Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |
Valt die stichting in 19 - 10 v.Chr. te bewijzen? Is te bewijzen dat in Nijmegen al Romeinen in de jaren vóór Chr. aanwezig waren? Die bewijzen zouden bestaan uit grondsporen, scherven, munten, grafvelden en/of een castra. We analyseren in dit hoofdstuk wat de Nijmeegse geleerden hier zelf over gepubliceerd hebben. Daar hoeft geen enkel betoog van Albert Delahaye aan toegevoegd te worden. Je vraagt je soms ernstig af of historici hun eigen publicaties (en die van anderen) wel eens lezen? Wat de een beweert wordt door een ander vierkant tegen gesproken. Wie heeft er dan gelijk? De een of die andere? Of allebei niet? De term Augusteïsche tijd is verhullend net als de term Karolingische tijd. Wat men er precies onder verstaat blijft te vaak onduidelijk. Blijkbaar weet men geen precies jaar te noemen en verhult het met een ruime datering tussen 27v. en 14 n.Chr. Welke dateringen betreffende Nederland vallen op bij het doornemen van Numaga? (op de details wordt hiernaast ingegaan). Leest men de betreffende artikelen in het Nijmeegse lijfblad Numaga door, dan blijken alle opvattingen gebaseerd te zijn op niet vast te stellen sporen, op interpretaties en vermoedens, op waarschijnlijkheden en veronderstellingen of zeer geringe aanwijzingen. Het is wel duidelijk dat deze dateringen de aangenomen geschiedenis danig onder druk zetten, zelfs tegenspreken. Jona Lendering vermeldt op Livius.org het volgende: Toen de Romeinen de legioensbasis op de Hunerberg bouwden, begonnen ze in een bevriend gebied te leven. De plaatselijke stam, de Bataven, had zich daar onlangs gevestigd, misschien in 39 v.Chr. misschien in 19 v.Chr., het jaar waarin het fort van Hunerberg werd gebouwd. Ongeacht het juiste jaar van de aankomst van de Bataven, het is zeker dat de legioenen ze nodig hadden: als hulptroepen, als boeren en als kooplieden. Het is niet verwonderlijk dat er ten westen van de nederzetting Hunerberg een burgerlijke nederzetting is ontstaan. De afstand tussen de westelijke muur van het fort en de oostelijke poort van de stad was minder dan 500 meter. Hoeveel zekerheid spreekt uit dit verhaal? In hoeverre komt het overeen met andere opvattingen? Welk fort wordt hier bedoeld? Lees ook de bevindingen over 'Keizer Austus in de Lage Landen' van Robert Nouwen (klik op het boek): ![]() De visie van Albert Delahaye. Albert Delahaye heeft zich niet specifiek bezig gehouden met wanneer Romeins Nijmegen is begonnen. Voor hem is dat geen zaak geweest. De Romeinse aanwezigheid in Nijmegen heeft hij altijd als een gegeven geaccepteerd. Daarover bestond geen discussie, maar wel over de naam van Romeins Nijmegen. Was dat Noviomagus? Dat is wel altijd aangenomen op grond van de Peutingerkaart (zie daar), maar nooit bewezen. Romeins Noviomagus was dezelfde plaats als Karolingische Noviomagus en dat was onmiskenbaar Noyon. Zie de commentaren op Het Bronnenboek in De Bisschop van Nijmegen. En was Nijmegen dan het Batavorum of Oppidum Batavorum van de Bataven? Ook dat is een hypothese, maar is nooit met feitelijke bewijzen onderbouwd. Het Batavorum van de Bataven was Béthune. Van een inheemse bevolking voor en tijdens de Romeinen is in Nijmegen niets gevonden. De boude bewering, dat er het Oppidum Batavorum gelegen zou hebben, de voornaamste stad van de Bataven, is een volgende onwaarheid. Nergens in de bronnen staat dat Noviomagus en Oppidum Batavorum dezelfde plaats waren. Integendeel: er blijkt heel duidelijk dat het afzonderlijke plaatsen waren. Ook het Ulpia Noviomagus heeft nooit bestaan in Nijmegen. Nu worden er in Nijmegen wel afzonderlijke locaties voor gehouden op enkele kilometers van elkaar, maar dat is een volslagen farce. Degene die deze fabel als eerste verspreidde was de Nijmegense dominee Johannes Smetius, maar die wordt nergens meer serieus genomen. Maar, verrassend, toch weer wel in het boek 'Bataven, verhalen van een verdwenen volk' (zie daar). De relatie tussen Drusus, Varus en Nijmegen is er ook nooit geweest, dan in de fantasie van de historici. Drusus, Varus (zie daar) of Germanicus zijn evenmin in Nijmegen of Nederland geweest. Dat Julius Caesar (zie daar) al in Nijmegen (of Nederland) geweest zou zijn, is eveneens een mythe. Dat is nu ook al doorgedrongen tot (een deel van) de historici. |
