De historische geografie van de lage landen.
Terug naar de beginpagina.
Het Bronnenboek van Nijmegen weerlegt de Karolingische geschiedenis van Nederland.
Naar het overzicht in het kort.

Arjan den Braven.

Arjan den Braven is toch (soms) ook wel verstandig. Zo was hij samen met Frans Theuws tegen de herbouw van de Donjon op het Valkhof in Nijmegen (De Gelderlander, 24 mei 2014). Lees meer over de Donjon. Het moest van hen geen horeca aangelegenheid worden. Het is immers een plaats met een rijk archeologisch bodemarchief dat 'in situ' bewaard dient te blijven.
Die opstelling is begrijpelijk aangezien als er toch gegraven wordt, de kans bestaat dat er weer niets van een Palts van Karel de Grote wordt gevonden. Dan kun je beter het graven verbieden, zodat de onbewezen mythe mooi kan blijven bestaan. "Het zit er wel, maar mag niet opgegraven worden".


Het is zeer interessant en wetenswaardig wat Arjan den Braven publiceert en zeker als hij zelfs enkele traditionele opvattingen ondergraaft. Ik ben hem er zeer erkentelijk voor. Zie de voorbeelden hiernaast. Echter de vanzelfsprekende conclusies trekt hij niet. Hij blijft de traditionele opvattingen verdedigen, ook al spreekt hij die zelf tegen, wat dus onbegrijpelijk is.

Helaas beantwoord De Braven mijn emails niet. Het zou veel misverstand kunnen voorkomen. De vragen die ik hem stelde zou ik toch graag eens uitgelegd zien.



Plattegrond van Nijmegen zoals afgebeeld in het artikel over Karolingisch Nijmegen. Let speciaal op het gat tussen de Romeinse tijd en de 13de eeuw, dat opgevuld wordt met de vroeg-middeleeuwse begraafplaats. Lees daar hiernaast meer over.


Wat wel opvalt is dat die zogenaamde 'deskundigen' het allemaal zo goed weten. Maar blijkbaar lezen ze elkaars werken niet en, wat opvallender is, ze lezen ook niet terug wat ze ooit zelf geschreven hebben. Als je jezelf tegenspreekt blijft er van geloofwaardigheid toch weinig over.


Tip voor Arjan den Braven en andere twijfelaars: Bestel het boek "De Ware Kijk Op" , lees de daarin genoemde teksten en herschrijf je publicaties op grond van de zelf gelezen teksten. Zeg de onnavolgbare historische naschrijverij vaarwel.


Het ultiem bewijs voor de aanwezigheid van het Paleis van Karel de Grote vormt dit stukje muur.
Het bleek dat de Staufische apsis tegen een oudere, min of meer noord-zuid lopende muur was aangebouwd. De fundering van deze muur was over de gehele breedte van de apsis en zelfs nog iets daarbuiten bewaard gebleven. Hij was gemetseld in witte kalkmortel en bestond hoofdzakelijk uit middelgrote tot kleine, ruw bewerkte blokken tufsteen met daartussen stukken natuursteen en Romeins baksteen. Weve veronderstelde dat de funderingsmuur met witte mortel behoorde tot de Merovingische voorganger van de palts. Het slechts gedeeltelijk bewaard gebleven opgaande metselwerk en het haaks op de funderingsmuur aangetroffen muurwerk, die beide met restkes rode mortel waren gevoegd werden door hem wel in de Karolingische tijd geplaatst. Die rode mortel wordt nu gebruikt om dat Karolingisch Paleis aan te tonen dat er bijna 300 jaar gestaan zou hebben. Deze rode mortel die in Nijmegen soms Karolingisch wordt verklaard, maar in werkelijkheid Romeins is, bevestigt het enorme gat van Nijmegen in de continuïteit. Dat gat wordt met die rode mortel aangetoond tussen de derde (vierde?) en de twaalfde eeuw. Dat gat van Nijmegen zie je ook telkens terug in diverse publicaties.

