Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |
| |||||
![]() Citaten van Historici ![]() wetenschap is twijfel ![]() ongelooflijk ![]() onnozelheid ![]() Heiligenlevens ![]() Kletspraat |
![]() Pieter Arij Henderikx (Goes 1940) is een mediëvist die een uitvoerige studie heeft gemaakt van het Nederlandse landschap en bewoning in het eerste millennium. Hoewel hij een veel geciteerde auteur is blijken nog steeds heel wat historici en archeologen niet op de hoogte van wat hij precies geschreven heeft. Henderikx blijkt zijn opvattingen vooral gebaseerd te hebben op schrijvers uit het (soms verre) verleden: A.W.Byvanck die hij 20 keer noemt als bron, D.P.Blok en A.C.F.Koch noemt hij 60 keer, D.P.Blok nog eens 119 keer M.Gysseling liefst 121 keer en H.Camps noemt hij 19 keer als bron. Daarnaast noemt hij Willems 26 keer, Verhulst 12 keer, Rentenaar 21 keer, C.Dekker 40 keer en W.A.van Es 14 keer. Hij volgt hun opvattingen letterlijk: dat is ruim 450 keer naschrijverij dus. Caesar, Plinius en Tacitus schrijven over Nederland, meent Henderikx. Het is de grondfout van de traditionele opvattingen. Lees meer over Julius Caesar, Plinius en Tacitus. Als die grondfout eenmaal gecorrigeerd is, moet men opnieuw beginnen met het vaststellen van de ware geschiedenis.
Het is verbijsterend...... Van 7 paalgaten maakt men een kerkje, terwijl het net zo goed een 'spieker' met een afdakje geweest kan zijn. |
![]() ① Henderikx blijkt ook slechts anderen te citeren zoals Blok&Koch, Gysseling, Camps en Byvanck en vele anderen: er is ruim 450 keer sprake van 'naschrijverij'. Zie voor de details de linker kolom. ② Van de 201 plaatsen waarvan Henderikx een locatie geeft, noteert hij bij 58 «onbekend» en plaats hij ook nog 83 vraagtekens bij zijn interpretaties. ③ Henderikx noemt bij 116 plaatsen het jaartal 860 als eerste vermelding. Daarnaast noemt hij 19 plaatsen die al in de 7de en 8ste eeuw zouden hebben bestaan (t.w.: 640, 678, 716 -2-, 719, 722 -2-, 723 -2-, 727, 731, 742, 772 -2-, 776 -2-, 777-2-, 789) en nog eens 115 plaatsen die vóór het jaar 860 in de geschreven bronnen worden vermeld. Dit zou betekenen bij toepassing van al die plaatsen op Nederland (wat de traditie doet) dat in het jaar 860 in Nederland al 250 plaatsen met een (Romaanse) naam zouden hebben bestaan! Bij het jaartal 777 doet zich iets opmerkelijks voor. Henderikx noemt slechts bij 2 plaatsen (Wijk bij Duurstede en Dorestad: dat was toch dezelfde plaats?) het jaartal 777, terwijl in de bedoelde oorkonde van Karel de Grote liefst 14 plaatsen en rivieren worden genoemd. Waarom worden die verzwegen? Bijlage V wordt van 176 plaatsen archeologische vondsten vermeldt tussen ca.270 en de tiende eeuw. Zie hieronder. De kaart hierboven rechts geeft het betreffende gebied aan waar Henderikx over schrijft. Klik op de kaart voor een vergroting. De plaatsen die Henderikx bespreekt zijn te vaak beschreven vanuit de aangenomen, maar nooit bewezen opvattingen. Dat is de traditionalistische methode ten voeten uit: om een bewering te staven wordt een beroep gedaan op -/- verwezen naar -/- een gelijkgestemde, of naar een moeilijk toegankelijk bron van een andere schrijver, die dan niet letterlijk wordt aangehaald, maar wel hetzelfde zou beweren. Maar bestaan er archeologisch bewijzen voor alles wat Henderikx beweert? Daarvoor verwijzen we naar Bijlage V verder naar onderen. Henderikx spreekt toch regelmatig zijn twijfel uit (hij weet niet alles zeker, schrijft 58 keer «onbekend» en plaatst 83 keer ???). Die vraagtekens worden door andere historici, zoals C.Dekker, ook niet verder onderzocht, maar klakkeloos overgenomen, inclusief het «onbekend» en de ???. De uitvoerige verwijzingen in de vele noten (liefst 216) en de zeer uitgebreide literatuurlijst van ruim 265 titels, geven wel een inkijkje hoe standpunten en bewijzen tot stand kwamen en nog steeds bliven bestaan. Een naschrijver doet ook geen moeite om eens antwoorden te vinden op al die vraagtekens of al het «onbekende» eens op te lossen. Als voorbeeld van een «onbekende» plaats kunnen we plaats nr.144 uit bijlage II noemen: Suuithardeshaga. Daarover schrijft Henderikx (onderstreping door mij): Is de veronderstelling van KOCH, OHZ I, 21 en 28 kopnoten juist dat Suuithardeshaga bij de zuidgrens van Kennemerland moet worden gezocht, iets waarvoor de inhoud van de twee oorkonden in combinatie inderdaad sterk pleit, dan ligt Suuithardeshaga op de grens van het door ons bestudeerde gebied. Wel is het de vraag of Suuithardeshaga een nederzetting is geweest. en als zodanig in dit overzicht thuis hoort. De betekenis van de naam Swithardeshaga, volgens GYSSELING «ligging onbekend» in Holland, is volgens zijn toponymisch woordenboek het 'bosje van Swithard' (Gysseling noemt het bosje van Swinpahard. Juist citeren blijkt moeilijk!), maakt het mogelijk dat de naam ook rond 900 nog een bos aanduidt. Met het feit dat Suuithardeshaga beide keren dat het voorkomt fungeert als grensaanduiding van waarschijnlijk uitgestrekte gebieden, valt dit goed te rijmen. Suuithardeshaga (of Zuithardeshage) is een plaatsnaam die bij Melis Stoke voorkomt en in Nederland nooit gevonden is. Was dit de naam van het oude Wijk bij Duurstede en niet Dorestad? Bij zowel D.P.Blok als bij M.Gysseling wordt deze plaats, met nog een 35-tal andere Hollandse plaatsnamen, nergens genoemd. Die opmerking of Suuithardeshaga de naam was van Dorestad, is erg interessant. Henderikx twijfelt hiermee dat Dorestad dan niet de opgegraven nederzetting was in Wijk bij Duurstede! Het is ook interessant als Henderikx Blok als bron (en getuige) noemt, maar het vervolgens niet met Blok eens is, zoals bij Attingahem, waarbij twijfel bestaat tussen Nederhorst den Berg (Blok?), Breukelen (Dekker?) of Loenen (Blok?) of Zwesen (Henderikx?). Henderikx stelt zelf ook nog dat Zwesen mogelijk een oudere naam is voor Zuilen. Keus genoeg dus ofwel geen enkele zekerheid! Maar kun je zomaar naschrijven wat D.P.Blok beweerde? Als je zijn redenatie volgt, bijvoorbeeld om van Medemolaca Medemblik te maken, heeft hij liefst 79 aangenomen opvattingen nodig om zijn betoog te 'bewijzen'. In dit boek geeft Henderikx in Bijlage II (p.81-114), Bijlage III (p.115-124) en Bijlage IV (p.125-138) een nuttig overzicht van de geschreven bronnen tussen ca.600 en 1000. Bijlage III handelt over de goederenlijst van de kerk van Utrecht. Maar zijn die opvattingen van Henderikx en van degene naar wie hij verwijst (Blok, Gysseling, Camps, Van Es) wel juist? Er zijn schriftelijke bronnen over de kerk van Utrecht vanaf de 7de eeuw, terwijl in Bijlage V niets vermeld wordt over Utrecht in die periode. Lees meer over de goederenlijst uit 870. Bijlage V (p.139-148) handelt over de Archeologisch gegevens, ofwel wat is nou allemaal precies gevonden? In dit boek bespreekt Henderikx 201 plaatsen. Daarbij zet hij bij 58 plaatsen «onbekend» en plaats hij bij 83 plaatsen een vraagteken. Dan blijven er 60 over. Wat bewijs je met 33% van de genoemde plaatsen? Over hoeveel zekerheid gaat het dan? Veel van de genoemde etymologieën zijn gebaseerd op een klankovereenkomt van een oude met een nieuwe naam, zoals bijvoorbeeld Risuuic (uu=w) en Rijswijk. Er wordt geen uitleg gegeven of die