De historische geografie van de lage landen.
Terug naar de beginpagina.
Het Bronnenboek van Nijmegen weerlegt de Karolingische geschiedenis van Nederland.
Naar het overzicht in het kort.

Jona Lendering, historicus, journalist, docent.

Wat Lendering in dit boek over de periode tussen 'pakweg 3000 v.Chr. en 650 n.Chr.'schrijft, geldt niet alleen voor de Oudheidkunde, maar voor de hele historische wereld. Leer van elkaar: ga in discussie, juist over verschillen in inzicht en opvatting en leg uit hoe je tot die opvatting komt!
Dan is slechts verwijzen naar een voorganger met dezelfde opvatting niet voldoende!


Helaas wordt die discussie vermeden, juist door historici van Universiteiten! Waarom?




De Fundamentele verwarring bestaat uit de vraag of Noviomagus uit de klassieke teksten Nijmegen is of Noyon. Het kernpunt waar alles mee begon en waar alles om draait is deze hier genoemde fundamentele verwarring. Deze kwestie ligt aan de grondslag van talloze andere opvattingen, zoals de verwarring rond Trajectum: was het Utrecht of was het Tournehem. En Dockynchirica, was dat Dokkum of Duinkerke? Immers als Nijmegen fout is, is Utrecht ook niet de bisschopszetel van Willibrord en werd Bonifatius niet in Dokkum vermoord en dan was de Betuwe ook niet het land van de Bataven. Dat gebeurde allemaal in Noord-Frankrijk!

De oudheidkunde komt vaker in het nieuws met weetjes dan als wetenschap (p.181). Volgens Lendering is dat de verklaring voor het feit dat de oudheidkunde meer met beuzelarijen dan als wetenschap in het nieuws komt: oudheidkundigen vertellen weinig over innovatie en journalisten verwachten niet meer dat zoiets bestaat (p.185).

Naast de triviale berichten zijn er nogal wat misleidende berichten. Toen ik in 2009 een boekje over misverstanden over de Oudheid publiceerde, heb ik alle artikelen nagetrokken waarnaar ik in de voorafgaande jaren had verwezen in de Livius Nieuwsbrief Ik constateerde dat ongeveer twee vijfde daarvan onjuistheden bevatte die de betrokken wetenschappers hadden moeten herkennen voordat ze hun fiat aan de publicatie gaven (p.186-187).

Wetenschappelijke instellingen gaan niet vrijuit. Met de publicatie van onvoldragen onderzoek leveren ze hun bijdrage aan de mis-informatie. Zo claimden onderzoekers in november 2022 dat enkele tot dan toe als vervalsingen beschouwde munten van een Romeinse usurpator toch echt waren. Ineens was er een keizer Sponsianus bij gekomen. Het wetenschappelijke artikel oogde op het eerste gezicht overtuigend en Lenderin behoorde tot degenen die erin trapten: hij blogde erover. Enkele uren later hadden specialisten het wetenschappelijke artikel aan flarden geschoten, en terwijl Lendering als blogger zoiets meteen kon corrigeren, is het bericht op allerlei plaatsen nog te lezen zonder opmerking dat inmiddels uitsluitend de oorspronkelijke auteurs nog overtuigd zijn van de juistheid van de claim.

Ook hier speelt de onnavolgbare naschrijverij de historische wereld parten. Een eenmaal gemaakt fout blijft in latere publicaties doorzingen. Dat gebeurt dus ook, zoals Lendering schrijft: 'een eenmaal gepubliceerd bericht gaat de wereld over zonder dat de wetenschapsjournalisten vroegen of de informatie in de bronnen überhaupt deze conclusies toestond'. (p.189).

Nog enkele citaten uit dit boek:
Oudheidkundigen gebruikten de media niet om mensen te informeren maar om te hengelen naar fondsen (p.190).

Dertig jaar geleden, in 1993, publiceerde de Amsterdamse historicus Chris Lorenz een brandbrief over de problemen in de Nederlandse wetenschap, Van het universitaire front geen nieuws. Hij was niet de eerste die zich zorgen maakte over de veranderingen die zich hadden voltrokken in de jaren tachtig. In 2020 publiceerden Ingrid Robeyns, Remco Breuker en Rens Bod in 2020 hun Veertig stellingen over de wetenschap. De interne moeilijkheden van de universiteit belemmeren de oplossing van het eigenlijke probleem: wetenschappelijke inzichten komen onvoldoende ten goede aan de gemeenschap. We hebben te maken met een enorme verspilling van talent, geld en tijd. Voor de oudheidkunde spelen daarnaast nog twee andere kwesties: de geïnstitutionaliseerde verdeeldheid en de te korte opleidingen. Over de verdeeldheid van de oudheidkunde hebben we het hier al gehad, en Lendering volstaat nu met één voorbeeld: onlangs herhaalde een hoogleraar met een achtergrond in de klassieke archeologie in het NRC het door oudhistorici en archeologen weerlegde verhaal dat in de Late Oudheid de druk van Germaanse stammen op de Romeinse Limes onhoudbaar groot was, zodat de Romeinen hen niet langer buiten konden houden (p.191-192). Naschrijverij deed de rest.

Uiteraard is het wetenschappelijk onderwijs nooit volmaakt geweest, maar de tekortkomingen springen langzamerhand wel erg in het oog (p.192). Misschien nog erger dan een wetenschapper die verouderde informatie uitdraagt, is iemand die een miljoenenpubliek bereikt. Mark Rutte heeft als student geschiedenis in Leiden geleerd, maar offerde de waarheid op aan stemmingmakerij (p.193).

Wetenschap is communicatie en veronderstelt dat betrokkenen naar elkaar luisteren (p.194). Boekhandelaren gaan ook niet vrijuit. Zij verkopen als het erop aankomt, liever een slecht boek van iemand die weleens in een talkshow aanschuift en gegarandeerd zorgt voor zwarte cijfers, dan een goed boek van een kenner die geen gegarandeerde bestseller levert. Exposure van het eigen instituut gaat vóór informatie voor het publiek (p.195). Het moet niet gaan om de verkoopcijfers van de boekhandel. (p.213).

Wetenschapsjournalisten die over de Oudheid willen schrijven, moeten dus opereren in een context van steeds meer onlinejournalistiek, terwijl de academische persberichten niet optimaal zijn en door gebrek aan open access oncontroleerbaar (p.198).
Journalisten herhalen ook vertrouwde frames zonder te controleren of ze juist zijn. Even vaak presenteren de media ontdekkingen die allang gedaan zijn alsof ze nieuw zijn (p.199).

Het tegenover elkaar plaatsen van meningen is in de wetenschap niet voldoende (p.200).

Dat is dus eigenlijk waarvoor we überhaupt wetenschap hebben: om ervoor te zorgen dat de samenleving geïnformeerd is en blijft. Menige wetenschappelijke publicatie is te eenzijdig, steeds meer mensen herkennen de vergissingen, laten zich niet afschepen met dooddoeners (p.203).
Sinds de jaren zeventig zijn tienduizenden oude boeken met verouderde inzichten digitaal beschikbaar gekomen, terwijl wetenschappelijke inzichten achter academische betaalmuren worden verborgen. Je zult moeten uitleggen hoe wetenschappelijke medewerkers tot hun conclusies komen: controleerbare kennis. (p.205/207).
Alle wetenschappelijke inzichten worden vroeg of laat bijgesteld. (p.35).

Jona Lendering heeft een interessant boek geschreven over "Oudheidkunde is een wetenschap". Hij houdt wetenschappers, schrijvers, liefhebbers en andere betrokkenen van oudheidkunde een spiegel voor. Wat je in dit boek leest geeft al gauw aanleiding tot nadenken, discussie en zelfreflectie.
Bij die discussie en zelfreflectie zal het ook moeten gaan over heel veel historische publicaties, zeker die slechts bestaan uit 'het rondpompen van verouderde kennis' zoals Jona Lendering dat eens kwalificeerde, waarbij hij opmerkte dat 'de meeste fouten en onjuistheden staan in publicaties van personen met een doctorstitel'.
Een doctorstitel blijkt dus geen garantie voor wetenschappelijk verantwoorde publicaties. In dit boek noemt Lendering dat "wetenschap is welhaast per definitie het voortdurend aanpassen van interpretaties".




Wat Lendering in dit boek benoemt geldt niet alleen voor de oudheidkunde, maar voor de hele geschiedenis. Uitleg en debat worden constant gemist. Tegengas wordt zozeer genegeerd dat andere visies niet eens aan bod komen of zelfs met leugens worden bestreden. Zie als voorbeeld pagina 334 in het Verhaal van Gelderland.

Lendering schrijft in dit boek over de tekortkomingen in de historische wetenschap. Die tekortkomingen gelden zeker ook voor de wetenschap van ná 650 n.Chr. Ook hier is sprake van onbekendheid van historici van bevindingen van elkaars werk of uit andere vakgebieden, door Lendering 'bloedgroepen' genoemd. "Vreemd is ook", zo schrijft Lendering, "dat menig archeoloog geen beeld heeft van het werk van zijn collega's en niet op de hoogte is van bruikbare inzichten uit andere bloedgroepen" (vakgebieden). De structuur van de universiteiten met de nadruk op specialisme, hindert de allrounders die we nodig hebben (p.47).

Lendering legt dan ook een belangrijke taak bij de universiteiten. Daar ligt teveel nadruk op specialisatie, terwijl communicatie ook met andere vakgebieden prioriteit zou moeten hebben. Een tweede opdracht aan universiteiten is 'open acces': maak de informatie voor iedereen toegankelijk en verstop onderzoek niet achter ''betaalmuren'. Dat onderzoek is immers allemaal betaald met subsidies van de overheid, waaraan elke belastingbetaler heeft bijgedragen. Zij hebben recht op informatie, wat te vaak niet gebeurd. Zie de reactie van prof.dr.Dolly Verhoeven van de Radboud Universiteit in Nijmegen. We zullen de komende jaren zien of oudheidkundigen hun opleidingen aanpassen aan hun inzichten of dat ze opnieuw de voorkeur geven aan eeuwenoude tradities (p.177).

De visie van Albert Delahaye.
Wat Jona Lendering in dit boek beschrijft is precies waar Albert Delahaye in zijn studie steeds tegenaan gelopen is. Meermaals heeft hij gewezen op tekortkomingen van de historische wetenschap. Historici bleken weinig te weten van elkaars opvattingen, zeker als historici elkaar tegenspraken. Lees daar meer over bij oneens. Men ging ook te weinig in op de argumenten die gesteld werd, maar bestreed elkaar en Delahaye steeds met 'de traditie'. Alsof de traditie zo sterk en zo onwankelbaar was. Veel van wat "traditie" genoemd werd, bestond soms nauwelijks een eeuw, vaak nog minder lang. Historici moet eens gaan bewijzen wat ze beweren, was een van de stellingen van Delahaye. "We hebben een traditie in handen vanaf de Romeinen", stelde prof.F.Hugenholtz. Bij nader onderzoek bleek het om aangenomen en nooit met feiten bewezen opvattingen te gaan, die beslist niet verder teruggaan dan de 15de eeuw.

Zo schrijft Lendering het volgende: "Ik ben er bij het schrijven van dit boek van geschrokken dat ik mensen met wetenschappelijke aanstellingen heb moeten uitleggen dat historici en archeologen in de praktijk verschillende opvattingen hebben over waarheid, over interdisciplinariteit en over de aard van oudheidkundig bewijs. Ik wil niet berusten in dooddoeners als zouden de opleidingen nu eenmaal gespecialiseerd zijn of dat het nu eenmaal al zo is sinds de jaren tachtig. Dat zijn gewoon smoesjes om niet te hoeven nadenken over hoe het beter kan". (p.211). "Het probleem is dat de universiteiten zich niet hervormen kunnen. Of willen". (p.212)




Jona Lendering..
Enkele eerdere uitspraken van Jona Lendering zijn al langer bekend. Lendering constateerde dat "honderden misverstanden voortkomen uit het rondpompen van verouderde kennis. Driekwart van deze fouten kwam voor in publicaties van mensen met een doctorstitel".
In dit boek constateert Lendering ook dat 'wetenschappelijke inzichten vroeg of laat moeten worden bijgesteld'. Lendering wijst op die inzichten als hij opmerkt 'dat er sprake is van een wetenschappelijke revolutie en de ontwikkeling van nieuwe vormen van kennisverwerking'.
Wat betekent dit?
De traditionele geschiedenis blijft tegen beter weten in vasthouden aan traditionele opvattingen die nooit bewezen zijn met feiten, maar slechts uit aangenomen opvattingen bestaan. Men situeert volkeren, rivieren en plaatsen op onmogelijke locaties. Dat wetenschappelijke inzichten vroeg of laat moeten worden bijgesteld, -zoals vermeld in de kop- wordt door traditionele historici nog steeds niet geaccepteerd. Aangegeven en bewezen correcties worden niet toegepast. Men blijft liever het oude hanteren om discussies -waaruit onkunde zou kunnen blijken- te vermijden.


Wat lezen we zoal in dit boek van Lendering?

Het is zeer interessant dat Lendering enkele als algemeen aangenomen opvattingen ter discussie stelt. Hij volgt hierin wat Albert Delahaye reeds lang aangetoond heeft. Enkele voorbeelden:
De belangrijkste aanbeveling van Lendering is ongetwijfeld: zorg voor open access.
De samenleving financiert wetenschappers omdat ze begrijpt dat ze wetenschappelijke informatie nodig heeft. De universiteiten dragen die informatie, die weliswaar stukken beter kan maar vooralsnog het beste is wat we hebben, echter over aan commerciële uitgeverijen, die te gelde maken wat vanuit de gemeenschapsmiddelen is gefinancierd. Terwijl alle foto's van bijvoorbeeld de NASA gratis te downloaden zijn, moeten mensen die geïnteresseerd zijn in oudheidkundige inzichten fors in de buidel tasten. Feitelijk straft de wetenschap belangstellenden door ze te dwingen een tweede keer te betalen. Ook is het moeilijk voor journalisten om hun taak voldoende uit te voeren zolang ze zijn aangewezen op persberichten en toegestuurde publicaties, zonder dat ze die kunnen controleren. (p.215).
De wetenschap belemmert wetenschapscommunicatie door literatuur niet vrij toegankelijk te maken. Wat erger is: als het eens over open access gaat, vermijden de universiteiten de dialoog met degenen voor wie de wetenschap is bedoeld. Zie hiernaast. De discussie over wetenschap voor de burgers is een discussie zonder burgers. Natuurlijk bestaat er geen vanzelfsprekende gesprekspartner die alle maatschappelijke belangen vertegenwoordigt, maar het moet ook de universiteiten verontrusten dat belangrijke kwesties onbesproken blijven.
Zonder gelijke toegang tot betrouwbare informatie klinken alle opmerkingen over inclusieve en transparante wetenschap hypocriet. (p.216).

Nu maar hopen dat de auteurs van het Verhaal van Gelderland of van Het Valkhof 2000 jaar, deze aanbevelingen ook lezen en zich dat aantrekken.
  • Theorieën over volksverhuizingen gelden momenteel als verouderd of op z'n best discutabel. (p.61).
  • Het is een misverstand dat er toch zoiets heeft bestaan als Grote Volksverhuizingen (p.162).
  • Al vóór de tijd van de Grote Volksverhuizingen waren er grote volksverhuizingen (p.163).
  • Het idee van een stabiele boerenbevolking als basis van de antieke cultuur is dus aan herziening toe. Dat heeft vérstrekkende gevolgen (p.164).
  • Aangezien voor die volksverhuizing geen archeologisch aanwijzingen waren, ging men al snel op zoek naar andere verklaringen, maar het automatisme waarmee geleerden destijds een migratie aannamen, is illustratief. Een tweede reden om er afstand van te nemen was dat volksverhuizingen, met hun implicatie van gewelddadige verovering verdacht waren (p.165).
  • Het belang van volksverhuizingen was overschat geweest en rond pakweg 1980 gold migratie dan ook als een overbodige vorm van verklaring. Het verleden was ook uitstekend verklaarbaar zonder volksverhuizingen (p.165). En precies dat heeft Albert Delahaye aangetoond in zijn boeken, zoals verschillende volkeren, zoals de Franken, woonden in de Romeinse tijd al binnen het Romeinse Rijk. Zij kwamen niet van elders!
  • De promotie van de Limes is daarentegen een overwegend ambtelijk aangestuurd project geweest (p.67).
  • Luisteren naar slechts één oudheidkundige bloedgroep de kwaliteit niet ten goede kwam (p.69).
  • Zolang archeologen vol vooroordelen zitten, is er weinig kans dat ze zich verdiepen in het aanbod van de taalkunde en leren hoe belangrijk de resultaten zijn (p.85).
  • Vóór je de verspreiding van een cultureel verschijnsel kunt onderzoeken, moet je een beeld hebben van de topografie (p.91). Vandaar dat we regelmatig de vraag stellen: "Hebben historici geen atlas?"
  • Van de grote literaire teksten uit de Oudheid hebben we geen originelen. Enkele uitzonderingen daargelaten beschikken we alleen over de middeleeuwse kopieën die in overgrote meerderheid dateerden van na ongeveer 800 na.Chr. (p.131).
  • Er zitten bovendien allerlei foutjes en fouten in. De antieke papyri zijn geschreven met de hand, in handschriften die onderzoekers lang niet altijd even goed kunnen ontcijferen (p.131/132). Bij dat ontcijferen zijn heel wat misverstanden ontstaan, zoals stond er Ceuclum of Cevelum op de Peutingerkaart?
  • Niet alle informatie wordt openbaar gemaakt, maar het is principieel onjuist dat wetenschappers informatie achterhouden. Bovendien is de onuitgesproken aanname dat archeologen alleen maar keurig zijn (p154).
  • Tekstwetenschappers weigeren naar hun collega's te luisteren. Het rustig publiceren en becommentariëren van data is een zekere (en de enige) manier om de wetenschap vooruit te helpen (p.82).
  • Uitbijters: iets dat zo bizar is dat het uitzonderlijk is. Romeins Bronsgeld ver weg gevonden duidt dus niet per se op handel, maar vormt wellicht een aanwijzing voor een bezoeker uit een regio waar Romeins bronsgeld circuleerde (p.167). En hoeft ook niet gebruikt geweest te zijn als betaalmiddel, maar als 'kostbaar' sierraad.
  • Een aanbeveling van Lendering is het volgende: "Voorzie vertalingen daarom van uitgebreide inleidingen en annotatie, om niet alleen de eigenlijke tekst te verhelderen maar om ook de nare, wijde kloof tussen de antieke en onze wereld te overbruggen". Juist die vertalingen missen we in veel universitaire publicaties, zoals in het Bronnenboek van Nijmegen. Is dat om de waarheid te verbergen achter een Latijnse tekst?
    In dit boek besteedt Lendering hoofdstuk 8 aan migratie. Die heeft altijd bestaan, niet alleen wat verhalen betreft (8.4), maar ook ideeën, concepten en theorieën namen migranten mee in hun culturele bagage. Wie een voorwerp, tekst, verhaal of idee uit een vreemde beschaving wil begrijpen, zal het noodzakelijke vergelijkingsmateriaal in eerste instantie zo dicht mogelijk bij dat voorwerp, die tekst, dat verhaal of idee (moeten) zoeken ! Wat Lendering niet noemt zijn de historische verplaatsingen van plaatsnamen. En juist daarover gaat de studie van Albert Delahaye, immers de plaatsnamen zijn de kapstokken van de geschiedenis.

    Relieken, echt of vals?
    Relieken hebben een slechte naam, weet Mark van Strydonck van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium in Brussel. Veel relieken zouden volgens de overlevering eigenlijk dierenbotjes zijn of bevatten. Dat valt toch wel mee, blijkt uit het recent verschenen 'Relieken. Echt of Vals?' 'Tenminste', zegt Van Strydonck, 'zolang het overblijfselen van lokale heiligen betreft.' Hij heeft in samenwerking met het Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed en met drie andere wetenschappers op dertien plaatsen in België C14-, isotopen- en fysisch antropologisch onderzoek gebruikt om de heilige beenderen en het bijbehorende textiel te analyseren. De onderzoekers zijn nauwelijks dieren botjes tegengekomen. Alleen in vier reliekdozen in de Sint-Sebastiaankapel in Eibertingen telden ze te midden van 168 botjes die aan minstens vier individuen hebben toebehoord welgeteld twee runderbotjes. Het was niet het doel van Van Strydonck en zijn collega's om per individueel geval te bepalen of het reliek echt of vals was. 'We wilden de relieken vooral in een kader plaatsen en kijken of er iets algemeens over te zeggen viel.' Het viel op dat de meeste botten uit de zevende en achtste eeuw bleken te stammen. 'Dat is precies de tijd van de kerstening vanuit Ierland. Dat maakt het toch aannemelijk dat de beenderen afkomstig zijn van wat je een soort founding fathers van een lokale (geloofs]gemeenschap zou kunnen noemen.' Zo zou het bot van een linkerbovenarm dat in Gent wordt bewaard wel degelijk dat van Sint Bavo kunnen zijn. Volgens de historische bronnen is hij rond 659 op ongeveer 65-jarige leeftijd gestorven. Het onderzochte bot is waarschijnlijk van een man van boven de veertig en stamt voor 95 procent zekerheid uit de goede periode, de jaren 615 tot 680. Dan blijft de vraag of de botjes wel van St.Bavo zijn, of van een willekeurige monnik en tijdgenoot. 'Honderd procent zekerheid krijg je niet.' De onderzoekers ontdekten wel een mogelijk geval van modern 'bedrog'. In 1950 is de schrijn van de heilige Ermelindis in Meldert geopend en toen zou een stukje sleutelbeen geschonken zijn aan de Sint-Jans-Onthoofdingskerk in het Nederlandse Moergestel. Maar bij opening van de schrijn vorig jaar bleken beide sleutelbenen nog compleet aanwezig te zijn.
    Bron: Mark van Strydonck, Anton Ervynck, Marlt Vandenbruaene en Mathieu Boudin, 'Relieken. Echt of vals?', Uitgeverij Davidsfonds, Leuven, 2006.


    Het is opvallend dat de Kerk meestal geen toestemming geeft relieken te onderzoeken op echtheid. Vertrouwt de Kerk de uitkomst niet of weten ze allang dat zo'n reliek val is? Als voorbeeld van een valse reliek kan men het corpus van St.Willibrord nemen dat in Echternach bewaard wordt. Het is aantoonbaar vals. Ondanks dat men in de loop van eeuwen vele delen aan kerken en kloosters heeft geschonken bleek de corpus in 1498 nog compleet en ongeschonden te zijn. Van de corpus van St.Willibrord bestaan drie schedels en dat zijn er -zelfs voor een heilige- twee teveel!
    Wat Lendering wel noemt in hoofdstuk 8 over migratie, zijn de 'enkele laat-antieke Belgische heiligen inderdaad, zoals hun hagiografen al schreven, op een andere plaats waren opgegroeid dan waar ze waren overleden' (p.166). Welke 'Belgische heiligen' hij bedoelt blijkt niet uit de tekst. In noot 77 verwijst hij naar M.van Strydonck e.a. in AVRA-bulletin 7 (2006). AVRA staat voor Antwerpse Vereniging voor Romeinse Archeologie. Mark Van Strydonck, Mathieu Boudin, & Anton Ervynck, schreven het boek "Mogelijkheden en beperkingen van het gebruik van stabiele isotopen (?13C en ?15N) van menselijk beendercollageen en -carbonaat als hulpmiddel in migratiestudies". Van van Strydock kennen ook zijn boek over "Relieken: echt of vals?", waarin hij aantoont dat het Middeleeuwse Christelijk geloof sterker was dan de historische waarheid.

    Toch houdt Lendering enkele traditionele opvattingen overeind.
  • Doordenken op de visie van Van Strydonck is er bij Lendering helaas ook niet bij. Heeft hij het hele boek wel gelezen en begrepen? Hij plaatst de Fresones blijkbaar in Friesland. Immers enkele van die 'Belgische heiligen' worden ook besproken door Albert Delahaye, maar het zijn (Frans-)Vlaamse heiligen, zoals St.Lieven, St.Amandus, St.Plechelmus en St.Ludger. Zij bleken met de migranten meegekomen te zijn naar de nieuwe woonplaats en inderdaad daar (soms ook) overleden te zijn. Zo werd St.Lieven (die in Frankrijk St.Liévin heet) in Nederland St.Lebuinus van Deventer en kwamen St.Amandus en St.Ludger met de al of niet gedwongen migraties van de Saksen in Nederland en Duitsland terecht. Aan die migraties kunnen ook St.Willibrord en Bonifatius toegevoegd worden die missioneerden onder de Fresones in Frisia, wat Vlaanderen was en niet Friesland. Ook hier zijn die tradities en levensbeschrijvingen door de migranten meegenomen en kwamen in Utrecht en Friesland terecht.
    Lees meer over St.Lebuinus, St.Amandus, St.Ludger, St.Willibrord, St.Bonifatius, de Saksen en de Fresones.

  • Waar Lendering ook aan de traditionele opvattingen vasthoudt is de locatie van Castellum Flevum. Hij merkt terecht op dat het in het gebied van de Friezen lag, maar betwijfelt de bronnen waarin het een castellum, een "fortje" genoemd wordt. Met een beroep op de coõrdinaten van Ptolemeus zou het een locatie aan de Waddenzee moeten zijn en zijn er tevens taalkundige argumenten het Flevum te zoeken aan het Vlie. Lendering vindt het wonderlijk dat de archeologen Velsen, nu blijkt dat het geen castellum kan zijn, Flevum blijven noemen. Ze hebben - laat dat duidelijk zijn - iets echt belangrijks ontdekt, maar lieten het probleem onbenoemd. En de journalisten moesten gedwongen blindvaren op het persbericht.

    Dendrochronologie dateringen en de Koolstof 14 methode.
    Lendering maakt enkele zinnige opmerkingen over het jaarringen-onderzoek en de C-14 methode. Die zijn namelijk helemaal niet zo zeker als 'deskundigen' ons willen doen geloven. "Feilloos is de methode echter niet", schrijft hij. 'Een ander bezwaar is dat voor niet elke regio een voldoende lange reeksen met jaarringen bestaat en de vraag of de regio waarvoor metingen zijn gedaan representatief zijn voor het algemene patroon'. Er is geen rekening gehouden met klimaatomstandigheden als vochtig, droog, koud, vulkaanuitbarstingen, ontbossing, opvallende veel regen, overstromingen? om enkele zaken te noemen, gewoon omdat men dat niet weet of kan weten. "In de oudheid hadden ze ook klimaatverandering" (p.123), Er blijken ook veel tegengestelde verklaringen te bestaan onder die 'deskundigen'. (Lees meer in hoofdstuk 5 in dit boek over Klimaatonderzoek p.111-124).



    In Archeologie Magazine nr.4 van 2024 wordt over dit boek geschreven. Enkele opmerkingen uit dat artikel:
  • Het boek "Oudheidkunde is een wetenschap" houdt wetenschappers, journalisten, schrijvers, liefhebbers en andere betrokkenen bij de oudheidkunde een spiegel voor.
  • Wat je daarin ziet geeft al gauw aanleiding tot nadenken, discussie en zelfreflectie. En toont mogelijke nieuwe wegen naar verbetering.
  • Kortom een boek dat iedere liefhebber van de culturen van de oude Romeinen, Grieken, Joden, Mesopotamiërs en Egyptenaren ter harte kan en moet nemen.

    Wat is er volgens Lendering aan de hand?
  • 'Ik zie dat waar wetenschappelijke informatie vanuit de oudheidkunde niet aanwezig is, verkeerd of onvoldoende wordt uitgelegd of genegeerd wordt, zaken vaak verkeerd gaan. Vandaag de dag zijn er voorbeelden te over - die ik ook in mijn boek noem - waarin je merkt dat de kennis van de oudheid ontbreekt of misbruikt wordt en er onvoldoende tegengas vanuit de oudheidkunde wordt geboden. Ik maak me daar grote zorgen over. De oudheidkunde kan immers voor een betere uitleg zorgen en daarmee wellicht ook raad en daad bieden bij het maatschappelijke debat over bepaalde vraagstukken.

    Problemen
  • De oudheidkunde is een complex vak, bestaande uit archeologie, literatuurwetenschap, historische taalkunde en geschiedvorsing, zo lezen we in dit boek.
  • 'Deze bloedgroepen delen hetzelfde onderwerp: de cultuur van de samenleving tussen pakweg 3000 v.Chr. en 650 n.Chr.. Ze delen ook een verplichting jegens het algemene publiek, delen een methodisch probleem - namelijk dataschaarste - en delen de vertaalslag van de antieke naar de hedendaagse cultuur.
  • Maar er is nog meer dat deze groepen verbindt. 'Digltalisering' staat op ieders agenda. Voor alle betrokkenen ontstaan de vragen in hetzelfde heden. Een doorbraak in de ene bloedgroep heeft gevolgen voor de andere. Er is meer dat de bloedgroepen verbindt dan scheidt!
  • Maar tegelijk is er sprake van verkokering tussen deze disciplines. 'Ieder is bezig met z'n eigen dingetje en kijkt te weinig over de schutting. Men weet vaak niet wat de collega weet. Archeologen kijken te weinig of te laat naar historische taalkunde, classici zouden meer kunnen leren van archeologische bevindingen, om maar eens wat te noemen.
  • Gebrek aan vernieuwing is geen issue, alle bloedgroepen zijn wel met nieuwe ontwikkelingen en nieuwe data bezig, maar elke groep op eigen wijze.
  • Interdisciplinariteit is, zolang de relevante onderzoeksscholen niet samen met een goed plan komen, een wassen neus. Men leert daardoor ook niet van elkaars vernieuwingen.
  • En binnen die disciplines wordt ook zoveel gepubliceerd dat zelfs het eigen terrein niet altijd meer goed te overzien valt, waardoor relevante informatie soms niet wordt opgemerkt.
  • Daarnaast spelen er problemen in de berichtgeving over oudheidkundige onderwerpen in de media, deels voortvloeiend uit die verkokering in de oudheidkunde (te weinig of te hijgerige voorlichters, overbelaste wetenschappers of moeilijk te vinden voor de media), maar deels ook door problemen in de journalistiek (teveel info, onvoldoende breed geschoolde journalisten, opkomst en groei internet) en in de media (bezuinigingen en concentraties).
  • 'Daardoor komt de oudheidkunde vaker in het nieuws met weetjes dan als wetenschap' aldus Lendering. Hetgeen hij in zijn boek eveneens met diverse voorbeelden onderbouwt.

    Wegen naar verbetering.
  • Het laatste deel van zijn boek wijdt Lendering aan ideeën over mogelijke wegen om deze problemen tegen te gaan.
  • Allereerst aan de kant van de oudheidkunde zelf. 'Binnen de structuren van het bestaande onderwijs is het mijns inziens heel goed mogelijk om de diverse opleidingen te verrijken met colleges over elkaars vakgebieden. Kruisbestuivingen dus'.

    Behalve kruisbestuiving mist de historische wereld ook het kennisnemen van elkaars werk binnen hetzelfde vakgebied. Men leest elkaars werk blijkbaar niet, zodat het voorkomt dat de ene historicus het tegengestelde beweert dan een ander. Neem als voorbeeld het bestaan van een Karolingisch Paleis in Nijmegen. Meerdere historici hebben daarover geschreven dat daarvoor geen enkel bewijs bestaat. En dan wordt het toch weer genoemd in boeken als Het Valkhof 2000 jaar en het Verhaal van Gelderland.

  • Er is een wereld te winnen bij een wat breder opgezette opleiding in de archeologie.
  • We moeten niet aanvaarden dat het normaal is dat opleidingen al sinds de jaren tachtig te kort zijn.
  • Met specialisme is op zich niets mis, mits wordt ingezien dat het een specialisme is en dat er daarnaast nog vele andere disciplines zijn waarvan de inzichten gekend dienen te worden.
  • Bovendien mag van een echte wetenschapper worden verwacht dat hij/zij de overdracht van inzichten, een goede uitleg van het wetenschappelijke proces en van vakinhoudelijke innovatie, belangrijker acht dan nieuwtjes over triviale ontdekkingen.
  • Wetenschap veronderstelt dataverwerving, maar dataverwerving is nog geen wetenschap.
  • Archeologen moeten eens wat minder praten over hun vondsten en wat meer over de toetsing van theorieën. 'Je bent een wetenschapper hoor!'
  • Daarnaast geeft Jona Lendering in het slotdeel een reeks nuttige kleinschalige adviezen in de vorm van 'doe dit en laat dat', waaronder een checklist voor journalisten om vast te stellen of een nieuwtje ook echt nieuws is.
  • En last but not least eindigt Lendering met een suggestie waar alle betrokkenen bij oudheidkunde hun voordeel mee zouden kunnen doen.

    'Richt een instelling op - een nieuw breder oudheidkunde museum of een instelling binnen of in samenwerking met een bestaand museum of universiteit - die het veld wél kan overzien, verdieping biedt, kan functioneren als vraagbaak voor journalisten en assertief reageert op onzin in de media. Zorg daarnaast voor een flankerend aanbod in de vorm van brochures, website, apps en dergelijke. Een soort van Oudheidkundig Informatie Centrum dus? Een bredere revival van het Archeologisch Informatie Centrum (AIC), dat alweer decennia geleden binnen het Rijksmuseum van Oudheden fungeerde en waarmee ook (voorheen Scarabee) nu Archeologie Magazine voortreffelijk samenwerkte? Ook dit waardevolle idee blijft nagalmen'.




  • Lees het boek "De Ware Kijk Op" voor al deze en andere teksten en oordeel zelf!

    Terug naar de beginpagina.
    Het Bronnenboek van Nijmegen weerlegt de Karolingische geschiedenis van Nederland.
    Naar het overzicht in het kort.