Dat de Romeinen al in 19 of 16 of 10 voor Christus in Nijmegen waren, is gemakshalve altijd wel aangenomen, maar er is geen enkel concreet bewijs voor! Zouden de Romeinen al eerder in Nijmegen zijn geweest dan in Tongeren, Keulen of in Xanten? Dat is toch ondenkbaar? Ze kwamen toch uit het zuiden? Lees hieronder meer.... De algemene opvatting is dat er in Nijmegen al een Romeinse aanwezigheid was vanaf 19 of 16 vóór het begin van de jaartelling. Maar is dat ook zo? Zijn er bewijzen voor die opvatting of is het slechts een aanname, gebaseerd op veronderstellingen? Men noemt in Nijmegen voor dat eerste begin graag de Augusteïsche tijd. Maar dat is een verhullende term, immers Augustus regeerde van 27 vóór tot 14 ná Chr. Augusteïstisch kan dus ook het jaar 10 ná Chr. zijn. Voor Tongeren gaat men er vanuit dat kort voor het begin van onze jaartelling, rond 10 v.Chr., een Romeins legerkamp werd gebouwd. Welke concrete bewijzen men heeft voor deze opvattingen, blijven evenzovele vragen te zijn. Alle literatuur nalezend blijkt het enige bewijs voor het eerste bestaan van Romeins Nijmegen enkele scherven van een Arezzo kelk te zijn! Lees hieronder meer! Deze algemene opvatting is sterk -zo niet helemaal- gekoppeld aan de veldtochten van Drusus in Germania. Hierbij werd Nijmegen beschouwd als 'uitvalsbasis' van de Romeinen -dan moet er toch een kamp zijn geweest?- en via Hoog-Elten -er is daar toch een Drususbron (?) gevonden- naar het slagveld ergens in het Teutoburgerwoud. Maar is dit ook zo? Zijn daar bewijzen voor? Of is het slechts een aanname op grond van bepaalde veronderstellingen? ![]() Er staat de volgende tekst op: "Op het Kops Plateau verrees in 12 vóór Christus een klein legerkamp. Binnen de gracht stond een commandantswoning van ruim 30 bij 60 meter. Omdat dat uitzonderlijke groot is voor zo'n kleine versterking, denken archeologen dat Nero Claudius Drusus, de toenmalige opperbevelhebben, hier een hoofdkwartier had. Na zijn dood in 9 voor Christus bleef het fort in gebruik. Tussen 40 en 70 ná Christus was er waarschijnlijk een eenheid Bataafse ruiters gelegerd. Er zijn meerdere ruiterhelmen opgegraven die een soldaten hebben toebehoord". Wordt hiermee bewezen dat dit legerkamp uit 12 vóór Christus stamde? We kunnen dan in elk geval de jaartallen 19 en 16 voor Christus schrappen. Wordt met het denken van archeologen bewezen dat Drusus hier een hoofdkwartier had? Wat bewijs je met ruiterhelmen uit 40 tot 70 ná Christus voor het jaar 12 vóór Christus? Met munten uit 54 tot 68 ná Christus (zie Numaga 1978-1) bewijs je al zeker niets over de periode vóór Christus. ![]() Van Drusus is bekend dat hij veldtochten voerde tegen enkele Germaanse stammen, wat ook op deze plakette vermeld staat en geheel juist is. Maar die Germaanse stammen leefden in Germania Inferior dat geheel ten zuiden van de Rijn lag en dus niet Duitsland was. Daar hoorde Nijmegen of welk deel van Duitsland of de locatie van de Varusslag beslist niet bij. Lees meer over de befaamde Varusslag. Neen, die bewijzen dat Drusus vanuit Nijmegen naar Duitsland trok zijn er niet. Robert Nouwen vermeldt in zijn boek (zie daar) op p.158: de Germaanse expedities van Drusus vertrokken vanuit Vetera-Xanten en Moguntiacum-Mainz. Nijmegen wordt door hem dus niet genoemd als vertrekpunt. Dat is toch duidelijke taal? ![]() De datering tussen 0 en 50 n.Chr. staat hiermee volkomen op losse schroeven. Deze steen kan dus ook uit het jaar 70 komen of misschien nog wel later. Hiermee