De historische geografie van de lage landen.
Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.

Johannes de Beka (ca.1346-?) en Wilhelmus Heda (ca.1460-1525).


Johannes de Beke (Jan van Beek, ca.1346; ook wel Jan Beke of Beka) was een 14e-eeuwse monnik, waarschijnlijk verbonden aan de Benedictijnse Abdij in Egmond. Hij schreef de Chronographia Johannis de Beka, een Latijnse kroniek van de graven van Holland en de bisschoppen van Utrecht, en de gebieden waarover zij heersten, van de Romeinen tot 1346.[1] Het werk was grotendeels gebaseerd op reeds bestaande kronieken, zoals de Rijmkroniek van Melis Stoke. Sommige historici typeren Bekes schrijfwerk als "uiterst onbetrouwbaar". Onbetrouwbaar? Of passen zijn geschriften niet in de traditionele opvattingen? Lees meer over onbetrouwbaar.
Andere auteurs hebben de Latijnse kroniek aangepast en aangevuld tot 1392. In 1395 werd het werk vertaald in het Diets. Deze versie is aangevuld tot 1430, en is een belangrijke bron voor de Hoekse en Kabeljauwse twisten in Holland en de strijd tussen Lokhorsten en Lichtenbergers in het Sticht (Utrecht).

Van De Beke's werk bestaan wel 28 handschriften (netjes genummers van A1, A2 enz. tot B, C, D en E) die van elkaar zijn overgeschrevern, maar ook verschillende 'aanvullingen' bevatten. Soms worden die aanvullingen 'verbeteringen' genoemd en betreffen zowel de schrijfwijze als de inhoud. Maar zijn het verbeteringen? Zo vermeldt handschrift A4 'montisque Odilie teutonice sante Guedelenberge prope Ruremundam' terwijl een ander alleen 'sunte Odilenberge' zonder nadere plaatsaanduiding noemt. De Beke noemt nog Antonina als oude naam voor Utrecht en bij hem is Aquis Granus een plaats in de Ardennen en niet Aken. Hij vraagt zich ook nog waarom Holland zo genoemd wordt, terwijl het Holtlant zou moeten zijn omdat het veel bossen bevat. Zo zijn er meer zaken die achterhaald zijn en momenteel losgelaten zijn. Toch hanteren historici nog steeds uitgangspunten die op het geschrijf van De Beke gebaseerd zijn, zoals de mirakelen van St.Willibrord en Sunte Bonefaes.

Wilhelmus Heda (ca.1460, Alphen aan den Rijn - 3 november 1525) was kanunnik te Utrecht. Heda studeerde kerkelijk en wereldlijk recht. Vervolgens werd hij secretaris van Maximiliaan van Oostenrijk. Wanneer hij tot priester werd gewijd is onbekend. In 1496 verkreeg hij een prebende. Hij werd pastoor te Hoogvliet en deken van Bergen op Zoom. Vervolgens werd hij rector aan de St. Jacobuskerk te Utrecht en in 1509 deken van de St. Johanneskerk in dezelfde stad. Zijn hoogste functie was die van proost van de St. Walburgiskerk te Arnhem.
Hij werd kanunnik van Utrecht. In 1514 verhuisde hij naar Antwerpen omdat hij kanunnik van de Onze-Lieve-Vrouwe-Kerk aldaar was geworden.
Hij is de auteur van het handschrift Historia episcoporum Ultraiectensium (1521), waarin veel van Johannes de Beka overgeschreven werd. De naschrijverij nam toen al grootse vormen aan en heeft sindsdien een onmiskenbaar deel uitgemaakt van de 'geschiedschrijving'. De eerste druk werd pas in 1612 gepubliceerd in Franeker onder redactie van Fumerius. De tweede uitgave onder redactie van Buchelius verscheen in 1643 in Utrecht.

Arnoldus Buchelius (Aernout van Buchell) Utrecht, 18 maart 1565 - Utrecht, 15 juli 1641 - Leiden.
Buchelius was een natuurlijke zoon van een Utrechtse kanunnik. Hij studeerde letteren te Leiden en Dowaai (Fr). Zijn reizen door Frankrijk, Duitsland en Italië brachten hem in contact met beoefenaars van de antiquarische studies. De neerslag van Buchelius' oudheidkundige interesse vindt men in de reisverslagen en dagboekaantekeningen die na zijn dood in diverse uitgaven het licht hebben gezien. Van 1590-1591 was hij secretaris van Walraven van Brederode. In 1593 promoveerde hij te Leiden in de rechten en leidde vervolgens een leven gewijd aan studie en de advocatuur. Op godsdienstig gebied werd hij van katholiek tot orthodox gereformeerd. In zijn briefwisseling had hij contact met onder anderen J.J. Scaliger, P. Merula, P. Scriverius, D. Heinsius, Ph. Cluverius, Joh. Is. Pontanus, J. de Laet en P. Bockenberg.
Hij was bewindhebber der Verenigde Oostindische Compagnie en ouderling. Ondanks het feit dat Buchelius veel schreef en vele afschriften vervaardigde, publiceerde hij zeer weinig en van het geplande Nederlandse oorkondenboek en andere werken kwam niets.
Reeds in 1615 is Buchelius bezig met de 'verbetering' van Furmerius' uitgave van de kroniek van De Beka en Heda; bij zijn dood is deze nagenoeg persklaar, maar wordt pas in 16433 uitgegeven.
Ioannes de Beka, canonicus Ultrajectinus, et Wilhelmus Heda, praepositus Arnhemensis, de episcopis Ultraiectinis, recogniti et notis historicis illustrati. G. Lap van Waveren, ed. Ultraiecti 1643.

De Chronica loannis de Beka beslaat met de Appendix van S. Petrus 191 pp. De daarop volgende Historia episcoporum Ultraiectensium van Heda heeft een nieuw titelblad: Ultraiecti 1642 [331 pp.]. Hierna volgt opnieuw een Continuatio van S. Petrus [12 pp.] (zie: 214, a; 383, e). Carasso-Kok, 296-297.

In feite gaat de hele Nederlandse traditie terug op de geschriften van Johannes de Beka en Wilhelmus Heda. Met het geschrijf van Johannes de Beka begon het grote misverstand en de mythevorming. Zij vermelden veel zaken die nadien zijn achterhaald en ook door de archeologie niet zijn bevestigd, zoals de plunderingen van de Normannia in 'Hoylandia'. Toch blijven historici vasthouden aan de opvattingen van deze monniken uit deze 15de en 16de eeuws en hun geschriften, ook al wordt dat geschrijf door diezelfde historici 'onbetrouwbaar' genoemd. Niet Beka en Heda zijn altijd onbetroouwbaar, zij schreven in hun tijd zoals men er toen over dacht in alle onwetendheid. De latere historici blijken onbetrouwbaar. Hoewel zij weten dat Beka en Heda fouten maakten, gaan ze nog steeds uit van hun geschrijf. Is het niet opvallend dat de geschriften van Beka en Heda in tegenwoordige literatuurlijsten steevast ontbreken?

Maar toch was niet alle geschrijf van Beka en Heda onjuist, hoewel ze van latere historici wel het predikaat 'onbetrouwbaar' kregen. Een voorbeeld van een tekst: (zie afbeelding hierboven):
Johannes de Beka en Wilhelmus Heda schreven dat St.Willibrord aankwam in Grevelingen en een kerk stichtte in het fort Antverpo aan de rivier de Schelde in pago Riensium, in de streek van de Renus.

Deze bewering is volledig juist!... tenminste als er het Franse Gravelines onder verstaan wordt. De pago Riensium werd door Beka terecht als de Scaldis/Schelde opgevat, wat ook de Renus van Julius Caesar was! De historici hebben hier later Grevelingen in Zeeland van gemaakt dat nadien is losgelaten en gewijzigd is in Katwijk, dat immers aan de monding van de Rijn ligt, waar men toen de Riensium voor hield. Antverpo betekent hier niet Antwerpen om de simpele reden dat Antwerpen in de 7de eeuw nog niet bestond. De naam duidt op de ‘aanwerp’ (land gewonnen uit zee) in de omgeving van Marck bij Calais, waar Willibrord later een kerk kreeg, nog door Amandus gebouwd. Als je eenmaal aan Grevelingen in Zeeland aan de Schelde denkt, is de gedachte zo gemaakt, dat het hier over Antwerpen gaat.

Dit voorbeeld geeft precies aan hoe de mythen in elkaar zitten en door de historici zijn aangenomen als ware geschiedenis.

De visie van Albert Delahaye.
Johannes de Beka, die omstreeks 1350 een geschiedenis van het bisdom Utrecht beschreef, deelt mee dat bisschop Balderik (940-977) door een “mystieke openbaring” in Utrecht de relieken vond van de heiligen: Werenfried, Lebuinus, Plechelmus, Wiro, Otger, Odulphus en Radboud, waarmee hij de kerk van Utrecht verrijkte. (Bron: De S.Wirone, AS, mei II, p. 312).

Het bericht is zonder meer verzonnen, daar geen van de heiligen ooit iets met Utrecht uitstaande heeft gehad. Het kan wel dienen om de cirkelgangen van legenden en fantasieën te demonstreren. Beka beschrijft een openbaring van vier eeuwen geleden, welke op haar beurt weer teruggaat op personen en feiten van nogmaals 2 à 3 eeuwen eerder, terwijl voor geen van beide ‘overleveringen’ enige documentatie wordt aangevoerd.



Externe Links over Johannes de Beke.
Externe Links over Wilhelmus Heda.

Bronnen, noten en/of referenties.
  • Latijnse Inscripties in Nederland gevonden, in: A.W. Byvanck (1931-1947), Excerpta Romana. De Bronnen der Romeinsche Geschiedenis van Nederland, deel 2, blz. 10. Zie tekst IV in kader hieronder.
  • Vermaseren, B.A. (1979) De Romeinse mijlpaal van Monster in Holland, regionaal-historisch tijdschrift. 11 jaargang, nummer 6, blz. 340


  • Het mysterieuze Dorestadum dat dicht bij de zetel van Willibrord gelegen heeft, komt bij Johannes Beka niet voor, de eerste schrijver die Wijk bij Duurstede noemt op het eind van de 14e eeuw. Hij schrijft: “Wijk, vulgariter genoemd Duursteden”. Bij hem is er geen enkele aanwijzing dat hij aan Dorestadum gedacht zou hebben. Hij zegt alleen dat de omwonende bevolking de naam van dit bisschops-buitengoed gebruikte om de plaats Wijk aan te duiden en van al de overige “Wijken” in Nederland te onderscheiden. Volgens Nederlandse naamkundigen zijn Dorestadum en Duurstede ook etymologisch niet identiek. Het 'Dore' wijst op een 'toegangs-poort', een haven; 'Duur-' wijst op een 'versterking'.

    Wat weten we uit de klassieke teksten?
    Radboud te Ootmarsum?: 900-917.
    Radboud werd in 900 door koning Arnulf tot bisschop van Traiectum(Tournehem) benoemd. Hij verbleef de laatste jaren van zijn leven te Ootmarsum in Overijssel, waar hij ook overleed. Hij werd te Deventer begraven. Bron: Vita Radbodi, MGS, XV, p. 568.

    Deze tekst is uit een zeer jonge kopie. Johannes de Beka (ca.1350) geeft in plaats van Ootmarsum een andere naam, t.w. Honishem, waarmee we weer op authentieker terrein zitten; klaarblijkelijk heeft deze schrijver een oudere en betere tekst onder ogen gehad. De plaats was Honnincthun, een gehucht van Wimille, op 5 km noord van Boulogne. Een andere plaats, Cremarest op 5 km noord-west van Desvres, heette voorheen Biscopem (huis van de bisschop) wat vermoedelijk een herinnering bevat aan een bisschop van Traiectum en zelfs de mogelijkheid open laat dat het bericht over Radboud en diens verblijf te Daventria(Desvres) toch op een authentiek gegeven berust. Het ‘Biscopem’ kan echter ook al -zo niet uitsluitend- teruggaan tot Hunger of althans Odilbald, welke laatste zelfs zwart op wit met ‘Taventrensis episcopus’ werd betiteld.

    Beke heeft de trend gezet voor de geschiedschrijving over het Romeinse en vooral het middeleeuwse verleden van Utrecht gedurende zes eeuwen. Het is zelfs waarschijnlijk dat door het werk van Beke oudere bronnen over de Utrechtse geschiedenis verloren zijn gegaan (of in de haard zijn verdwenen), omdat zijn werk als min of meer het laatste woord werd beschouwd. Maar het spreekt vanzelf dat hij op den duur kritiek heeft ondervonden en veel van zijn opvattingen geen stand meer hielden.

    Hieronder noemen we opvallende zaken waarover Johannes de Beke schrijft, maar die -zoals wij nu weten- gebaseerd zijn op onjuiste aannamen. Opmerkingen in rood.

    De gedrukte uitgaven gaan terug op het handschrift Chronographia Joannis de Beke. (klik op de afbeelding voor een vergroting). Opvallend bij deze geschreven tekst zijn de 'aanvullingen' in de kantlijn die meestal nieuwe opvattingen betreffen en gezien het handschrift niet altijd door De Beka zijn geschreven.

    De Beke schrijft over Adam en Eva, over Wiltabrug, over de Saksen en over de Fresones (Friezen).
    Er zijn veel historici die de geschriften van De Beke en Heda hebben bestudeerd. Meestal kwamen ze niet tot en eensluidende conclusie vanwege de eigen interpretaties ervan. J.Romein geeft daarvan een overzicht is zijn boek over de "Noord-Nederlandsche Geschiedschrijving in de Middeleeuwen" (Haarlem, 1932). Er is sinds 1932 niet veel nieuws aan toegevoegd.

    Johannes de Beka is de eerste schrijver die Wijk bij Duurstede noemt en op het eind van de 14e eeuw schrijft: “Wijk, vulgariter genoemd Duerstede”. Bij hem is er geen enkele aanwijzing dat hij aan Dorestadum ook maar gedacht zou hebben. Hij zegt alleen dat de omwonende bevolking de naam van dit bisschops-buitengoed gebruikte om de plaats Wijk aan te duiden en van al de overige “Wijken” in Nederland te onderscheiden. Onbewust heeft deze schrijver het zéér juist uitgedrukt. Immers, als de historische rekonstruktie juist was geweest, had hij moeten zeggen: Duerstede, vulgariter genoemd Wijk, want Dorestadum was de oudste en de klassieke naam. De naam Wijk bij Duurstede bevat nog dezelfde historische en naamkundige degradatie, waar de belangrijke plaats en zeehaven tot achtervoegsel is gemaakt van een dorp. Een historische waarheid had zich ook in de naamgeving anders gepresenteerd; de huidige naam is een klutsei van waarheid en legende. Duurstede was het buitenverblijf van de bisschop van Utrecht en heeft geen etymologische of toponymische relatie met Dorestadum. Allereerst is Duerstede (wat de oudste schrijfwijze is) Germaans, terwijl Dorestadum Romaans/Keltisch is. Daarnaast betekent Duerstede 'vertsterkte/behouden plaats' en betekent Dorestadum 'toegangspoort' ofwel een '(zee-)havenplaats'. Voorts komt de naam Duurtsede voo het eerst voor in de 14de eeuw, terwijl de naam Dorestad nog in de 10de eeuw voorkomt. Dan kan het niet over Dorestad c.q. Wijk bij Duurstede gaan dat immers in 863 verdween.

    Niet aan zijn waarde als geschiedbron - ofschoon het verkeerd zou zijn die te onderschatten - maar aan het literair karakter van zijn werk dankt Beka, evenals zoveel andere geschiedwerken uit vroeger en later tijd, de schier onmetelijke invloed, die hij op de latere historiografie in Nederland heeft uitgeoefend: alleen van den Latijnse Beka en zijn vervolgen bestaan nog 21 handschriften, waar dan nog voor de Dietse bewerkingen een zelfde aantal bijkomt, terwijl er zelfs van de Franse vertalingen nog een 5-tal handschriften bestaan. Beka zou bijna twee eeuwen lang. dè kroniek blijven, totdat hij door Heda en door de Divisie-kroniek van Aurelius verdrongen werd.

    Met de kroniek van Beka is het in het klein zo gegaan als o.a. met die van Sigebert van Gembloux in het groot. Elke instelling, die zichzelf respecteerde, heeft er klaarblijkelijk een exemplaar van laten afschrijven of er een gekocht, en wie het gelezen en er zijn zin voor geschiedenis aan had voelen ontwaken of het nut ervan door de lectuur had leren beseffen, tekende op de laatste bladzijde zelf-beleefde of gehoorde of soms ook elders gelezen en geëxcerpeerde gebeurtenissen aan. Zo zijn er tal van Latijnse en Hollandse vervolgen op Beka gemaakt, omtrent wier onderlinge verhouding nog maar weinig vaststaat en wellicht ook nooit heel veel meer zal komen vast te staan, maar die, zoveel is althans wel waarschijnlijk is, met elkaar het kennis-complex gevormd hebben, waarop de rijpere geschiedschrijving uit de tweede helft van de vijftiende eeuw voor haar kennis van de historie tussen de jaren 1350 en 1450 ongeveer is aangewezen geweest en die zij zonder verdere kritiek dan ook in haar werken heeft overgenomen. Johannes a Leydis, Theodericus Pauli, Veldenaer, het "Magnum Chronicon Belgicum" en de "Divisie-kroniek" zijn ondenkbaar zonder de "Vermeerderde Beka's", die aan hen zijn voorafgegaan.

    Ondertussen waren de opvattingen van De Beka overal 'doorgedrongen' en konden de ontstane mythen die gemeengoed geworden waren, nauwelijks gecorrigeerd worden. Schijvers P.C.Hooft en Vondel en schilders als Rembrandt bleven in die oude mythen hangen en hun geschrijf of gedichten en schilderijen vormen heden nog steeds een 'bewijs' van de roemruchte Nederlandse historie.





    Lees het boek "De Ware Kijk Op" voor al deze en andere teksten en oordeel zelf!

    Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.