"Wie de plaatsnamen uit het land van Boulogne en St.Omer in Noord-Frankrijk niet kent,
zal nooit op de gedachte komen om de schenkingen van St.Willibrord in die streek te localiseren" (M.Mähler).
Het kernpunt waar alles mee begon en waar alles om draait is de fundamentele verwarring: zie kader hiernaast. Immers als Nijmegen fout is, is de Betuwe ook niet het land van de Bataven en is Utrecht ook niet de bisschopszetel van Willibrord en werd Bonifatius niet in Dokkum vermoord.
Dat gebeurde allemaal in Noord-Frankrijk!
Vooor meer en achtergrondinformatie verwijzen naar andere hoofdstukken op deze website.
In elk van deze hoofdstukken vind je argumenten waarom de traditionele 'vaderlandse' geschiedenis niet in Nederland past en hoe die geschiedenis tot stand is gekomen.
Toen Albert Delahaye ontdekte dat het paleis van Karel de Grote in Noviomagus in Noyon bleek te hebben gestaan, was de link met Frankrijk gevonden. De rest bleek gewoon een invuloefening. Alles, maar dan ook alles van de traditionele Hollandse geschiedenis in het eerste millennium bleek in Noord-Frankrijk wonderwel precies te passen. Wonderwel? Was het dan een wonder? Neen, helemaal niet. Die traditionele 'vaderlandse' geschiedenis bleek juist dáár vandaan te komen. Wat in Nederland niet pastte, pastte dáár precies. Alle plaatsen die de grote naamkundigen D.P.Blok en M.Gysseling in Nederland niet konden vinden, lagen wèl in Frankrijk. Dat was wel zo wonderlijk dat de traditionele historici dat wonder niet kònden geloven.
Waarom viel die onjuiste plaatsing niemand op? Omdat er in Nederland nog geen geschiedenis was die de verplaatste geschiedenis in de weg stond. Met de eerste nieuwe bewoners, de eerste graaf van Holland en de eerste bisschop van Utrecht, kwam ook de nieuwe geïmporteerde geschiedenis mee.
De gevestigde historici hebben de volgende bezwaren tegen de visie van Delahaye.
Wetenschappelijke erkenning is uitgebleven. Doordat Delahaye zijn theorie steeds verder heeft uitgebreid, zowel geografisch als wat betreft de spelregels bij de interpretatie van gegevens (vertaling van het Latijn, verklaring van plaatsnamen, beoordeling van archeologische vondsten, leeswijze van historische kaarten), is deze als het ware oeverloos geworden. Zodoende ontbreekt een kader van onomstreden gegevens waaraan de theorie kan worden getoetst. Dat kader is een voorwaarde voor elke zinnige wetenschappelijke discussie. Aldus Numaga 2006, geschreven door Bert Thissen, mede-auteur van het Bronnenboek van Nijmegen. (Hij kan zijn eigen produkt toch niet afvallen!)
In 'Het Valkhof, 2000 jaar geschiedenis' (2014) voegt Thissen daar nog aan toe (p.81) dat Delahaye zich uiteindelijk verloor in 'complottheorieën' en duidelijk te ver doorgeslagen is in zijn kritiek, maar een feit blijft wel dat de juiste interpretatie bij naamsvormen als Noviomagus problematisch kan zijn.
Het komt er dus op neer dat Delahaye zich niet houdt aan de spelregels bij de interpretatie van gegevens, waardoor een zinnige wetenschappelijke discussie niet mogelijk is. Let speciaal op 'interpretatie van gegevens'. Het is dus slechts een interpretatie ofwel (volgens Van Dale) 'een mogelijke verklaring'. Hier krijgt Delahaye een tweevoudige sneer van Thissen, maar dan geeft hij Delahaye toch wel weer gelijk met 'problematische interpretatie van naamsvormen'. En is dat niet precies waar de studie van Delahaye over gaat? Hij deed nu eens wél onderzoek naar de oudste bronnen, een onderzoek dat tevoren nooit gedaan is, zoals bleek toen prof.dr.F.Hugenholtz zich terloops eens versprak.
En is het ook niet zo dat een discussie pas zinnig is als wetenschappers het juist niet eens zijn met elkaar? Discussie betekent toch 'van gedachte wisselen' of 'redetwist'? Als je het volledig met elkaar eens bent, hoef je immers toch niet te redetwisten! En van gedachte wisselen is er ook niet bij. Immers steeds blijkt dat de opponenten van Albert Delahaye zijn boeken niet eens gelezen hebben, zoals ook blijkt uit het Verhaal van Gelderland'. Men legt hem beweringen in de mond die hij nooit gedaan heeft. Maar dat kan ook niet anders omdat de boeken van Delahaye steeds geweerd worden en in geen enkele 'Nijmeegse' literatuurlijst zijn opgenomen. Het publiek mag blijkbaar niet weten welke complottheorieën Delahaye er op na houdt.
Over complottheorie gesproken. Volgens Van Dale is dat een samenzwering tegen iets of iemand. Samenzwering? Met wie zweert Delahaye dan samen? Hij stond volgens prof.dr.Leupen toch alleen in zijn opvattingen? Is het niet precies andersom en wel dat de gevestigde historici tegen Delahaye samenzweerden? Zij weren en verzwijgen en-bloc de boeken van Delahaye. Dan is een discussie niet een mogelijk, als men elkaars standpunten niet eens kent.
En dan te bedenken dat Albert Delahaye zijn (via zijn vader afkomstige) oud-dorpsgenoot Bert Thissen in zijn repliek op het Bronnenboek toch gespaard heeft. Immers, zoals Delahaye schreef Thissen kon het ook niet helpen dat hij in Nijmegen terecht kwam, waar de opleiding van historici op een bedroevend laag pitje staat, wat al blijkt uit het feit dat daar nog blindelings op indices wordt gewerkt - een doodzonde voor een historicus - en teksten er zonder verband worden uitgepikt, in plaats van hele kronieken te lezen.
Daar kunnen we nog aan toevoegen dat Thissen ook op school blijkbaar niet altijd goed opgelet heeft. Zou hij geen atlas hebben? Immers op p.79 van 'Het Valkhof' laat hij Karel de Grote via de Moezel en Maas naar Nijmegen reizen. Dát lijkt mij nu juist érg problematisch. In die tijd bestoond het 'Canal de la Marne du Rhin' nog niet. Dat is pas geopend in 1853, maar je moet dan nog wel door 154 sluizen om van de Moezel in de Maas te komen. En waar je nu het Maas-Waal kanaal hebt, kwam je vóór 1927 niet vanuit de Maas in Nijmegen.
