Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.

De Opkomst van Nederland.

Stadsrechten.
Als we spreken over 'stadsrecht' dan heeft een dorp bepaalde privileges gekregen van de plaatselijke heerser. Daarbij dienen twee zaken onderscheiden te worden: wie gaf die privileges en waaruit bestonden die privileges? Bij veel plaatsen die 'sta'srecht' ontvingen kan men aan beide zaken ernstig twijfelen.

Traditioneel bestonden die privileges uit:
  • Bestuur: een eigen gekozen Stadsbestuur.
  • Rechtspraak en wetgeving: Binnen aangegeven grenzen was de stad vrij om zelf wetgeving en rechtspraak uit te oefenen.
  • Belastingen: Het stadsbestuur verwierf het recht om eigen belastingen te heffen.
  • Stadsmuren: het recht om een muur rondom de stad te bouwen.
  • Marktrecht: het recht om markt te houden.
  • Stapelrecht: het recht om als enige bepaalde handelsgoederen te mogen verkopen.
  • Tolrecht: het recht om tol te heffen, eigen burgers waren daarvan veelal vrijgesteld.
  • Muntrecht: enkele steden waren vrij hun eigen geld te slaan.
  • Waagrecht: het recht om goederen te wegen en vanuit concurrentie beding en daarover belasting te heffen.

    Tegenover deze rechten stonden ook verplichtingen, waarvan de belangrijkste was de krijgsdienst. De inwoners van de 'stad' waren in tijden van conflict en oorlog verplicht om de landsheer te steunen met het leveren van 'krijgsvolk' (soldaten). De stad werd 'onderhorig' aan de machthebber, wat uiteraard geen voordelen opleverde.

    De traditionele chronologische lijst van Nederlandse steden met 'stadsrechten' waarbij die van een aantal 'steden' enige vraagtekens gezet kunnen worden, zeker als de 'stad' zich meent te kunnen beroepen op slechts één privilege, zoals bij voorbeeld het 'marktrecht'. Het marktrecht maakt van een plaats nog geen stad! Het marktrecht werd door een landsheer ook ingesteld om eigen inkomsten te verwerven. Over elk product dat verhandeld werd diende men dan 'belsating' te betalen. Bekend zijn de te verwerven 'tienden' uit het Karolingische rijk.

    Wat kenmerkend is bij de oudste 'stadsrechtverleningen' is dat de originele oorkonde 'verloren' is gegaan (of in de haard is verdwenen?). Men beschikt slechts over latere kopieën. De vraag is dan ook in hoeverre die later kopie is aangepast aan de 'nieuwe' situatie?


    In de lijst met steden wordt vaak als eersten Nijmegen (Romeinse tijd en ook 1230) en Deventer (956) genoemd. In "De Ware Kijk Op" worden deze op de traditionele mythen gebaseerde gegevens herzien.
    Nijmegen verwierf stadsrechten in 1230. Het oudste archiefstuk dateert uit 1196. Klik hier voor de ware informatie over Nijmegen. Waarmee Nijmegen niet die ene en enige uitzondering is, maar past in het complete beeld van de opkomst van ons land!