toepassing wel juist is en waarop deze dan wel is gebaseerd. Met de deplacements historiques blijkt Henderikx niet bekend te zijn. Risuuic(h) wordt ook genoemd in een oorkonde van de abdij van Lorsch (uit 1050) en is Richebourg op 5 km noord-oost van Béthune, wat etymologisch hetzelfde is als [uitspraak] Ris-/Riche- en -bourg=wijk. Een andere veel bediscussieerde plaats is Vreeswijk dat het Frisionouuic uit 870 zou zijn. Het is echter Frissinghe op 7 km ten noord-oosten van Desvres. Het Frisionouuic kan Vreeswijk in Utrecht niet geweest zijn, dat immers volgens de oorkonde uit 870 in West-Francië lag en daar hoorde Utrecht of Nederland niet bij. Zowel Blok als Gysseling noemen bij hun attestaties de goederenlijst uit 870 niet. Vreeswijk is overigens de enige plaats in de traditionele opvattingen die naar de woonplaats van de Friezen zou verwijzen, maar ligt niet in Friesland. Het is een heel interessant en leerzaam boek, zeker als je het vergelijkt met de boeken van D.P.Blok en M.Gysseling. Dan blijkt het met 'naschrijverij' soms toch wel mee te vallen, immers ze zijn het niet altijd met elkaar eens. De grondfout die ook Henderikx maakt, is dat hij ervan uitgaat dat die geschreven bronnen steeds over Nederland gaan, wat dan wel de traditionele opvatting is, maar voornamelijk bestaat uit hypothesen. En dan kun je veel plaatsen inderdaad niet vinden in Nederland (58 «onbekend» en 83 vraagtekens). Vergeten wordt ook door genoemde toponymisten dat er een fenomeen als deplacements historiques bestaat, waarbij nieuwe bewoners hun plaatsnamen uit het land van herkomst meenamen en op de nieuwe plaats hergebruikten, zoals over de hele wereld bekend is. In dit geval ontstaan de vele doublures tussen Nederland en (vooral) Frans-Vlaanderen, immers de immigranten kwamen voornamelijk dáár vandaan.
De visie van Albert Delahaye.
|
Rob Rentenaar recensie.
Onderstreping van mij. Voor sommige mensen kan de aanloop tot hun doel niet lang genoeg zijn. In brede kringen is bekend dat P.A.Henderikx al een aantal jaren bezig is met een onderzoek naar de geschiedenis van de ontginning van de Alblasserwaard. Weliswaar is het 'grote boek' daarover nog niet verschenen, maar via een reeks van publicaties heeft Henderikx zich al wel tot een van de belangrijkste deskundigen op het gebied van de Hollandse ontginningsgeschiedenis ontwikkeld. Met de publicatie van De beneden-delta van Rijn en Maas heeft hij deze reputatie nog eens extra bevestigd. Het boek biedt een grondig en helder overzicht van de nederzettingsgeografische ontwikkelingen van het gebied tussen het IJ en de Oude Maas vanaf het einde van de Romeinse tijd tot omstreeks het jaar 1000. Een onderzoek als dit kan niet op geschreven berichten alleen gebaseerd worden. Daarvoor is onder andere de hulp van de archeologie en de naamkunde nodig. Het tweede hoofdstuk vormt de spil van het boek. Hierin behandelt de auteur de vraag welke nederzettingen er in het beneden-deltagebied in de door hem onderzochte periode van voor het jaar 1000 de eerste plaats in. De andere disciplines waarop zijn betoog steunt, zijn de toponymie en de archeologie. Over het algemeen vullen de gegevens van deze wetenschappen elkaar aan, soms spreken zij elkaar ook tegen. In het laatste geval beperkt de auteur zich meestal tot een constatering van de discrepantie en dat is ook verreweg het verstandigst. Het heeft weinig zin te trachten de onderlinge prioriteit van de onderzoeksresultaten van deze disciplines vast te stellen. Het gaat immers om twee principieel verschillende wetenschappen. De archeologie is gebaseerd op de bestudering van