De conclusie van dit hele verhaal moet dus zijn, dat de gevestigde historici en archeologen zich blijkbaar wel aan de spelregels houden bij de interpretatie van gegevens. Een wetenschappelijke discussie zal dan ook niet noodzakelijk zijn, zeker omdat onder historici naschrijverij algemeen uitgangspunt is. Maar waarom bestaat er dan toch zoveel discussie? Als voorbeeld, gegeven door Thissen zelf op p.74 in 'Het Valkhof': "Onlangs is geopperd dat ook Zutphen een dergelijke palts heeft gekend, maar dat is nog onzeker en bovendien wordt in de bronnen nergens melding gemaakt van een koninklijk of keizerlijk bezoek aan die plaats". Thissen is het hier dus duidelijk oneens met Groothedde die het voorgaande opperde. 'Opperen' is volgens Van Dale: een denkbeeld, een voorstel. Het is dus slechts een denkbeeld ofwel een zelf bedacht idee. Waarvan acte!
Eenzelfde discussie lees je ook op p.33 in 'Het Valkhof' waar het over Castra Herculis gaat, dat Druten, Arnhem of misschien Nijmegen geweest zou zijn!
Zouden historici behalve geen atlassen, ook geen woordenboeken hebben?
Het is wel hilarisch (=lachwekkend, als het niet zo serieus zou zijn) en veelzeggend dat de verschillende auteurs over Karolingisch Nijmegen naar elkaar verwijzen. Thissen verwijst naar Hendriks, Den Braven en Enckevort, die weer verwijzen naar Paul van der Heijden, die het advvies krijgt in zijn boek over 20 eeuwen Nijmegen nog enkele hoofdstukken toe te voegen. Wat Van der Heijden nog moet toevoegen, staat er dus niet in.
Maar het verwijzen naar elkaar heeft weinig zin als men slechts van elkaar naschrijft en laat zien dat men de geschiedenis van Nijmegen niet eens kent. Want uit elk betoog over Nijmegen waar men begint met Julius Caesar, blijkt dat men nog steeds vasthoudt aan achterhaalde mythen en fabels. Kom eens met iets nieuws. Openbaar de opgravingsverslagen eens waaruit blijkt dat Karel de Grote een palts in Nijmegen had.
We kunnen slechts iedereen aanraden die moeite heeft met de visie van Albert Delahaye vooral te lezen wat de historici en archeologen zelf schrijven, zoals het verhaal van Bert Thissen in "Het Valkhof" (2014). Hieruit blijkt hoe Thissen probeert recht te praten wat krom is ofwel probeert te blijven geloven in een palts van Karel de Grote in Nijmegen, terwijl daar geen enkel bewijs voor te vinden is, niet archeologisch en ook niet tekstueel, wat hij tussen de regels door toch ook erkent, moet erkennen.
De visie van Albert Delahaye wordt het beste aangetoond met wat historici zelf tegen hem publiceerden. Wat in Nederland echt niet pastte werd via kronkelgedachten 'aangepast', verzwegen of voor vals verklaard, werd gezegd en geschreven. Lees meer over de klinkklare onzin die daardoor ontstond.
Was er inderdaad sprake van een fundamentele verwarring? In alle vertalingen van klassieke teksten, in geschiedenisboeken, handboeken en encyclopedieën wordt Renus zonder meer vertaald met Rijn, wordt Trajectum vertaald met Utrecht en Fresia met Friesland, hoewel het interpretaties zijn zonder de lezers er op te wijzen dat het hier om interpretaties gaat.
Was het Noviomagus van Karel de Grote Nijmegen of was het Noyon? Prof.dr.F.Hugenholtz formuleerde dat eens met de volgende stelling: "Als zou worden aangetoond dat Delahaye op één onderdeel gelijk heeft, dan wordt zijn hele theorie veel waarschijnlijker".
En Hugenholtz kon het weten als medievist en heeft helemaal gelijk gekregen. Immers op dat ene onderdeel, en op nog veel meer onderdelen, heeft Albert Delahaye overtuigend gelijk gekregen. Zelfs van Hugenholtz kreeg Delahaye gelijk toen Hogenholtz stelde dat "in een bepaalde tekst kan met de naam Noviomagus dus wel Noyon aangeduid zijn". En het bleef niet bij die ene tekst. In het Bronnenboek van Nijmegen volgden er meer, met als ultimo het opvoeren van bisschop Harduinus van Noyon als bisschop van Nijmegen. Het is opmerkelijk dat Hugenholtz als grootste verdediger van Karolingisch Nijmegen, zich distantieerde van dit Bronnenboek en er niet aan bijgedragen heeft. Hij wist als geen ander dat het Bronnenboek vol fouten zat. Blijkbaar heeft hij de andere samenstellers van dit Bronnenboek niet kunnen overtuigen van hun ongelijk.
Ook in Nijmegen kreeg Albert Delahaye gelijk. Wat gebeurde met de naamgeving van de kapel op Het Valkhof in Nijmegen? Deze kapel heette aanvankelijk Karolingische Kapel, maar heet nu officieel Ottoonse kapel. De kapel bleek niet uit de 8ste eeuw, maar uit de 11de eeuw te stammen. Om deze blunder te verbergen noemt men deze kapel nu St.Nicolaaskapel. Maar ook die naam impliceert het gelijk van Delahaye, immers hij heeft steeds gesteld dat de kapel aan Nicolaas was toegewijd die pas ná 1085 in Nederland bekend werd als patroon van schippers. De kapel is dan ook van ná het jaar 1085 en niet uit 1030 wat men in Nijmegen nog steeds hanteert. Intussen heeft niemand in Nijmegen het nog over Karel de Grote, op een paar betweters na.
Het steeds terugkerend kernpunt in de visie van Albert Delahaye is de grote verwarring die altijd bestaan heeft onder historici en de klassieke schrijvers. Lees daarvoor het hoofdstuk over vervalsingen, dat aan de grondslag ligt van de grote spraakverwarring. Die spraakverwarring werd door de historici van naam aanvankelijk stellig ontkend. Toen het eenmaal duidelijk was dat die spraakverwarring er wel degelijk geweest is, met als ultimo het opvoeren van 'de bisschop van Nijmegen' (zie daar), moesten de historici wel inbinden en kwam van lieverlee de waarheid op tafel. Een waarheid die overigens nog steeds door enkele die-hards (vooral van de universiteiten) ontkend wordt. Zij hebben immers geschiedenis gestudeerd, wat zij als bewijs van hun gelijk opvoeren. Hadden zij die geschiedenis maar eens bestudeerd. En helaas, hebben zij het nog steeds voor het zeggen: zij hebben er immers toch voor doorgeleerd? Hun onjuiste opvattingen toegeven zal door hen ook niet gebeuren. Wie die 'hen' zijn lees je bij wetenschap.
En toen dat niet lukte werd ik doodgezwegen. Immers het mocht niet aan het licht komen dat alle geleerde heren historici zich jarenlang hadden vergist.
Niet Albert Delahaye had zich vergist zoals beweerd werd, maar de historici van naam bleken onbetrouwbaar.
Artikelen van Albert Delahaye.