    De jaartallen met plaatsen zijn: 12e eeuw: 1118 Stavoren ; 1122 Utrecht (kreeg geen stadsrecht maar tolrecht); 1127 Aardenburg ; 1180 Hulst ; 1183 Biervliet ; 1195 Zutphen (was pas in 1227: zie bij Zutphen); 1196 's-Hertogenbosch ; 13e eeuw Tiel ; 1204 Maastricht ; 1213 Axel ; 1213 Geertruidenberg ; 1217 Middelburg ; 1220 Dordrecht ; 1223 Westkapelle ; 1223 Domburg ; 1230 Nijmegen ; (zie bij Nijmegen; 1230 Oisterwijk ; 1230 Zwolle ; 1231 Harderwijk ; 1231 Roermond ; 1232 Sint Oedenrode ; 1232 Eindhoven ; 1233 Elburg ; 1233 Grave ; 1233 Lochem ; 1233 Arnhem ; 1233 Gendt ; 1234 Harlingen ; 1236 Kampen ; 1237 Doesburg ; 1237 Doetinchem ; 1237 Oostburg ; 1240 Rotterdam ; 1242 Sint Anna ter Muiden ; 1243 Rijssen ; 1243 Sittard ; 1245 Haarlem ; 1246 Delft ; 1246 's-Gravenzande ; 1248 Ommen ; 1248 Winkel ; 1248 Zierikzee ; 1249 Oldenzaal ; 1252 Breda ; 1252 Hasselt ; 1254 Alkmaar ; 1255 Naarden ; 1259 Amersfoort? ; 1260 Vreeland ; 1263 Goor ; 1263 Wageningen ; 1265 Oudewater ; 1266 Leiden ; 1271 Montfort ; 1271 Nieuwstadt ; 1272 Gouda ; 1272 Steenbergen ; 1272 Venlo ; 1273 Vlaardingen ; 1275 Amsterdam ; 1275 Genemuiden ; 1275 Schiedam ; 1276 Susteren ; 1277 Groenlo ; 1280 Schoonhoven ; 1283 Nieuwpoort ; 1284 Woudrichem ; 1285 Leeuwarden ; 1289 Medemblik ; 1290 Sluis ; 1295 Gein ; 1296 Muiden ; 1298 Beverwijk ; 1298 Dokkum ; 1298 Staverden ; 1299 Hattem ; 1300 Eembrugge ; 14e eeuw Ameide ; 1303 IJzendijke ; 1303 Waalwijk ; 1306 Brielle ; 1312 Goedereede ; 1313 Asperen ; 1333 Grafhorst ; 1315 IJlst ; 1315 Vlissingen ; 1315 Wijk bij Duurstede ; 1315 Zaltbommel ; 1318 Culemborg ; 1318 Heusden ; 1322 Gorinchem ; 1322 Groot-Ammers ; 1325 Enschede ; 1325 Ootmarsum ; 1327 Appingedam ; 1327 Steenwijk ; 1328 Maasbomme ; 1329 Montfoort ; 1329 Wessem ; 1331 Bolsward ; 1331 IJsselstein ; 1331 Wilsum ; 1333 Delden ; 1336 Vianen ; 1340 Rotterdam ; 1343 Echt ; 1345 Eemnes-Buiten ; 1346 Helmond ; 1347 Bergen op Zoom ; 1348 Huissen ; 1349 Batenburg ; 1354 Vollenhove ; 1355 Berlikum ; 1355 Enkhuizen ; 1355 Monnickendam ; 1355 Veere ; 1355 Weesp ; 1357 Edam ; 1357 Hoorn ; 1357 Klundert ; 1357 Megen ; 1362 Hardenberg ; 1364 Broek ; 1364 Rhenen; 1366 Tholen ; 1371 Gennep ; 1372 Woerden ; 1372 Hindeloopen ; 1374 Franeker ; 1374 Reimerswaal ; 1374 Workum ; 1375 Borculo ; 1379 's-Heerenberg ; 1381 Geervliet ; 1382 Hagestein ; 1383 Bunschoten ; 1391 Baarn ; 1391 Heukelum ; 1394 Almelo ; 1395 Buren ; 1396 Haastrecht ; 1398 Noordwijk ; 1399 Oss ; 15e eeuw: 1402 Schellinkhout ; 1404 Keppel ; 1405 Goes ; 1406 Zwaag; 1407 Leerdam ; 1408 Coevorden ( de oudste bekdne vermelding van Coevoorden dateert uit 1148); 1410 Purmerend ; 1413 Nijkerk ; 1414 Abbekerk ; 1414 Hoogwoud ; 1414 Hem ; 1414 Spanbroek ; 1414 Weert ; 1414 Wognum ; 1415 Barsingerhorn ; 1415 Langedijk ; 1415 Niedorp ; 1415 Schagen ; 1415 Texel ; 1426 Sloten ; 1427 Zevenbergen ; 1431 Kortgene ; 1432 Wieringen; 1439 Eemnes-Binnen ; 1442 Gramsbergen ; 1452 Valkenburg ; 1456 Sneek ; 1469 Heenvliet ; 1477 Brouwershaven ; 1480 Ravenstein ; 1487 Zevenaar ; 1487 Willemstad ; 1491 Sint Maartensdijk ; 1482 Bronkhorst ; 16e eeuw en later: 1506 Philippine ; 1550 Cuijk ; 1574 Arnemuiden ; 1584 Terborg ; 1584 Terneuzen ; 1672 Blokzijl ; 1809 Assen ; 1809 Meppel; 1809 Oosterhout ; 1809 Tilburg ; 1811 's-Gravenhage ; 1811 Maassluis ; 1811 Westwoud ; 1811 Zaandam ; 1825 Winschoten ;
    Bij dit beeld van het ontstaan van steden in ons land ga je je toch wel afvragen wat de Noormannen hier ooit geplunderd hebben? Of waarom Karel de Grote in dit lege gebied een paleis zou bouwen? En wie er in hemelsnaam door St.Willibrord bekeerd zou moeten worden?