wordt feilloos aangetoond dat de aanwezigheid van de Romeinen vóór het jaar 50 totaal niet bewezen is! Zouden de Romeinen eerder in Nijmegen geweest zijn dan in Keulen, Tongeren, Xanten of Maastricht? Ze kwamen toch echt vanuit het zuiden! Na dit eerste kamp blijft Nijmegen tot het jaar 71 verstoken van de aanwezigheid van een Romeins legioen volgens Paul van der Heijden in zijn boek 'Romeinen langs Rijn en Noordzee' (zie daar). Hij schrijft immers: Nijmegen is de enige plek in Nederland waar een Romeins legioen een tijdlang een vaste basis had. Na het vertrek van de troepen rond 16 voor Chr. bleef de legerplaats ruim tachtig jaar onbezet. (p.61-62). Van der Heijden spreekt hier over 'een tijdlang' waar het slechts om drie (3!) jaar gaat en wel van 19 tot 16 v.Chr. Volgens andere historici (zie hierna bij o.a. Van Buchem) is de periode tussen 19 en 10 v.Chr. slechts een aangenomen, maar nooit bewezen opvatting. De datering van het oudste militaire kamp in Nijmegen blijkt gebaseerd te zijn op deducties uit deducties en geven dan ook geen enkele zekerheid. Waarmee wil men in Nijmegen die oudste geschiedenis in de jaren 19 tot 10 v.Chr. en 14 n.Chr. (de Augusteïstische periode) bewijzen? Uit lange en uitweidende artikelen heb je soms maar een enkele zin nodig om de aangenomen geschiedenis te weerleggen. We hebben de woorden waaruit twijfel spreekt onderstreept. Belangrijk mededelingen vet gedrukt. Opmerking in rood. H.J.H. van Buchem noemt in Numaga 1955-1, p.16 de eerste periode van Romeins Nijmegen van 10 vóór Chr.-70 na Chr. Daarmee kan de periode tussen 19 en 10 v.Chr. alvast geschrapt worden. In Numaga 1978-1, (p.17) lezen we: "In een onlangs verschenen publikatie is een overzicht opgenomen van de op het Kops Plateau, op de grens van de gemeenten Nijmegen en Ubbergen aan het licht gekomen Romeinse en Gallische munten. Op enkele zeldzame uitzonderingen na dateren deze alle uit de periode van de republiek en uit de vroege keizertijd, tot en met Nero (54-68). Zoals bekend is er na de opstand der Bataven in de jaren 69-70 een einde gekomen aan de bewoning op het Kops Plateau. Uit de jongste onderzoekingen is verder gebleken dat het begin van de occupatie van het plateau voorlopig het beste omstreeks 10 v.Chr. gedateerd kan worden en dat deze bewoning - althans aanvankelijk, mogelijk tot ca. 10 na Chr. - van Romeins-militaire aard is geweest.". Hieruit kunnen we enkele conclusies trekken. 1.Er is tussen 1955 en 1978 geen enkel bewijs bij gekomen voor een stichting van Romeins Nijmegen voor de jaartelling. 2.Die stichting voor de jaartelling is dus nog steeds een voorlopige en mogelijke opvatting. De hier bedoelde munten zijn erg ruim gedateerd. De enkele uitzondering zal de doorslag moeten geven over de hele vondst. Dit schrijft J.E.Bogaers met een verwijzing naar zijn artikel J.E. BOGAERS - J.K. HAALEBOS E.A., Problemen rond het Kops Plateau, OML 56, 1975, 127-178 (naar aanleiding van een opgraving die in 1971 en 1972 is uitgevoerd op het terrein waarop thans de bungalows Pompweg 8 en 10, Ubbergen, zijn gelegen), speciaal 160 en 162. De bedoelde problemen hebben alles te maken met de discrepantie tussen de traditioneel aangenomen opvattingen en de werkelijke archeologische vondsten. In betreffend artikel lezen we over de problemen met de munt, met als conclusie: Dergelijke munten hebben in het algemeen slechts in een betrekkelijk klein gebied gecirculeerd. Ons stuk zal dus ofwel in Nijmegen of niet ver daarvandaan gemaakt zijn. Dit moet zijn gebeurd in de jaren tussen ca. 10 en 70 na Chr. De terminus post quem wordt geleverd door de datering van de as met de kop vanTiberius en het altaar van Lugdunum, waarnaar de geplateerde as wel geïmiteerd moet zijn. Wellicht kan men ten aanzien van de vervaardiging van deze laatste het beste denken aan de tijd van Claudius. Met betrekking tot de aan de noordzijde van het Kops Plateau vastgestelde