Tijdens zijn archivariaat in Nijmegen heeft Albert Delahaye ruim 150 artikelen over de stad Nijmegen geschreven. Klik hier voor de bijna complete lijst. Daaruit blijkt dat hij wel enige kijk had op de stad en haar ontwikkeling. Het gegon met de constatering dat er een FUNDAMENTELE VERWARRING bestond tussen Nijmegen en Noyon. Het heeft de historici niet aan het denken gezet, sterker: die verwarring werd aanvankelijk stellig ontkend. Toen Delahaye dan ook ontdekte dat van de Karolingische periode geen enkel bewijs aanwezig was, maar het een algemeen aangenomen geschiedenis betrof, ging hij op zoek naar de werkelijke geschiedenis. Daarbij viel hij van de ene verbazing in de andere, met als gevolg het nu wel bekende verhaal dat U op deze website vindt.
Zijn artikelen werden gepubliceerd in 'De Gelderlander', de krant die hem aanvankelijk wel goedgezind was, wat veranderde toen de artikelen over Karel de Grote verschenen. Toen koos de krant duidelijk de kant van de gevestigde historici, ook al hadden zij geen weerwoord op de artikelen van Delahaye. Hetzelfde zien we later ook bij 'Dagblad De Stem' in Brabant (zie quote linksboven). Wat is dat toch met die kranten? Waarom volgen zij niet de deskundigen die de oude zaak eens opschudden met nieuwe vaststaande feiten en niet langer in de oude 'verhaaltjes' blijven geloven?
Albert Delahaye wordt wel verweten in zijn boeken te fel van leer te trekken tegen de gevestigde historici. Zijn felle toon tegen de professoren (en anderen, bijv. de Stem d.d.9 jan.1987-zie hiervoor links) zijn het gevolg van jarenlange hoon en miskenning. Door zijn ergernis van zich af te schrijven heeft hij geestelijk letsel kunnen voorkomen. Hoon en miskenning kunnen zeer diep kwetsen; tot op het bot. Zijn humor en 'binnenpretjes' die ook in zijn boeken voorkomen, hielden hem overeind. De historici vergeten steeds dat ze zelf ook heftig van leer trokken en zelfs de meest onnozele verwijten tegen van Delahaye gebruikten. Lees meer over deze onnozele uitspraken en de door de historici vastgehouden absurditeiten met betrekking tot de Nederlandse opvattingen.
Albert Delahaye heeft ook vaak gesteld dat, hoewel hij er steeds persoonlijk op aangesproken werd, het niet om zijn persoon ging. "Ik ben degene die deze zaak toevallig heeft ontdekt. Was ik het niet geweest, dan zou zonder de minste twijfel een ander er achter gekomen zijn. De historische wetenschap kan zich wel eens vergissen, maar komt uiteindelijk toch achter de waarheid. Het gaat nog minder om mijn gelijk; laat mijn persoon er maar helemaal, buiten, als men aan een nieuw onderzoek begint".
Wat in die felheid zeker meespeelde is dat de geleerde heren van 'niveau' het niet hebben kunnen verkroppen dat een 'amateur' hen pijnlijk op hun onjuiste opvattingen wijst. Het wordt nog pijnlijker als die 'amateur' aantoont dat de vakgeleerden van 'niveau' generaties lang onzin hebben beweerd omdat ze in plaats van zelf bronnenonderzoek te verrichten, elkaar alleen maar naschreven. En laten we voorts ook even vaststellen dat degenen, die Delahaye het felst hebben bestreden, toevallig juist degenen zijn die er het meeste belang bij hebben dat hij geen gelijk zou krijgen, omdat ze anders hun proefschriften en de daardoor verworven titels en professoraten wel in de prullenbak konden gooien.
Een zeer uitgebreide website over de visie van Albert Delahaye, met bronnen en verwijzingen, vindt U hier.
"Aardig maar lang niet overtuigend"
Bij de verwijten aan Delahaye werden ook leugens en onwaarheden als bescherming van de traditie gebruikt. Zo betoogt prof. H.Janssen (1929-1985) dat prof.Hugenholtz 15 jaar geleden met zijn studenten een jaar lang heeft gewerkt aan de beweringen van Delahaye wat negatief uitviel. Knap! Om al een jaar lang te werken over een boek dat nog moest verschijnen. En waarom zo lang, als het allemaal zo eenvoudig te weerleggen zou zijn? Janssen kan overigens ook geen duidelijke weerlegging in één zin van het verhaal van Delahaye geven. Maar een weerlegging in meerdere zinnen heeft hij ook nooit gegeven! Van die onweerlegbare feiten die hij noemt heeft Delahaye nooit iets mogen vernemen. Ze staan misschien in het Bronnenboek van Nijmegen, maar daar heeft Janssen niet aan meegewerkt. Had hij daarover al twijfels? Lees meer over historicus H.Jansen. Lees meer over het Bronnenboek en over Hugenholtz.
Maar was er bij die hoogleraren en professoren sprake van liegen, opzettelijke misleiding en bedrog? Wat we nu kunnen vaststellen was dat niet altijd zo. Als eerste kunnen we vaststellen: ze wisten niet beter. Zij waren ziende blind in hun tunnelvisie en hun naschrijverij, wat hen feitelijk niet kwalijk te nemen was. Dat was de gebruikelijke gang van zaken in hun opleiding waarbij ze niets anders hadden gehoord dan de tradities. En een zo geheel afwijkende opvatting hielden zij voor onmogelijk. Men zag niet wat zo voor de hand lag, ook al hadden historici voor hen menig keer hun twijfel over details uitgesproken. Die werden met zachte hand afgeserveerd. Toen dat bij Albert Delahaye niet lukte, zelfs niet met harde hand, werd de bejegening steeds feller. Het ging toen niet meer om de historische waarheid, maar om het beschermen van reputaties en eigenbelang van historici.
Daarnaast is hen wel kwalijk te nemen, dat toen Delahaye aan de hand van de bronnen met andere opvattingen kwam, de geleerde heren met onbeschoft optreden, met het verwijgen van klemmende gegevens, met verdraaiingen en met het uitspelen van hun autoriteit als hoogleraar Delahaye probeerden te kleineren en daarbij kwetsende bejegeningen niet schuwde. Mag Delahaye hen op dezelfde wijze van repliek dienen? Hoge bomen vangen immers de meeste wind.
Maar was die felheid altijd nodig, heeft men Delahaye weleens gevraagd. Ja, blijkbaar wel. Immers toen hij alles netjes en zo beheerst mogelijk schreef, maakte men hem slechts belachelijk en toen hij eindelijk een grote mond opzette was er plots een openbaar debat nodig. Men ging hem pas serieus nemen, toen hij hoogleraren en professoren van opzettelijke misleiding en bedrog begon te beschuldigen. Maar zoals het met geschiedenis wel vaker gebeurt; 'al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaald hem wel'.
Zelf schrijft Albert Delahaye daar over: Blijf me derhalve van mijn lijf met die schijnheiligheid. Ik heb aangetoond, dat ik veel kan hehben, maar spaar me de dubbele moraal, spaar me alstublieft het gejammer over mijn "toon", want dat is maar een armzalig alibi. Als men niets meer weet, heeft mijn "toon" het gedaan. Wat een schijnheiligheid. Dat Delahaye de afgelopen 27 jaren op een manier is behandeld, die menigeen in een inrichting had doen belanden, daar hoor je nooit één woord van protest over. Lees meer over inleiding op het debat van 1980 (5 pagina's) en over de punten die Albert Delahaye op tafel legde tijdens het debat (17 pagina's) .
In zijn inleiding op Holle Boomstammen schreef Delahaye dan ook: "Ik heb alleen uit zucht naar de pure historische waarheid aan een ingewikkelde zaak gewerkt, en mijn beloning heeft bestaan uit hoon, beledigingen en verdachtmakingen, achteruitstelling en benadeling in mijn ambtelijk en persoonlijk leven, tot een systematisch doodzwijgen en het passeren van mijn ander wetenschappelijk werk"
Is hun opstelling de geleerde heren historici kwalijk te nemen?
Wij begrijpen nu dat het de professoren en hoogleraren niet kwalijk te nemen is dat zij menen wel 'niveau' hebben en Albert Delahaye slechts kon bogen op een zeer grote vakbekwaamheid als archivaris, waarbij kennis van oude documenten, talenkennis, kennis van toponymie, topografie, van belang zijn. Hij ging te snel en was niet te volgen door de geleerde heren van 'niveau'. Delahaye zag datgene wat zo voor de hand lag en wat zij niet zagen, omdat alleen een geniale blik de doolhof van fouten in samenhang ziet en de logica dan de rest doet. Dat het uiteindelijk een archivaris was is niet zo verwonderlijk: die leeft en werkt bij de bron, waar het uiteindelijk om gaat. Het was zoals Hugenholtz dat eens verwoorde, maar dat zelf niet begreep: "Als Delahaye op één onderdeel gelijk heeft, dan wordt zijn hele theorie veel waarschijnlijker". En dat ene onderdeel gaf Hugenholtz meteen zelf al toen hij opmerkte dat er 'in dit geval' wel degelijk sprake was van verwarring tussen Noviomagus-Nijmegen en Noviomagus-Noyon. Blijkbaar begreep Hugenholtz zijn eigen uitspraak niet.
Er zit iets tragisch in, dat het genie pas achteraf en stapsgewijze erkenning vindt. Maar is het ooit anders gegaan? Kreeg Gallilei meteen gelijk? Werd de opvatting van Darwin meteen onderschreven? Begreep iedereen meteen wat Einstein bedoelde met zijn theorie? Datzelfde overkwam ook Delahaye waarvan men zijn theorie ook niet kon volgen en begreep. De gedachte dat de geleerde heren van 'niveau' zijn boeken niet lazen en niet ingingen op zijn bevindingen was ten dele waar. Zij hebben zijn boeken wel degelijk gelezen, maar helaas voor hen, ze begrepen het niet. Zij hadden geen weerwoord omdat ze in hun opleiding nooit gehoord hadden, dat het wel eens geheel anders zou kunnen zijn. Ze wisten niet beter en doorzagen wel de consequenties zoals Hugenholtz dat eens uitte: "Als Delahaye gelijk heeft is mijn hele boek fout". Dat was ook de belangrijkste reden van zijn felle weerstand ten aanzien van de visie van Albert Delahaye: er moest een boek en een reputatie gered worden!
Als je de visie van Albert Delahaye bestudeert, wordt de lezer sterk aangeraden om de traditionele opvattingen er eens naast te zetten en vooral te bekijken hoe die tradities tot stand kwamen. Op grond waarvan heeft men ooit gemeend dat Karel de Grote een paleis in Nijmegen had, dat St.Willibrord bisschop was in Utrecht, dat Bonifatius in Dokkum werd vermoord of dat de Noormannen in Nederland gingen plunderden?
Het is toch zeer merkwaardig zoals Delahaye zeer terecht vaststelt, dat alles wat wij over Nederland tot in de 10e eeuw weten afkomstig is van buitenlandse schrijvers en dat er geen enkele vaderlandse bron is. Dat laatste is op zichzelf al merkwaardig, want als hier een dichtbevolkte landstreek met steden, bisdommen, kloosters en zelfs een koninklijke paltz is geweest, dan zouden er toch ook oorkonden, kronieken en andere geschriften moeten zijn. Toch schreef Jacob Jacob van Oudenhoven in 1654 in zijn boek "Out Hollandt, nu Zuyt Hollandt" al over "het ontbreken van elke schriftuur", geen enkel geschrift over de geschiedenis van Holland. Hij concludeerde terecht dat het onjuist moest zijn wat sommigen zeiden, namelijk "dat de eerste Hollanders ongeletterd waren en niet konden schrijven". "Het geeft geen pas", schrijft hij met enige verontwaardiging "zo een ongeletterdheid te veronderstellen bij een zo vief volk als de Hollanders, maar de geschriften ontbreken omdat het land niet bewoond was". Die oude Jacob had het perfect begrepen en het volslagen juist geformuleerd.
Delahaye stelde dat in de 3e eeuw door het opkomend water een abrupt einde was gekomen aan de Romeinse bezetting -wat door andere historici ook wordt erkend- en dat het land, afgezien van wat tijdelijke bewoning hier en daar, tot in de 9de à 10e eeuw onderhevig is geweest aan transgressies. Dit heeft enorme konsekwenties voor onze vaderlandse geschiedenis, want het betekent dat Karel de Grote nooit in Nijmegen heeft gewoond, dat Willibrord nooit in deze streken is geweest en Bonifacius evenmin, dat de Noormannen hier nooit hebben geplunderd en dat de Bataven en Friezen elders gezocht moeten worden. En ga je dan op zoek naar het oude Frisia en de plaats waar Willibrord zelf schrijft dat hij aan land kwam, is de consequentie dat al deze historische feiten in Noord-Frankrijk en Vlaanderen geplaatst moeten worden. We zullen onze geschiedenis tot aan het jaar 1000 moeten herschrijven. Delahaye draagt voor zijn visie de bewijsstukken aan en het moet gezegd op een zeer indringende, intelligente en wetenschappelijk verantwoorde manier.
Als je vervolgens de 'bewijzen' van de Nederlandse tradities leest, weet je al genoeg. Het zijn inderdaad fabels, mythen en legenden. Er blijkt geen enkel schriftelijk bewijs te zijn en ook archeologisch heeft men niets, zeker niet op plaatsen waar dat juist zo nodig zou zijn.
De hisorische wetenschap behoort aan te tonen of Delahaye gelijk of ongelijk heeft. Hij is herhaalde malen en veelal op hoge toon gesommeerd zijn stellingen waar te maken. Delahaye deed dat maar werd weggeghoond en vervolgens doodgezwegen. En juist dat zwijgen betekent dat de wetenschap met de mond vol tanden staat, ofwel geen weerwoord heeft.
Albert Delahaye staat tegenover
mensen die een wetenschappelijke reputatie hebben opgebouwd op grond van publicaties die nu de prullemand in kunnen als hij gelijk krijgt.
Hij staat tegenover hoogleraren die jarenlang onzin hebben verkondigd over Karel de Grote en Willibrord,
tegenover kerkhistorici die op basis van bisschop Willibrord en zijn zogenaamde erfenis een systeem hebben opgebouwd.