Arjan den Braven is mede-auteur van hoofdstukken 7 en 8 in het Verhaal van Gelderland en van hoofdstuk 2 in Het Valkhof 2000 jaar. Blijkbaar heeft hij als (mede-)auteur van deze hoofdstukken veel kennis over Karolingisch Nijmegen. Maar of de redactie van beide boeken zijn verhaal kritisch heeft gecontroleerd, blijft een vraag. Er staan nogal veel tekorten, onvolkomenheden en zelfs fouten is en heel veel aangenomen opvattingen. Er is dus heel wat aan te merken op zijn geschrijf!
Daarnaast heeft Den Braven ook meerdere artikelen geschreven waarin hij steeds zijn standpunten blijft herhalen. Urbs Noviomagum. Een archeologische analyse van het urbanisatieproces van Nijmegen tussen ca. 725-1250 na Chr., Amsterdam 2009 (zijn masterscriptie) is zo'n artikel. Op Academia.edu heeft hij ook het artikel Karolingisch Nijmegen: de palts en zijn omgeving geplaatst. Dat artikel bespreken we hier verder naaronder.


Om de herbouw van de Donjon te verhinderen verspreidde Arjan den Braven een pamflet waarin opgeroepen werd de petitie te tekenen.
In dit pamflet staan de nodige onjuistheden, zoals meteen al in de kop. Het ging niet om de herbouw van het Paleis van Karel de Grote, maar om de herbouw van de Donjon van Frederik Barbarossa uit 1155.

Red het Paleis van Karel de Grote te Nijmegen!
Zeg NEE tegen de vernietiging van archeologische resten op het Valkhof ten gunste van commerciële ontwikkeling, schrijft Den Braven!
Klik op de afbeelding voor het artikel in De Gelderlander van 24 mei 2014..


Eeuwenlang werd de skyline van de stad Nijmegen (Nederland) gedomineerd door het kasteel Valkhof en zijn geweldige centrale toren (de zogenaamde Donjon). Oorspronkelijk gaat dit kasteel terug tot het koninklijk Paleis dat Karel de Grote hier in de 8e eeuw liet bouwen op de overblijfselen van een laat-Romeins fort. De burcht van Barbarossa gaat inderdaad terug op het Romeins, zoals ook op de gedenksteen is vermeld, maar beslist niet op het Paleis van Karel de Grote, dat immers in Noyon stond. Lees meer over die gedenksteen.

Helaas werd het Valkhofkasteel in de revolutie in de jaren 18796-1797 grotendeels gesloopt, als symbool van het oude regime en met het oog op de winst die men kon maken met de verkoop van kostbare materialen. De gemeenteraad stemde toen inderdaad in met de sloop en voor de winst die men kon krijgen door de verkoop van het materiaal. Het historisch besef is in Nijmegen altijd al lager geweest dan het geldelijk gewin. Dat zagen we ook al in 1247 met de verpanding van de burcht en stad.
Rond 1800 werd het Valkhof omgebouwd tot een openbaar park naar een ontwerp van de bekende Nederlandse landschapsarchitect J.D. Zocher. Twee middeleeuwse kapellen die aan de sloop ontsnapten, werden in het nieuwe park geïntegreerd. Die 'kapellen' waren de St.Nicolaaskapel die aanvankelijk 'Heidense Kapel' en later 'Karolingische Kapel' heette, maar tegenwoordig 'Ottoonse Kapel' heet. De andere zogenaamde 'kapel' was de apsis van de burcht, onjuist St.Maartenskapel genoemd. Meerdere historici menen dat het de resten waren van de centrale 'vergaderzaal', dus geen kapel.

Om voor de hand liggende redenen hebben veel inwoners van Nijmegen nostalgische gevoelens over het meer dan twee eeuwen geleden gesloopte Valkhofkasteel. Het was dus geen verrassing dat in een gemeentelijk referendum in 2006 een meerderheid vóór ‘wederopbouw’ van de centrale toren van het Valkhof stemde. De inwoners van Nijmegen houden wel van sprookjes, zoals Marike van Nimwegen en de Zwaanridder. Het blijkt ook uit alle NEP in Nijmegen. Een groot probleem is echter dat de gemeente niet wilde betalen voor de ‘herbouw’ van de Donjon en het project werd daarom ‘op de markt gezet’. De gemeente, ooit artikel 12 gemeente, is altijd zuinig geweest ten koste van het historisch besef, wat ook al bleek bij de verkoop van de burcht in 1796. Na tien jaar debatteren is de gemeente geneigd om goedkeuring te geven aan de plannen van particuliere ontwikkelaar ‘Stichting Donjon’. Onlangs presenteerden zij ‘een integrale beleving en gastvrijheid’ plan’ met een sterke focus op de mogelijkheden voor commerciële exploitatie van de nog te bouwen toren als sky lounge,
De beoogde huurder Haystack heeft zelfs al contracten getekend met Heineken en Sligro. Wat begon als een sympathiek initiatief, is uitgegroeid tot een slecht plan om ons erfgoed op grote schaal te commercialiseren. Hier zijn we het wel mee eens. Onheiliging van Cultureel Erfgoed door de commercie is helaas meer gemeengoed in Nederland. Denk hierbij aan het Archeon en de Unesco nominatie van de Limes als te behouden cultureel erfgoed.