    Voor Holland ontbreken eigentijdse bronnen, zoals we die wel kennen uit Vlaanderen en Noord-Frankrijk. We moeten ons daarmee behelpen, waarbij wij in het oog dienen te houden, dat het daar gebruikelijke Karolingisch stelsel niet zonder nader bewijs als geldend voor Holland mag worden aangenomen.
    (Bron: C.Hoek, De Hof te Vlaardingen, p.65).

  • Van slechts enkele Nederlandse steden gaat de geschiedenis van ontstaan en vroegste ontwikkeling terug tot de eeuwen vóór 1200. In Maastricht, Nederlandse oudste stad, moet men het begin zoeken in de legerplaats die de Romeinen daar aangelegd hebben. Nijmegen, wier vroegste historie in de Romeinse tijd speelt, ligt de zaak iets minder duidelijk. Daar houdt de middeleeuwse stad, waarover men in de eeuwen die op de Romeinse tijd volgden, niets hoort, slechts indirecte verband met de Romeinse vestigingen. De koninklijke palts op het Valkhof is geenszins de voortzetting van een Romeinse vesting. De Romeinse traditie is dus in Nijmegen -niet tegenstaande de Romeinse naam Noviomagus- tamelijk zwak. (Zie opmerking hierna).
    Van export-nijverheid is in de vroege geschiedenis van de Nederlandse steden zo goed als geen sprake. Een der weinige uitzonderingen vormde Maastricht, waar reeds in de 13e eeuw een lakennijverheid gevestigd was die haar produkt exporteerde. De lakenexport van de Hollandse steden dateert in hoofdzaak uit de 15e eeuw.
    Met de vermelding van Middelburg en Kampen zijn wij reeds tot de 13e eeuw genaderd.
    Van sommige stadsrechtoorkonden is een origineel aanwezig, doch is de echtheid aan twijfel onderhevig, zowel ten aanzien van de datum als met betrekking tot de inhoud. In verschillende gevallen ontbreken de originele oorkonden en kennen wij de teksten slechts uit de opnieuw verlening in 1312 van de Duitse koning Hendrik VII.
    (Bron: prof.dr.W.Jappe Alberts, De Middeleeuwse stad.)

    Opmerking: Jappe Alberts gaat hier nog uit van een Karolingische palts te Nijmegen, die er echter nooit geweest is. De naam Noviomagus voor Nijmegen is een onbewezen aanname, voor het eerste gebruikt in 1145. Zie bij Nijmegen.

    Een tekst uit de 12e-eeuwse kroniek van Kamerijk (Frankrijk) geeft een treffend beeld van de opkomst van het Merwede-gebied in het Nederlandse rivierengebied: "Er was een plaats, door bossen en moerassen onbewoonbaar, die door inwoners Mereweda wordt genoemd, namelijk waar de rivieren Maas en Wal, een tak van de Rijn, samenkomen. Daar woonde voorheen niemand anders dan jagers en vissers. Het gebied was bij de bisschoppen van Trier en Keulen en enige abten in gemeenschappelijk bezit als vis- en jachtgebied".

    LET OP: het gebied in midden-Nederland was dus niet in het bezit van de bisschop van Utrecht.

    Deze tekst is tot in detail door de opgravingen in Wijk bij Duurstede bevestigd; de massale er aangetroffen hoeveelheden dierbeenderen en visgraten tonen dit aan, terwijl er geen enkel bewijs te voorschijn is gekomen van handelsaktiviteiten, die toch een van de voornaamste kenmerken van het antieke Dorestadum waren. De tekst is in een ander opzicht nog belangrijker. Indien ter plaatse het grote Dorestadum had gelegen, blijkens zijn raakpunten in tal van historische bronnen in geheel commercieel West-Europa, zelfs tot ver in Italië bekend, waarom heeft de kroniekschrijver van Kamerijk, die toch zo juist geïnformeerd blijkt te zijn, die stad dan niet vermeld, of meegedeeld dat en hoe zij verloren was gegaan? Hij zegt integendeel, dat de streek in zijn tijd onbewoonbaar, voorheen wel bewoond geweest was, wat exact klopt met de resultaten van de opgraving.

    Het beeld dat de historische bronnen over Dorestadum geven, past in Nederland van geen kant. Dorestadum was een zeer oude stad. Zij wordt voor het eerst door de Geograaf van Ravenna genoemd, die tussen 638 en 678 een Geographia samenstelde, waarschijnlijk aan kaarten ontleend. Hij vertelt in woorden en zinnen wat hij aan de hand van de kaarten meende te moeten reconstrueren. Hij schrijft: "De Renus stroomt in de Oceaan onder Dorestade in het land van de Friezen".

    De opgravingen bij Wijk bij Duurstede blijven waardevol, ook als men het onjuiste etiket van Dorestadum eraf haalt. Zij kunnen zelfs, als men zich eenmaal bevrijd heeft van de oude mythen en de Dorestadum-kater over is, het begin worden van een boeiend programma van archeologisch onderzoek. Want Munna, Zuuthardeshage en de meer dan 25 andere nog nooit gelocaliseerde en geïdentificeerde plaatsen, die men bij Melis Stoke en in oorkonden en goederenlijsten vindt, schreeuwen gewoon om dit onderzoek, toegespitst op de ware topografie en toponymie van Nederland. Voor de historie èn de archeologie ligt nog een groot terrein braak, gedocumenteerd in de eerste eigen Hollandse en regionale teksten.

    De opgravingen te Wijk bij Duurstede tonen onmiskenbaar de bewoningsgeschiedenis van de Lage Landen (les Pays-Bas aan. Er zijn 3 perioden van bewoning te onderscheiden:
    1. In de omgeving van Wijk bij Duurstede is een eerste bewoning in de Romeinse tijd geweest, waar men foutief aanvankelijk de naam Batvodurum, nadien even onjuist de naam Levesano van de Peutingerkaart voor heeft gebruikt. Er is geen Romeins Castrum gevonden.
    2. Een tweede bewoning stamt uit de 9e eeuw, die duidelijk een nieuwe is, omdat zij van de eerste bewoning gescheiden is door 5 à 6 eeuwen met NIETS. Deze tweede bewoning was een nederzetting van jagers en vissers, precies zoals de kroniek van Kamerijk ons vertelt. Er is ook geen enkel verband aangetoond tussen het Romeins dat in de omgeving van Wijk bij Duurstede is gevonden en deze vroeg-Middeleeuwse nederzetting.
    3. De derde bewoning was er vanaf het eind van de 13e eeuw, weer gescheiden van de vorige bewoning door 4 eeuwen met NIETS. Deze derde bewoningsnederzetting droeg de naam Wic of Wijc(k). Het "bi Duerstede" is een 14e eeuwse toevoeging en had betrekking op het kasteel, niet op de stad. Het kasteel Duerstede lag ook buiten de stad, net als het Valkhof in Nijmegen buiten de stad lag.

    De transgressie en de bewoonbaarheid van het gebied rond Wijk bij Duurstede zijn door de opgravingen vrij nauwkeurig in de tijd te plaatsen. Dit duidt eveneens aan hoe radikaal de bewoning verbroken is geworden, de eerste maal in de 3e eeuw, de tweede keer in de 9e eeuw. Het tweede feit is veel belangrijker dan het eerste. Het toont namelijk aan, dat men er geheel verkeerd aan doet, de transgressies van Nederland niet als een historisch en geografisch vraagstuk te aanvaarden. Men kan niet accepteren, dat de transgressie in de eerste eeuwen ná de Romeinse periode een rol zouden kunnen hebben gespeeld, maar dat daarna, laten wij zeggen in de 6e of 7e eeuw, alles weer op zijn traditionele pootjes zou staan. De opgraving te Wijk bij Duurstede heeft integendeel helder aangetoond, dat de invloed van de transgressies op en hun bepaling van de menselijke bewoning tot ver in de 9e eeuw hebben doorgewerkt. Utrecht laat archeologisch hetzelfde beeld zien. Lees meer over Oud-Utrecht. Dit is trouwens geen uitzondering voor Wijk bij Duurstede of Utrecht, want er zijn nog altijd 25 à 30 Hollandse plaatsen zoek, waarvan niet meer dan de naam bekend is (zie Melis Stoke), alle uit de periode van de tweede bewoning van ons land.

    De historische, topografische en naamkundige waarheden moet men niet bij misverstane Romeinse teksten gaan zoeken; de eigen en autochtone bronnen komen het eerst in aanmerking. Zij zijn op een onvoorstelbare manier genegeerd, waarschijnlijk omdat zij het beeld van mythologisch Nederland bescheiden, maar desondanks pertinent tegenspreken. Het is zo simpel wat de eerste Nederlandse schrijver vertellen: eenvoudige Hollandse namen; kleine onbelangrijke feiten; de opkomst van wat moerassige eilandjes uit het water, die pas laat en langzaam een min of meer samenhangend landschap gingen vormen; een klein bisdom, dat nauwelijks een bestaan vond en zich daarom ook wereldlijk moest expanseren; het verschijnen van een eerste agrarisch graafschap, waarover de historici met nauwelijks verborgen verlegenheid spreken; het monastieke leven, de rijkdom van Westelijk Europa, slechts vertegenwoordigd in één armzalig kloostertje in ons land, dat pas later een abdij-allure kreeg. Dat was niet te pruimen in de Gouden Eeuw en de tijd van de post-humanisten, de ware schuldigen aan de opjutterij. Zij smeten de onnozele Hollandse schrijvers, bronnen en akten in een hoek, sleepten de klassieken erbij en schreven de roemruchte historie van de Bataven, al hadden zij die geleend van Frankrijk.
    Zo begon het, en zo werden bibliotheken vol geschreven met onwaarheden.

    En alle archeologische 'vondsten' dan?
    Het heeft geen enkele zin te wijzen op de "kisten vol Merovingische vondsten" uit Nederland. Die kisten zijn er inderdaad en behoeven allerminst ontkend te worden, daar het logisch is dat zij er zijn. Maar of die kisten vol zijn is de vraag. De transgressies hebben op- en neergangen gekend, verdeeld over ongeveer zes eeuwen. Het is altijd een habitus van de mens geweest om op elk stukje land te springen dat droog leek te blijven of met de primitieve middelen van toen, droog gehouden kon worden. Vooral in onze streken waar grond begeerlijk was en schaars. Het beeld van de Merovingische vondsten, zeer verspreid, zeer klein en zeer tijdelijk, vormt uiteraard geen enkel bewijs voor een bewoning van enige omvang; de wisselvalligheid en de voortdurende verandering van dat beeld vormt, als men er even goed over nadenkt, juist een bewijs van de voorgenomen en daarna weer opgegeven occupatiepogingen. Hoeveel van die vondsten of graven zijn maar toevallig ter plekke terecht gekomen, zodat zij niet eens een bewoning van enige jaren aantonen? Neem als voorbeeld die ene broche gevonden in Wijk bij Duurstede. "Eén broche maakt nog geen handelsplaats" (als variatie op het bekende spreekwoord van die zwaluw)!
    Bovendien komen de vondsten voor op plaatsen, waar men ze voor het gangbare beeld van historisch Nederland niet nodig heeft, en ontbreken zij totaal op de plaatsen, zoals Nijmegen, Utrecht, Dokkum en Wijk bij Duurstede, waar men ze aan de hand van de geldende opvattingen juist wèl had moeten vinden.
    Als bewijs voor de aanwezigheid van het grote volk van de Friezen schieten zij tekort. Volkomen terecht zijn zij door de archeologen dan ook nooit als zodanig gehanteerd. Grootspraak over "kisten vol" heeft geen zin, zolang daar geen wetenschappelijk gefundeerde conclusies uit zijn gehaald. Elke vakgeleerde zou zich de ogen uit het hoofd schamen, wanneer men zou praten of schrijven over kisten vol boeken, die men nooit gelezen heeft. Echter niet de Nederlandse historicus, die Tacitus' Germania nooit gelezen schijnt te hebben of wellicht in werkelijkheid ook nooit gelezen heeft.

    De eerste bewoners in ons land na de Romeinse occupatie.
    De geschiedenis van Nederland begint na de Romeinse tijd pas in de 10e eeuw.

    Laten we dit voor alle duidelijkheid de tweede fase noemen, waarbij we de prehistorie buiten beschouwing laten. De eerste fase had bestaan uit een korte periode van ca. 50 tot 250 na Chr., toen een klein deel van de Lage Landen (les Pays-Bas) door Romeinse militairen werd bewoond. Deze fase werd afgebroken door de transgressies, die de mensen verdreef en de restanten van hun huizen bedolf onder metersdikke overslaggronden. Als de zee tot Brugge reikt (+6 meter) kan men niet blijven volhouden dat laag Nederland droog bleef. Op bijgaand kaartje wordt deze onwaarheid beeldend aangetoond. (Klik hier voor het kaartje.) Tegen het midden van de 10e eeuw had de zee zich zover teruggetrokken dat weer menselijk leven op deze totaal nieuwe gronden mogelijk was.
    De duinen zijn pas in de loop van de 10e eeuw gevormd. Vóór de vorming van de duinen lagen grote delen van Nederland en Vlaanderen volledig open voor de zee en de dagelijkse vloed.
    Deze opvatting van Albert Delahaye wordt wel eens belachelijk gemaakt. Echter in Westerheem 1971 lezen we op p.155 "In de tijd van de eerste dijkaanleg, de 11e en 12e eeuw, was het bovendien zeer goed denkbaar, dat de tempelresten te Domburg nog niet onder de jonge duinen waren verdwenen. Deze duinen zijn immers, zoals uit de recente onderzoekingen wel is komen vast te staan, eerst in de 11e eeuw ontstaan en zijn daarna geleidelijk omvangrijker geworden".(Zie: S. Jelgersma en J. F. van Regteren Altena, Geological history of the coastal dunes in the Western Netherlands, Geologie en Mijnbouw 48, 1969, p. 335-342. S. Jelgersma e.a., 1970, Coastal Dunes in the Western Netherlands, Med. Geol. Sticht. N.S. 21).
    Zie afbeelding: de hoogtekaart van Nederland!
    Ook wordt wel eens gesteld dat de Bittenburg misschien niet ver in zee ligt, maar onder de duinen. Dat geeft aan dat de duinen dan pas na de Romeinse tijd gevormd zijn.

    Gelijktijdig met het terugtrekken van de zee komen het graafschap Holland en het bisdom Utrecht op, wat aantoont dat er meer kapers op de kust waren om de nieuwe gronden in te palmen. De namen, gegeven aan de nieuwe gebieden spreken voor zich en bevestigen dat er sprake is van nieuw land. Het was een HOL-land, een LEEG land (vergelijk het met "holle vaten die het hardst klinken") dat Holland haar naam gaf en de naam Utrek van Uit-rek, waar nieuwe gebieden ontstonden, bevestigen dat de zee zich terugtrok en er nieuw land vrij kwam. Een leeg land, een land zonder begroeing, een HOLland. De strijd om de nieuwe gronden heeft er onder andere toe geleid dat Holland de hele Middeleeuwen door een enigszins vreemde dualiteit heeft vertoond: een graafschap en een bisdom, waar de naijver, de conflicten, de intriges en oorlogen natuurlijk niet uit konden blijven. Beide instituten hadden geen sprankelende voorgeschiedenis. Het graafschap had helemaal geen voorgeschiedenis. Over de afkomst van de Hollandse graven is vrij algemeen aanvaard, dat de eerst bekende graaf Gerulf, van Vlaamse herkomst was, wat uitstekend past in de visie van Albert Delahaye. Ook hierin vinden we weer een bevestiging van de transgressies en de bezetting van de nieuwe gronden vanuit het zuiden.