Hij staat tegenover naamkundigen die de kerken van Willibrord in Nederland hebben gelocaliseerd,
tegenover de ROB die Dorestad in Wijk bij Duurstede beweert te hebben opgegraven en die moet uitzoeken hoe dat dorp dan wèl geheten heeft als Dorestad in Noord-Frankrijk blijkt te liggen.
En dan komt er nog iets anders bij. Velen zijn bang hun al dan niet bestaande reputatie op het spel te zetten door zich voor of tegen Delahaye te verklaren. Er zijn immers veel meer historici dan die paar die Delahaye bestreden hebben. De meesten kijken de kat uit de boom en houden zich stil. Hetzelfde hebben we onlangs te Kampen gezien, waar een fragment-kroniek uit de 13e eeuw is opgedoken en waarvan men niet weet of hij echt of vals is. Verschillende bekende vakgeleerden en enige archivarissen hebben deze kroniek bestudeerd, maar niemand durfde een uitspraak te doen. O ja, ze willen 'entre-nous' best hun mening geven, mits deze niet officieel bekend wordt gemaakt. Dit bewijst dat ook hier de echte deskundigheid ontbreekt.
Albert Delahaye krijgt gelijk van prof.Hugenholtz, de grootste verdediger van Karolingisch Nijmegen.
Prof.F.Hugenholtz stelde eens in de Volkskrant van 20 okt.1979 (zie quote hiernaast):
Dat gelijk op dat ene onderdeel (en meer!) kreeg Delahaye met Het Bronnenboek van Nijmegen waarin een bisschop van Nijmegen werd opgevoerd.
Het mag frappant genoemd worden dat Hugenholtz, toch de bewaker en grootste verdediger van Karolingisch Nijmegen, als co-auteur van Het Bronnenboek ontbreekt. De reden van het ontbreken van Hugenholtz is dat hij ervan overtuigd geraakt was dat Delahaye gewoon gelijk had. Daar durfde hij zijn vingers niet aan te branden en zijn reputatie niet voor op het spel te zetten! Maar helaas, die reputatie was reeds verbeurd verklaard! Lees meer over Prof.F.Hugenholtz.
Als reactie op Het Bronnenboek van Nijmegen (zie daar) schreef Albert Delahaye 'De Bisschop van Nijmegen' (zie daar). Daarop verscheen in 1982 een artikel in Numaga (Jaargang XXIX nr.3-4) met de titel 'Nijmegen en de dooddoeners van Delahaye'. Daarmee poogden Bogaers en Leupen het Bronnenboek en hun standpunten te redden. Het heeft niet mogen baten. Lees meer over het artikel en de dooddoeners. Het Bronnenboek kan gekwalificeerd worden als broddelwerk en bevestigt op alle fronten het gelijk van Albert Delahaye. Het Bronnenboek had dan ook beter als titel het Broddelboek kunnen dragen.
het is opvallend dat de tegenwoordige historici voor hun opvattingen nog steeds uitgaan van wat in de 14de/15de/16de eeuw beweerd werd. Zo wordt vaak het 'Chronicon Episcoporum Ultrajectensium et Comitum Hollandiae ad Joannem ab Arkel, Episcopum et Guilielmum Hollandiae Comitem' van Johannes de Beke en Willem Heda als bron gebruikt, waarbij het opvallend is dat men die bron dan nooit vermeld. Immers dan zouden de kenners wel weten dat het hier over fabels en mythen gaat, die gebaseerd zijn op onjuist gelezen klassieke teksten. Een voorbeeld daarvan vind je in Jaarboek Utrecht 2003. Verdere informatie over het onjuist lezen van bronnen vind je bij Echternach en bij Heiligenlevens.
Afbeelding hiernaast uit de Katholiek Illustratie van 26 febr.1966.
In het verleden waren er historici, zoals Hugenholtz (zie citaat hierboven uit 1981) die Albert Delahaye verweten geen verstand van geschiedenis zou hebben, hij zou er geen kaas van gegeten hebben. Hij was 'slechts' een archivaris. Echter, als er iemand verstand van oude geschreven bronnen heeft, is het wel een archivaris. Het 'schoenmaker blijf bij je leest' dat B.Stolte eens als verweer opperde, is dus eerder van toepassing op henzelf (Stolte was docent Latijn), dan op een archivaris die de bronnen daadwerkelijk in handen heeft gehad. Bovendien las Delahaye 'oud-Frans' en sprak vloeiend Frans. Dat laatste komt ook van pas als je oude Franse teksten wilt begrijpen,. Daarin wordt een andere geschiedenis beschreven over bijvoorbeeld Noviomagus, dat in Frankrijk Noyon is.
Het Bronnenboek van Nijmegen, waar Hugenholtz als grootste verdediger van Karolingisch Nijmegen zich van distancieerde, geeft het gelijk van Delahaye wel aan met betrekking tot het juist bestuderen en toepassen van oude teksten.
Het Bronnenboek geeft 190 teksten die het, zonder vertaling of uitleg, toepast op Nijmegen, maar slaat er 253 over waarin sprake is van Noviomagus. Die hebben dus geen betrekking op Nijmegen, volgens het Bronnenboek en horen dus alvast toe aan Noyon.
Het is onmiskenbaar dat de veranderingen van buiten moesten komen. Iemand die geschiedenis heeft gestudeerd leert namelijk slechts de traditionele opvattingen na te kauwen. Dat blijkt wel uit de literatuur van afstudeerprojecten waar de boeken van Albert Delahaye steevast gemist worden.
De geschiedschrijving vanaf de Romeinen tot de Middeleeuwen is gebaseerd geweest op foutieve interpretaties van de klassieke Romeinse (Tacitus, Plinius, enz.) en vroeg Middeleeuwse teksten (Einhard, Flodoardus, vele kronieken en vitae) en de historisch-geografische bronnen zoals de Peutingerkaart, het Itinerarium Antonini, het werk van Ravennas en dat van Ptolemeus.
Dat historici de oude en achterhaalde opvattingen niet los willen laten heeft slechts te maken met 'prestige verlies' en 'machtsmisbruik'. Zíj hadden moeten ontdekken wat Delahaye ontdekte. Nu dat niet zo is, gaan ze in schaamte af als volledig ondeskundige fabelogen.
De grootschaligheid van de traditionele geschiedenis van West-Europa moet worden teruggebracht tot ware proporties. Het is de geschiedenis van een beperkt gebied, opgetekend in Franse bronnen, afkomstig uit en handelend over dat lokale Franse gebied.
Na zijn benoeming als archivaris in Nijmegen groeide bij Albert Delahaye de overtuiging, dat er iets mis was met het Karolingische karakter van de zogenaamde keizer Karelstad. De eerste twijfel werd opgeroepen door de plaats van het zogenaamde Karolingisch paleis en het daaraan verbonden Valkhof, dat buiten de stad lag. Dat was geen Karolingische stad met het paleis in het centrum, maar een Duitse stad, waarbij het paleis, zoals in Nijmegen, buiten de stad lag. Al snel kwam de verwarring met Noyon (ook Noviomagus geheten) boven tafel. Bovendien vertoonde de archeologie een totaal gemis aan Karolingische vondsten, terwijl er volop Romeins is gevonden. En dat terwijl de Karolingische periode er langer geduurd zou hebben dan de Romeinse aanwezigheid.
Nadat Albert Delahaye begon te publiceren over zijn twijfel over Karel de Grote en zijn Paleis te Nijmegen, bleek al snel dat er veel meer mis was met de historie van Nederland. Aanvankelijk begonnen met het Karolingische tijdperk kwam Albert Delahaye tot de ontdekking dat ook de Noormannen, St.Willibrordus en St.Bonifacius op grond van het onjuist toepassen van historische teksten, ten onrechte in Nederland terecht kwamen. Hij ging op zoek naar de meest oorspronkelijke teksten en heeft deze zonder vooringenomenheid opnieuw gelezen en beoordeeld. Toen bleken al snel de mystificaties en de mythevorming die gebaseerd zijn geweest op het verkeerd toepassen van de antieke teksten. Een nieuw tak van historische geografie was geboren: de "doublurologie". Enkele voorbeelden:
Is er in een tekst sprake van Noviomagus, is dat dan Nijmegen of Noyon, beide Noviomagus genoemd?
Wordt in een tekst Hammaburg genoemd, gaat het dan over Hamburg in Noord-Duitsland of Hames-Boucres in Noord-Frankrijk?
Staat in een tekst Brema, gaat het dan over Bremen in Noord-Duitsland of over Brêmes in Noord-Frankrijk?
Lees je iets over de plaats Abbeham, wordt dan Abihen in Noord-Frankrijk bedoeld of Abbega in Friesland?
En zo zijn er honderden voorbeelden te geven van doublures van namen van rivieren, plaatsen en streken die dubbel voorkomen. De boeken van Albert Delahaye staan er vol mee.
Transgressies en West-oriëntatie.
Een volgende ontdekking van Albert Delahaye was de West-Oriëntatie(zie bij West-Oriëntatie), een verkeerde toepassing van de windrichtingen door historische schrijvers. Wat sommige klassieke schrijvers noord noemen is voor ons west, wat zij oost noemen is ons noorden, hun zuiden is ons oosten. Als de Pyreneën worden beschreven in het westen van Gallië, had dat iedere historicus aan het denken moeten zetten. De geografie die in de antieke teksten beschreven werd, moest haar juiste plaats krijgen. Vandaar dat zijn boek de alles omvattende titel "Vraagstukken in de Historische Geografie van Nederland" meegekregen heeft. Dit boek verscheen in 1965/1966 (2 delen) en werd door de traditionele historici niet begrepen en belachelijk gemaakt.
De historische kennis van deze zogenoemde vakmensen bestaat uit naschrijverij van de 16e en de 17e eeuwse fabelschrijvers, zelden uit eigen onderzoek. Veel teksten die Albert Delahaye op tafel legde kenden ze niet en hadden ze nog nooit gezien.
En dan gaan ze een archivaris die deze teksten opspoorde, vertellen hoe die gelezen moeten worden? Dan blijkt duidelijk dat de klassieke schrijvers Frisia en het land van de Bataven in (Frans-)Vlaanderen plaatsten en helemaal niet in Nederland.
Behalve met het ontbreken van archeologische relikten, het juist lezen van de teksten die toch duidelijke taal spreken en de west-oriëntatie, was er nog een vierde punt waar de historische wereld in Nederland wat te lichtvoetig overeen is gestapt: de transgressies! Tijdens de Duinkerkse Transgressieperioden lagen grote delen van laag en midden Nederland onder water en waren zo goed als onbewoonbaar. Er kan zich daar dus geen enkele historie afgespeeld hebben.
De laatste jaren blijkt steeds meer, dat Albert Delahaye het gelijk aan zijn zijde heeft. Zelfs gerenommeerde historici, waarvan sommigen aanvankelijk felle tegenstanders van de visie van Delahaye waren, erkennen steeds vaker zijn gelijk.
De gecorrigeerde geschiedenis van Nederland in het eerste millennium.
Albert Delahaye is in zijn onderzoek teruggegaan tot de oudste bronnen en is van daaruit, zonder vooringenomenheid, begonnen de geschiedenis opnieuw volgens die bronnen vast te stellen en niet van de z.g. traditie.
Wat daarbij als zeer opvallend naar voren kwam zijn de honderden doublures van namen van plaatsen, rivieren en streken, tussen Nederlandse en Duitse namen en die in Noord-west Frankrijk. Deze doublures blijken voor de nodige verwarring gezorgd te hebben en zouden al zoveel vragen moeten hebben opgeroepen, dat de veronderstelde geschiedenis alleen daarom al ter discussie had moeten komen te staan.
Romeins Nederland.
Het Romeins in ons land wordt door Albert Delahaye allerminst ontkend. Alleen de betekenis ervan moet worden teruggebracht tot ware en dus minimale proporties. De tijdelijke noordgrens van het Romeinse rijk in Nederland, is allerminst van internationale allure geweest, schreef W.van Es al. De Romeinen arriveerden hier rond het midden van de eerste eeuw. De Romeinse aanwezigheid kenmerkt zich ook slechts door een militaire karakter. Van burgelijke nederzettingen ontbreekt (op Zuid-Limburg na) elk aanvaardbaar spoor langs de tijdelijke noordgrens. Rond het jaar 250, plaatselijk al eerder, trokken de Romeinen zich terug van die tijdelijke grens langs de (Oude) Rijn. Niet wegens invallen van Germaanse stammen, maar vanwege het wassende water verlieten de Romeinen ons land. Deze tijdelijke noordgrens van het Romeinse rijk in Nederland, staat dan ook niet afgebeeld op de uit de 4e eeuw stammende Peutingerkaart. De Limes Germanicus lag op de taalgrens in Noord-Frankrijk en België. Zie bij Romeins Nederland.
Germania van Tacitus
Het "Germania" van Tacitus werd algemeen opgevat als het huidige Duitsland, terwijl Germania een streek is in Noord-Frankrijk. Volkeren genoemd in Germania van Tacitus, werden in de traditionele geschiedenis verspreid over heel west Europa, tot in Rusland waar nooit één Romein geweest is. De Renus werd opgevat als de Duitse en Nederlandse rivier de Rijn. Alle teksten over die Renus werden naar de Nederlandse en Duitse Rijn gesleept, terwijl Servius letterlijk schrijft: "De Renus is een rivier in Gallia, die de Germanen van Gallia scheidt".
Dat de geografische gegevens in Nederland nooit gepast hebben is al heel lang bekend, het werd echter verzwegen. Op grond van zijn beschrijving van het land der Bataven werd Julius Caesar zelfs genoemd als stichter van de plaats Nijmegen. Dit terwijl Caesar nooit hoger is geweest dan Noord-Frankijk en in Nijmegen elk archeologisch spoor ontbreekt van een eventuele aanwezigheid van de Romeinen in 50 vóór Chr. De in het boek van Caesar "De Bello Gallico" (de Gallische oorlog) genoemde Patavia moet gelokaliseerd worden in Noord-Frankrijk "daar waar men de overkant kan zien". Waar dat is, is geen enkele vraag! De plaatsen en streken in de teksten van Tacitus genoemd, moet men localiseren in Noord-Frankrijk en Vlaanderen. Dat wordt bevestigd door andere Romeinse schrijvers en carthografen, zoals Plinius, Mela, Ptolemeus, Antonini en Ravennas. Zie voor teksten over de Renus bij Renus.
West-oriëntatie
De historisch-geografische misvattingen zijn mede in de hand gewerkt door het feit dat men de west-oriëntatie, zoals die door vrijwel alle klassieke auteurs wordt gehanteerd, niet als zodanig heeft erkend.
De Westoriëntatie houdt in, dat bij de interpretatie van de klassieke en de vroegmiddeleeuwse bronnen, de windroos (bijna) een kwartslag moet worden gedraaid. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer vermeld wordt dat Karel de Grote met zijn legers naar het noorden optrekt om de Saksen te verslaan, hij dus in werkelijkheid naar het westen trekt, namelijk naar de Litus Saxonicum aan de Kanaalkust, in de omgeving van de Franse plaats Boulogne. Het is dan ook een grote misvatting dat de legers van Karel de Grote zich destijds waagden aan een uitputtende reis van ongeveer 750 km. naar het huidige Nedersaksen in Duitsland.
Déplacements historiques
Franse mediaevisten gebruiken de term "déplacements historiques" voor het bekende verschijnsel dat volkeren, bij een al dan niet gedwongen verhuizing, vanuit hun oorspronkelijk stamland naar elders, hun oorspronkelijke plaats- en riviernamen meenemen en hergebruiken. Zo zijn tijdens de deportaties van de Saksen door Karel de Grote (rond 800) en bij de regressieperiode omstreeks het jaar 900 (na de bekende Duinkerken II-transgressie), de Frisi (Friezen) en overige Saxones (Saksen) zich gaan verspreiden naar de inmiddels drooggevallen gebieden van de Noordzeekust van Nederland, Duitsland en Denemarken. Hierbij hebben deze volkeren vele honderden plaats- en riviernamen "hergebruikt". Zo werd de oorspronkelijke woonplaats Bremia (thans Brèmes-les-Ardres in Noord-Frankrijk) het Duitse Bremen en werd de plaats Hammaburg (het huidige Hames-Boucres in Noord-Frankrijk) het Duitse Hamburg. Van hergebruikte riviernamen zijn de bekendste voorbeelden de rivieren de Albis, Amisia, Lippia en Wisurgis, respectievelijk de Franse rivieren de Aa, de Hem, de Lys en de Wimereux, die we in de Nederlands/Duitse interpretatie terugvinden als achtereenvolgens de Elbe, de Eems, de Lippe en de Weser. Ook de Danuvius (Aisne en niet Donau) en de Renus (Schelde en niet Rijn) horen in dit rijtje hergebruikte riviernamen thuis.
Met de verplaatsingen van volkeren ging ook de geschiedenis mee naar het nieuwe gebieden, onder meer die van de diverse predikers zoals St.Willibrord, St.Bonifatius, St.Ludger, St.Lebuines. De devotie van deze heiligen kreeg daar al of niet vaste voet onder de grond. In de oorspronkelijke gebieden bleef de devotie van deze heiligen, die daar soms sterk geworteld was, ondanks de verplaatsing soms gewoon voortbestaan. Zo is de devotie rondom St.Willibrord ook in Noord-west Frankrijk nog steeds aanwezig, zelfs in kerkelijke feestdagen die in het noorden afwezig bleken (zie de Noordelijke en zuidelijke traditie van St.Willibrord).
Deze verplaatsingen werden in Nederland beschouwd als de eigen geschiedenis, omdat er, vanwege de transgressies, geen geschiedenis was die de verplaatsingen in de weg stond.
Bij het opnieuw lezen en vaststellen van de inhoud en betekenis van de antieke teksten, zorgen vooral voor geografische gegevens voor problemen. Zo komt de stad Bremia in Noord-Duitsland terecht en het Almere in Nederland, terwijl Bremia volgens de teksten bij het Almere lag. Zo zijn er honderden voorbeelden te geven van geografische onmogelijkheden, op grond waarvan maar één conclusie kan volgen: die tekst slaat niet op Nederland.
De Peutingerkaart en Nijmegen
Omdat de historici erover eens zijn in hun opvatting dat zowel het Romeinse als het Karolingische Noviomagus identiek zijn, kan er maar één conclusie zijn: het op de Peutinger-kaart voorkomende Noviomagus moet worden opgevat als de Franse stad Noyon. In die stad is Karel de Grote tot koning van de Franken gekroond en daar had hij zijn residentie. Lees meer over de Peutingerkaart. Het is onjuist om Noviomagus met Nijmegen te vereenzelvigen. De naam Noviomagus voor Nijmegen is pas in de 12de eeuw ontstaan als latinisatie van de inheemse naam Neumaia. Toen men vele eeuwen later de Peutinger-kaart ontdekte ging men, helaas al te lichtvaardig, het Noviomagus van de Peutinger-kaart identificeren met Nijmegen.
Albert Delahaye heeft duidelijk vastgesteld dat wanneer in de periode voor de 11de eeuw over Noviomagus werd gesproken met betrekking tot de Romeinen en Karel de Grote, steeds de Franse stad Noyon wordt bedoeld, soms andere Noviomagi zoals Neumagen (D) of Novillare (It). Archeologisch wordt deze visie in Noyon volledig bevestigd. In Nijmegen daarentegen is nog geen scherf Karolingisch gevonden, laat staan een paleis met omringende bewoning. Ook in de geschreven bronnen ontbreekt Nijmegen tot het jaar 1125.
De invallen van de Noormannen.
"De Noormannen voeren de Seine op, voeren de Oise op en bereikten Noviomagus, waar zij zich een winterkwartier inrichtten."
Deze ene tekst uit de Annales Vedastini (uit 890) weerlegt in feite de hele mythe over de Noormannen in Nederland.
De voornoemde verwarring tussen Noyon en Nijmegen treft men ook aan in de tegenstrijdige interpretaties van de historici met betrekking tot de berichten over de Noormannen. De Franse historici plaatsen bepaalde teksten in Noyon, terwijl de Nederlandse en de Duitse geschiedschrijvers zonder blikken of blozen dezelfde gebeurtenissen op exact hetzelfde tijdstip toeschrijven aan een plaats 400 km noordelijker, het Nederlandse Nijmegen.
Het beeld dat er van de Noormannen bestaat moet aanzienlijk worden bijgesteld. Er moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen wat de bronnen vertellen en wat de mythe ervan gemaakt heeft. Er moet ook een onderscheid gemaakt worden tussen de Noormannen, die van Normandië kwamen en de Vikingen die uit Scandinavië kwamen.
De kusten van het Frankische rijk werden reeds in de 3e eeuw aangevallen door de Saxones en de Anglo-Saxones. In enige gebieden hebben deze zich blijvend gevestigd. In de Romeinse periode droeg de kuststreek tussen Boulogne en Calais reeds de naam van Litus Saxonicum (kust van de Saksen).
In 520 wordt een inval in Frisia vermeld van mannen uit het "noorden", die daarna de verzamelnaam van Noormannen of Dani kregen, nu meestal foutief Vikingen genoemd. Bij een juiste toepassing van de west-oriëntatie zou men moeten spreken van Westmannen, immers zij kwamen vanaf de Atlantische Oceaan uit het westen. Het volk werd oorspronkelijk Dani genoemd, een term die Gregorius van Tours (ca. 590) het eerst gebruikt.
De opkomst van Nederland na de transgressies.
Halverwege de 10e eeuw kwam met het droogvallen van gronden in Nederland ook de bewoning en de geschiedenis langzaam op gang. In de periode tussen de 3e en 10e eeuw heeft zich in de overstroomde gebieden geen geschiedenis afgespeeld, eenvoudig omdat de bodem ervoor ontbrak. Door overbevolking in Noord-Frankrijk, maar ook door de invallen van de Noormannen was er in Noord Frankrijk een reden voor de plaatselijke bevolking op zoek te gaan naar nieuwe gebieden. Met de bevolking werd ook de geografie en de historie geïmporteerd, afkomstig uit Noord-Frankrijk. De vele dubbele plaatsnamen en historische en kerkelijke figuren bevestigen dit.
Herziening van de historisch-geografische opvattingen.
Op basis van het baanbrekend werk van Albert Delahaye dient onze gangbare historisch-geografische opvattingen met betrekking tot de vroege middeleeuwen (globaal de periode in het eerste Millenium) grondig te worden herzien.
Wat blijft er over?
In het eerste Millennium blijft er niet zo veel over van de traditionele geschiedenis. Na de Romeinse tijd die voor Nederland slechts minimaal geweest is, kwam pas in de 10e eeuw weer bewoning op gang. In de periode ertussen was (laag-)Nederland één groot waddengebied aan een open zee, grotendeels ongeschikt voor bewoning. Op de Nederlandse bodem kunnen alle bekende historische feiten zich niet hebben afgespeeld, gewoonweg omdat die bodem ontbrak! Zie bij Transgressies.
Ook de Romeinse periode zal herschreven moeten worden, aangezien deze tijdelijke noordgrens van het Romeinse rijk verkeerd geïdentificeerd is met de noordgrens zoals die op de Peutingerkaart uit de 4e eeuw afgebeeld staat. Romeinse occupatie is er geweest, maar heeft nimmer de importantie gehad die men er in Nederland zo graag aan geeft en die gebaseerd was op verkeerd begrepen teksten.
Deze geïmporteerde geschiedenis kon slechts ingang vinden, omdat er geen andere geschiedenis bestond, die deze import in de weg stond.
Betwijfelt U deze visie op de geschiedenis van ons land? Lees de honderden teksten en oordeel zelf. Schaf het boek De Ware Kijk Op ...aan en oordeel zelf.
'Waarom dan, oh Stem, heeft Uw stem mij 30 jaren in mijn eigen ambtsgebied in westelijk Noord-Brabant belasterd en belachelijk gemaakt, omdat ik hier nog meer dan elders in het land, voor een zot werd versleten? Indien Uw Stem nog enig journalistiek geweten heeft, dient U mij, ook over zeven kolommen eens Uw excuses aan te bieden.
Hartekreet van Albert Delahaye op bovenstaand berichtje in De Stem van 9 januari 1987, slechts 10 dagen voor zijn overlijden.
En de Nederlandse historici? Die zwijgen als het graf, waarin de mythen begraven zijn. Slechts de plaatselijke VVV's houden "de mooie verhaaltjes" maar al te graag in stand vanwege de toeristische pecunia's!
Triest.
'Een beetje triest is wel dat vroeger, toen Delahaye altijd netjes en zo beheerst mogelijk schreef, niemand naar hem luisterde en men hem slechts belachelijk maakte, en dat, toen hij eindelijk een grote mond opzette, opeens een openbaar debat nodig was. Men ging hem pas serieus nemen, toen hij hoogleraren van opzettelijke misleiding en bedrog begon te beschuldigen. Zo gaat dat blijkbaar in historisch of liever hysterisch Nederland. Wie zich dus, zoals menig historicus bijv. mr.Van Heel, ergert aan de stijl van Delahaye, gelieve bovenstaand mede in overweging te nemen en te bedenken dat Delahaye decennia lang behandeld is op een wijze, waar de honden geen brood van lusten en die men zijn ergste vijand niet toewenst. Hij is tenslotte weggepest uit Nijmegen en met zijn gezin naar Noord-Brabant verhuisd. Weggepest middels intimidate en kleineren door de professionele historici die zich in hun eer en kennis aangetast voelden: een typisch voorbeeld van 'grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer' zoals het momenteel heet.
Bovendien mag niet vergeten worden dat het Albert Delahaye onmogelijk werd gemaakt te werken op het archief waaruit hij 'verbannen' werd wegens een conflict met zijn 'baas' hoofdarchivaris J.A.B.M. de Jong. Dat conflict ging over het auteursrecht van de inventarisatie van het oude archief van Nijmegen. Zo'n inventarisatie was dus nog steeds niet gemaakt, wat een onverklaarbare tekortkoming is voor een archief, ondanks deskundige en alom geprezen voorgangers van Delahaye als Schevichaven en Daniëls. Die inventarisatie (een boekwerk van 352 bladzijden) wenste De Jong, die er niets aan bijgedragen had, op zijn naam gepubliceerd krijgen, waartegen Delahaye zich verzette. Delahaye werd door de gemeente op non-actief gesteld mede 'op advies' van zijn 'baas' hoofdarchivaris De Jong, wat de gemeente Nijmegen overigens in opdracht van de Rijksoverheid moest terugdraaien. Deze hele affaire had dus niets met zijn onderzoek en publicaties over Karolingisch Nijmegen te maken, wat hem wel eens verweten is dat hij dat uit 'rancune' zou hebben opgepakt. Het werken in Nijmegen werd er nadien niet prettiger op, wat Albert Delahaye deed besluiten zijn emplooi elders te zoeken. Zijn benoemig als archivaris in Nassau-Brabant bracht het gezin in Zundert, het geboortdorp van een andere bij leven verguisde Nederlander: Vincent van Gogh. Net als Van Gogh, zal ook voor Delahaye het tij keren en zal hij de erkenning krijgen waar hij gezien zijn omvangrijke publicaties recht op heeft.
Een profeet wordt nu eenmaal niet in eigen land geëerd.
De boeken spreecken aen eenieder gelyckelyck, doch sy en worden niet gelyckelyck van eenieder verstaen. (Thomas a Kempis)