Het Valkhof is een uniek erfgoed en belangrijke herinneringsplaats die voorgoed beschadigd zal raken als we de plannen voor het ‘herbouwen’ van de Donjon niet stopzetten.
Hoewel het Valkhof sinds 1991 een beschermde archeologische vindplaats is, heeft de RCE (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) formeel verklaard dat zij niet in strijd zullen zijn met de bouwplannen. In hun neoliberale visie zou de centrale overheid zich niet moeten bemoeien met wat zij beschouwen als een 'lokale' discussie. Die 'lokale' discussie heeft wel landbrede gevolgen. Immers de hele geschiedenis van Nederland in het Eerste Millennium is opgehangen aan het vermeende Paleis van Karel de Grote in Nijmegen.

Als gevolg hiervan dreigen belangrijke archeologische overblijfselen te worden vernietigd zonder garanties voor een goede opgraving waarvan de wetenschappelijke resultaten groter zijn dan de schade aan het monument. Men wil kost wat kost voorkomen dat er op het Valkhof gegraven wordt. Zolang er niet gegraven wordt kan men de oude opvattingen in stand blijven houden onder het motto 'het moet er zitten', maar ja, we mogen er niet meer graven! Maar alle opgravingen in het verre en recente verleden hebben van dat Paleis van Karel de Grote helemaal NIETS gevonden. Het is aan ons om een statement te maken naar de politici en beleidsmakers dat dit verkeerd is! Zeg NEE tegen de vernietiging van een van Europa’s belangrijkste archeologische vindplaatsen en teken de petitie ‘Stop de Donjon’: https://stopdedonjon.petities.nl. Dat het om een van Europa's belangrijkste archeologisch vindplaatsen zou gaan is 'Wishfull thinking'. Er is immers niets te zien dat ouder is dan de 12de eeuw, hier niet en in heel Nijmegen niet. Het Romeins dat er ooit zat, is al volledig in diverse musea terecht gekomen, ook in het buitenland) doordat het ondermeer verkocht werd door Johannes Smetius.

De toekomst van het verleden van Nijmegen ligt nu in jouw handen.


Het artikel 'Karolingisch Nijmegen: de palts en zijn omgeving'

In dit artikel wordt, volgens Den Braven, op basis van historische en archeologische bronnen een beeld geschetst van Nijmegen in de Karolingische tijd. Hierbij wordt niet alleen aandacht besteed aan de koningspalts zelf, maar ook aan de relatie tussen de palts en zijn directe en wijdere omgeving. Het is van wezenlijk belang of die relatie in dit artikel ook aangetoond wordt. In noot 1 lezen we: Dr. Erik Goosmann (Universiteit Utrecht) heeft een eerdere versie van deze tekst kritisch gelezen en van commentaar voorzien, waarvoor dank. De tekst overlapt qua onderwerp deels met mijn bijdrage in: J. Hendriks, A. den Braven, H. van Enckevort en J.Thijssen, ‘Een noordelijk steunpunt. Vroeg-middeleeuws Nijmegen vanuit archeologisch perspectief’, in: H. Peterse, D. Verhoeven e.a. (red.), Het Valkhof. 2000 jaar geschiedenis, Nijmegen 2014. In feite is de inhoud dan wel bekend. Goosman kennen we ook al van zijn publicatie over Redbad (zie daar) , waarin toch heel veel sprake is van duimzuigerij, fabels en mythen.

In dit artikel spreekt Den Braven zelf ook menigmaal zijn twijfel uit. Hij gebruikt in dit artikel van nog geen 20 pagina's, liefst 14x het woord 'mogelijk' en 15x 'waarschijnlijk'. Dan noemt het nog woorden als 'suggereert', 'misschien' en 'zou zijn geweest, zou kunnen worden geïnterpreteerd en zou kunnen gaan'. Daar spreekt toch al de nodige twijfel uit. Voor zijn bewijzen verwijst hij ruim 28x naar het Bronnenboek en andere publicaties van Leupen, die wat ons betreft heeft afgedaan als historisch deskundige. Lees alles over dat Bronnenboek, dat toch gekwalificeerd wordt als 'prutswerk', een Universiteit onwaardig. Met het Bronnenboek is ondubbelzinnig aangetoond dat alle teksten die men in de loop der eeuwen gebruikte om de geschiedenis van Nijmegen te bewijzen, over de Franse stad Noyon gaan. Noyon, de Karolingische stad waar Karel de Grote zich liet kronen tot Koning van de Franken en waar hij een nieuw Paleis liet bouwen!

Die verwijzingen naar Leupen in dit artikel van Den Braven zijn wel interessant, zoals de volgende letterlijke citaten uit dit artikel blijkt:
  • De oude parochiekerk van Nijmegen, die gelegen was op het castellum-terrein en waarvan Leupen een stichting in het eerste kwart van de zevende eeuw veronderstelt, zou daarom in oorsprong een koninklijke eigenkerk zijn geweest.
  • Leupen veronderstelt dat de Nijmeegse palts in deze periode is versterkt.
  • Leupen heeft aannemelijk gemaakt dat een dergelijke situatie ook voor Nijmegen kan hebben gegolden.
  • In figuur 9 is te zien dat beide plaatsen (Beek en Gendt) opvallend genoeg buiten de door Leupen gereconstrueerde fiscus Nijmegen vallen.
  • Nijmegen behoorde in de Staufische tijd samen met Aken tot de kroondomeinen met de hoogste opbrengsten. Was dit voor Nijmegen ook al het geval in de Karolingische tijd? De vele Rijksdagen die in deze periode in Nijmegen werden gehouden, doen vermoeden van wel. Toch gaat Leupen ervan uit dat het kroondomein rond 800 slechts een paar hoeven omvat. Hiervan mag men zich afvragen of de agrarische opbrengsten voldoende waren om een voedselvoorraad aan te leggen voor het geval de koning en zijn hofhouding op palts verbleven. Het is daarom niet uitgesloten dat de koning tijdens zijn bezoek aan Nijmegen ook leeftocht betrok uit aangrenzende gebieden, zoals de Over-Betuwe.

    Leupen veronderstelt, maakt aannemelijk en gaat ervan uit en reconstrueert (volgens Den Braven) om zijn opvattingen aan te tonen. Kun je dan afgaan op zijn deskundigheid als professor geschiedenis? Die ondeskundigheid blijkt overduidelijk uit zijn Bronnenboek van Nijmegen. Als je zulke blunders maakt, brandt je als historicus af tot in je schoenen. Lees meer over Leupen.

    Enkele opmerkingen over dit artikel:
  • Leupen publiceerde een volledig bij elkaar gefantaseerd artikel over de goederen Bechi en Auici van de residentie Noviomagus, die hij te Beek bij Nijmegen en te Ewijk of Ooy neerplantte. Auici heeft hij inmiddels laten vallen, omdat hij inzag dat hij niet met twee lokalisaties kon blijven schermen toen de juiste te voorschijn kwamen. Leupen baseert zijn volledig bij elkaar gefantaseerde opvattingen, onder andere op een 19-eeuwse kadasterkaart.
  • Maar nemen we de tekst erbij, dan blijkt het toch om iets anders te gaan. In het Bronnenboek (nr 39) wordt een tekst van Keizer Lodewijk de Vrome uit 826 genoemd. Hij schenkt aan Boso enig goed in het graafschap Vercelli bij Parma (It.) in ruil voor 8 mansi en een kapel in Bechi naast het domein van het rijk dat Niumaga heet. (Bron: Benassi, Codice diplomatico Parmense, I, p. 1. ) Leupen maakt van Bechi Beek bij Nijmegen en haalt een zaak uit Italie aan om een koninklijk domein in Nijmegen te bewijzen, waarvan nimmer een spoor gevonden is. Het ligt niet voor de hand, dat goederen geruild worden tussen Parma en Beek. Niumaga betekent hier zonder de minste twijfel Novellare ten oosten van Parma. De moderne naam, samengesteld uit Nova en villa is een vol synoniem van Noviomagus. Het gaat hier dus allerminst over Nijmegen en nog minder over Beek.
  • in een tekst uit 950 van koning Otto I wordt de kerk van Koblenz begiftigd met goederen in de villae Bechi en Auici, in de pagus Ganapa gelegen. Van dat Ganapa maakt men in Nederland (o.a.D.P.Blok) terloops maar Gendt, immers de eerste letter is toch hetzelfde? Hoeveel bewijs je wil je hebben?

    Dat is het probleem met de bewijsvoering in Nederland: er wordt van alles bij elkaar gefantaseerd en als het niet wordt tegengesproken, zal het wel waar zijn. Als een professor het zegt, zal het wel zo zijn. Die heeft er toch voor gestudeerd? En bij de onafhankelijke lezer wordt het vervolgens voor kennisgeving aangenomen. Men heeft immers te weinig kennis van zaken, om de professor tegen te spreken.
    Het wordt ook door andere daartoe opgeleide historici niet tegengesproken, omdat echte deskundigheid ontbreekt.


    De teksten.
    Over de historische bronnen, dus de teksten, kunnen we feitelijk met een verwijzing naar het Bronnenboek van Nijmegen volstaan. Er is geen enkele tekst uit het eerste millennium in het Bronnenboek die met zekerheid op Nijmegen betrekking heeft. Hierboven hebben we al het voorbeeld gegeven van Noviomagus in Italië, dat Novellare was en niet Nijmegen. Daarnaast voert Leupen Harduinus bisschop van Noyon op als bisschop van Nijmegen. Dat is geen vergissing zoals hij zelf schreef, maar een gigantische blunder. En Arjan de Braven volgt dan braaf Leupen in zijn verwijzingen. Hoe bestaat het?

    Zo noemt Den Braven in dit artikel ook de Vikingplunderingen in het Friese gebied en de Betuwe in 851, 857 en 859, met verwijzingen naar Leupen en anderen (o.a.P.A.Henderikx). Wat weten we over die aanvallen van de Noormannen, om de juiste naam te gebruiken? De teksten over die jaren wijzen duidelijk richting Frankrijk. Dat wist Leupen ook, want al deze jaartallen en plunderingen ontbreken in het Bronnenboek. Als Arjan nu even de teksten had gelezen en niet wat Leupen daarover schrijft, had hij het ook geweten. Lees meer over de Noormannen, waar Annemarieke Willemsen vreedzame handelaren van maakt, omdat van plunderingen geen spoor is gevonden.

  • Over het jaar 851 en de plunderingen van de Noormannen bestaan meerdere teksten, zoals in de Annales Bertiniani, de Prudentii Trecensis Annales en Balduini Ninovensis Chronicon. Allemaal Franse bronnen!. Die kroniekschrijvers schreven over hun eigen land. In de Nederlandse opvattingen zou het betekend hebben dat ze niet over hun eigen hen bekende land geschreven zouden hebben, maar alleen over het verre, onbekende en onbewoonde Nederland. Dat is toch onlogisch en onacceptabel?
    In 851 hadden de Noormannen Bordeaux bezet en deden vandaar invallen op de Seine. Zij vielen de plaats Augustodunum aan, die volgens sommige franse historici Andelys was, volgens anderen Vieux bij Caen, in elk geval niets in Nederland. Na de winter doorgebracht te hebben in Normandië, trokken zij naar het gebied van de Loire en vielen Nantes aan. Vandaar gingen zij naar Tours, Angers, Le Mans en weer naar Tours. Dan naar Orléans, Flemi, Chably en Auxerre. Na onderhandelingen met de Franken verlieten zij de Loiremond en trokken naar het gebied van de Seine. In 852 plunderden de Noormannen de omstreken van de Schelde en tenslotte de Seine. Ook op deze tochten, waarvan de bezochte plaatsen o.a. Rouen, Bavay en Gent waren, die althans door de kroniekschrijvers zijn vermeld, hebben de Noormannen geen excursie naar Nijmegen gehouden.
  • Als we dit verhaal vervolgen in het jaar 853, dat ook in het Bronnenboek ontbreekt, dan is de opsomming van de plaatsen en streken die door de Noormannen aangevallen zijn: de Seine, Reims, 0rleans, Parijs, Nantes, Angers, Poitiers, Tours, de Loire, Ausillac, Neustrië, Bavay, die door de kroniekschrijver "de voortreffelijkste steden van Gallië" worden genoemd (Bron: Appendix, Histoire de France, XI).
  • In 857 en 859 verhaalt Prudentius op het jaar 857, dat de Noormannen de havenstad Dorestad aanvielen en het gehele eiland der Bataven plunderden. En op het jaar 859 geeft hij een gelijkluidend bericht. De definitieve bewijzen voor de ligging van deze stad en dit landschap in Frankrijk blijkt uit het volgende jaartal, dat bij Leupen in het Bronnenboek ontbreekt. Wanneer alle teksten uit deze periode tussen 851 en 870 gelezen worden, dan wordt bewezen, dat het Noviomagus hier steeds genoemd en door de Noormannen bezocht, Noyon was en ook alweer niet Nijmegen Dat weet Leupen ook, immers deze jaartallen en deze teksten ontbreken in het Bronnenboek..
  • In 860 is een zeer nauwkeurig gegeven bekend. Op 28 april nam een troep Noormannen Noviomagus in en vernielde daar het klooster van St.-Eloi. Dit is een der berichten over de Noormannen, die niet naar Nijmegen werd getrokken, omdat daar geen klooster van St.Eloy heeft bestaan. Die onmogelijkheid was wel al te duidelijk. Dit Noviomagus is zonder de minste twijfel Noyon. De andere berichten hebben dus evenmin op Nijmegen betrekking gehad. Het Frisia dat in deze teksten genoemd wordt was overduidelijk Vlaanderen en niet Friesland, dat immers niet aan de Schelde ligt.
    Het feit dat deze jaartallen en gebeurtenissen in het Bronnenboek ontbreken toont aan dat het niet over Nijmegen gaat.

    Middeleeuwse schenkingen van goederen.
  • Veel schenkingen van goederen en landerijen, kerken en zelfs dorpen worden met raadselachtige teksten omgeven. Hier is opvallend vaak sprake van de deplacements historiques. Zo worden leengoederen van Rorik in Gendt in 860 aan de abdij van Lorsch geschonken. Helaas wordt dit geconfisqueerde landgoed in de schenkingsoorkonden aan Lorsch niet nader omschreven. Het is opvallend, schrijft Den Braven, dat buiten de schenking uit 860 geen koningsgoed in Gendt bekend is. En dat niet alleen. Van de ruim 130 plaatsen die Lorsch in de Batua bezeten heeft, wordt in de Betuwe niets teruggevonden, ook Gannida niet waar de kerk het patronaat van St.Nazarius had, dat niet Gendt was, maar Genech in Frans-Vlaanderen. Het patronaal van St.Nazarius, een typisch Franse heilige, toont dat al aan. Gannita of Gannetias (in oorkonden van Lorsch genoemd in 772, 793, 814, 860, 863, 864, 1024, 1046, ca. 1050) neemt in de goederen van Lorsch een belangrijke plaats in, daar het een centrum geweest is voor het beheer van de kerken en goederen in de streek. Het toepassen van de naam Gannita op Gendt in de Nederlandse Betuwe is de zoveelste slag met de pet, daar Gendt in 772 niet heeft bestaan, en noch uit de plaatselijke geschiedenis noch uit die van Gelderland iets blijkt van een regionale funktie van Gendt. Er zijn van Gendt geen oorkonden bekend, of de plaats waar die geschreven werden. Lees meer over Lorsch.

  • De omvang van het kroondomein Nijmegen laat zich voor de Karolingische tijd slechts bij benadering reconstrueren, maar zal dus (grote delen van) het latere Rijk van Nijmegen en wellicht ook delen van de Over-Betuwe hebben omvat, schrijft Den Braven. Die slechts bij benaderinge reconstructie is dus fabellogie op grond van een aantal aangenomen opvattingen, zoals de aanwezigheid van een Paleis van Karel de Grote in Nijmegen.

  • Ten aanzien van het hier uitvoerig genoemde Ketelwoud doen zich enkele opmerkelijke zaken voor. Arjan den Braven heeft zich hier blijkbaar laten inspireren door Leupen. Leupen plaatst dat Ketelwoud ergens ten zuiden van Nijmegen, uiteraard zonder precieze plaatsbepaling. Historisch is niets bekend van een Ketelwoud in de buurt van Venlo of in de Peel. De grond is daar totaal ongeschikt voor een woud; er kunnen hoogstens wat dennen groeien, en dan niet eens de edele soorten. Het meest afdoende voor de locatie van het Ketelwoud, maar dat weet Leupen op het punt van de historische geografie niet, is dat het Ketelwoud een onderdeel was van het Kolenwoud of ’’Silva Carbonaria”, dat zich vroeger onafgebroken van Luxemburg tot ver in het noorden van Frankrijk uitstrekte. Het is het belangrijkste obstakel geweest voor de opmars van de Romeinen vanuit het zuiden. Caesar schrijft al in 50 vóór Chr. over zijn vergeefse pogingen om er op verschillende plaatsen in door te dringen. Niet de Rijn en niet de Germanen, doch dit woud heeft de Romeinen ongeveer een eeuw in het noorden van Frankrijk de pas afgesneden. Het Kolenwoud blijft eeuwen in de bronnen voorkomen; in 1795 heeft het zelfs de naam gegeven aan het Franse departement ”Des Forets” - der Wouden. Keizer Otto reisde van Aken door het Kolenwoud, in dit geval het Ardennerwoud, recht naar Noviomagus. Leupen moet zich toch eens laten voorlichten door Staatsbosbeheer. Daar kan hij het nog ver brengen met zijn kunst om in een pennestreek een beroemd woud op zandgronden aan te leggen, zoals hij ook Nijmegen een wonderbaarlijke bisschopszetel bezorgde.

    Een aan de palts gerelateerde vicus?
    Als er in Nijmegen vanaf 777 een Paleis van Karel de Grote heeft gestaan, wat de traditionele opvatting is, zullen er ook veel ambachtslieden, bedienden en een omvangrijke militaire infrastructuur zijn geweest. Zijn die aangetoond? Daarover lezen we het volgende:
  • De aanwezigheid van een belangrijke koninklijke palts in Nijmegen zal vooral gevolgen hebben gehad voor de directe omgeving. De ambachtslieden die betrokken waren bij de bouw en inrichting van de palts hadden hun werkplaatsen waarschijnlijk in de directe nabijheid daarvan. Het terrein direct ten zuiden van het castellum, ter hoogte van het huidige Kelfkensbos, komt hiervoor het meest in aanmerking. Komt het meest in aanmerking vormt geen bewijs.
  • Bij de voorlopige analyse van de opgravingen op het Kelfkensbos zijn diverse hutkommen, afvallagen en kuilen uit de negende tot en met de twaalfde eeuw herkend. De vele hutkommen op het Kelfkensbos suggereren dat hier een aan de palts gerelateerde ambachtswijk (vicus) gelegen heeft. Twee hutkommen uit vermoedelijk de laat-Karolingische en/of Ottoonse tijd bevatten in ieder geval aanwijzingen voor textielproductie (wol) in de vorm van benen werktuigen en een spinsteen van schalie. Een voorlopige analyse vormt ook al geen bewijs en uit de negenden tot twaalfde eeuw bewijst niets over de achtste eeuw.
  • Vanaf de Karolingische tijd is de Benedenstad van Nijmegen onafgebroken bewoond geweest. Met name aan de Waalkade zijn veel nederzettingsresten gevonden uit de Karolingische en de Ottoonse/Salische tijd.Vanaf de Karolingische tijd, dat is na de 10de eeuw, vormt ook geen enkel bewijs voor de achtste eeuw.
  • De relatie tussen deze (aanvankelijk sterk rurale) nederzettingskern en de palts is voor de Karolingische tijd echter nog onduidelijk. Het komt er dus op neer dat die relatie niet aantoonbaar is, dus nooit bestaan heeft.

    De vroeg-middeleeuwse begraafplaats.

    Over de begraafplaatsen schrijft Den Braven onder meer het volgende:
  • De graven die Weve in 1910 heeft gevonden, maken waarschijnlijk deel uit van een groter grafveld uit de laat-Merovingische en vroeg-Karolingische tijd. In 1943 is door De Waele even ten zuidoosten van de St.-Maartenskapel eveneens een vroegmiddeleeuws inhumatiegraf gevonden. Ook bij onderzoek door Brunsting (1946) is menselijk skeletmateriaal gevonden ten zuidoosten van de St.-Maartenskapel. Wellicht gaat het hier om een kerkhof, aangenomen dat er inderdaad al vanaf de zevende eeuw een kerk op het Valkhof heeft gestaan. Uit het 'waarschijnlijk', 'welllicht' en aangenomen blijkt wel dat er weinig zekerheid bestaat.
  • De exacte locatie van deze oude parochiekerk is onbekend, maar moet gezocht worden in het zuidoostelijke deel van het laat-Romeinse castellum-terrein in de nabijheid van de laatmiddeleeuwse St.-Gertrudiskapel. Ook hier weer is het onbekend en uit 'moet gezocht worden' blijkt dat die kerk nog steeds niet gevonden is. Waarover gaat het dan?
  • Het is niet uitgesloten dat de paltskerk – evenals die van Aken – al in de Karolingische tijd fungeerde als parochiekerk. Mogelijk begroeven de bewoners van Nijmegen en omgeving al vanaf de Karolingische tijd hier hun doden. Van de skeletten die op het oude kerkhof zijn gevonden, zijn drie 14C-dateringen bekend. Het oudste graf stamt waarschijnlijk uit de Karolingische tijd. In noot 42 wordt die 14C datering toegelicht: Datering: 694-888 na Chr. (kansbereik 95%), na kalibratie van 1217 ± 30 Bp (suerc-50784), met een kans van ca. 77% op een datering tussen 763 en 888 na Chr. Een kans van 77% op een datering tussen 763 en 888? Dus 23% kans op een latere datering? Wat bewijs je met een percentage van 77% over 1¼ eeuw?
  • Toch moeten we de impact van de palts ook weer niet overdrijven. De middeleeuwse ontginningen in de regio Nijmegen blijken op basis van archeologisch onderzoek vaak al uit de Merovingische tijd te dateren. Met uitzondering van het Ketelwoud was de regio Nijmegen vooral in de tweede helft van de Merovingische tijd dan ook dicht bewoond, getuige de vele nederzettingsterreinen en grafvelden uit deze periode, vooral in de Over-Betuwe en het westelijke deel van het Rijk van Nijmegen. Aangezien veel (oude) opgravingen met vroegmiddeleeuwse resten voor de regio Nijmegen nog niet zijn uitgewerkt, is het laatste woord hierover zeker nog niet gezegd. Het is heel interessant en veelzeggend wat Den Braven hier schrijft. Veel is nog niet uitgewerkt: dus hoe kun je dan al conclusies trekken? En de invloed van een palts moeten we niet overdrijven, ofwel die is ook niet aan te tonen. En wat in de regio gevonden is bewijst niets ten gunste van Nijmegen. Blijkbaar bestond de stad Nijmegen niet in de Karolingische periode?
    Uit het hele verhaal blijkt dat die palts niet aantoonbaar is en dus in Nijmegen niet bestaan heeft.


    In dit artikel worden tenslotte nog enkele zaken vermeldt uit de 12de en latere eeuwen, maar daar bewijs je niets mee van het bestaan van een Paleis van Karel de Grote uit 777 in Nijmegen. De enig juiste conclusie is dan ook dat ook met dit artikel geen enkel bewijs wordt geleverd over het bestaan van een Karolingische palts van Karel de Grote in Nijmegen en een relatie met de omgeving. Ook hier is dit weer
    het Einde van dit verhaal.

    Het komt er gewoon op neer dat Arjan den Braven oude achterhaalde opvattingen weer herhaald en die dus maar weer eens blijft rondpompen: naschrijverij ten top.

    Tip voor Arjan de Braven en andere twijfelaars: Bestel het boek "De Ware Kijk Op" , lees de daarin genoemde teksten en herschrijf je publicaties!

  • Terug naar de beginpagina.
    Het Bronnenboek van Nijmegen weerlegt de Karolingische geschiedenis van Nederland.
    Naar het overzicht in het kort.