    Het bisdom had evenmin een voorgeschiedenis. Van de veronderstelde geschiedenis van het bisdom Utrecht vóór de 10e eeuw is overtuigend aangetoond dat deze zich in Frans en Belgisch Vlaanderen heeft voorgedaan. Pas in de 12e eeuw kwam de abdij van Echternach opdraven met de zogenaamde voorgeschiedenis van het bisdom Utrecht, die ter plaatse niet eens bekend was. Die eerste graven en bisschop, in Utrecht was Balderik de eerste bisschop, stelden alles in het werk de drooggevallen en droog vallende gronden te ontginnen. De arbeidskrachten daarvoor, haalden zij uit het zuiden. Het woord gastarbeider was geboren, echter deze "gasten" gingen niet terug, maar bleven. Maar er was één groot verschil met de tegenwoordige immigranten: er waren geen oorspronkelijke bewoners die deze immigraties bemoeilijkten. Deze eerste bewoners vanuit het zuiden namen veel gebruiken, plaatsnamen en verhalen mee, die mede de verwarring over de geschiedenis van het eerste millennium hebben veroorzaakt. Het begrip "deplacements historiques" was geboren.

    Tegelijkertijd ontstaan de eerste Hollandse Kronieken. De eerste Nederlandse schrijvers, Melis Stoke, de Annalen van Egmond, Alpertus Mettensis en De Clec uten Laghen Landen, vermelden bij de beschrijving van de geschiedenis van de Lage Landen (les Pays-Bas) een aantal zaken niet. De tradities van Nijmegen, Utrecht, Wijk bij Duurstede en van de Bataven leest men bij hen niet. In de Annalen van Egmond komt de naam van St.Willibrord nergens voor, evenmin als de plaats Dorestad. Voor het oudste Hollandse klooster is het missen van deze traditie een vreemde zaak, tenzij het de waarheid was wat ze schreven. Melis Stoke rept met geen woord over de Noormannen en van de Bataven en Caninefaten heeft hij nog nooit gehoord. Ook het Almere noemt hij niet, terwijl hij een uitgebreide beschrijving geeft van het eerste graafschap Holland. De Clerc uten Laghen Landen (een anonieme schrijver uit de 14e eeuw) schrijft over Holland "dat het alleszins uit de armen van de zee en de Rijn gesalicht is". Deze schrijver had in de 14e eeuw dus reeds het juiste inzicht over het ontstaan van het alluviale Holland. Jacob van Oudenhoven stak in 1654 in zijn boek "Out Hollandt, nu Zuyt Hollandt" al de draak met "het ontbreken van elke schriftuur", geen enkel geschrift, over de geschiedenis van Holland. Hij concludeerde terecht dat het onjuist moest zijn wat sommigen zeiden, namelijk "dat de eerste Hollanders ongeletterd waren en niet konden schrijven". "Het geeft geen pas", schrijft hij met verontwaardiging, "zo een ongeletterdheid te veronderstellen bij een zo vief volk als de Hollanders, maar de geschriften ontbreken omdat het land niet bewoond was". Die oude Jacob had het perfect begrepen en het volslagen juist geformuleerd.

    Holland ontstaan uit het water van de zee en de rivieren.
    Bekijkt men de grondsoortenkaart van Nederland, dan vindt men in de gebieden waar de bodem bestaat uit zeeklei een bevestiging van de transgressies. Zeeland, Zuid- en Noord-Holland, grote delen van Brabant, Friesland, Groningen en zelfs delen van Gelderland zijn langdurig overstroomd geweest door de zee.
    In de namen van de rivieren vindt men juist weer een bewijs van de regressies, het ontstaan van nieuwe rivierarmen, die ook een nieuwe naam kregen.
    De Rijn blijft vanaf de Duitse grens langs Amhem Rijn heten, om bij Wijk bij Duurstede zijn naam in Lek te veranderen, en achter Rotterdam Nieuwe Maas, Scheur en Nieuwe Waterweg te worden genoemd. De Oude Rijn, ver van de Rijn gelegen zonder enige verbinding met deze rivier (het Merwede-kanaal is kunstmatig), zal wel een tak van de Rijn zijn geweest, die eens zelfstandig werd.
    De Waal houdt zijn naam tot bij Gorcum om zich voort te zetten als Boven Merwede. De Maas blijft gewoon Maas heten tot in de buurt van Geertruidenberg, een der eerste verlandingsgebieden nà de transgressies. Maar verder naar het westen heet dezelfde stroom: Amer, Hollandsch Diep, vuile Gat, Haringvliet en Rak van Scheelhoek. Het zijn bepaald geen klassieke of dichterliike namen, doch recht uit de volksmond gekomen typeringen. Het Hollandsch Diep verdeelt zich bij Willemstad. De zuidelijke arm ervan heet achtereenvolgens: Volkerak, Krammer, Hals, Grevelingen, Vlieger, Springersdiep en Kous. Al deze verschillende namen, die natuurlijk door de omwonenden en niet door een Minister van Waterstaat zijn gegeven, tonen aan dat dezelfde stroom bij een volgende verlanding (of bedijking) een nieuwe naam kreeg, ofwel om uit te drukken dat het een nieuw stuk beheerste rivier was, ofwel, wat meestal het geval is geweest, omdat het vroegere buitenwater al een naam had die werd gehandhaafd. Deze onderscheiden namen zijn daarom evenzoveel bewijzen van de voortschrijdende verlanding en evenzoveel bewijzen in het gelijk van Albert Delahaye.

    Overdiepse Polder is klaar voor Maaswater. Publicatiedatum: 16-12-2004.
    De Overdiepse Polder, ten noorden van Waspik, is het eerste gebied in Nederland waarvan de bewoners bereid zijn om hun land in geval van nood te offeren om ruimte te maken voor rivierwater. Zelf komen ze op terpen te wonen. "Net als in de Middeleeuwen" zoals opgemerkt werd. Een bewoner van die polder, antwoordde desgevraagd "dat de grond in deze polder bestaat uit zeeklei, terwijl je hier zo ver landinwaarts en tussen de rivieren juist rivierklei zou verwachten. Nee, deze polder bestaat uit echte stevige zeeklei."
    Deze bewoner van de Overdiepse polder bleek, net als veel historici, niet op de hoogte van de transgressies in het eerste Millenium. Had men dit wel geweten, dan zou deze vraag zuiver retorisch zijn geweest.
    Ook dit schijnbaar onbetekenend detail past weer als een puzzelstukje exact in de visie van Albert Delahaye.

    De opkomst van de steden in ons land.
    De opkomst van de steden in ons land geeft duidelijk aan, dat het ontstaan van de Lage Landen (les Pays-Bas in het tweede millennium plaats vond. Om het ontstaan van steden te bevorderen verleenden de graven na de 11e eeuw privileges aan nederzettingen. De eerste die dat recht gaven waren de eerste graven van Holland, Dirk (Diederik) I en Dirk (Diederik) II, nadat het graafschap Holland en het bisdom Utrecht in de 10e eeuw ontstaan waren. Vanaf het moment dat deze privileges in één keer in een totaalpakket werden aangeboden, spreken we van stadsrechten. Stadrechten maakten van een nederzetting een aantrekkelijke vestigingsplaats o.a. voor kooplieden. Men was ondermeer gerechtigd ter beveiliging van de nederzetting, een stadsmuur te bouwen. Zowel de archeologie als de geschreven bronnen geven aan dat er vóór de 11e eeuw van georganiseerde bewoning in ons land nauwelijks sprake is geweest. Ook de namen van die eerste steden verwijzen naar het nieuwe land dat veroverd werd op het water.

    Opvallend bij de stichting van nieuwe steden is dat deze vaak op de zuidoever van de rivieren liggen. Als voorbeelden mogen Nijmegen, Dordrecht, Amsterdam, Zaltbommel, Den Bosch, Geertruidenberg, Utrecht, Amersfoort e.d. dienen. Die ligging wijst op een stichting vanuit het zuiden, waar ook de eerste bewoners vandaan kwamen.
    Enkele voorbeelden (informatie o.a. afkomstig van de website van de genoemde gemeenten) van de oudste steden in Nederland:


    Lees het boek "De Ware Kijk Op" voor al deze en andere teksten en oordeel zelf!

    Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.