is, voorzoover ik heb kunnen nagaan, Winsemius in zijn Chronique ofte Historische Geschiedenisse van Vrieslant (1622). Hij is f°. 84/85 tamelijk uitvoerig omtrent de verwoesting van Groningen, maar spreekt niet over Drenthe. (KNOBulletin, 1901 p.245).

    Het is algemeen bekend, dat Den Haag zijn ontstaan dankt aan een gebouw, een middeleeuws paleis, op het Binnenhof. Wij kennen de stichter, het is graaf Willem II van Holland; wij kennen de aanleiding tot die stichting, zijn kroning tot toekomstig koning van het Duitse Rijk en daar dit in het jaar 1248 gebeurde, kennen wij zelfs het tijdstip van die stichting. Een rij van onze oudste Hollandse geschiedschrijvers (Johannes de Beka, de „Clerc uten laghen landen", Veldenaar, Johannes a Leydis en de Divisiekroniek van Aurelius. De latijnse kroniek van Joh. a Leydis werd vertaald door Corn. Aurelius (1517), wiens Divisiekroniek destijds een grote populariteit genoot. De passage over de tombe is te vinden op p. 185.) is er om dit te getuigen. Al deze schrijvers hebben Beka's bericht herhaald. Het bestaat uit drie delen: de feestelijke ontvangst van Willem binnen het graafschap Holland na zijn kroning, zijn bouw van een koninklijk paleis in Den Haag en zijn gewoonte om daar, in moeilijke bestuurszaken een rijksraad te houden. Enigen herhalen dit bericht bijna letterlijk, anderen smukken het wat op. Johannes a Leydis en Aurelius hebben er de verhuizing uit 's-Gravensande aan toe gevoegd, de Clerc en Aurelius maken het verhaal nog wat actueler, door naar het huidige paleis te verwijzen, ofschoon dit helemaal niet van Willem, maar van Floris V is. (KNOBulletin, 1954 p.18).

    In de schriftelijke overlevering wordt voor het eerst melding gemaakt van het begraven van de ingewanden van graaf Floris V van Holland in de kerk van Alkmaar in de tweede redactie van de Hollandse kroniek van Joh. a Leydis, ca. 1494. Als het opschrift van de zerk aan deze kroniek is ontleend, dan dateert de zerk van na ca. 1500. Dit lijkt niet waarschijnlijk, omdat de zerk vermoedelijk ouder is dan de uit het eind van de 15e eeuw daterende kist; wij komen daar nog op terug. Eerder lijkt het dat Joh. a Leydis dit gegeven aan de reeds bestaande zerk heeft ontleend en bij de bewerking van zijn kroniek voor de tweede druk daarin heeft opgenomen. Een datering van het opschrift van de zerk in de eerste helft van de 15e eeuw lijkt meer waarschijnlijk. Veel ouder zal het niet zijn, omdat Gerard van Velsen - die geen ridder was - er ten onrechte als 'heer' op wordt aangeduid. (Bron: E.H.P.Cordfunke, Westerheem 1998, p.124).

    Precies hetzelfde citaat wordt door Cordfune in 2000 herhaald, zei het met enkele verschillen (onderstreept). Wat hierboven waarschijnlijk lijkt, is hieronder waarschijnlijk!
    In de schriftelijke overlevering wordt voor het eerst melding gemaakt van het begraven van de ingewanden van de graaf in de kerk van Alkmaar in de tweede redactie van de Hollandse kroniek van Joh. a Leydis, ca. 1494. Als het opschrift van de zerk aan deze kroniek is ontleend, dan dateert het van na ca. 1500. Dit is niet waarschijnlijk, zoals hierna zal worden betoogd. Eerder lijkt het dat Joh. a Leydis dit gegeven aan het reeds bestaande opschrift op de zerk heeft ontleend en bij de bewerking van zijn kroniek voor de tweede druk daarin heeft opgenomen. Een datering van het opschrift van de zerk in de eerste helft van de 15de eeuw lijkt meer waarschijnlijk. Veel ouder zal het niet zijn, omdat Gerard van Velsen - die geen ridder was - er ten onrechte als 'heer' op wordt aangeduid. (Bron: E.H.P.Cordfunke, KNOBulletin 2000, p.69)



    De Fundamentele verwarring: Nijmegen of Noyon?




    Lees het boek "De Ware Kijk Op" voor al deze en andere teksten en oordeel zelf!

    Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.