stratigrafie is ze te verbinden met een van de lagen 3 tot en met 7(-9), die dateren uit de tijd waarin de oorspronkelijk Romeins-militaire occupatie van het plateau waarschijnlijk plaats had gemaakt voor een inheems-burgerlijke bewoning, waaraan in de jaren 69-70 tijdens de opstand der Bataven een einde is gekomen. Aldus J.E. BOGAERS. Hoeveel zekerheid bestaat er nu nog over de stichting van een Romeins Kamp in Nijmegen vóór het begin van de jaartelling? Het begin van Romeins Nijmegen wordt gebaseerd op de vondst van scherven van Arezzo aardewerk. Die zouden uit de periode 19 tot 10 voor Chr. stammen. Dat dit aardewerk ook pas zo'n 50 jaar later in Nijmegen terecht gekomen zou kunnen zijn, wordt even 'vergeten'. Maar dan nog. Uit enkele publicaties blijkt dit aardewerk 'moeilijk' dateerbaar. In Numaga 1962-4, p.149 lezen we daarover: Merkwaardig was het grote aantal stukken, meest scherven, die uit de vroegste tijd van de Romeinse bezetting stammen, uit de tijd van Augustus. Dit aardewerk werd in Arezzo door verschillende fabrikanten vervaardigd en naar het bezettingsleger langs de Rijn uitgevoerd. De fabrieksstempels maken het dikwijls mogelijk, de herkomst en de ouderdom vast te stellen. De Arretijnse terra sigillata wordt dus alleen gevonden in de oudste nederzettingen. De meest bekende vindplaatsen zijn: Oberaden, bezet van 12-8 v. C. en Haltern dat tot 9 na C, eventueel tot 16 na C. bezet geweest is. Deze twee plaatsen lagen langs de Lippe en alle terra sigillata die daar gevonden is was afkomstig uit Arezzo of zijn filiaalfabrieken. De vroegste vondsten op het Kopse plateau komen overeen met vondsten uit Oberaden en Haltern. De versierde Arretijnse terra sigillata is kostbaar geweest en hele stukken zijn erg zeldzaam, zodat we vrijwel alleen over scherven beschikken. Hierdoor is het in het algemeen moeilijk zich een beeld te vormen van de gebruikelijke typen. Het meeste komen vrij grote dikwandige kelken voor waarvan op het Kopse plateau reeds meerdere scherven gevonden werden. Verder werden ook kommen en bekers gemaakt. De bekers, die in het algemeen vrij groot en zeer dunwandig waren, worden meestal samengevat onder de naam Aco-bekers. De eigenlijke Aco-bekers zijn kegelvormige dunwandige bekers, die van fijne klei gebakken werden en voorzien waren van het merk Aco, vandaar de naam, maar later ook in Arezzo gemaakt werden in versierde terra sigillata.. We kunnen als eerste vaststellen dat Arezzo, Aco en Arretijns terra sigillata drie namen voor hetzelfde type aardewerk zijn. De datering van de oudste stukken in Nijmegen is dus gebaseerd op de aanwezigheid van eenzelfde type scherven in Oberaden en Haltern. Daarmee komt de datering van het kamp in Nijmegen al tussen 12 v.Chr. tot 16 na Chr. te liggen. Het kan dus ook 16 n.Chr. geweest zijn. In Oberaden zelf hanteert men het volgende: Het Romeinse militaire kamp Oberaden is in ongeveer 11 v.Chr. gebouwd in het kader van de Drusus-offensief in Germania. De vraag is dan of de veldtochten van Drusus wel in Duitsland hebben plaats gevonden, zie bij Germania. De datering van het kamp Oberaden is dus een afleiding uit een aanname. De verwijzing naar www.livius.org brengt ook geen oplossing. Daar lezen we dat het kamp in Oberaden gedateerd kan worden in de tijd van Drusus (12-9 BCE). De drie legioenen die hier gelegerd waren kwamen waarschijnlijk van Nijmegen en Neuss. Over Haltern (am-See) vinden we informatie bij de Römer-Lippe Stadtgeschichte waar men de geschiedenis laat beginnen met de opstand onder Arminius en de Varusslag in 9 n.Chr. Daarmee komt de datering van het kamp in Nijmegen te liggen tussen 11 v. en 9 n.chr. Men vraagt zich daar ook af of Haltern het beroemde Aliso is. Verder dan eine vermutung komt men niet. Veel zekerheid geven deze dateringen van het Arezzo aardewerk dus niet, zeker omdat zowel bij Drusus als bij de Varusslag de nodige vraagtekens te zetten zijn, nog afgezien van Aliso dat de Franse historici in Alise-saint-Reine plaatsen en Albert Delahaye in Sailly-sur-la- Lys. Tacitus noemt Aliso (Ann. II, 7) tussen het land van de Chatti (Katsberg) en de renus (Schelde) in de veldtocht van Germanicus in 16-19 na Chr. Zeker is dat het in Gallia lag. Op enkele scherven kun je geen geschiedenis bouwen. ![]() J.H.F.Bloemers (R.O.B. Amersfoort) beschrijft deze scherven ook in 'Archeologisch Nieuws' van nov.1972. (zie citaat hiernaast). 'Enkele verspreide kuilen', 'waarschijnlijk' , 'resten van aardewerk' en 'mogelijk' zijn opvallende bewoordingen. Hij noemt hier ook uit de tijd van Tiberius en dat was van 14-37 n.Chr. Er is geen enkel bewijs dat deze scherven al in de periode van Augustus daar terecht zijn gekomen. De grootste kans is zelfs dat die in de tijd van het 10de legioen (tussen 71 en 104) of zelfs nog later daar terecht zijn gekomen. ![]() In Westerheem 1958 lezen we op p.2: "Omtrent het begin van de jaartelling kwam de terra sigillata via Arezzo in Italië naar Zuid-Gallië". Als het terra sigillata omtrent het begin van de jaartelling pas zuid-Gallië heeft bereikt, zal bewezen moet worden dat het daarvoor al in midden-Duitsland en Nijmegen terecht zou zijn gekomen. Dat is in tegenspraak met de feiten. Er is geen enkel bewijs dat de Romeinen al vóór de jaartelling in Nederland en Duitsland aanwezig geweest zouden zijn. In Westerheem 1972 lezen we op p.252: Soms is het met reliëfs versierd, vaker nog onversierd en vlak: men noemt dit aardewerk terra sigillata. De kleur varieert van lakrood of koraalrood tot bruinrood of oranje, ook de glans is niet altijd gelijk, de vormen zijn soms zorgvuldig, soms slordig afgewerkt, hoewel altijd op de draaischijf, maar toch is een verwisseling met ander aardewerk vrijwel onmogelijk: op het eerste gezicht herkent men elke scherf van dit product. "Terra sigillata" noemen wij het, maar elders, in Engeland b.v., spreekt men bij voorkeur van "samian ware"; ook is (vooral vroeger) de term "Arretijns" aardewerk wel gebruikt. Als we dan naar de betekenis van deze namen vragen, stuiten we op allerlei moeilijkheden. "Samisch aardewerk" is dat, wat we in ons land vinden, zeker niet, en Arretijns, in Arretium, het tegenwoordige Arezzo gebakken, is maar een klein gedeelte ervan. Maar, . . . . niet alle Keulse potten zijn in Keulen gemaakt en niet alle fayence komt uit Faënza, noch alle majolica uit Majorca. Met die genoemde moeilijkheden komen de dateringen op een nog wankelere basis te staan. In Westerheem 1994 p.15 staat het volgende: Terra sigillata gemaakt in Arezzo, gemerkt door Rodo van de C. Cispius officina, met acht indrukken van een munt van Augustus; een terra sigillata kom in het museum van Bad Kreuznach met een indruk van een iulisch-claudische munt; terra sigillata fragment afkomstig van de opgravingen in Cosa met een muntafdruk en een terra sigillata scherf met de afdruk van een munt van Sabina (128-134 n.Chr.). Het voorgaande is noot 14 bij een artikel over een op het Kops Plateau gevonden olielamp. Daarover schrijft W.J.H. Willems (de auteur van dit artikel): "Als we er vanuit gaan dat de lamp behoort tot de "niet-canonische" voorlopers van de firmalamp, is ons exemplaar te dateren tussen 40 en 70 n.Chr. De munt heeft een terminus post quem van 37 n.Chr., maar munten als deze konden gemakkelijk enige decennia circuleren. De produktieperiode van de lamp valt dus binnen de circulatieperiode van de munt. Gezien de vrij scherpe afdruk op de spiegel, zal de munt overigens niet al te lang hebben gecirculeerd voordat hij werd gebruikt om een stempel mee te maken. De feitelijke produktiedatum zal dus wel niet veel later dan het midden van de eerste eeuw liggen, al valt dat niet met zekerheid te bewijzen.De datering van dit aardewerk blijft dus zeker niet beperkt tot de tijd vóór Chr. |
Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |