Terug naar de beginpagina. | Naar het overzicht in het kort. |
Jan Kees Haalebos (Hilversum 12 juli 1942 - 6 maart 2001 te Nijmegen) was buitengewoon hoogleraar Provinciaal-Romeinse archeologie (tot 1992) en de opvolger van J.E.Bogaers. Hij heeft ook lange tijd met Bogaers samengewerkt en is door Bogaers in die klassieke traditie opgeleid. Na de plotselinge dood van Haalebos is de leerstoel Provinciaal-Romeinse archeologie nadien nog bezet geweest door prof.dr. Michael Erdrich (tot 2008) en vervolgens opgeheven. Er bestaat dus geen specialisatie meer op dit voor Nijmegen toch belangrijke vakgebied. Samen met Bogaers publiceerde hij o.m.: Als samenwerker met en opvolger van Bogaers kan niet ontkend worden dat Haalebos door Bogaers "intensief besmet" is geraakt, wat wel blijkt uit zijn publicaties waarin hij de opvattingen van Bogaers bijna kritiekloos volgt. 'Bijna', omdat Haalebos in het artikel "Mosterd na de maaltijd", in het Numaga Jaarboek 2000, eenmaal 'los' van Bogaers, een onverwachte en opvallende kijk geeft op de authenticiteit van Nijmegen, als het Ulpia Noviomagus van keizer Trajanus. Met betekking tot Romeins Nijmegen beweren Haalebos en Bogaers een heleboel, maar ze bewijzen niets. Het blijft bij vermoedens, veronderstellingen en aannamen. Het aantal keren dat de woorden 'vermoedelijk', 'waarschijnlijk', 'aannemelijk' enz in hun teksten voorkomen zegt al genoeg. Men heeft geen enkele zekerheid om hun beweringen te bewijzen met feiten. Wat erger is dat hun teksten (zonder alle waarschijnlijkheden, vermoedens en aannames) op grond van hun titels en professoraten vervolgens weer als basis dienen voor na hen komende 'historici'. Zo wordt steeds oude informatie rondgepompt, met name door mensen met titels, zoals Jona Lendering dat eens opmerkte. Over Romeins Nijmegen kan weinig meer gezegd worden dan wat Albert Delahaye steeds stelde: "Er zijn zeker Romeinen geweest in Nijmegen, maar over de continuďteit van hun aanwezigheid en de naamgeving van de stad valt niets met zekerheid te zeggen." |
De visie van Albert Delahaye. Het moet goed begrepen worden dat Albert Delahaye de aanwezigheid van de Romeinen in Nederland nooit heeft ontkend. Ook in de geschiedenis van Nijmegen niet. Maar die aanwezigheid is nooit van internationale allure geweest, wat ook Van Es (zie daar) altijd gesteld heeft. De smalle strook langs de Rijn was ook geen verdedigingsgrens, maar een bewaakte transportroute, wat ook uit recente studies blijkt. Het derde punt in de visie van Delahaye is dat er geen continuïteit naar de Middeleeuwen bestaat. Maastricht is in Nederland de enige uitzondering. Wat ook blijkt is dat de geschiedenis van de Romeinen in Nederland slechts een periode van zo'n 200 jaar beslaat. De oudste vindplaatsen dateren van ca. 50 na Chr. en het vertrek van de Romeinen uit Nederland is rond 250 na Chr. De aanwezigheid van enkele legionairs en veteranen daarna mag geen enkele naam hebben. Dat stelde gewoon niets voor. De 'kleine commandopost' die er al in 12 v.Chr. gebouwd zou zijn en waarmee de historici de Romeinse bezetting van Nederland graag laten beginnen, is een mythe. Die aanwezigheid is slechts gebaseerd op de vondst van enkele Augustijnse munten, die tot ver in de eerste eeuw nog steeds gebruikt werden. Met zo'n munt bewijs je niets. Ook de aanwezigheid van Drusus of de Varusslag zijn grote mythes. Daar is geen enkel bewijs voor geleverd ooit. Het zijn slechts onjuiste aannames op grond van het feit dat men het Germania van Tacitus als Duitsland heeft opgevat. Wat weten we nu feitelijk echt? De centrale vraag is of Romeins Nijmegen vanouds terecht de naam van Noviomagus of zelfs van Ulpia Noviomagus heeft gedragen. Ook wordt aan Nijmegen de naam Batavorum, Batavodurum en Municipium Batavorum gegeven. Maar is dat ook historisch tekstueel aantoonbaar? Maar in de klassieke bronnen staat nergens dat Batavorum identiek is met Noviomagus. Dat is een veronderstelling van historici die alle teksten niet kennen. Als je terug zoekt in de geschiedenis van Nijmegen dan blijkt dat dominee Johannes Smetius de eerste is die deze namen uit de Romeinse tijd betrekt op Nijmegen. Dat gebeurt voor het eerst in zijn geschrift "Oppidum Batavorum, seu Noviomagum" uit 1644. Ouder dan de 17e eeuw is de hele traditie dus niet, wat ook Albert Delahaye steeds beweerd heeft. Zoek je in het betreffende boek naar feitelijke bewijzen, dan vindt men er geen. Het geheel wordt gekoppeld aan het feit dat het "Eiland van de Bataven" gelegen was tussen de Renus en de Patabus em de Bataven derhalve in de Betuwe verbleven. Gemakshalve werd Renus altijd 'vertaald' met de Rijn en de Patabus met de Waal. Toen men echter ontdekte dat Nijmegen daar niet tussen ligt, werd al spoedig de Patabus opgevat als de Maas, een interpretatie die men ook bij Bogaers c.s. terug vindt. Dat de klassieke Romeinse Renus de Rijn zou zijn, wordt met veel bewijzen tegengesproken. Zie bij Renus. Ook wordt als argument wel eens aangevoerd om van Nijmegen het Noviomagus van de Peutingerkaart te maken, dat het tussen Arenatio (ook Arenacum en Harenatium) en Grinnibus (ook Grinnes) ligt. Arenacum localiseert men dan te Rindern omdat het ten oosten van Nijmegen ligt en Grinnes wordt opgevat als Rossum. En daar ligt Nijmegen tussen, dus is het Noviomagus. Maar dat Arenacum Rinders zou zijn en Grinnibus Rossum zijn aannames, waarover nog steeds discussie bestaat omdat feitelijke bewijzen ontbreken. Men discussieert over elkaars aannamen of veronderstellingen. Men meent met de ene aanname de andere aanname te kunnen 'bewijzen', wat dus geen enkel wetenschappelijk bewijs vormt. Arenacum wordt ook als Arnhem opgevat. De Lions-club draagt er nog steeds de naam Arenacum, evenals het Magazine van ondernemend Arnhem. Ook op internet (o.a. in de Encyclopedia Brittannica) komt men nog steeds opvattingen tegen dat Arenacum Arnhem zou zijn. Etymologisch is dat heel aannemelijk, maar waar blijft men dan met Castra Herculis? Daarvan hebben Jan Verhagen en Stijn Heeren dan maar Nijmegen gemaakt, omdat een castra daar aangetoond zou zijn. Waar ze dan blijven met Noviomagus levert een aandoenlijk maar volkomen ongeloofwaardig betoog op. Lees meer bij Stijn Heeren. Arenacum, Vada, Grinnes en Batavodurum worden genoemd in de opstand der Bataven. In de opvatting van Albert Delahaye zijn dat Antoing, Vis-en-Artois, Grincourt-les-Pas en Béthune, immers de opstand van de Bataven heeft zich niet voorgedaan in de Betuwe, maar in de Batua in Noord-Frankrijk. Daar verbleven ook de volkeren die zich bij deze opstand aansloten, zoals de Friezen en Caninnefaten. |
Lees meer... Lees meer... Lees meer... Lees meer... Lees meer... Lees meer... |