De wetenschappelijke historici en hun standpunten.
Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.

Prof.dr.B.H.Stolte.

Lees meer over onnozele opmerkingen van Stolte.

PROF.DR.B.H.STOLTE (Bernardus Hendrikus, 1912-1985) kermde in nr. 724 van de A&O-reeks van 29 aug.1958: "Een slag dreigt onze vaderlandse trots te verpletteren. Het kan een ramp worden van zo'n omvang, dat elke vergelijking mank moet gaan! Onze hele vaderlandse geschiedenis van vóór het jaar 1000 moet worden herschreven, indien de beweringen van Albert Delahaye juist zouden blijken te zijn".

En dat ze juist waren is ondertussen -in 2022- wel gebleken. Karolingisch Nijmegen wordt alleen door de plaatselijke VVV nog serieus genomen.

In het betreffende boekje voert Stolte overigens geen enkel bewijs aan dat de opvattingen van Albert Delahaye onjuist zijn. Naast een uitvoerige uitleg over de Peutingerkaart (zie daar) komt hij niet verder dan de kreet "Nijmegen is toch Noviomagus!" Over het "Waarom dan wel?" geen woord, geen enkel feitelijk bewijs!

Stolte noemde Tacitus in een artikel in Numaga eens een "onhebbelijke taalbederver" en "een snob, die schreef voor snobs." Kwam dit voort uit het niet begrijpen van Tacitus? Of dacht Stolte het Latijn beter te kennen dan Tacitus zelf? Zo verweet Stolte ook Albert Delahaye eens, dat hij geen Latijn kende en dat hij keer op keer het Latijn verkeerd vertaalde. Als je Tacitus een "taalbederver" noemt, begrijp je de visie van Delahaye op de werken van Tacitus waarschijnlijk net zo min.
Stolte vergeet, en dat zou hij als classicus toch moeten weten, dat vertalen interpreteren is. Wie zegt dat zijn vetalingen juist zijn? Over vertalingen worden immers eindeloze discussies gevoerd.


B.H. Stolte.

Gelukkig, zo betoogde Stolte, we kunnen weer gerust zijn. We kunnen trots blijven op de roemrijke Bataven uit onze geschiedenis. Zij hébben in de Betuwe gewoond!
Hoe anders klonk dat in de TV.serie "Verleden van Nederland" in 2008 uit de mond van Charles Groenhuijsen: "En de Bataven? Onze voorouders zijn het zeker niet".


Nijmegen is tóch Noviomagum.

'Nijmegen blijft dus Noviomagum, de hoofdstad der Bataven. Dit feit is niet weg te praten en zeker niet op de slordige en onwetenschappelijke manier van de heer Delahaye', schrijft Stolte.
Maar Stolte blijkt niet in staat de slordige en onwetenschappelijke manier van Delahaye met enkele eenvoudige argumenten te weerleggen.

Dat de redactie van A.& O. de heer Delahaye ruimte bood voor een weerwoord en hij dat geweigerd zou hebben, is een pertinente leugen. Voor het verschijnen heeft Delahaye de betreffende brochure niets eens gezien. Na contact opgenomen te hebben met de redactie na het verschijnen van deze brochure, bleek er gewoon sprake te zijn van bewuste kwaadwilligheid. De redactie wilde blijkbaar kost wat kost de historische traditie redden. Met enkele leugens meer zal ook hiervan geen sprake zijn. De historische traditie is niet meer te redden, zelfs niet met de leugens en mythen waarop zij al te lang gestoeld is geweest.


In 1938 publiceerde Stolte een verhandeling over de Romeinse wegen in het land der Bataven en de Tabula Peutingeriana, om een aantal bij zijn opponenten voorkomende misvattingen te weerleggen. Dus toch discussie? Stolte was er toen overigens van overtuigd, dat veel, al te veel, nog hypothese was, ofwel onzeker.

De eenduidigheid in de historische geografie bleek er toen ook al niet te zijn, net zo min als die er tegenwoordig is.

Lees hier meer over de Peutingerkaart, waar geen enkel bewijs op te bouwen is.

Oh, voorzienigheid!
Het boek van Stolte over de Anonymus Ravennas werd gedrukt door de fa.W.Vorsselmans in Zundert, de latere woonplaats van Albert Delahaye en zijn gezin, waar in 1965 ook het boek Vraagstukken in de historische geografie van Nederland werd gedrukt.

Het is en blijft opvallend dat Stolte geen enkele keer iets over zijn studie van de Anonymus Ravennas gebruikte om de bevindingen van Delahaye te weerleggen. Hij wist als geen ander dat de Anonymus Ravennas Delahaye meer dan gelijk geeft.
Prof.dr.Bernardus Hendrikus Scholte was vanaf het begin een van de felste tegenstanders van Albert Delahaye. Als voormalig leraar Latijn te Roosendaal meende dat slecht hij alleen verstand had van het interpreteren van klassieke teksten. Hij promoveerde in 1949 aan de Universiteit van Amsterdam op een proefschrift over de 'Cosmografie van de Anonymus Ravennas'. Opvallend is het dan dat Stolte nooit argumenten uit zijn proefschrift heeft gebruikt om de visie van Delahaye te weerleggen.

Stolte meende het ongelijk van Delahaye voldoende te kunnen aantonen met de Peutingerkaart waarover hij publiceerde, o.a. in AO Reeks nr. 724 (zie hiernaast en het kader over De stelling van Stolte hieronder). Opvallend in de opvattingen van Stolte over de Peutingerkaart is dat hij het oneens was met M.Gysseling over zijn opvattigen over de plaatsen Carvium, Carvone, Batavodurum, Lugdunum en zelfs Noviomagus. (Bron: Wtenschappleijke tijdingen 17 (1957) p.497-500). Ook over Coriovallo had hij een andere uitleg, namelijk als de 'woonplaats van Coriovalus'. Alsof de Romeinen een plaats vernoemd zouden hebben naar een plaatselijke hoofdman? Coriovallum 'verbeterde' Stolte ook tot Coriovalium. (Bron: De Maasgouw 71 (1957) p.67-70). Zou hij een 'kalmeringsmiddel' nodig hebben gehad in zijn discussie met Delahaye, zoals tijdens het debat tussen de 4 professoren contra Albert Delahaye in januari 1980?
Overigens staat er op de Peutingerkaart helemaal geen Coriovallum, maar CoRtouallio, waarmee slechts de valsheid van de Peutingerkaart nogmaals wordt aangetoond. In het AO-boekje 724 geeft Stolte een afbeelding van hoe je de Peutingerkaart moet interpreteren. Dat deze kaart erg vertekend is, erkent ook Stolte, waarmee bewijzen gebaseerd op die kaart ook 'vertekend' zijn, dus geen waarde hebben.



Afbeelding op p.3 van het AO-boekje 724. Stolte geeft daarbij de volgende uitleg: Hier ziet u het Paleis op de Dam normaal getekend, en daarnaast normaal in de hoogte getekend... maar in de breedte 5x vergroot. Reeds nu is het gebouw onherkenbaar... laat staan als het 20x zou worden vergroot (in de breedte). En deze vertekende Peutingerkaart uit AO-boekje 724, p.3. voort Stolte op als bewijs van de juistheid van de Peutingerkaart tegen de argumenten van Albert Delahaye.

"De zuidelijke weg van de Peutingerkaart, zoals gereconstrueerd door Stolte, kan niet gehandhaafd blijven". Bron: Westerheem. Daarmee kan evenmin de zogenaamde deskundigheid van Stolte gehandhaafd blijven.

In de NRC. van 12 maart 1977 uitte Stolte slechts ongenuanceerd commentaar op de studie van Albert Delahaye, waaruit bleek dat hij de boeken van Delahaye niet of slechts oppervlakkig gelezen had. Nergens komt hij met een wetenschappleijk gefundeerd argument om de opvattingen van Delahaye te weerleggen. Slechts het roepen dat Delahaye ongelijk heeft, is geen wetenschap. Dat Stolte het beter zou weten 'omdat hij geschiedenis gestudeerd heeft' en daarin zelfs een titel heeft behaald, is evenmin een steekhoudend argument. Daar kunnen we slechts tegenover zetten "had hij maar eens de geschiedenis bestudeerd" dan zou hij wel beter weten dat er over van alles twijfel bestond en nog bestaat.
En als Stolte Delahaye gelijk geeft met betrekking tot de afwezigheid van een paleis van Karel de Grote in Nijmegen (zie knipsel hiernaast), vervalt er meer in de traditionele geschiedenis. Maar dat had Stolte nog niet begrepen. Een officiële historicus is blijkbaar iemand die slechts anderen napraat. Maar iemand geloven is geen wetenschap. Daarvoor zijn feiten nodig.

Intussen heeft de historische wetenschap de opvattingen van Stolte als achterhaald bestempeld (zie hierboven in Westerheem). Zijn naam komt ook in 'Het Bronnenboek van Nijmegen' (zie daar) niet meer voor. Zijn opvattingen worden er niet meer genoemd, waarmee Stolte heeft afgedaan.

Prof. dr. B.H.Stolte noemde het boek "Het mysterie van de Keizer Karelstad" van Delahaye uit 1958 slordig en onwetenschappelijk. Dat er wat onvolkomenheden in zaten heeft ook Delahaye later niet ontkend. Niet vergeten mag worden dat hij toen aan het begin van zijn omvangrijke studie stond en onmogelijk alle details al bestudeerd kon hebben. Stolte doorzag alle consequenties al en viel Delahaye slechts aan op zaken die hij nog niet of nog niet volledig had uitgewerkt. Zijn boek uit 1965 heeft dit gemis ruimschoots goedgemaakt. Maar op de kern van de vraag, namelijk de verwarring die er tussen Noyon en Nijmegen bestond, heeft Delahaye nooit enige weerlegging gekregen. Het werd gewoon ontkend.

Aldus J.Bogaers in 1988 in een artikel over Stolte na zijn overlijden in 1985.

Vreemd is het dan dat Stolte en zijn artikelen en argumenten die Delahaye op afdoende wijze van repliek diende, in Het Bronnenboek van Nijmegen niet genoemd worden. Blijkbaar gng zijn repliek niet meer op en was niet meer afdoende.

Uit het onderste citaat blijkt dat Stolte:
1. slechts prof.Byvanck naschrijft en dat ZIJN visie noemt.
2. het nog te veel een hypothese is, en
3. deze hypothese later niet allemaal overeind zijn gebleven.
4. Het filologisch vernuft en de grote inventiviteit van Stolte worden hier geroemd door Bogaers. Het is slechts fantasie, ofwel het naar je hand zetten van klassieke teksten en daarmee zeer vreemde en volstrekt onaanvaardbare opvattingen (quot van Bogaers) erop nahouden.

En dan had Stolte zoveel commentaar op Albert Delahaye, terwijl hij het zelf ook niet wist?

Prof. Dr. B.H. Stolte een begaafd classicus?
Stolte heeft eens opgemerkt, dat Delahaye de lengte- en breedtegraden van Ptolemeus onderling verwisseld had, wat hij uiteraard lanceerde als een dodelijk argument en waarvoor hij klaarblijkelijk een klein applaus van het publiek, dan toch van zijn collega's verwachtte, zó triomfantelijk werd het eruit gegooid.
Het is duidelijk dat Ptolemeus, evenals veel andere klassieke schrijvers, de west-oriëntatie hanteerde. Wat in feite ons westen is, noemde Ptolemeus noord. Men behoeft van deze west-oriëntatie niet op te kijken, daar de meeste schrijvers vanaf de klassieken tot ver ná de middeleeuwen de westoriëntatie hebben aangehouden. Een markant Nederlands voorbeeld vormen de Ooster- en de Westerschelde, die in werkelijkheid Noord- en Zuiderschelde hadden moeten heten. Bij Ptolemeus was dit al heel gemakkelijk te zien bij zijn Rijnmond-oost en zijn Rijnmond-west, die door iedereen, zelfs door Stolte, als noord en zuid worden opgevat, al heeft men zich grondig vergist in de juiste plaats van deze "Monden van de Renus". Het is nog duidelijker te zien bij de Franse steden, bijvoorbeeld Parijs en Boulogne, die in de rekonstruktie van Delahaye juist ten opzichte van elkander zijn komen te liggen. Het is derhalve zonneklaar, dat men de kaart van Ptolemeus een kwartslag moet draaien om een voorstelling te krijgen overeenkomstig onze gebruikelijke noord-oriëntatie. Stolte heeft voor de zoveelste keer zijn eigen ruiten ingegooid. Lees meer over de west-oriëntatie.

Ergerlijk is dat hij Delahaye een kapitale fout aanwrijft die hij zelf begaat. Hij levert daarmede het onweerlegbaar bewijs -waarvoor we hem zeer dankbaar zijn - dat de klassici de west-oriëntatie bij de oude schrijvers nooit hebben opgemerkt, wat gevoegd bij de even fundamentele misvatting over de "Monden van de Renus" zulke zware fouten zijn, dat zij rustig opnieuw kunnen beginnen met het bestuderen en interpreteren van de klassieke teksten. Stolte heeft het meest van alle opponenten het onderzoek van Delahaye gefrustreerd onder het mom van wetenschappelijke bezorgdheid, maar naar waarheid uit persoonlijke geraaktheid om zijn proefschrift over de Geograaf van Ravenna, dat de oude foutieve opvattingen volgt en derhalve fundamenteel fout is. Hij kan beter op zijn eigen vakgebied blijven, waar een even grote massa misvattingen op te ruimen is als bij de historische mythen van Nederland, en moet zich verre van historie en naamkunde houden, waar hij de ene na de andere enorme fout verkondigt, zoals de bloedige onzin, dat de vorm Numaga persé Nijmegen aanduidt, omdat deze Germaanse naam onmogelijk in het Romaanse taalgebied kan liggen. Terwijl Delahaye voor zijn interpretatie van de Peutinger-kaart de hoogste lof kreeg van Franse deskundigen, roept hij uit: "Hij heeft maar wat plaatsen genomen, die toevallig met dezelfde letter beginnen"! In de Nederlandse determinaties van de kaart is "toevallig" geen enkele letter gelijk. Die laten zich het beste typeren door de tot lachen uitnodigende nevenschikking Nigropullo - Zwammerdam, waarbij nauwelijks op de twee dubbele bodems gewezen behoeft te worden.

Secunda Aqua. "Schoenmaker blijf bij je leest" was een graag gebruikte uitspraak van Stolte. Alsof hij de enige was die 'verstand' had van Latijn als middelbare schoolleraar klassieke talen. Maar in al zijn 'vertalingen' zijn duidelijk de vooropgestelde opvattingen te vinden. Zo vertaalde Stolte 'secunda aqua' met 'stroomafwaarts', toen een reis van Karel de Grote van Thionville naar Aken en Noviomagus beschreven werd (Annales Regni Francorum, HdF. jaar 806). Delahaye vertaalde 'secunda aqua' met 'ten tweede/ook over water'. De reis werd zowel over land als over water afgelegd, nog afgezien of het hier genoemde Noviomagus wel Nijmegen was. Van Thionville naar Noviomagus zijnde Noyon moet een reis naast een gedeelte over water, ook over land afgelegd worden. Dat geldt uiteraard ook als de reis naar Aken ging, dat immers over water niet bereikbaar is. Of het genoemde Aquis Granum wel Aken zou zijn is ook ter discussie gesteld en wel door de Duitse historici. Lees meer over
Aken

De muntvondst te Escharen (N.B.)
Deze muntvondst bestaat uit een aantal munten van overwegend franse steden. Er was een munt bij met de naam NIOMAGO. Met behulp van die ene munt maakt Blok (De Franken in Nederland, biz. 25) van Nijmegen een “Merovingisch steunpunt met enige handel”, wat Jansen (Geschiedenis van de Middeleeuwen, biz. 44) kritiekloos volgt, die bovendien de munt een eeuw te vroeg plaatst. Stolte tenslotte blies de zaak nog verder op, door van Nijmegen “een belangrijk handelscentrum” te maken. Dit alles steunde op die ene munt van Noyon! Aan de achterzijde van de munt staat een vreemd opschrift (zie Holle Boomstammen, biz. 374), waarvan het slot is: ILIGO, Eligius of Eloy, muntmeester van Dagobert en bisschop van Noyon, derhalve uit de zevende en niet uit de zesde eeuw, wat men ervan maakte. Het Bronnenboek Van Nijmegen vermeldt deze munt niet meer met de uitvlucht “omdat hierover nog betrekkelijk weinig gepubliceerd is”, maar de waarheid is echter om deze blundering van de Nederlandse historici verborgen te houden, die de verwarring tussen Noyon en Nijmegen tot in de kern raakt. Voorheen had men deze munt met het grootste voorbehoud benaderd; niemand was er eigenlijk van overtuigd dat het een Nijmeegse munt was. Maar toen de karolingische traditie van Nijmegen in twijfel werd getrokken, werd een poging gedaan om die twijfel meteen van tafel te vegen door het uit de duim zuigen van een “Merovingisch steunpunt” te Nijmegen. Overigens was de munt ook helemaal niet in Nijmegen gevonden en bestond de muntschat voornamelijk uit Franse munten!

B.H.Stolte heeft in al zijn verwerpingen over het werk van Delahaye nooit de Cosmographia van de Anonymus Ravennas, de z.g. Geograaf van Ravenna, aangehaald, waarover hij nochtans alles zou moeten weten. En dat is opvallend en veelzeggend. Hij is er in 1949 immers op gepromoveerd tot doctor in de letteren en wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam.

Stolte is lang een van de felste bestrijders van Delahaye geweest. Met Hugenholtz is hij er ook verantwoordelijk voor dat zijn boek “Vraagstukken...” in 1966 zo werd weggehoond dat niemand er meer aan begon. Hij schreef in 1949 zijn proefschrift over de Geograaf van Ravenna, dat van a tot z onjuist is, en om dit niet bekend te laten worden, reageerde hij met de regelmaat van een klok op alle publikaties van Delahaye... maar hij sprak daarbij nooit over de Ravennas, want dit pijnlijke punt mocht niet aan de dag komen. Van de na-oorlogse promovendi is Stolte het dichtst bij de oplossing van de mythen geweest; daar de teksten van de Ravennas warempel duidelijk zijn, tenminste wanneer men de west-orientatie ontdekt, en precies hier miste Stolte de boot. Hij bleef maar schermen met Noviomagus en de Peutinger-kaart, wat hem een professoraat in Nijmegen opleverde. Maar bij al zijn aanvallen en grofheden - hij alleen kent Latijn! - had hij vergeten “Germania” van Tacitus te lezen.

Nijmegen is tóch Noviomagum.
Van de hand van Stolte verscheen op 29 aug.1958 Katern 724 van de AO reeks getitelkd "Nijmegen is tóch Noviomagum". Hierin doet Stolte een poging de bewijzen die Delahaye aanvoert in zijn boek "Het mysterie van de Keizer Karelstad" uit 1958 te weerleggen. We gaan zijn redenering en weerleggingen een voor een na. Het geeft tevens een mooi beeld van de stand van de wetenschap op dat moment en de feiten die men hanteerde om aan te tonen dat Nijmegen wel degelijk het Romeinse en Karolingische Noviomagus was. Allereerst gaat Stolte voornamelijk in op de vorm en het gebruik van de Peutingerkaart. Dit betoog geeft geen enkel bewijs ten gunste van Nederland, noch van Nijmegen. De vorm van de kaart is erg vertekend. De lengte van de kaart bedraagt zo'n 7 meter, de hoogte slechts 40 cm. Opgerold was dit een gebruikelijk reiskaart (waarom is er slechts één exemplaar bewaard gebleven?) bij de Romeinen. Het kan niet anders dat het hele Romeinse Rijk er erg vertekend op staat. Het is dan wel opvallend dat de Betuwe het enige niet vertekende stuk op de Peutingerkaart zou zijn en de juiste geografische verhoudingen heeft: smal en langerekt, van Nijmegen tot de Noordzeekust.
Hieronder worden de zogenaamde "bewijzen" van Stolte een voor een besproken.

De stelling van Stolte.
De opvatting van Delahaye.
Delahaye beschouwt de kaart van Peutinger als een fundament, schrijft Stolte. Hiermee staat of valt zijn hele theorie. De theorie van Delahaye is allerminst alleen afhankelijk van de Peutingerkaart. Dat had Stolte niet goed begrepen. Naast opmerkingen over deze kaart geeft Delahaye ook vele teksten waarin het genoemde Noviomagus geen betrekking op Nijmegen kan hebben gehad. Delahaye geeft uitvoerige verklaring en een heldere bewijsvoering omtrent de naam Noviomagus in geschriften, de Batua, de doublures, de Noormannen, en de dwaalwegen der geografie.
Men heeft gedacht dat de kaart uit 365 n.Chr. stamde, maar dit jaartal is zeer twijfelachtig. De drie steden Rome, Constantinopel en Antiochia gaven dat aan. Maar, beweert Stolte, alleen Rome is origineel, de andere zijn latere toevoegingen op de kaart. Stolte dateert de kaart tegen de gevestigde opvattingen in dus eerder. Nader preciseren dan rond 300 lijkt Stolte niet verantwoord. Stolte schrijft op p.3: Hoeveel kopieën er bestaan hebben weten we niet zeker, maar er zullen er minstens twee zijn geweest. Dat kan men opmaken uit de fouten, die in de namen op de kaart voorkomen. Stolte erkent hiermee dat de Peutingerkaart meerdere fouten bevat, zoals ook andere studies aantonen. Delahaye hanteerde als datum van de Peutingerkaart wel het jaar 365 en dan kan Nederland er niet meer opstaan. Immers honderd jaar eerder hadden de Romeinen ons land verlaten. Het is niet aan te nemen dat een prijsgegeven gebied dan nog op een kaart van het Romeinse rijk zou hebben gestaan, terwijl een gebied dat de Romeinen toen nog wel in bezit hadden er niet op zou staan. Slechts door de gegevens op de kaart als later toevoegingen te beschouwen, waarmee hij de Peutingerkaart dus als een falsum beschouwd, kan Stolte de kaart voor Nederland blijven gebruiken. Bovendien zou dan een streek die nog wel tot het Romeinse Rijk hoorde - het Noorden van Frankrijk- er niet op staan. Het door de Romeinen verlaten Nijmegen zou er wel op staan en Noyon niet? Maar ook al dateer je de kaart op ongeveer 300 n.Chr., dan gaat de redenatie van Stolte nog niet op. Ook toen waren de Romeinen reeds 30 jaar uit Nederland verdwenen.
Het is niet eenvoudig een weg van de Peutingerkaart te reconstrueren. Als de weg zelf niet wordt teruggevonden, hetgeen in ons rivierengebied tot nu toe niet altijd is gelukt, is men op een reeks vermoedens aangewezen. En dan blijft men rustig beweren dat de twee wegen in Patavia in Nederland lagen. Er is niets van teruggevonden. En al vindt men een Romeinse weg terug, dan wil dat nog niet zeggen dat het een weg van de Peutingerkaart is. De vele Romeinse wegen in België bewijzen dit, immers België staat in het geheel niet op de Peutingerkaart, net zo min als het noorden van Frankrijk (want dat is de strook die men in Nederland voor de Betuwe aanziet). En in België lagen heel wat meer Romeinse wegen dan er ooit in Nederland bedacht zijn.
De meeste zekerheid met plaatsnamen heeft men als de naam uit de Romeinse tijd is blijven voortleven, zoals bij Blerick-Bleriacum en Nijmegen-Noviomagus. Bij de hantering van dit argument zal men moeten aantonen dat het ook opgaat voor andere plaatsen en er continuïteit in bewoning is geweest in die plaatsen. Een plaatsnaam blijft immers niet bestaan zonder bewoners en die missen we over een grote periode. Die continuïteit is er niet, wat archeologisch volkomen vaststaat. Wat te denken van Heerlen en Coriovallum of het eerder genoemde Zwammerdam dat Nigro Pullo zou zijn? Van geen enkele Romeinse plaatsnaam is de naam bevestigd met een tweede bron. Men heeft slechts de Peutingerkaart dat een kopie is uit de 16e eeuw. Lees meer over de Peutingerkaart.
Stolte geeft aan dat op de Peutingerkaart enkele namen verminkt zijn overgekomen. Op de Peutingerkaart staat Fletione en dat is Vechten, want Vechten heette immers Fectio. Fletione zou dus hetzelfde zijn als Fectio? Delahaye gaf juist aan dat het niet gaat om verminkingen van namen, maar om het verkeerd lezen ervan. Zo staat er op de kaart Fletione, wat in Nederland voor Fectio wordt gehouden. Cevelum leest men in Nederland als Ceuclum om er Cuijk van te kunnen maken, terwijl Stolte er in 1957 zelf Ceudiaco van maakte als plaatsnaam voor Cuijk. Het gaat hier volgens Delahaye om de plaatsen Fléchin en Chevilly in Noord-Frankrijk.
Uit de Peutingerkaart en het Itinerarium Antonini (een andere bron) kan men lezen dat de afstand van Fectio (Vechten) tot Trajectum (Utrecht) 2 gallische mijlen (4,5 km) is. Hetgeen juist is. Maar dan moet eerst nog aangetoond worden dat Trajectum wel Utrecht is. En dat is niet het geval. Bovendien klopt de afstand niet, want centrum Utrecht (het Domplein waar Romeins Utrecht lag) naar Vechten is 6,5 km ofwel een afwijking van 45%.
Het woord Francia boven Nijmegen is een aanduiding van de volkeren die aan de overzijde van de Rijn woonden. Het woord Francia (dat is pas in de 4e eeuw voorkomt en zo een extra datering over het ontstaan van de kaart aangeeft) duidt als opschrift een landstreek aan. Het moet begrepen worden dat het eronderliggende gebied Francia is, net als dat bij andere gebieden op de kaart het geval is.
Boven de rivier in de Patavia staat de naam Fl.Patabus en dat is de Waal, stellen Stolte en de traditie. De Patavia wordt afgebeeld tot aan de zee en recht tegenover het zuiden van Engeland, wat niet overeenkomt met de werkelijkheid. De rivier Patavia is op de kaart het verlengde van de Mosa (Maas?) en dat klopt niet in Nederland met Maas en Waal. De Waal is een aftakking van de Rijn, wat de Peutingerkaart dus onjuist afbeeldt. Stolte vergeet te vermelden dat Noviomagus IN de Patavia afgebeeld staat en Nijmegen ligt niet IN de Betuwe, maar er tegenover. Bovendien leefden volgens de traditie de Canninefaten aan de kust in Zuid-Holland. En boven de Renus staat "Chamavi qui et Franci" (Chamaven die Franken zijn). De Chamaven woonden toch niet in Noord-Holland en Friesland? En waarom staan de Friezen dan niet op de Peutingerkaart? De Friezen die toch een bedreiging waren en heel wat oorlogen tegen de Romeinen hebben gevoerd?
Het is begrijpelijk dat Delahaye de Bataven Kelten noemt, want Germanen in Noord-Frankrijk waren immers niet mogelijk. Tacitus noemt de Bataven in zijn Germania immers Germanen. Tacitus schrijft dat de Bataven woonden op de grens van Gallië en Germanië, die zich onder meer onderscheidde in de taal. Tacitus gebruikt het woord taalgrens niet, maar dáár woonden de Bataven: op de taalgrens. De Rijn is nooit een taalgrens geweest. En ten noorden van de taalgrens woonden de Germanen. Andere klassieke schrijvers noemen de Bataven Galliërs, waarmee nogmaals aangegegeven wordt dat zij op de taalgrens woonden. Bij Germanië moet men de dwanggedachte loslaten dat het hier over Duitsland gaat. De Germanen die Tacitus beschrijft woonden in Noord-Frankrijk.
Alle bewijzen van Delahaye worden gedraaid en gewrongen in de richting die bij zijn opvatting past. Het overige verwaarloost hij, stelt Stolte. De bewijzen worden niet door Delahaye gedraaid en gewrongen in de richting die bij zijn opvatting past, maar draaien en verwringen zich vanzelf in die richting als men de klassieke teksten eens zonder vooringenomenheid leest. En het overige verwaarloost hij evenmin. Was het niet Delahaye die teksten teruggevonden heeft die in Nederland altijd onbekend waren of angstvallig verzwegen werden? Kijk eens naar de hoeveelheid teksten over Noviomagus die Delahaye wel noemt, maar in Het Bronnenboek niet genoemd worden. Teksten waaruit zonneklaar blijkt dat de traditionele opvattingen onjuist waren. Niet Delahaye verdraait alle "bewijzen" maar juist Stolte en de traditie doen dat, die ondanks duidelijke tegenargumenten blijven vasthouden aan de traditionele opvattingen en de bronnen die het tegendeel bewijzen gewoon verzwijgen.
(Vervolg op het vorige punt)

Alle bewijzen van Delahaye worden gedraaid en gewrongen in de richting die bij zijn opvatting past. Het overige verwaarloost hij.
De talloze teksten over de Noormannen, waarin Noviomagus in verband met de Batua wordt genoemd, zijn evenzovele bewijzen voor de juiste ligging van het karolingisch paleis te Noyon. Uit de topografie van Nijmegen kan met vrijwel volledige zekerheid worden afgeleid, dat de stad vóór de 12e eeuw geen burcht of een paleis heeft gehad. Nijmegen heeft vóór de 12e eeuw niet de naam Noviomagus gedragen. Dat kan men constateren door de totale afwezigheid van Nijmegen in de bronnen, niet alleen in Nijmegen zelf, maar ook in nabije en verre omliggende gebieden. De burcht en de stad werden gesticht als twee onderscheiden en van elkaar verwijderde territoria. In Nijmegen ontbreken de relicten die men in Noyon wel vindt en die rechtstreeks voortgekomen zijn uit de aanwezigheid van het paleis, zoals (stads-)rechten, wetgeving en bestuur. In Nijmegen heeft men er vanaf de 13e eeuw steeds in Aken om moeten vragen om dezelfde rechten te verkrijgen als in Aken, waarmee aangetoond wordt dat de karolingische traditie in Nijmegen voor die tijd gewoon nog niet bestond.
Op het punt van de identificatie van de rivier Oise met Vahalis heeft Stolte gelijk gekregen. Die stelling bleek inderdaad onhoudbaar. Dat was inderdaad een iets te voorbarige conclusie van Albert Delahaye, die hij -met dank aan Stolte- in latere werken dan ook volledig heeft herzien. De Vahalis is in zijn laatste boek (Germania = Frans Vlaanderen) de Bachalys ofwel de "beek van de Lys". Dit heeft Delahaye pas in 1984 ontdekt, zodat ook een aantal teksten in zijn boek "De Ware Kijk Op" herzien dienen te worden. Daarmee wordt tevens de onwaarheid aangetoond, dat Delahaye ondanks alles aan eenmaal ingenomen standpunten blijft vasthouden. Bij hem is er wel degelijk discussie mogelijk, waarna hij op grond van argumenten zijn opvatting zeker zal aanpassen, wat hij ook in zijn boeken schrijft.

Blijkens de parallel tussen Ptolemeus, de Peutinger-kaart en de Ravennas wordt de toepassing van de kaart op een en dezelfde streek van de 1e tot de 7e eeuw bevestigd, wat voor Nederland volstrekt onmogelijk is. Dit is het definitieve derde punt, met dank aan de anonieme Geograaf van Ravenna.

Tegenstanders van de opvattingen van Delahaye wekken graag de indruk dat ze als onpartijdige en objektieve critici uit wetenschappelijke bezorgdheid spreken. Het publiek moet eindelijk de ware reden van hun verbolgenheid kennen, zodat het des te beter kan oordelen over de onbetamelijke uitvallen, die in sommige gevallen het normale fatsoen geweld aandoen, en in wetenschappelijk opzicht ver beneden peil zijn, zoals de befaamde blunder over de Germaanse naam Niumaga en de even enorme misvatting over de lengte- en breedtegraden van Ptolemeus.

Stolte, een van die felste "tegenstanders" van de visie van Albert Delahaye, heeft in 1949 een proefschrift geschreven over de Geograaf van Ravenna, dat de toen geldende opvattingen volgt en daarom helaas grondig fout is. We willen niet zijn hierop verkregen doctorstitel ter discussie stellen, maar wel erop wijzen dat de man zó persoonlijk bij de kwestie betrokken is, dat hij uit hoofde van menselijke en wetenschappelijke ethiek het oordeel erover aan anderen had moeten overlaten. Dat Stolte nooit naar voren is gekomen met een argument uit de Ravennas, die hij bij wijze van spreken van buiten moet hebben gekend, hebben de insiders al lang zéér vreemd gevonden. Het toont alleen aan dat Stolte die beslist niet ter tafel wil hebben, want dan wordt openbaar wat hij zo angstvallig verborgen wil houden. Het tragische van het geval is, dat hij van alle na-oorlogse gedoctoreerden juist door de keus van zijn proefschrift het dichtst bij het ontdekken van de waarheid is geweest. Hij heeft er echter 'overheen gekeken' door zijn bevooroordeelde studie.

Dat Stolte er op meerdere punten naast zat was ook al eerder opgemerkt. H.K.J.Cowan had in 1974 in de ROB-berichten al opgemerkt dat Stolte ten aanzien van de Peutingerkaart deze volledige verkeerd opgevat heeft, door de twee wegen door de Patavia de 'noordelijke' en 'zuidelijke' weg te noemen. Er zijn uit deze schematische kaart geen geografische details af te leiden, merkt Cowan op. Daarmee ga je fouten maken, wat Stolte dus ook gedaan heeft. Overigens merkt Cowen ook op dat Noviomagus, als het Nijmegen zou moeten voorstellen, aan de verkeerde kant van de Patabus ligt (traditioneel de Waal).

Ook de afstanden geprojecteerd in Nederland kloppen niet, met afwijkingen tot wel 50%. Dergelijke fouten kan men niet verwachten op deze Romeinse reiskaart. Om het een beetje passend te maken rekent Stolte plots met leuga in plaats van mijlen. Maar ook dan kloppen de afstanden niet tussen de plaatsen. En waar de afstanden niet kloppend te maken zijn, veronderstelt Stolte fouten op de kaart. Zo is natuurlijk alles te verklaren, maar dit is verre van wetenschappelijke geografie te noemen. Vandaar dat de opvattingen van Stolte dan ook geen navolging gekregen hebben. In 'Het Bronnenboek van Nijmegen' (zie daar) komt Stolte niet meer voor. Zijn opvattingen worden niet meer genoemd, waarmee Stolte als deskundige heeft afgedaan.

Kijk ook bij B.H. Stolte in het hoofdstuk "Ongelooflijk".