de realia, die onze voorouders ons nagelaten hebben, de toponymie op de taal, die zij gesproken hebben. Dat de historici profijt van hun gegevens kunnen hebben is een geluk, maar niet meer dan dat. Wat het gebruik van toponiemen (en niet toponymen!) als historische bron betreft, viel het mij op dat de schrijver soms wat al te gretig te werk gegaan is. In zijn boek houdt hij zich alleen met nederzettingsnamen bezig. Het is echter een bekend feit in de naamkunde, dat de oorsprong van nederzettingsnamen verschillend kan zijn. Sommige zijn het resultaat van een primaire naamgeving, andere zijn secundair uit oorspronkelijke natuurnamen ontstaan. De chronologische datering van het tweede type is vaak heel moeilijk, zo niet onmogelijk. Dergelijke semantisch-secundaire nederzettingsnamen zijn dan ook dikwijls onbruikbaar voor de beantwoording van historisch-geografische dateringsvragen. | ![]() |
De schrijver ontleent verder nogal wat argumenten aan de vermeende hoge ouderdom van het type nederzettingsnaam gevormd door een natuurnaam in de derde naamval meervoud. Volgens de literatuur die hij gebruikt heeft, moeten namen van dit type veel ouder zijn dan het jaar 700. Onderzoek in de landen rond het zuidelijk deel van de Noordzee heeft echter aangetoond, dat deze manier van naamvorming nog minstens tot in de negende of tiende eeuw, zo niet langer, produktief geweest moet zijn. Dit betekent dat de schrijver naamkundig gezien misschien enkele al te vroege nederzettingen zal moeten afstaan, aan de andere kant kan hij zich gelukkig prijzen dat hij zich niet meer om de wonderlijk hoge ouderdom van Sloten hoeft te bekommeren. Of Sloten als plaats al in de 7de eeuw zou hebben bestaan, midden in het veengeied, blijft een open vraag. Een ander punt waar de schrijver misschien iets te vlot met zijn conclusies geweest is, betreft de naamsvervanging. Het feit dat we in vroegmiddeleeuwse teksten toponiemen tegenkomen die we niet kunnen lokaliseren en er omgekeerd in later tijd plaatsen zijn waarvan we geen oude vermeldingen kennen, wil ons nog wel eens tot de veronderstelling verleiden, dat een oudere naam door een jongere vervangen is. Nu is naamsvervanging natuurlijk geen onbekend fenomeen in de toponymie, maar het blijft een deus ex machina zolang hij niet door de bronnen geattesteerd is. Zelfs met inachtneming van deze kanttekeningen kunnen we zeggen dat de auteur er op bijzonder overtuigende wijze in geslaagd is een beeld te schetsen van de bewoning van het deltagebied voor het jaar 1000: op de oude duinruggen en de estuariumafzettingen in de mondingsgebieden van de Rijn en de Maas, op verlande stroomruggen en op de oeverafzettingen van de grote rivieren. Ten aanzien van een mogelijk vroege datering van de occupatie van de veen- en klei-op-veen-gebieden toont hij zich tamelijk terughoudend. Slechts in de omgeving van Vlaardingen, stroomafwaarts van Gouda en beneden Schoonhoven, ten oosten van Oegstgeest en Warmond en in de Vechtstreek meent hij omstreeks het jaar 1000 al systematische ontginningen aan te kunnen tonen. Aan het einde van het boek heeft de auteur een aantal bijlagen opgenomen, waarin hij de geologische, historische, naamkundige en archeologische gegevens opsomt waarop zijn onderzoek gebaseerd is. Waar nodig heeft hij deze van nader — en relevant — commentaar voorzien. Bijzonder nuttig is verder de bijlage met de uitgave van de belangrijkste schriftelijke bron voor die periode, de goederenlijst van de kerk van Utrecht, die hij bovendien van een nauwkeuriger datering weet te voorzien. |
Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |