Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.

De vier bossen uit de oorkonde van 777.

Als er geen bewoning was, zullen rivieren, bossen en landstreken geen naam gehad hebben. Immers, bewoners gaven namen aan rivieren, bossen en landstreken. De schriftelijke overlevering van die namen, komt altijd pas (soms lang) daarná op gang. Aangezien de bewoning in laag Nederland pas na de 10e eeuw opkwam, stammen ook de namen van ná die tijd.

Het is dan ook complete waanzin te veronderstellen dat onbewoonde streken in Nederland in de 8e eeuw namen gehad zullen hebben, die bovendien in Frankrijk bekend zouden zijn geweest en dáár en alleen daar overgeleverd zouden zijn. Nederland beschikt over geen enkele eigen of eigentijdse bron uit die tijd. Plaatsnamen worden nu eenmaal niet overgeleverd zonder bewoners.

Als er na ruim 13 eeuwen nog steeds geen overeenkomstige locaties van al die namen uit die klassieke bronnen gevonden zijn, dient men zich terdege af te vragen of men wel in de juiste streek aan het zoeken is.
Dat geldt ook voor de namen van die vier bossen uit de oorkonde van het jaar 777.

In standaardwerken zoals "Geschiedenis van de Nederlanden" en "Verleden van Nederland", waarin men Karolingisch Nederland na de Romeinse tijd weer laat beginnen in de 8e eeuw, ontbreekt de oorkonde uit het jaar 777.
En juist met deze oorkonde wordt altijd geschermd ten gunste van Karolingisch Nijmegen, de St.Maartenskerk te Utrecht en de locatie van Dorestad te Wijk bij Duurstede.
Juist aan deze oorkonde wordt de rest van de Nederlandse geschiedenis na de 8e eeuw opgehangen. En juist deze oorkonde wordt totaal niet als zodanig genoemd. Niets over Lisiduna, niets over Ubchirica, niets over de Lokkia, niets over Hengistscoto en de andere 3 bossen of de Eem.

In Nijmegen laat men de Karolingische geschiedenis na de Romeinse tijd weer beginnen met de oorkonde van Karel de Grote uit het jaar 777.
Van de 14 namen uit deze oorkonde wordt de determinatie van 10 namen compleet verzwegen. Het Bronnenboek noemt 7 plaatsen niet eens. Met slechts 28% van de namen wil men bewijzen wat door de overige 72% weerlegd wordt. Is dat historische wetenschap?

Hengistscoto en Hem worden vanouds geïdentificeerd met Henschoten en Eem slechts op grond van een fonetische overeenkomst.
Er wordt totaal voorbij gegaan aan de betekenis van deze namen en de geografische omstandigheden waarin ze voorkomen.
Aan deze identificaties mag zo ernstig getwijfeld worden, dat het onbegrijpelijk is dat de historici ze nog steeds hanteren.

Was de rivier de HEM wel de Eem? Bestond de Eem wel in de 8e eeuw? Of heette die rivier die ontstond na de ontginningen vanouds de Amer (denk aan Amer-sfoort en H-amer-sveld)?

Een oude naam voor de Eem was de Amersfoortse beec (Bron: Hilhorst). Ook andere schrijvers geven dezelfde bron.

"Amersfoort ontstond op een gunstige plaats om het water over te steken. De doorwaardbare plaats -voorde- door de Amer, dat waarschijnlijk de oude naam voor het stroomgebied van de Eem was. De vroegste vermelding van Amersfoort stamt uit 1028".(Bron: De Koppelpoort)
Met andere woorden: toen Amersfoort ontstond in 1028 heette de rivier nog Amer volgens deze bron.
En zo blijven de verschillende historici elkaar en zichzelf tegenspreken. Verwarring alom.

  • In het Oorkondeboek van het Sticht Utrecht tot 1301, is in een oorkonde uit 1203 (no.560) sprake van rivier de "Eme" die langs Emebrucghe en Bunschoten stroomt.
  • In een oorkonde uit 1385 van het St.Paulusklooster over grondbezit van ene Johan van Clarenbosch te Bunschoten (Rijksarchief Utrecht, no.505-I-fol.43) is eveneens sprake van de rivier de Eme.
    Hier is dus geen sprake van Amer, maar ook niet van Hem of Hemus.

    Dit betekent dat de HEM uit de oorkonden van 777 geen betrekking op de Eem gehad kan hebben. De naam Eem ontstond dus pas na de 11e eeuw, precies in de tijd van de eerste ontginningen in dat gebied en ook in de tijd dat de eerste mythen in Nederland ontstond. De Eem is ook pas ontstaan door en tijdens de ontginningen als een veenstroom die het overtollige water van de veen kussens rondom Amersfoort afvoerde naar de Zuiderzee. Het is duidelijk een product van de grootschalige ontginningen in haar stroomgebied.

    Het is dus aantoonbaar dat de rivier bij Amersfoort pas de naam Eem kreeg, nadat de mythe van St.Willibrord in Utrecht al ruimschoots was ingevoerd en vervolgens de oorkonde uit 777 op Nederland werd toegepast.

    De logica.
    Het grootste bezwaar tegen de Nederlandse interpretatie van de oorkonde uit 777 is de logica. Het gaat hier dus over de situatie in de 8e eeuw. De kerk van St.Willibrord krijgt goederen geschonken voor "dagelijks" gebruik. Bossen om hout te sprokkelen, weiden om dieren te laten grazen. Wat heeft men dan aan goederen op vele tientallen kilometers afstand? In een onhergergzaam gebied? Stukken bos omgeven door moerassen?
    De goederen die St.Willibrord in Nederland ontvangen zou hebben, lagen in laag Nederland in het inundatiegebied van de zee, het gebied dat eeuwen onder water lag, ofwel waardeloze en niet te bereiken bezittingen. Deze landerijen zal St.Willibrord niet in dank aanvaard hebben, maar zal het als een 'belediging' ervaren hebben.
    In Frans-Vlaanderen liggen deze goederen niet alleen vlak bij elkaar, maar vooral op droge te voet bereikbare grond.

    De onderlinge afstanden tussen Utrecht en deze 4 bossen spreken de traditionele opvattingen tegen. Ook de vraag of het wel bosgebied was, blijft nog onbeantwoord. Heischoten (zanderige bodem) en Weede (bij Hoogland: moerasgebied dat nog niet ontgonnen was) waren dat in elk geval niet. Ook Hees (bij Soest) heeft een dekzandbodem en was een moerasachtig veengebied dat vanaf 1000 begroeid raakte met heide. Was het daarvoor misschien bosgebied?

    Zou Karel de Gote enkele waardeloze ver van elkaar liggende stukken grond aan de kerk van Trajectum geschonken?

    Wat heeft het bisdom aan enkele bosgebieden (om hout te sprokkelen of varkens te hoeden?) op vele tientallen kilometers afstand? Het gaat hier wel over de 8e eeuw.


    Het is wel duidelijk dat de eenmaal gehanteerde opvatting dat de oorkonde uit het jaar 777 over Nederland gaat en wel over Eemland bij Amersfoort, nog vele volgelingen kent. In 777 zouden er een aantal schenkingen en (rechts-)handelingen plaatsvinden, terwijl het gebied pas 3 eeuwen later ontgonnen wordt. Eemland wordt tussen de 8e en 10/11e eeuw in veel bronnen ook nog steeds een moerasgebied genoemd. En in dat gebied zou een bisdom zijn en bewoners en er zouden bovendien 4 bossen liggen die een naam droegen zoals die in de oorkonde genoemd worden.
    Historici die blijven vasthouden aan Eemland als Flehite komen soms met verrassend nieuwe opvattingen die al aangeven dat ze met de oude niet uit de voeten kunnen. Echter nadenken over hun eigen tegenstrijdigheden is er helaas nog steeds niet bij.

    In de Saksische literatuur komen we de broers Hors en Hengist met hun krijgsbenden tegen. De twee broers waren ruiters. Hun namen hebben daar ook duidelijk betrekking op. Vergelijk de namen maar met het Engelse HORSE (in het Vlaams RHOS of ROS -vgl. het Ros Beiaard) en HENGST. Het waren paardenbroeders. Aan de kust van het Kanaal lag Hengistcote, de kust van Hengist ofwel Hengestcote. (Bron: Geoffrey van Monmouth, Historia regum Brittanniae ca.1139).

    De band die er al was door de Saksische interventie op het einde van de 5e eeuw tussen Brittannië en het vasteland, werd er met de tijd hechter op. Willibrord, Bonifatius en Thekla (is abdis geworden van Ochsenfurt -Oxford) bevestigen in hun brieven dat er sprake was van een gezamenlijke afkomst en zij dezelfde taal spraken toen ze kwamen missioneren op het vasteland.

    Zoeken we de 4 bossen op bij Blok of Gysseling dan krijgen we daar 2x exact hetzelfde verhaal. Blijkbaar heeft Blok het gewoon van Gysseling overgeschreven. Naschrijverij viert bij beiden ook hoogtij.
    Over de oorkonden uit 777 lezen we: cop. eind 10e eeuw, eind 11e eeuw. ed.Diplomata Belgica. p.313. Blok vermeldt nog 1028 en bij Hohorst 1050 falsum, kopie 2e helft 14e eeuw. Gysseling noemt Hohorst niet.
  • De oorkonde uit het jaar 777 wordt in Nederland onjuist toegepast. Lees ook de Latijnse tekst en vertaling.
    Stel je het eens voor: Karel de Grote zou vanuit zijn residentie Noyon aan de bisschop van (het niet bestaande) Utrecht 4 bossen hebben geschonken in de omgeving van Amersfoort (een stad die ook nog niet bestond). Wat heeft die bisschop aan bossen op 20 á 30 km van zijn stad om hout te sprokkelen of varkens te hoeden? Wat heeft die bisschop aan een bos in een moeras? Wat aan een bos in een heidegebied? Waarom geen bos bij Utrecht? Waarom schonk Karel de Grote als beijveraar van het Christendom niet half Nederland inclusief Friesland, Holland en Brabant aan de bisschop van Utrecht, toch een belangrijke kerkelijke bestuurder?


    De visie van Albert Delahaye.
    De vier bossen genaamd Hengestscote, Fornhese, Mocoroht, Widoc(q), gelegen aan beide zijden van de Hem zijn:
  • Hengestscote is Ecottes, op ongeveer vier kilometer ten noorden van Licques gelegen. In oudere acten heet het dorp Escothes en Hescothes (vergelijk «He-ngst-scote«). In de 12e eeuw heet de plaats Agincota; daarna is de naam geëvolueerd tot Aichota, Cotes, Scotes, Escothes en Ecottes. Het is duidelijk dat het -cote(s) betrekking had op de kust, die hier ten tijde van de transgressie vlak bij lag. Het bos Hondrecoutre (Hondescot) bij Hocquinghen is een naamrelict van dit bos.
  • Fornhese is een van de twee buurgehuchten, waarvan een Yeuse heet, het andere West-Yeuse. Het Yeuse heeft aanvankelijk Voor-Hese ofwel Forn-Hese geheten.
  • Mocoroht is het bos Mottehault op het grondgebied van Wissocq. Daar ligt het gehucht Moucroux, wat etymologisch rechtstreeks van Mo-co-ro-ht / Mo-cro-ht afgeleid is. Ook het bos Mokescot tussen St.Omaars en Watten is een mogelijkheid.
  • Het Widocq uit de oorkonde van 777 moet men in of bij Wissocq plaatsen. Tussen de oude en de nieuwe naam heeft zich slechts een simpele fonetische verandering voorgedaan. (vergelijk Wid-sant dat nu Wissant heet). Een vergelijkbare naam vinden we terug is het bos Vidoré (of Widoré) in de gemeente Cousset, ooit bekend onder de naam Vésioc. (Let ook hier weer op de fonetische wijziging van de -d- in een -s-).

  • Nu lijken sommige plaatsnamen in Nederland wel erg veel op de in de oorkonde genoemde plaatsen, zoals Lisiduna en Leusden, die wel 4 dezelfde letters hebben, maar wie ooit van deplacements historiques heeft gehoord, weet dat zoiets geen enkel steekhoudend argument vormt.



    In Wissant , waar je de overkant kunt zien, ligt de archeologische locatie die bekend staat als "Camp de César".
    Vandaar is Julius Caesar overgestoken naar Brittannië en niet vanuit de Nederlandse Betuwe.


    De namen van de 4 bossen in de oorkonde uit 777 passen in één bepaalde streek in Frans-Vlaanderen, waar vergelijkbare Romaanse namen voorkomen als Bouquehault, Hocquinghen, la Quingoie, Fouquesolles en Quesques. Dit is een belangrijke aanwijzing, zelfs een tegenbewijs ten opzichte van de Nederlandse opvatting, dat de 4 namen van de foreesten uit de oorkonde uit 777 hier in Frans-Vlaanderen thuis horen.

    Niet vergeten mag worden dat hier op de taalgrens van Picardisch, Frans en Vlaams de uitspraak wel eens geheel anders kan zijn dan de schrijfwijze, laat staan de betekenis. Een Nederlands ogende plaatsnaam als Hondschoote spreekt men er uit als [oed-skot] wat uiteraard niets te maken heeft met een 'schoothondje', maar alles met een 'honte'-'côte'. Het 'honte' heeft betrekking op een ondiep uitgeschuurde zeearm naast 'een verhoogd stuk land aan de kust'. Denk aan Hontenisse in Zeeland. Zie voor 'scote' hiervoor bij 'Hengestscote'. Beide naamsdelen hebben duidelijk betrekking op het kustgebied en op het 'inundatiegebied' wat laag-Vlaanderen was.




    De locatie van de 4 bossen in Comté de Guines (13e eeuw.)
    De vier bossen liggen hier rondom Trajectum (=Tournehem) aan weerzijde van de Hem.
    Klik op de afbeelding voor een vergroting.


    De vier bossen liggen hier rondom Tournehem, wat een logische locatie is als het om geschonken goederen gaat. In de Nederlandse opvatting liggen deze bossen rondom Amersfoort op tientallen kilometers van Utrecht. Wat heeft een klooster aan een bos op tientallen kilometers om hout te sprokkelen of om varkens te hoeden? De logica is in de Nederlandse opvatting ver te zoeken, wat al aangeeft dat deze opvatting onwaar is.
    Overigens bestond er in 777 nog geen klooster in Utrecht. Het eerste en oudste klooster is in 1050 gesticht!

    De vier bossen bevinden zich in Frans-Vlaanderen aan beide zijden van de Hem, precies zoals in de oorkonde staat. Tournehem ligt er precies middenin, dus als geschenk aan de kerk van Trajectum is dit een logisch en samenhangend verhaal.
    De locatie van de bossen in Frankrijk is een onweerlegbare bewijs voor de juistheid van de opvattingen van Albert Delahaye. In Frankrijk liggen de bossen allemaal binnen een straal van enkele kilometers rondom Licques en Tourehem-sur-la-Hem. Het is een logisch complex, met onderlinge afstanden van hoogstens 1,5 uur gaans. Het gaat hier wel over de 8e eeuw!
    In de latere geschiedenis van Tournehem is een gegeven bekend, dat de oorkonde van 777 op een merkwaardige manier bevestigt. De stad Tournehem heeft van oudsher vier bossen in gemeenschappelijk bezit van de burgers gehad. Een keur van Tournehem uit de 15e eeuw spreekt van de vier bossen en van het aandeel dat de burgers erin hadden. De vier bossen zijn in 1827 bij het domein van de staat gevoegd.
    Ook de afbeelding van de 4 bossen (zie hierboven) van "Le Comté de Guines" uit de 13e eeuw bevestigen de visie van Albert Delahaye. De bossen bestaan overigens nog steeds, al is de naam veranderd. Het gaat om Bois d'Hondrecoutre, Bois du Tertre, Bois de Recques en Bois de Cocove.


    De Nederlandse opvattingen.
    De traditionele geschiedenis heeft lang geworsteld met de naam en de locaties van deze 4 bossen, die toch een duidelijke plaatsbepaling van de oorkonde uit 777 aangeven. Er zijn een aantal opvattingen geweest, die onaanvaardbaar (b)leken. De genoemde rivier de Hem werd doorgaans gezien als de Eem bij Amersfoort. Aan de hand van onderstaand citaat uit de Canon van Utrecht, kan de traditionele opvatting geschetst worden.

    De ontginning van Eemland. (Bron: Canon van Utrecht)
    "De geschiedenis van Oost-Utrecht begint met die van de abdij Oostbroek die in 1121 was gesticht op een eilandje ten oosten van de stad Utrecht. In 1131 schonk de bisschop land rond Hengistscoto (Henschoten) aan de nieuwe abdij, die aan St. Laurentius is gewijd. Dit paste in het patroon, veel gronden te schenken aan kerkelijke instellingen. Toen de bevolking groeide, wensten de monniken hun grondbezit tot landbouwgrond om te zetten. Niet overal ging dat zo gemakkelijk. De ontginning van Woudenberg bijvoorbeeld was niet direct een groot succes, omdat de afwatering te wensen overliet. Pas na het ontstaan van de Zuiderzee verbeterde het grondwaterpeil. Vanaf 1240 kwam de ontginning pas goed op gang.

    De geschiedenis van Oostbroek begint ook met de ontginning van de moeilijk toegankelijke stukken. In het boekje over 'Oostbroek' wordt gesteld dat de ontwatering van de drassige gronden pas na het jaar 1122 kon beginnen. Daardoor werd het mogelijk de tot dan toe onbegaanbare plekken te betreden en te bebouwen. Alle weteringen in dit gebied ten oosten van Utrecht stammen uit die tijd, zoals de Langbroeker, Schalkwijker, Gooyer en de Ameronger Wetering. Die ontginningen werden ook pas mogelijk nadat men technisch in staat bleek dit grootschalig te regelen met hulp van monniken van de St.Laurensabdij. De ontginningen mogen dan in of na 1122 begonnen zijn, het is natuurlijk een werk van tientallen jaren geweest.
    Door deze grootschalige ontginningen ontstond ook de Eem pas en heeft dus in de 8e eeuw zeker niet bestaan.

    In 1352 liet bisschop Jan van Arkel een paal plaatsen in het moerassig gebied ten noorden van Eemnes, waar de grond nog stevig genoeg was om op te lopen. Deze 'Leeuwenpaal' gaf de grens aan tussen Eemnes en Gooiland, oftewel tussen het gebied van de Utrechtse bisschop en de Hollandse graaf. Dat had alles te maken met de ontginning van de woeste gronden in deze streken, die al een paar eeuwen bezig was en steeds voor problemen zorgde.

    Die ontginningen waren nodig om meer land geschikt te maken voor landbouw. Vooral kloosters en kerken hadden veel van deze woeste gronden in bezit. Rond 1100 werd vanuit Leusden (hiermee wordt Oud-Leusden bedoeld: het tegenwoordig Leusden bestond nog niet in 1100) met de ontginning van Hamersveld en Asschat begonnen en aansluitend ook Leusbroek (is Leusden-Zuid). Rond 1170 sloegen door fikse stormen vele zandbanken en veen weg en ontstond de Zuiderzee, waardoor de afwatering verbeterde en ontginning van grotere delen van het Eemmoeras mogelijk werd. Zo werd vanaf 1203 onder leiding van de Utrechtse bisschop de Uitwijk (Bunschoten-oostzijde) ontgonnen. Om het ontgonnen land te beschermen werden dijken aangelegd. In 1409 vormden de dijken langs de Zuiderzee een aaneengesloten geheel. De grootste sluis bevond zich in Spakenburg (Spui). Het moerasgebied werd omgevormd in akker- en later weiland.


    Eemland wordt volgens de traditionele opvattingen voor het eerst genoemd in een oorkonde uit het jaar 777. In die oorkonde schonk Karel de Grote (742-814) het domein Leusden (Villa Lisiduna) en vier grote wouden aan de St. Maartenskerk te Utrecht (bisdom Utrecht). De schenking betrof een belangrijk deel van Eemland: de gouw Flethite aan de Eem (Hemus genoemd), Leusden en vier foreesten (bosgebieden), waaronder Hengistscoto (Henschoten, deel van Westerwoud), Fornhese bij Amersfoort en Widoc bij Hoogland.
    Het Eemmoeras was niet geschikt voor bewoning, afgezien van de door het landijs gedurende de ijstijden opgestuwde Heuvelrug en enkele zandige ophogingen in de uitgestrekte vallei tussen Heuvelrug en Veluwe. Veel van de huidige plaatsen liggen tegen de stuwwal aan, zoals Baarn en Soest, of op verhogingen, zoals Amersfoort, Leusden en Bunschoten. Denk ook aan de naam Hoogland. Op de hogere delen kwam vanaf de 10de eeuw wat bewoning voor. Daar werden akkertjes ingericht en boerderijen gebouwd. Op de grens met het moeras begon men voorzichtig wat te ontginnen. Op Hoogland wijst aardewerk dat bij opgravingen is aangetroffen, op bewoning in de 9de en 10de eeuw.

    De kleine ontginningen die in Eemland plaatsvonden, blijken allemaal in bezit te zijn van het klooster Elten, dat in 968 was gesticht, waarschijnlijk door graaf Wichman van Hamaland. Hij begiftigde het klooster met veel land en zo kreeg Elten ook grote delen van 't Gooi en Eemland in bezit. We moeten daarbij denken aan hoger gelegen gronden als Coelhorst, Krachtwijk en Grimmestein. De boeren die op deze ontginningen woonden, gebruikten de omliggende woeste gronden om er varkens te weiden, plaggen te steken en brandhout te zoeken. Ook in Baarn en Soest bezat het klooster Elten een aantal boerderijen."
    (Cursieve tekst uit de Canon van Utrecht)

    Het is dus een farce om te veronderstellen dat er in Eemland in de 8e eeuw al een omvangrijke bewoning bestond, zoals in de oorkonde uit 777 wordt omschreven. Het zou nog minstens 2 eeuwen duren voordat er de eerste bewoning op gang kwam, aanvankelijk in de randgebieden en op de stroomruggen. De stichting van de plaatsen in Eemland, te weten Amersfoort, Nijkerk, Hoevelaken, Hoogland, Bunschoten, Eemnes, Eembrugge en Baarn, zijn allemaal op zijn vroegst in de 11e eeuw te plaatsen. Ten aanzien van Amersfoort dient opgemerkt te worden dat de oudste archeologische sporen zelfs pas uit eind 12e/begin 13e eeuw stammen. Met de vermelding van de toen nog niet bestaande plaats Amersfoort in de oorkonden van 1028 en 1050 wordt al aangegeven dat deze oorkonden vervalsingen z.g. falsums zijn.
    Ook andere plaatsen die in deze oorkonden genoemd worden, bestonden in 1028 of 1050 nog niet. Daar laat de archeologie geen misverstand over bestaan.



    We laten enkele opvattingen de revue passeren.

  • Wilhelmus Heda vermeldt in zijn Historia Episcoporum Vltraiectensium (druk Joh. à Doorn anno 1642; versie Arnoldo Buchelio) deze oorkonde van Karel de Grote (zie afbeelding hiernaast). Hun (ook van Buchelius: zie hieronder) interpretatie van de genoemde plaatsen is opvallend en nadien geheel losgelaten. Willem Heda plaatst de 4 bossen (foreesten) te Amerongen, Elst, Wageningen en Ede (zie afbeelding hieronder). Vandaar dat hij dan maar gemakshalve onbetrouwbaar wordt genoemd. Opvallend is ook dat hij die foreesten Wildernissen en Venen noemt. Deze 'Nederlandse' woorden in een Latijnse tekst zijn interpretaties. Lees meer over de Beke en Heda
  • In noot e geeft Heda de volgende toelichting: Donatio haec continet omnem tractum circa Hemum fluvium ubi Emersfurt Leusden usque Dorestadum. Deze schenking omvat het hele gebied langs de rivier de Hemus, die Emersfurt, Leusden Dorstadt bereikt. Let Op: Heda noemt hier niet Amersfoort, maar Emersfurt. Dan noemt hij de 4 bossen 'adhuc conspiciuntur in quibus Episcopi Traject: nog steeds bezittingen van de bisschoppen van Utrecht. Was dat in 1642 nog zo?
  • Pro Lisiduma Lindinium reponere qui locus est in Beta, quales fane homines pestes sunt in antiqua hisoria et odio omnibus veritatis antiquae amatoribus esse debent. Voor Lisiduna ter vervanging van Lindinium (Lienden?), dat zich in de Betuwe bevindt, wat een onwaarheid in de oude geschiedenis is en zou moeten worden gehaat door alle liefhebbers van oude waarheid. Welke oude waarheid bedoelt Heda of Buchelius hier? Blijkbaar was Lienden in de Betuwe de aanvankelijke opvatting voor Lisiduna. Nadien werd het Leusden, al was daar geen enkel bewijs voor. Leusden als plaatsnaam bestaat overigens pas sinds 1969!
  • Over Ubkirika (noot f) schrijft hij: id est superior ecclesia quae supra Dorestatum erat, equidem ignoro: dit is de hogere (belangrijkere) kerk die boven Dorestad was/ging, weet ik niet. Heda/Buchelius wisten niet waar Ubkirika (letterlijk vertaald met bovenkerken) lag of welke plaats er mee bedoeld werd. Slechts de kerk wordt genoemd, die gebouwd werd boven Dorestad, die boven Dorestad lag. Delahaye verklaart Ubkirika met Nortkerque op 3 km. ten westen van Audruicq dat bij hem Dorestad is. Iets ten zuiden van Audruicq ligt Zutkerque. Het -Ub- kan ook letterlijk vertaald worden met -hoger- gelegen. De straatnaam Rue du Mont Hulin tussen Audruicq (hoogte tussen -2 en +5 m) en Nortkerque (hoogte +12m) geeft dat al aan. (Bron: https://nl-nl.topographic-map.com/maps/7wb/Audruicq/).
  • Het eiland tussen Rijn en Lek 'Insullam illam' signatur hic pagi, Doorne & Cothen, qui sunt inter alveum antiquum Rheni & Leccae. Dat eiland wordt hier aangeduid door het dorp/gebied tussen Doorn en Cothen, dat tussen het oude stroom van de Rijn en Lecca ligt.


  • Johannes Smetius (1590-1651). De geschiedenis van Nijmegen is volgens Louis Swinkels in het boek "De Bataven. Verhalen van een verdwenen volk" nog steeds gebaseerd op de bevindingen van Johannes Smetius. Swinkels vermeldt op p.16: "Smetius (1590-1651) bracht in een uitvoerige publicatie tal van bewijzen bij elkaar voor de identificatie van zijn woonplaats Nijmegen met Oppidum Batavorum. In het historisch bewustzijn van de stad bleven de Bataven vervolgens eeuwenlang verankerd". Opvallend is dan ook dat Smetius wel het jaar 777 vermeldt, waarbij hij noemt dat Karel de burcht van Nijmegen heeft doen vernieuwen, maar niet dat het in deze oorkonde over Nederland zou gaan. Die opvatting is dus pas na hem ontstaan.

  • Aernout van Buchel (1641):
    Noemt als naschrijver van Joh. de Beka en Willem Heda de locatie de vier foreesten uit de oorkonde van 777 en plaatst deze ook te Amerongen, Elst, Wageningen en Ede. Dit op grond van Romeinse vondsten.(Bron: Buchelius)
    Opmerking: Zo gemakkelijk ontstonden de mythen. Men vond iets Romeins en "plop" op de vindplaats werden Middeleeuwse teksten toegepast. In 1898 wordt de opvatting van Aernout van Buchel (Buchelius: 1565-1641) door A.J.C.Kremer voor onjuist gehouden, met als argumentaties dat "Wageningen en Ede niet in de gouw Flethetti gelegen hebben", wat overigens volkomen juist is. Echter Kremer gaat uit van de obewezen veronderstelling dat Flethetti bij Amersfoort lag. De andere twee bossen lagen er evenmin, aangezien de gouw Flethite niet in Nederland lag, maar in Frankrijk bij het Flevum.

    Het is dus een zekerheid dat de taditionele opvatting van de 4 bossen aan de Eem pas na 1641 ontstaan is. Het is weer de 17e eeuw, waarin meerdere mythen ontstonden.

  • Abraham van Bemmel schrijft in 1760 het volgende:
    "In de achtste eeuw op het jaar zevenhonderd zeven en zeventig, wanneer Albrik, vierde bisschop van Utrecht, alle landen by de Rivier de Eem gelegen, als vrijwillige gifte van Konink Karel de Groote, ontfong, wordt van Amersfoort noch geen gewaag gemaakt, alhoewel het naby gelegen Dorp Leusden in de brief van schenking al gemelt staat". (Bron: A.van Bemmel)
    Opmerking: In 1760 bestond de mythe (met een verwijzing naar Heda pag.41) rondom deze oorkonde al, maar de bossen worden verder niet genoemd. Opvallend is dat Albrik hier bisschop wordt genoemd, terwijl in de oorkonde staat dat hij "priester en electus rector" (=costus, bewaarder) is.

  • Baron L.Sloet (1876):
    Hengestscoto is Henschoten (in Woudenberg), Fornhese aan de Eem, Mocoroht aan de Eem, Widoc aan de Eem. (Bron: Sloet)
    Opmerking: In 1876 werd alleen Henschoten als "zekerheid" genoemd, de locaties van de andere 3 bossen was ergens "aan de Eem", dus onbekend.

    Het "aan de Eem" wordt in de Nederlandse traditie wel erg ruim genomen. Van 'Henschoten' kan men toch niet spreken dat het aan de Eem ligt. De afstand tot de Eem is ruim 10 kilometer.
    "Aan de Eem" betekent niets meer en niets minder dan "vlak bij de Eem". Wie het hier niet mee eens is moet maar eens een huisje 'aan de kust' huren, dat op 10 km. van het strand ligt. Dat accepteert toch niemand! Zo beschouwd ligt Amersfoort 'aan de (voormalige) Zuiderzee', want de afstand tot het water is niet eens 10 km.


  • Wandelgids uit Amersfoort (1899):
    In deze wandelgids lezen we: "Oud-Leusden is een overoude heerlijkheid, reeds in 697 wordt zij genoemd. In 777 werd Lisiduna door Karel den Grooten aan de kerk van Utrecht geschonken. In dien giftbrief wordt ook gezegd, dat Lisiduna gelegen is aan de bedding van de Eem, een noordelijken Rijnarm. Een herinnering daaraan is nog bewaard gebleven."
    Gelegen aan de bedding van de Eem en dat het een noordelijke Rijnarm zou zijn, zijn onjuiste beweringen. Die herinnering blijkt de volksmythe te zijn, dat de Rijn ooit een aftakking naar Amersfoort zou hebben gehad.

    In dezelfde gids lezen we op p.70-71: Den Heiligenberg, door Vondel bezongen als den Dietschen Helicon.
    "Hier heeft eenmaal het klooster Hohorst of de Heilige berg gestaan. Op den door Adam van Lockhorst geschonken grond stichtte in 992 de 18de bisschop van Utrecht, Ansfridus, op den heuvel Hohorst een Benedictijner klooster ter eere van Christus, de H. Maagd, de apostelen Petrus en Paulus en van St. Maarten. Eerst waren hier 12 monniken uit de Abdij van St. Vitus te Gladbeek onder den abt Weringerus. Het klooster kreeg spoedig uitgestrekte bezittingen en ook tienden van de stad Amersfoort, 18 November 1006 werd er een vrij aanzienlijk kerkgebouw ingewijd. Niet lang bleef het klooster met de geleerde en ijverig werkzame Benedictijnen hier gevestigd. Omstreeks 1052 onder den vierden abt Gervicus werd het door den bisschop Bernulphus naar Utrecht verplaatst, waar het onder den naam van de abdij van St. Paulus nog eeuwen lang heeft gebloeid. Daar het klooster gesticht was, vooral ter eere der H. Maagd, heette de heuvel ook wel Maria-berg. Hierom of volgens anderen om den stichter, die daar overleed en weldra als Heilige vereerd werd, is de naam Heilige berg ontstaan. Volgens een overlevering zou de H. Ursula op haar reis naar Keulen hier hebben uitgerust. De berg, waarop het klooster gebouwd werd, was waarschijnlijk een kunstmatig opgeworpen hoogte, om tot een toevluchtsoord te strekken bij overstrooming. Want dichtbij den heuvel Hohorst was een meer gelegen en langs den heuvel liep een modderige rivier en al het land dat wij hier zien, was toen een uitgestrekt moeras. Bij hoogen waterstand der rivieren staat nu nog een groot gedeelte van dat land onder water. Welke bestemming de Heilige berg na het Jaar 1052 heeft gekregen, weten wij niet. Volgens de overlevering zou het een vrouwenklooster geworden zijn. Wel weten wij, dat in de vorige eeuw de berg beplant was en dat er toen een huis voor stond, dat vrij oud was en in stijven stijl gebouwd, met kruisramen en puntgevels en een klein torentje op den hoek. Sedert is het huis bijna geheel verbouwd, en een moderne villa geworden.

    Op p.76 wordt het verhaal over Leusden vervolgd met: "Bij Bavoort gaan wij linksaf de Beek over naar Leusbroek, een zeer welvarend dorp. De hervormde kerk dagteekent van 1828 toen zij in de plaats kwam voor de in dat jaar afgebroken kerk van Oud-Leusden. Alleen eenige matten stoelen zijn hier nog uit de oude kerk over".
    Van dit Bavoort wil Charlotte Broer (zie daar!)graag het Bachevort uit een valse akte uit 1006 (wat ze zelf erkent!) maken. Het 'Leusbroek' en de eerder genoemde moerassen geven al aan dat deze aanname onjuist is. Bavoort lag niet aan de Lunterse beek, maar aan de Heiligenbergerbeek. Bij Bavoort lag een tol als men vanuit Woudenberg naar Amersfoort ging.

    Op p.81 in deze gids lezen we: "Spoedig betreden wij nu het grondgebied van de provincie Gelderland en tegelijk dat van de gemeente Hoevelaken. Hoevelaken is niet altijd Geldersch geweest. In 1263 werd het leenroerig aan Gelderland, maar kwam in 1810 aan Utrecht en sedert 1814 behoort het weer tot Gelderland. Zooals de meeste dorpen rondom Amersfoort is het zeer oud het wordt reeds vóór 1050 genoemd. Vroeger was hier in de nabijheid een meer (Iacus=meer), een overblijfsel van den Noordelijken Rijnarm. In 1132 was dit meer al een veenland geworden en heette Grouwe venen, waarvan de Hoevelakensche venen nog zijn overgebleven".
    De hier genoemde oorkonde uit 1050 is eveneens vals. Bovendien wordt hierin nergens Hoevelaken genoemd, of een naam die er ook maar enigszins op lijkt. De meeste, beter is, alle dorpen rondom Amersfoort zijn helemaal niet erg oud. Dat wordt behalve tekstueel ook archeologisch wel aangetoond. Dat er veel veennamen rondom Amersfoort bestaan toont al aan dat er nauwelijks bewoning was voor het jaar 1200, toen het veen voor het eerste ontwaterd werd en het land ontgonnen kon worden. Dat het veen door de Paulusabdij uit Utrecht ontgonnen zou zijn, is eveneens een onwaarheid. De Paulusabdij heeft rondom Amersfoort nooit bezittingen gahad, wat ook Charlotte Broer bevreemd heeft. (zie daar!) Over de Rijnarm: zie de opmerking hierboven.
    Voor de oorkonden uit 1006, 1028 en 1050: zie hier.

    Een treffende omschrijving van de omgeving van Amersfoort uit 'Scarabee' febr.1995.

    Enkele veen- en waternamen rond Amersfoort spreken voor zich: Calveen, Hooglanderveen, Hateveen, Nijkerkerveen, Kattenbroek, Randenbroek, Waterdal, Leusbroek, Modderbeek, Beekenstein, de Wetering, de Mossel, de Kikvorst. Ook de hele Grebbe-linie toont de watertoestand aan. De wateroverlast in Bunschoten-Spakenburg, Hoogland en Amersfoort bevestigen de voortdurende strijd tegen het water, tot in deze tijd. Zie afbeelding hiernaast, waar de aangegeven hoogte bij de overstroming van 1916 3.25 meter bedraagt. (Klik op de afbeelding voor een vergroting!)
  • Teunis Pluim (1925):
    "Het was op de 7 juni 777 (wat al zevens) dat Karel de Grote koning der Franken weer tijdelijk in zijn geliefd paleis Het Valkenhof in Nijmegen vertoefde.... Op de genoemde dag was het dat Karel de Grote aan de Sint Maartenskerk te Utrecht (de latere Domkerk) allerlei schenkingen doet en wel in Landgoederen en bosschen. Aan Bisschop Albricus den vierden van Utrecht het landgoed (destijds in het Latijn Villa geheten) Lisiduna in de gouwe Flehite langs de bedding der Eem in zijn gehele uitgestrektheid of daaraan gelegen is. d.i. met landerijen, hoeven, huizen, gebouwen, lijfeigenen (!), wouden, velden, weilanden, beemden, wateren of weteringen, roerend en onroerend, alles zoals graaf Wigger daar door onze (vroegere) schenking in bezit gehad heeft: ook vier wouden waarvan de namen zijn: Hengestscoten, Fornhese, Mokoroth en Widock, die aan beide zijden van de Eem gelegen zijn". "Hengestscoten is vermoedelijk Henschoten ten westen van Woudenberg, Fornhese zegt zeker schrijver is misschien Vernhese bij Amersfoort, maar ik kan dien naam nergens vinden. Een andere schrijver denkt bij Fornhese aan Voor-Hees en Hees in een oude buurtschap bij Soest. Widoc houdt men voor Weede onder Hoogland, rechts van de Eem. Mokoroth zou Moorselaar onder Hamersveld kunnen zijn. Vele ouden namen zijn verminkt tot ons gekomen zodat het ook daardoor moeilijk is ze "thuis te brengen."(Bron: T.Pluim)
    Opmerking: In 1925 heeft de Baarnse schoolmeester en amateur-historicus Teunis Pluim in de plaatselijke krant De Eembode enkele artikelen geschreven waarin hij de toen bestaande traditionele opvattingen van de oorkonde uit 777 volgt. Het is duidelijk dat van de omschrijving zoals Pluim die geeft, archeologisch niets is teruggevonden in Leusden, dat bij hem Lisiduna is. Bij alle vier bossen spreekt Pluim toch enige twijfel uit. Door het op verminkte namen te houden kun je natuurlijk elke etymologie "bewijzen". Pluim eindigt zijn artikelen met het verzoek: "Wie der lezers weet 'Verhese' te liggen. Ik heb het eens gelezen op een villa aan den weg naar Soesterberg, maar die naam is daar niet oorspronkelijk". Het is niet bekend of hij een reactie heeft gekregen, vermoedelijk niet.

  • W.van Iterson (1932):
    "Voor het eerst vinden we de naam Heischoten vermeld in de schenkingsacte van 8 juni 777. Koning Karel de Grote schonk bij die gelegenheid aan de St.Maartenskerk te Utrecht o.m. de villa Leusden en de 4 foreesten Hengistscoto, Fornhese, Mocoroht, Vuidoc. Omtrent de ligging van de laatste drie foreesten tast men min of meer in het onzekere. Wat evenwel betreft het bosch Hengistscoto of Hengestscoto, is men het er nagenoeg algemeen over eens, dat hierin gezien moet worden Heischoten of Henschoten bij Woudenberg. Van dit Heischoten weten wij voor de Frankisch-Germaansche periode niet anders, dan dat het in de 8e eeuw een foreest moet zijn geweest, dat niet ver van de Eem was gelegen".(Bron: W.v.Iterson)
    Opmerking: In 1932 heet het gebied bij Woudenberg dus Heischoten of Henschoten. Onduidelijk is welke van die 2 namen het oudste is. Is de naam Henschoten gegeven naar analogie van Hengistcoto of bestond de naam Henschoten reeds en is vanwege de "klankovereenkomst" er het Hengistscoto op geplakt? Het is een meer voorkomend verschijnsel in de problematiek van de "deplacements historiques". Duidelijk is wel dat men over de andere 3 bossen nog geheel in het duister tast. Het is begrijpelijk als men in de verkeerde streek zoekt.
    In noten op p. 139 en 244 merkt Van Iterson op dat "de ligging welke aangegeven is op de kaart van Buchels editie van Beka en Heda onjuist is en geheel willekeurig is gekozen. Het staat er getekend rechts van de Eem, ten noorden van Amersfoort gelegen heeft. Ook krijgt men niet de indruk dat dit een oppervlakte van enige betekenis heeft beslagen".
    Hij verwijst ook naar de J.J. de Geer en W.F.N. van Rootselaar en schrijft daarover dat die "een nog groter aantal plaatsen in Flehite vermelden, zonder evenwel bewijsplaatsen daarvoor op te geven. Wat aangaat de grenzen der pagi die een groot deel zouden hebben uitgemaakt van de tegenwoordige provincie Utrecht, valt weinig met zekerheid vast te stellen. Lake en Isla, de gouw van Lek en IJssel heeft naar alle waarschijnlijkheid voor een aanzienlijk gedeelte in Holland gelegen. Dat het kwartier Montfoort er dus de voortzettingen van zou zijn, kan moeilijk worden volgehouden".
    Opmerking: het bovenstaande geeft duidelijk weer hoe de historische wetenschap tot haar bevindingen kwam. Op basis van gissen werden locaties genoemd, die, als er niet te veel tegenspraak kwam, vervolgens als zekerheid werden aanvaard.

  • Numaga (1956):
    In 50 jaar Numaga-publicaties (1954-2004) wordt de oorkonde van 777 regelmatig genoemd als het bewijs van het eerste verblijf van Karel de Grote te Nijmegen*). "In de andere plaats Niumaga schonk Karel 8 Juni 777 aan de Sint Maartenskerk te Utrecht de villa Leusden en vier bossen aan de Eem en aan de bovenkerk te Duurstede honderd roeden grond, het ripaticum op de Lek en een eiland tussen Rijn en Lek".(Bron:Numaga)
    Opmerking: de oorkonde uit 777 wordt algemeen beschouwd als hèt bewijs van het verblijf van Karel de Grote in Nijmegen. Met die oorkonde betrekt Karel de Grote het in alle pracht en praal nieuw gebouwde paleis in Noviomagus. Er is overigens in Nijmegen niets van dat paleis gevonden. Zie verder bij Noviomagus. Het is opvallend dat van deze oorkonde waarmee in Nijmegen steeds gezwaaid wordt als zijnde de eerste oorkonde en het bewijs van Karolingisch Nijmegen, geen sluitende determinatie van de overige namen van plaatsen en rivieren wordt gegeven wordt. De overige namen van de oorkonde en met name de 4 bossen worden ook niet genoemd.
    Prof dr. R.R.Post schrijft hierover in 1956: "Wat was dit Numaga nu Nijmegen of Noyon? Ofschoon alle uitgevers van oorkondenboeken en ook die van de beide genoemde kronieken dit eenstemmig als Nijmegen opvatten, is het bewijs daarvoor niet doorslaggevend. Afgezien van de taalkwestie kan men redeneren : waarschijnlijk zal het niet Noyon doch Nijmegen zijn, want ten eerste : Karel kwam van Herstal en was op weg naar Saksen. Ten tweede hij was in Nijmegen dichter bij de roerige Saksen dan in Noyon en kon er gemakkelijker contact houden met de legerkampen in het land. Ten derde de schenking betrof de kerken van Utrecht en Duurstede. Dit alles wijst op Nijmegen eerder dan op Noyon. Maar zeker is dit niet, ofschoon ik moet bekennen, dat ik geen enkele reden kan bedenken, waarom het wel Noyon en niet Nijmegen zou zijn".

    Het blijft dan ook verrassend te moeten constateren op welke onbenullige argumenten Post (en ook andere historici) hier op Nijmegen komen. Als je de Saksen aan de kust van Het Kanaal plaats, waar ze in 777 nog verbleven, vervallen de eerste twee argumenten. De Saksen zijn pas na het jaar 782 door Karel de Grote naar Noord-Duitsland gedeporteerd. Blijkbaar was Post daarvan niet op de hoogte. Ten aanzien van het derde argument blijkt Post historisch ondeskundig te zijn. Het is om drie redenen volkomen fout. Allereerst moet eerst bewezen worden dat het genoemde Trajectum werkelijk Utrecht was, maar bovendien is het nabijheidsbeginsel te infantiel voor woorden. Daarover heeft Albert Delahaye eens gezegd dat dan alle plaatsen die in de bullen van de Paus genoemd worden, dan in de omgeving van Rome zouden moeten liggen. De derde reden is dat van Noyon wel bewezen is dat de plaats de naam Noviomagus, Numage etc. gedragen heeft, immers over de kroning van Karel de Grote zijn meerdere teksten bekend waarin de plaats genoemd wordt en die plaats was Noyon. Van Nijmegen is altijd maar aangenomen dat de plaats Noviomagus of Numaga geheten heeft. Maar dit is nooit met een onweerlegbaar bewijs aangetoond. Zie bij Nijmegen


    *) Ook het Bronnenboek van Nijmegen (zie daar) begint na de Romeinse periode met de tekst uit het jaar 777. Opvallend is wel dat prof.Post en zijn redenaties in het Bronnenboek niet genoemd worden. Blijkbaar heeft de auteur P.Leupen wel begrepen dat deze argumenten niet steekhoudend zijn. Men heeft Post dus als deskundige laten vallen. Dat het Bronnenboek pas weer in 777 begint met Nijmegen, betekent dat teksten over Noviomagus vóór het jaar 777 dan niet over Nijmegen gaan, maar over Noyon.

  • H. Halbertsma (1959):
    Hengistscoto is Henschoten (bij Woudenberg), Fornhese is Heeze (bij Soest), Mocoroht is bij Maarn, Vuidoc is Weede (bij Ham-Hoogland). (Bron: Halbertsma)
    Opmerking: drie bossen liggen bij Halbertsma aan dezelfde (zuid-)zijde van de Eem, slechts Weede ligt er ten noorden van! Weede was tot ver in het tweede millennium een moerasgebied, dus geen bos. Dat blijkt uit "de maalschap van Wede" een naam die we pas in 1282 voor het eerst tegenkomen (Dekker). Het woord Weede geeft aan dat het over een weidegebied gaat. Weede=weide. Widoc betekent een verhhogde waterkering. Doc=dijk. De Malewetering om juist dat gebied te ontginnen, is volgens Dekker (zie hierna), pas in het midden van de 13e eeuw gegraven.
    Dat Mocoroht wel eens Maarn zou kunnen zijn, volgens Halbertsma en af en toe een andere amateur-historicus, is slechts gebaseerd op die eerste letter. Er is geen enkele aanwijzing voor, laat staan een overtuigend bewijs. Geen enkele traditionele historicus volgt Halbertsma in deze opvatting, zelfs M.Gysseling en D.P.Blok niet (zie aldaar). Wel af en oe een amateur historicus die toch iets van Halbertsma gelezen heeft. Met de identificatie van Maarn las Mocoroht ben je niet alleen figuurlijk, maar ook letterlijk de weg kwijt. Van Maarna kun je immers op geen enkele manier beweren dat het aan de Eem ligt. Het ligt er ruim 12 km. vandaan.
    Wat Halbertsma wel toegeeft is dat hij de naam Flethite niet kan verklaren. Hij verschuilt zich achter anderen als hij schrijft
    'al neemt men doorgaans aan dat hierin het woord 'Flet' in de betekenis van vliet of rivier schuilt'. Blijkbaar is hij hiervan zelf niet overtuigd en heeft ook geen relatie gezocht mer het Flevomeer, waarvan zelfs de eerste 3 letters gelijk zijn. De grenzen van de gouw Flethite laten zich al even bezwaarlijk bepalen, schrijft hij. Toch doet hij met de oorkonde uit 855 (zie aldaar) een tevergeefse poging, want hij komt zo tot een onmetelijk gebied vanaf de Rijn tot het Flevomeer.

  • M.Gysseling (1960):
    Hengistscoto: Germaans hangiste m. "hengst" + skauta m. beboste hoek hoger land uitspringend in moerassig terrein: is Henschoten (Woudenberg: Ut); Fornhese: onbekend bos aan de Eem, Mocoroht: onbekend bos aan de Eem, Widoc: onbekend bos aan de Eem. (Bron: M.Gysseling)
    In De Franse Nederlanden (Jaarboek 1980) noemt Gysseling de identificaties van Ecotte (Hengistscote), Mokoroth (Mottehault) en Widoc (Wissocq) taalkundig onmogelijk. Een deskundig toponymist zal de term 'taalkundig onmogelijk' echter nooit gebruiken. Er zijn teveel voorbeelden die het tegendeel bewijzen. Er bestaan geen taalkundige onmogelijkheden, zeker niet in een gebied dat vele eeuwen verschillende voertalen heeft gekend. En uitspraak en schrijfwijze zijn ook twee totaal verschillende taalkundige elementen. Bekijk eens de schijfwijze en uitspraak van veel woorden in het Engels, Frans of Vlaams. Taalkundig is alles mogelijk.
    Opmerking: Overigens zijn drie van de vier bossen bij Gysseling onbekend. Dan moet je toch gaan nadenken of je wel in de juiste streek aan het zoeken bent. De gelijkstelling van "coto" (of in andere vorm "cote") met "skauta" is een onbewezen gissing. Deze "naamkundige" heeft de ontelbare doublures in plaatsnamen tussen Vlaanderen en Nederland NOOIT opgemerkt. Hierdoor maakt hij fout op fout in zijn Toponymische Woordenboek. Men kan hem niet meer beschouwen als een deskundig toponymist. In zijn Woordenboek komt de naam van de rivier bij Tournehem, de Hem, niet eens voor. Hoe kun je dan op een juiste manier determineren. Zie verder bij M.Gysseling voor veel voorbeelden van zijn toponymische missers.

  • Dr.J.Hovy (1969):
    "In het jaar 777 had koning Karel de Grote een complex koninklijke domeinen in de gouw Flethite of Flethetti aan de Kerk van Utrecht geschonken. Deze schenking omvatte de villa Leusden (Lisiduna, Lusdin) c.a. en vier foreesten (wouden, gereserveerd voor de koninklijke jacht), Hengistscoto, Fornhese, Mocoroht en Widoc geheten, zich uitstrekkende aan beide zijden van de Eem. Van slechts twee dezer foreesten kan de ligging nader worden bepaald: Hengistscoto (Henschoten, Heischoten), dat later zou uiteenvallen in de marken van Maarsbergen, Maarn en Woudenberg; en Fornhese (Vernhese), dat in de buurt van Isselt, ten westen van Amersfoort, lag". (Bron: Hovy, 1969).
    Opmerking: De locatie van Hengestscoto wordt met het noemen van Heischoten, waarbij een aantal letters overeenkomt, als bewezen geacht. Het is een aanname die zowel etymologisch als historisch onbewezen is. Vernhese heette eerder Verrenhese, waarbij geen enkele relatie te vinden is met Fornhese. De bossen Mocoroht en Widoc blijven onbekend. Dat is toch 50% onbekend. Dat de Eem overeen zou komen met de in de oorkonde genoemde Hem is een volgende onbewezen aanname. Gemakshalve wordt de Lunterse- of Heiligenbergerbeek ook maar als Eem opgevat, anders klopt het 'aan beide zijde van de Hem' in het geheel niet. Ondanks dat ligt Henschoten aan geen enkele zijde van de Eem. Het ligt er kilometers vanaf. De locaties van de beide andere bossen zijn zo onzeker dat ze niet eens genoemd worden.

  • R.M.Kemperink (1970):
    In veel boeken in de omgeving van Amersfoort wordt ten aanzien van de interpretatie van de 4 bossen uit de oorkonde uit 777 steeds naar Kemperink als bron verwezen. Maar wat schrijft Kemperink zelf in bedoelde bron?
    "Met Hengistscoto is het eenvoudig gesteld. De naam leeft voort als Henschoten of Heischoten ten westen van Woudenberg. Over Fornhese vermoedt Perks de Hees ten westen van Amersfoort gelegen en grenzend aan Soest. Widoc zou een verschrijving zijn van Wido en dan Weede noordelijk van Amersfoort in de gemeente Hoogland zijn, terwijl Mocoroht onbekend blijft. Er wordt wel eens gedacht aan de Moorst een relatief laag en vochtig terrein ten oosten van Bavoort of aan Maarn, echter beide kunnen niet juist zijn. Jammer genoeg komen we niet te weten hoe Perks tot deze interpraties gekomen is". Zelf denkt Kemperink bij Fornhese aan Vernhese, bij Mocoroht plaatst hij een vraagteken en meent dat met het bos ook de naam verdwenen is. "Ten aanzien van Widoc kan men toch moeilijk aannemen dat Weede uit de naam Widoc is ontstaan, tenzij er van een verschrijving sprake is." (Bron: Kemperink)
    Opmerking: Bij lezing van het artikel van Kemperink blijkt dat hij o.m. verwijst naar W.A.G.Perks en W.van Itterson (zie hiervoor), maar op beiden heeft hij enkele aanmerkingen. Kemperink volgt de traditionele opvattingen wat hij erkent door te vermelden dat zijn interpretatie niet nieuw is. Het is dus een interpretatie! Ten aanzien van de 4 bossen meent hij net als anderen dat deze in Utrecht en wel in de buurt van Amersfoort en Leusden gelegen moeten hebben. Let op dat moeten. Trajectum is voor hem Utrecht en Niumaga is Nijmegen. Van Hengistscoto mag hij dan Hengstenbos maken (hier volgt hij Gysseling; zie aldaar, maar de oudere naam Heischoten verklaart hij niet. Het was een heidegebied zoals de naam duidelijk zegt, geen bos. Fornhese wordt verklaard met Vernhese, een naam die pas sinds de 14e eeuw voorkomt. Dat is 6 eeuwen na de oorkonde van 777! Hoe dat zit met de continuïteit wordt niet vermeld! Over Mocoroht vermeldt hij dat de interpretatie Maarn minder gelukkig is. Maarn komt eerst voor in de 13e eeuw en in de naam is geen taalkundig relikt met Mocoroht aantoonbaar, schrijft hij zeer terecht. Slechts de eerste letter komt overen. Echter hij trekt daaruit geen conclusie. Widoc leest Kemperink als een verschrijving van Wido dat een Germaans woord voor woud of bos is. Kemperink vergeet echter dat het genoemde Widoc geen Germaans is, maar zuiver Romaans en alleen voorkomt in deze ene Latijnse (Franse) oorkonde. Hij merkt wel terecht op dat Weede pas in 1250 voor het eerst genoemd wordt en moeilijk aan te nemen is dat Weede uit Widoc is ontstaan. Bovendien was Weede een weidegebied en geen bos, laat staan een foreest!
    Het is duidelijk dat ook Kemperink slechts afgaat op een fonetische gelijkenis van de oude Romaanse naam met enkele moderne namen in de omgeving van Leusden en Amersfoort. Slechts de overeenkomst in de naam is voor hem voldoende voor zijn opvatting, ook al is die overeenkomst soms maar één lettertje. Andere argumenten voor zijn opvatting heeft hij niet. Geen woord over de continuïteit sinds de 8e eeuw of een verklaring van het voorkomen van foreesten in een moerasgebied. Dat de omschrijving van het "aan beide zijde van de Eem" verre van klopt, daar wordt verder ook niet bij stilgestaan. Het is overduidelijk dat in dit hele betoog van Kemperink, wat geheel neerkomt op naschrijverij, van enige realiteitszin geen sprake is. De omgeving van Amersfoort en Leusden was tot ver in de 13e eeuw één groot moerasgebied. Daar was geen bos, laat staan een foreest of een jachtgebied van de Karolingen. Daar was evenmin bewoning, wat bevestigd wordt door de archeologie. In Leusden is niets gevonden uit het jaar 777, in Amersfoort niets van vóór de 12e eeuw, in heel Utrecht niets uit de tijd van St.Willibrord en in Nijmegen ook al niets uit de tijd van Karel de Grote.

    Het is onbegrijpelijk dat Kemperink van mening is dat hij de locaties die tot nu toe wel heel hypothetisch waren, zoals hij stelt, vastere grond zou hebben gegeven. Hij voegt geen enkel argument aan de traditionele opvattingen toe. Ten aanzien van Widoc gaat hij uit van een schrijffout met een verwijzing naar "silva Merewido" dat bij hem Merwede is of door van 'Vuidoc que' gewoon maar 'Vuidoque' te maken omdat er wel meer overschrijffouten gemaakt werden. Over Fornhese vermeldt Kemperink dat daarmee vermoedelijk wel het Hesi uit de oorkonde van 838 bedoeld zal zijn, waarbij het eerste lid van de naam verloren is gegaan, om vervolgens in 1384 onder de oude naam Vernhese weer op te duiken. Over enige continuïteit tussen 838 en 1384 spreekt hij niet. Kemperink stelt het hier wat al te simpel voor. Ook al was het overschrijven van handschriften nog zo'n geestdodende bezigheid - wat hij stelt om zijn gelijk aan te tonen-, het is juist zo opvallend dat de namen in deze oorkonde (maar ook in andere) zo puur en foutloos zijn overgeschreven en overgeleverd. En het verhaal over Vernhese (ook als Verren Heze, Verre Heelse e.d. gespeld in verschillende latere oorkonden) is al helemaal een farce. Ten aanzien van een vermeende continuïteit tussen 838 en 1384 (of was het 1328?) voert hij geen enkel bewijs aan. Van 'deplacements historiques' heeft Kemperink blijkbaar al helemaal nooit gehoord. Hoeveel dubbele namen hebben we alleen in Nederland al? Laat staan de doublures van namen met België en Frans-Vlaanderen.

    Wat Kemperink en andere historici ook vergeten is, dat toen eenmaal de mythe in Nederland was ingevoerd en de oorkonde uit 777 op Nederland werd toegepast, de namen in deze oorkonden ook naar verschillende locaties in Nederland getransplanteerd werden. Kreeg Heischoten niet zo pas nadien de naam Henschoten? Utrecht werd toen pas Trajectum, Nijmegen werd gezien als Noviomagus en Wijk bij Duurstede werd zo Dorestad, terwijl ter plaatse geen enkel authentiek bewijs gevonden is dat de toepassing van de naam juist was.
    Het vermoeden van Kemperink dat Vernhese binnen de 'Vrijheit van Amersfoort op den Eng' gelegen was, kan dan wel nadien een zekerheid geworden zijn, maar dat Vernhese het Fornhese uit de oorkonde van 777 was blijft net zo onbewezen als tevoren.
    Wat verder opvallend is dat Kemperink er blijkbaar klakkeloos van uitgaat dat de Hemi de Eem was. Een verklaring waarom Amersfoort dan niet Eemfoort heet, vind je ook bij hem niet. De overige namen uit deze oorkonden bespreekt hij niet. Ook bij andere historici die over de oorkonde schrijven, vind je weinig terug over bijvoorbeeld die graaf Wigger die genoemd wordt. Waar resideerde deze graaf? Waar lag zijn graafschap? Hoe kan het dat er al een graaf en een graafschap was, voordat het betreffende land ontgonnen was en de eerste graaf van Holland of de eerste graaf van Gelre nog uit Vlaanderen moesten komen?

    Als je er dan niet uitkomt met die bossen, moeten andere namen uitsluitsel geven. Het is duidelijk dat deze oorkonde uit Frankrijk komt. Dat Utrecht niet het Trajectum uit deze oorkonde kan zijn geweest. Dat Karel de Grote niet in Nijmegen verbleef maar in Noyon en dat de gouw Flethite in Noord-Frankrijk aan het Fle (voorheen Flevum) lag, waar de naam behouden werd in Fletrinio, een plaats bij St.Omaars. Daar moeten ook die bossen gezocht worden en daar zijn ze ook gevonden. Zie de afbeelding boven aan deze bladzijde!


    Het is onbegrijpelijk dat de opvatting van Kemperink in en rondom Amersfoort nog steeds als uitgangspunt gehanteerd wordt ter verdediging van de mythe rondom de locatie van Flehite, tevens de naam van de Oudheidkundige Vereniging en van het plaatselijk museum. De volgelingen van Kemperink tonen hiermee feilloos geen enkele kennis van zaken te hebben. Ze tonen met het klakkeloos volgen van Kemperink slechts aan nooit zelf enig onderzoek gedaan te hebben naar of ook maar te hebben nagedacht over deze oorkonde. Wie het betoog van Kemperink ook maar oppervlakkig beschouwt kan slechts concluderen dat het aan alle kanten rammelt. Als bewijsstuk kan het in het geheel niet dienen.

  • Archief Eemland vermeldt het volgende (1970):
    "In de bekende, in Nijmegen gegeven Oorkonde van 8 juni 777 wordt o.a. vermeld dat Karel de Grote aan de bisschoppelijke kerk te Utrecht een aantal landgoederen en woeste gronden schenkt. Er wordt gesproken over de bestuurseenheid (gouw) Flethite; hierin liggen al deze objecten. Tot de aan de bisschop geschonken objecten behoren het landgoed Lisiduna (de kern van Oud-Leusden) en een viertal bossen, gebieden waar de koning het jachtrecht bezat: Hengistscoto, Fornhese, Mocoroht en Widoc. Deze bossen liggen ter weerszijde van de Hemus (later: Eem) en zij worden in deze volgorde genoemd. Dat betekent voor de bevredigend gelokaliseerde foreesten: van hoog naar laag gebied, eerst de west(linker)zijde, dan de oost(rechter)zijde van de waterloop. Het nog niet gelokaliseerde Mocoroht zou dan, volgens deze gedachte, aan de oostzijde moeten liggen; ook een reden om het wel als zodanig opgevatte Maarn als voortzetting af te wijzen". Ref. Kemperink, 1970.
    Opmerking: Archief Eemland verwijst naar Kemperink. Zie opmerking hiervoor bij Kemperink.
    Het uitgangspunt in deze opvatting is zowiezo al tweemaal onjuist. Dat deze oorkonden in Nijmegen is uitgegeven is nooit bewezen en dat deze over de kerk van Utrecht handelde evenmin. En ook al was de oorkonde in Nijmegen uitgegeven dan bewijst dat nog niets over de plaatsen die in deze oorkonden worden genoemd. Als je deze redenatie volgt zouden alle plaatsen die in documenten van de overheid worden genoemd in de buurt van Den Haag moeten liggen. Ook bestond er in het jaar 777 nog geen bisschoppelijke kerk in Utrecht. Deze is zowel archeologisch als tekstueel nooit aangetoond. De kerken van St.Willibrord lagen in Frans- en Belgisch Vlaanderen. Zie verder bij St.Willibrord.

  • Dr.J.Hovy (1975):
    "In de koninklijke schenkingsoorkonde van 777 wordt onder andere de "villa" (landgoed, bewerkt door horige boeren) Lisiduna vermeld. Tegenwoordig heet dit gedeelte van de gemeente Oud-Leusden, want de dorpskern van Leusden verplaatste zich in de loop van de Middeleeuwen naar Hamersveld, dat thans nog bestuurscentrum is. Het kerkje werd in 1828 afgebroken, het torentje, daterend van omstreeks 1300, staat nog steeds op het oude kerkhof. Onder de schenkingen van 777 die voor ons van belang zijn, bevonden zich vier "foreesten" (gebieden, waar uitsluitend de koning het jachtrecht bezat), in de oorkonde gelokaliseerd aan beide zijden van de Eem (in het Latijnse stuk "Hemus" genoemd). Deze rivier begint tegenwoordig eerst buiten de Amersfoortse Koppelpoort, maar omdat één van de foreesten, Hengistscoto, zich bij Woudenberg uitstrekte (er ligt tegenwoordig een landgoed, Heischoten of Henschoten geheten), weten wij dat de Lunterse- of Heiligenbergerbeek waaruit de Eem een deel van haar water ontvangt, toen eveneens "Eem" werd genoemd". (Bron: Hovy)
    Opmerking: Ook hier wordt de determinatie van Hengestscoto met Heischoten afgeleid van de onbewezen uitgangspunt dat de Eem overeenkwam met de in de oorkonde genoemde Hem en wordt de Lunterse- of Heiligenbergerbeek gemakshalve ook maar Eem genoemd. Deze omkering van bewijslast zien we vaker in de historische geografie van Nederland. De locaties van de andere 3 bossen zijn zo onzeker dat ze niet eens genoemd worden. Opvallend is dat Hovy hier de determinatie van Fornhese met Vernhese die hij 1969 nog noemde in 1975 heeft losgelaten. Ook bij Hovy nam de twijfel over de juistheid van de locaties toe.

  • W.A.van Es (1978):
    Noemt wel het "document uit 777", maar geen enkele van de 4 bossen. Slechts de Lokkia als Lek wordt genoemd. (Bron:Spiegel Historiael)
    Opmerking: er worden geen bossen en andere namen uit deze oorkonde genoemd dan slechts Dorestad en de Lokkia. Blijkbaar bieden de overige namen geen enkel houvast om de locatie Dorestad zijnde Wijk bij Duurstede te bevestigen.

  • D.P.Blok (1979):
    Noemt slechts "Leusden met bossen onder andere bij Woudenberg en Amersfoort".(Bron: Blok)
    Opmerking: er worden verder geen namen van de bossen en geen nadere locaties genoemd. Een zekerheid blijken de traditionele locaties dus niet te zijn, anders had Blok ze zeker genoemd. Blok die op het gebied van etymologie heel wat aandurft (hij maakte ooit van Attingahem zijn woonplaats Nederhorst den Berg zonder hiervoor ook maar enige vorm van bewijs te leveren), maar noemt geen van deze 4 bossen. Er zijn meer voorbeelden te vinden bij Blok, waarbij hij onzekere locaties gemakshalve gewoon maar weglaat.

  • A.Verhulst en D.P.Blok (1980):
    De alinea waar het hier over gaat luidt als volgt: "Bovengenoemd woudcomplex bij Doornspijk zette zich misschien langs een larer verdwenen strook voort tot een groot bosgebied tussen de Veluwe en de bewoonde wereld rondom Utrecht. Daar was allereerst het moerasbos dat de Gelderse Vallei bedekte en dat zich westwaarts voortzette in de bossen rondom Leusden. Leusden was waarschijnlijk het exploitatiecentrum van het foreest dat reikte van de Zuiderzee tot de Utrechtse heuvelrug. In 777 was dit laatste reeds in herkenbare delen uiteengevallen; Karel de Grote schonk toen vier met name genoemde bossen langs de boorden van de Eem aan de kerk van Utrecht, waarvan Hengistscoto nog herkenbaar is in de naam Heischoten bij Woudenberg en Widoc waarschijnlijk in Hoogland moet worden gezocht".(Bron: Algemene Geschiedenis der Nederlanden)
    Opmerking: dit hele betoog hangst van aannames aan elkaar. De onderstreepte worden geven dat al aan. Eerst wordt gesproken over één groot bosgebied, vervolgens is dat uiteengevallen in vier herkenbare delen met afzonderlijke namen (dit is op zich al een onbewezen fabel), waarvan er slecht één gelocaliseerd wordt: Heischoten bij Woudenberg. Dat Woudenberg bij lange na niet langs de boorden van de Eem ligt wordt er maar niet bijverteld. Dat Widoc bij Hoogland gezocht moet worden is pure napraterij van andere fabelogen. Het zoeken kan nog heel lang duren: het zal er niet gevonden worden.

  • W.A.G.Perks (1984):
    In 'Den Treek, van marke tot landgoed' vermeldt Perks (zie ook bij Kemperink hiervoor) het volgende over de 4 bossen: Wanneer we nu aan de geschreven bronnen toekomen, is het belangrijkste stuk dat op ons gebied betrekking heeft de bekende oorkonde van Karel de Grote van 8 juni 777. De nederzetting Leusden was in 777 onder de naam Lisiduna bekend. Volgens genoemde oorkonde werden Lisiduna en een viertal 'foreesten', genaamd Hengestcoten, Fomhese, Widock en Mokoroth, aan de St. Maartenskerk te Trecht geschonken. Alleen van Hengestcoten is de juiste ligging bekend nl. Henschoten nabij Woudenberg. Onder Fomhese moet vermoedelijk de Hees, westelijk van Amersfoort verstaan worden, welk gebied tegen de Soester Hees uitloopt. Widock is waarschijnlijk hetzelfde als Weede, noordwest van Amersfoort gelegen, terwijl bij Mokoroth gedacht kan worden aan de Moorsten. Deze terreinen behoorden aan Karel de Grote, als zijnde domein van de Frankische koningen. Lisiduna was als beneficium, d.w.z. als leengoed voor de tijd van het leven, in handen van een zekere graaf Wigger.
    De bovengenoemde foreesten bestonden blijkens de omschrijving uit bossen, bouwlanden, weiden en heiden. De graaf van de pagus Flehite mocht, aldus luidde het in de schenkingsacte, na de bezitsoverdracht geen ambtsbezigheden meer op de Leusderberg verrichten. Het gevolg was, dat de bisschop van Utrecht de gehele middeleeuwen door het lage gerecht heeft gehad en er de schout aanstelde. Uit een oorkonde van 838 valt echter op te maken, dat de schenking door Karel de Grote aan de Maartenskerk niet de gehele villa Lisiduna omvatte.
    Het gebied van Hengestcoten reikte in het noorden ongeveer tot Bachevorde en in het zuiden tot Ruvoorde, dat vermoedelijk gezocht moet worden nabij Rumelaar, ten zuidoosten van Woudenberg. Dit waren twee doorwaadbare plaatsen in de Lunterse beek.

    In de voetnoten verwijst Perks naar W.van Itterson. Zo blijven de historici voor de onderbouwing van hun beweringen naar elkaar verwijzen. Echter niemand geeft enige toelichting van hun beweringen dan slechts een oppervlakkige naamsovereenkomst. Er worden geen andere oorkonden of bewijzen aangevoerd voor hun gelijk. Hieruit blijkt duidelijk dat de oorkonde uit het jaar 777 vastgepind is op Eemland bij Amersfoort en Lisiduna (zie daar) vereenzelvigd wordt met Leusden.
    Nu door Albert Delahaye aangetoond is dat het in de oorkonde genoemde Numaga niet Nijmegen is en Trajectum niet Utrecht, is ook de rest van de oorkonde aan een grondige herziening toe. Zie daarvoor de oorkonde uit het jaar 777.


    Het is opvallend dat zowel Blok als Gysseling, die zichzelf graag de "grootste naamkundigen" van de 20e eeuw noemen - zij hadden er verstand van en Delahaye doet maar wat-, geen determinaties geven van alle bossen. Ze slaan liefst 75% van de bossen over! En dan durfde Gysseling te stellen: "alle determinaties van Delahaye zijn fout". Ja, als je er zelf geen geeft, kunnen die ook niet fout zijn.

  • Bronnenboek van Nijmegen (1981):
    Het Bronnenboek van Nijmegen, dat de Nijmeegse -en daarmee de Nederlandse- geschiedenis sinds de Romeinse tijd weer laat beginnen met de oorkonde van 777, noemt de 4 bossen niet. Zie bij Bronnenboek.
    Opmerking: Evenmin wordt de Hem genoemd, daarentegen wel de Rijn en Lek. De reden van het verzwijgen van de locaties is wel duidelijk. De locaties vond Leupen blijkbaar niet overtuigend genoeg om als bewijs voor zijn determinatie van Niumaga zijnde Nijmegen te dienen, wat hij juist met Het Bronnenboek wilde aantonen.

  • ROB-berichten (1982-1984):
    Doel van de opgraving was resten te vinden van de vroeg-Middeleeuwse nederzetting Lisiduna. Dit doel is niet bereikt. De waargenomen sporen, hoe interessant en soms ook verrassend op zich, dateren ervoor of erna. Wel werden verspreid over het opgravingsterrein scherven uit de Vroege Middeleeuwen (ca 6e-9e eeuw n.Chr.) gevonden. Dit wijst erop, dat de resten van Lisiduna wel in de nabijheid moeten liggen.(Bron: ROB-berichten)
    Opmerkingen: Het is hiermee wel duidelijk dat het uit de oorkonde van 777 bekende Lisiduna niet Leusden was, ook al zijn 4 letters gelijk. Van een Karolingische domein is niets gebleken, evenmin van archeologische of schriftelijke sporen ervan in de omgeving van Utrecht of Leusden. Het enige dat men heeft is deze ene Franse oorkonde, uitgegeven te Noyon.

  • C.Dekker (1987):
    "De wouden heten in de tekst Hengistscoto, Fornhese, Mocoroht en Widoc, zonder dat gespecificeerd wordt welke van de vier ten westen en welke ten oosten van de Eem gelegen waren. De eerste twee namen zijn blijven voortleven als Henschoten en Vernhese, respectievelijk gelegen ten westen van Woudenberg en ten westen van Amersfoort en daarmee dus ook ten westen van de Eem. Widoc wordt wel als Weede -onder Hoogland- geïnterpreteerd, al schijnt dat niet zonder kunstgreep te gaan, en Mocoroht is niet te lokaliseren."
    "Afgezien van dit Mocoroht dat ondoorzichtig lijkt, wordt volgens Gysseling in de namen van de wouden het begrip bos in variaties (scoto, hese, widoc) tot uitdrukking gebracht. Zijn uitleg van scoto als bebost hoogland aan de grens van een moerassig terrein is op Hengistscoto, het Hensgetenbos, geheel van toepassing, want het westelijk deel van Woudenberg en het daaraan grenzende Leusderboek waren zeker lager gelegen dan Henschoten zelf en mogelijk moerassig, al moet dit gebied voor het overgrote deel met bos bedekt zijn geweest. De reminiscenties aan wouden in laat-middeleeuwse teksten in Woudenberg, Renswoude, Scherpenzeel en Leusden zijn overigens zo talrijk, dat wij moeten aannemen dat dit hele gebied in de vroege middeleeuwen dicht bebost was."
    "De namen Woudenberg en Renswoude spreken daarbij voor zichzelf en dat de laatste naam inderdaad uit de vroege middeleeuwen dateert bewijst het voorkomen ervan als silva Hrenhem in een oorkonde van 855 waarbij de abdij van Werden een stuk van dit woud bekomt, groot genoeg om 30 varkens te voeden."
    "Na de achtste eeuw horen wij enkele eeuwen weinig over de wouden aan weerskanten van de Eem tot in de jaren dertig van de twaalfde eeuw Henschoten opnieuwe opduikt en er daarna een nieuwe naam in de bronnen verschijnt: het Westerwoud. Hoe dit Westerwoud zich verhoudt met de in 777 genoemde wouden is niet geheel duidelijk, maar zeker is dat het in de 12e eeuw niet identiek is met wat dan onder Henschoten wordt verstaan". (Bron: C.Dekker)
    Opmerkingen: Als je de redenatie van Dekker leest, begrijp je meteen waarom historici van de geschiedenis in het eerste millennium zo'n warboel hebben gemaakt. Er worden onbewezen stellingen geponeerd, onbenullige etymologische verklaringen (o.a. van Gysseling) gehanteerd en vergelijkingen gemaakt waar eeuwen tussen zitten. Dekker gaat er bij voorbaat al vanuit dat de Hem(us) de Eem was, zonder dat dit ooit bewezen is. Scoto, hese en Widoc zouden variaties van het begrip «bos›› zijn, waarbij Gysseling zijn bekende etymologische fantasie gebruikt. Er wordt verwezen naar Gysseling, terwijl bij hem 3 van de 4 bossen onbekend zijn. Teksten uit de late middeleeuwen worden doodleuk als bewijs voor de situatie van 7 á 8 eeuwen eerder gebruikt. Over een gat van 350 jaar tussen 777 en 1130 stapt Dekker heen alsof het niets voorstelt. Onbegrijpelijk! Ga nu eens 350 jaar terug. Je bent dan in 1660, wat wel een enorm verschil maakt. De nieuwe naam sluit een continuïteit eveneens uit.
    Een oorkonde uit 855 van de abdij van Werden, die aantoonbaar over Werethina in Frans-Vlaanderen gaat, blijft men steeds hanteren voor Nederland. Dat het hierin genoemde «silva Hrenhem›› Renswoude zou zijn, het 'bos van Rhenen', is een even onbewezen als foutieve opvatting, slechts om de tekst passend te maken voor Nederland. De nederzetting Renswoude is veel minder oud, waar rond 1400 een Borchwal (een versterkt huis) ontstond. In 1638 stichtte Johan van Reede pas een dorp bij deze borchwal. Deze oorkonde uit 855 heeft duidelijk betrekking op Henegouwen en Artesië. Dat blijkt wel omdat van alle plaatsen in deze oorkonde genoemd niet in Nederland zijn terug te vinden, terwijl ze in Frankrijk allemaal aange wezen kunnen worden, soms nog met vrijwel gelijke namen. Zie verder bij Het klooster van Werethina. Het in de oorkonde van 855 genoemde «Hren-hem›› is etymologisch gelijk te stellen met Renty en Rinheim. Renty kan etymologisch verklaard worden uit Ren(-us) en -itium (itium=plaats). Rinheim zou het tegenwoordige Riencourt-lès-Cagnicourt kunnen zijn («-hem=-heim=court››, op 19 km van Arras; eerder Riencourt-en-Artois geheten). Wat de abdij van Werden aan een stuk bosgrond om 30 varkens te hoeden heeft op een afstand van ruim 150 km., blijft onduidelijk. Dit alleen al maakt de Nederlandse interpretatie ongeloofwaardig.
    Het is duidelijk dat het gebied waar men deze bossen localiseert pas in de 12e en 13e eeuw ontgonnen is, wat tot die tijd moerasgebied was. De naam Zuurbroek die voor dit gebied bestond vóór Leusderbroek/Leusbroek toont al aan dat hier nauwelijk sprake kan zijn geweest van een bosrijk gebied. Een zuur moerasbos zal geen echte welkome gift van Karel de Grote aan de kerk van Trajectum geweest zijn.


  • R.E.Küntzel, D.P.Blok en J.M.Verhoef (1988):
    Het Lexicon van Nederlandse toponiemen tot 1200 geeft de volgende verklaringen van de 4 bossen: Fornhese is Verrenhese (met een verwijzing naar Kemperink: zie aldaar. Echter de bron waarnaar verwezen wordt bestaat niet); Hengistscoto is Henschoten (met verwijzing naar Dipl.Belgica als bron, zonder verdere toelichting); Vudoc en Mocoroht zijn beide onbekend. Er wordt slechts 'aan de Eem' genoemd. De zienswijze van Kemperink met de identificatie met Wede of Groot Wede wordt 'mogelijk' genoemd.

  • C.J.C.Broer (1992):
    "In 777 schonk Karel de Grote aan de Utrechtse kerk onder andere de in dit gebied gelegen villa Leusden met wat genoemd worden toebehoren, die in de schenkingsoorkonde nader gespecificeerd zijn als akkergronden, hoeven, huizen en gebouwen, onvrije mensen, bossen, weide- en hooilanden en tot slot waterlopen. Tot de schenking behoorden ook een viertal waarschijnlijk grotere bosgebieden aan weerszijden van de Eem. Hoewel we niets vernemen van het bestaan van een hof aldaar, mag toch wel worden aangenomen dat de in 777 genoemde villa Leusden een domein is geweest. Het ontstaan van die nederzettingen is helaas een proces dat voor ons betrekkelijk onzichtbaar verloopt. Wanneer er bijvoorbeeld geen archeologische gegevens zijn, is het voor de historicus in het algemeen slechts mogelijk het bestaan van een nederzetting vast te stellen op grond van een eerste vermelding in het historische bronnenmateriaal. De wijze waarop en het tempo waarin de bewoning zich uitbreidt is aldus iets dat zich grotendeels aan onze waarneming onttrekt".(Bron: C.J.C.Broer)
    Opmerking: Broer houdt vast aan de traditionele opvattingen van de plunderingen van de Noormanen te Dorestad om daarmee een "sfeer van onrust" te verklaren, wat de aanleiding zou zijn geweest voor het stichten van nederzettingen en ontginningen in noorden van de provincie Utrecht. Alsof mensen op de vlucht voor de Noormannen dan enkele kilometers verderop nieuwe nederzettingen zouden stichten. Je vraagt je wel eens af waar de logica gebleven is bij veel historici. Er wordt geen verklaring of noten gegeven, dus bewijzen ontbreken. Het geheel mag dan ook als fantasie beschouwd worden, wat ook erkend wordt met termen als "we niets vernemen", "betrekkelijk onzichtbaar" en "geheel aan onze waarneming onttrekt". Beter was geweest het te formuleren als "helemaal onzichtbaar" en "geheel aan onze waarneming onttrekt". De bossen worden verder niet gespecificeerd, net zo min als de naam van de gouw Flethite hier ontbreekt. Wel wordt nog elders Hees onder Soest genoemd, als een nederzetting uit de 9e eeuw. Het door Broer bedoelde "historische bronnenmateriaal" komt allemaal uit Franse kronieken en heeft geen betrekking op Nederland. Broer neemt wel ontginningsactiviteiten aan voor de late 10e eeuw -misschien zelfs eerder-, maar de meer systematische ontginnen beginnen pas in de 12e eeuw. Daarmee is de oorkonde van 777 niet toepasbaar op het gebied Eemland, waar in de 8e eeuw alles dus nog een modderig moerasgebied was.

  • C.Dekker en M.Mijnssen-Dutilh (1995):
    "In 777 schonk Karel de Grote aan de bisschoppelijke kerk van Utrecht het domein Leusden en vier wouden aan weerszijden van de Eem. Zij worden genoemd Hengistscoto (Henschoten bij Woudenberg), Fornhese (Vernhese bij Amersfoort), Mocoroht (onbekend) en Widoc (misschien Wede op het Hoogland).(Bron: C.Dekker en M.Mijnssen-Dutilh)
    Opmerking: Dekker verwijst in dit boek wel naar de oorspronkelijke acte, maar geeft geen referenties over zijn interpretaties. De Titel en de Inhoud van dit boek "De Eemlandtsche Leege Landen", geven feitelijk al feilloos aan dat de toepassing van de oorkonde uit 777 op dit gebied een farce is geweest. Waar het domein Leusden gelegen heeft blijft een onbeantwoorde vraag. Het is in de buurt van Amersfoort in elk geval nooit gevonden. Het hele gebied was één groot moeras, waar de ontginningen, die pas in de 11e eeuw aangevangen zijn (p.22), bewoning pas mogelijk maakte. Overigens ligt Fernhese niet bij Amersfoort, maar bij Soest.
    Zie ook wat Mevr. Mijnssen-Dutilh over Eemland en de Eem schrijft in "Amersfoort lag aan zee" uit 2007! Volgens haar was de Eem een ontginningsrivier, die dus pas ontstond bij de ontginningen, waarvan in de 8e eeuw nog lang geen sprake was in Nederland.

  • C.Dekker (2000):
    "In Hengistscoto is gemakkelijk Henschoten bij Woudenberg te herkennen. Fornhese is Vernheze bij Amersfoort. Mocoroht is op geen enkele wijze tot een hedendaagse toponiem te herleiden, Widoc is dat met enig kunst- en vliegwerk wel, namelijk tot Wede op het Hogeland".(Bron: C.Dekker)
    Opmerking: Let vooral op de suggestieve beschrijvingen. Termen als "gemakkelijk te herkennen" en "enig kunst- en vliegwerk" getuigen niet meteen van zorgvuldige toponomie. Daarbij merkt Dekker nog in noot 2 in dit boek op, met een beroep op Kemperink (zie hiervoor), dat de ontwikkeling van Widoc in Wede volgens hem geen taalkundige bezwaren biedt. Widoc was de naam van een bos, Weede is etymologisch gelijk aan weide. De taalkundige overeenkomst is slechts de eerste letter -W- en de -d-. Het is een etymologische vergelijking die net zo onjuist is, alsof 'woede' en 'weide' etymologisch overeen zouden komen. Alsof 'pen' en 'pan' dezelfde etymologie zouden hebben.

  • J.H.M. en J.G.M. Hilhorst (2001):
    "De namen van de 4 foreesten werden vermoedelijk ontleend aan de plaats waar de bestuurlijke centra van de foreesten gelegen waren. Zo kan Hengistscoto, thans nog bekend als het 5 km ten zuiden van de toren van Oud-Leusden gelegen Henschoten, hengstenbos betekenen. Mocoroht moet eveneens ten zuiden van Oud-Leusden aan de oostzijde van de Eem gelegen hebben, vermoedelijk in de omgeving van Glind, maar de betekenis van de naam is onduidelijk. Widoc, gelegen op de dekzandruggen ten noorden van Leusden, zou volgens Kemperink verband houden met de verdwenen met het oudgermaanse wido of woud, dat overeenkomt met de thans verdwenen hoeve Weede. Van de ontginningsbasis van Fornhese heeft Kemperink aangetoond dat deze onder de namen Vernhese, Verren Heze en dergelijke verbasteringen in schriftelijke bronnen voorkomt tussen 1328 en 1700". (Bron: Hilhorst)
    Opmerking: Let vooral op de kromme redenaties met betrekking tot de locaties van de bossen. De eerste vraag die gesteld kan worden is "Waren er wel bestuurlijke centra in die bossen?" Daar is geen enkele aanwijzing voor, laat staan een schriftelijk of archeologisch bewijs. Zelfs van de gouw Flethite staat niet vast of het wel een bestuurlijke gouw was (wat Blok er onbewezen van maakt). De etymologie van hengstenbos voor henschoten is natuurlijk (letterlijk -zie hierna bij Hengistscoto- en figuurlijk) vergezocht. Er is geen enkel bewijs dat er hengsten in dat bos werden gehoudeden. Slechts fantasie op grond van de overeenkomst van enkele lettertjes. De locatie van Mocoroht in De Glind is nieuw en kan, verder onbewezen, als fantasie gekwalificeerd worden. Wat moet de kerk van Utrecht met een stuk moeras in De Glind in de 8e eeuw? Namen als Modderbeek en Kallenbroek, Zwartebroek, Kattenbroek, Broekige Heide en de beek Broek (bij Barneveld) en Tolenbroek geven al aan dat het om een modderig broek- ofwel moeras-gebied gaat. Voor de overige twee locaties verwijzen de gebroeders Hilhorst naar Kemperink. Zie aldaar. Overigens bestaat de hoeve Groot-Weede nog steeds, dus ook dit detail is onjuist. Met bronnen van ná 1328, toen de St.Willibrordusmythe in Nederland al in volle omvang had toegeslagen, wil Kemperink een feit bewijzen dat 6 eeuwen daarvoor plaats vond. Alsof je met de naam van de stad Almere uit 1970 komt bewijzen dat het water rondom die stad het vroeg-middeleeuwse Almere was. De auteurs geven verder aan dat het grootste deel van het gebied (Flehite, inclusief de stad Amersfoort) beneden de 5-meter hoogtelijn, omstreeks 800 een moerasgebied was (Flehite, 12e jrg nr.2, okt 1980)

  • J.A.Brongers (2004):
    "De in 777 genoemde Hemus is niet identiek aan de huidige Eem. Algemeen wordt aangenomen dat de Hemus min of meer stroomde in het bed van de huidige Heiligenberger- of Luntersebeek. Oostelijk langs dit stroomgebied komt het toponiem Hamersveld voor: een gebied (veld) langs de (H)Amer. Ook komt westelijk van de Heiligenbergerbeek één van de vier in 777 genoemde foreesten (Hengistscoto = het huidige Henschoten) voor. Rond de 8e eeuw was het gebied rond de huidige Eem een nat veenkussen (tot aan de stadsgrens van Amersfoort). De huidige Eem is ontstaan door menselijke activiteit (na het ontstaan van Amersfoort)". (Bron: J.A.Brongers)
    Opmerking: ook hier worden 3 bossen niet genoemd, net zo min als de naam van de gouw Flethite. Uit het "Algemeen wordt aangenomen" spreekt een dubbele twijfel. Waarom heet Hamerveld dan niet Eemveld? Blijkbaar heette de rivier langs Hamersveld toen deze plaats ontstond de Amer. De afstand Henschoten - Heiligenberger- c.q. Luntersebeek is ruim 10 km. Dat is wat ver om van "westelijk" (wat feitelijk zuid-westelijk moet zijn) te kunnen spreken. De enig juist conclusie is dat de huidige Eem is ontstaan door menselijke activiteit, wat ook de mening van de waterschapsarchivaris M.Mijnssen-Dutilh is. En menselijke activiteit in dit gebied begon pas met de grootschalige ontginningen. In de 8e eeuw bestond de Eem dus nog niet. Alle determinaties van de Hemus met de Eem zijn dus nergens op gebaseerd, dus een complete fabel.

  • Amersfoort lag aan zee (2007):
    "Hengistscoto (Heischoten bij Woudenberg), Fornhese (Vernhese bij Amersfoort), Mocoroht (onbekend) en Widoc (Wede op het Hoogland?). Ze liggen op de hogere gronden in het gebied van (nu) Woudenberg, Leusden, Amersfoort, Soest en Hoogland. Er tussenin ligt de Eem als een uitgestrekt moerasgebied. Van een rivier is in de 8e eeuw nog geen sprake. Dat wordt duidelijk omdat oeverwallen ontbreken. De polders van Soest, Baarn, Eemnes, Bunschoten en Hoogland en de huidige Eemmonding bestaan dan nog niet. Dat geldt ook voor het lage poldergebied van Arkemheem (Nijkerk). In het Eemmoeras is in de 10e eeuw alleen bewoning op de hogere gronden." (Bron: M.Mijnssen-Dutilh)
    Opmerkingen:
  • 1. "Van een rivier is in de 8e eeuw nog geen sprake". De rivier de Eem bestond dus nog niet en zal dan ook zeker geen naam gehad hebben. Toepassing van de naam Hemus op een niet bestaande rivier is dus een complete farce.
  • 2. Mijnssen spreekt hier niet over Henschoten, maar Heischoten, zoals de oude naam was. Zie ook de kaart op p.49 in haar boek waarop dat zo is aangegeven.
  • 3. Ondanks dat ze de Eem een alveus (moerasbekken) noemt, spreekt ze hier weer over de "rivier" de Eem. Echter ze localiseert alle bossen op de hogere gronden, hoewel Heischoten en Weede op het kaartje in dit boek op p.16-17 in het blauwe overstroomde gebied liggen. Dat gebied ligt lager dan 2 meter en vormde het deel van het Almere dat tot aan Amersfoort reikte, vandaar "Amersfoort lag aan zee" en waarbij "het vloedwater tot aan Amersfoort reikte". Op het kaartje op p.45 blijkt het gebied Weede zelfs maar 30 centimeter hoog te liggen, dus moet het donkerblauw zijn. Als Amersfoort aan zee lag, kan de Eem die precies door dit donkerblauwe gebied stroomt, dus nog niet bestaan hebben.
  • Citaat uit dit boek: "Tussen het klooster Hohorst (op de Heiligenberg bij Amersfoort) en de heuvel (de Amersfoortse berg) ligt in de 11e eeuw een ononderbroken en zeer breed moeras. De bisschop kan er alleen met een bootje komen. Vanuit de Hohorst begint men het aangrensende Eemmoeras droog te leggen en grond te ontginnen in het gebied van Leusden". De ontginning van het grote Eemmoeras, waartoe ook het gebied de "Wedermaten" (zie p.41) hoort, is dus pas na 1050 op gang gekomen.

  • De Utrechtse Canon (2009):
    Hengistscoto (Henschoten, deel van Westerwoud), Fornhese bij Amersfoort en Widoc bij Hoogland. Met Eem werd de hele vallei ten noorden van de Emminkhuizerberg bedoeld. (Bron: Utrechtse Canon)
    Opmerking: ook hier worden 3 bossen niet geïdentificeerd, 2 slechts met vaagheden gelocaliseerd, Mocoroht wordt zelfs niet eens genoemd en compleet overgeslagen.

  • Bruit van d'Eem (2009):
    "Hengistscoto (Henschoten), Fornhese (Vernhese), Mocoroht (?) en Widoc (Weede?), die liggen aan beide zijden van de Eem..." (Bron: Bruit van d'Eem)
    Opmerking: ook hier worden 2 bossen niet geïdentificeerd, waarbij het vraagteken bij Weede de nodige twijfel oproept. Widoc wordt als een kopieerfout opgevat, zodat er Weede (op Hoogland) van gemaakt kan worden.

  • De historische stichting Oud Woudenberg (2019):
    schrijft in het Algemeen Dagblad van 16 augustus 2019 dat de naam 'Hengistcoto' voor het eerst voorkomt op een oorkonde uit 1131, waarop de bisschop van Utrecht aan een groep monniken (van de abdij Oostbroek) een bosgebied verkocht met de naam Hengistcoto. Daaruit ontstond in de loop der eeuwen de naam Henschoten.
    Opmerking: Deze oorkonde is een kopie uit de 16e eeuw en kan niet authentiek zijn. Deze wordt als verdacht beschouwd. Het is een falsum aangezien er de datum van 11 mei 1131 op staat en de naam van de opvolger (Harbert) van de getuige (domproost Meingot) die op dat moment in mei 1131 nog niet overleden was. Bovendien is het de vraag of de Bisschop van Utrecht in zijn recht stond deze grond te verkopen. De vertegenwoordiger van Egbert van Amstelland, voor de eerste maal genoemd in een oorkonde van 1131 en het laatst in die van 1172 hadden herhaaldelijk een geschil over eigendomsrechten met de Bisschop en de kapittels van Utrecht, waarbij hij zich zowel de kerkelijken als de rijksban op den hals haalde. Bij de laatste verzoening, die door bemiddeling van den aartsbisschop van Keulen, Philippus, in 1171 of 1172 tot stand kwam, verwierf Egbert van Amstelland de toezegging dat zijn zoon hem als villicus van Amstelland zou opvolgen. (Bron: Nieuw Nederlandsch Biografisch woordenboek (10 delen) P.J.Blok, 1911-1937.)


    Voorlopige bevindingen.
    Bestudeert men de ontstaansgeschiedenis van namen en landschappen zowel in oude als in nieuwe literatuur en op internet (sites van de betreffende gemeente, heemkundige kring of historische vereniging, waterschappen, wikipedia -met verwijzingen-, e.d.), dan komt men tot een aantal bevindingen over de Nederlandse locaties van in de oorkonde van 777 genoemde namen. In combinatie met de algemene ontstaansgeschiedenis van midden en laag-Nederland, kunnen enkele conclusies getrokken worden, die de Nederlandse opvattingen tegenspreken. Voor de conclusies: zie onderaan dit hoofdstuk.

    Algemeen.
    Na ruim 200 jaar stoeien met deze oorkonde is men er nog steeds niet in geslaagd overeenstemming te bereiken en dus zekere locaties te geven. De verschillende opvattingen tussen de diverse historici en zeker ten aanzien van wat men verzwijgt, spreken duidelijke taal. De vraag is dan ook zeer gerechtvaardigd of deze oorkonde wel over Nederland gaat.

    Waar steeds aan voorbij gegaan wordt in de verschillende opvattingen is het feit dat het in deze (en andere) oorkonde duidelijk om Romaanse namen gaat. Zonder aannemelijke tussenvormen kunnen die niet geëvolueerd zijn tot Germaanse namen. Als slechts afgegaan wordt op klankovereenkomst, zoals bij Hengistscoto en Henschoten, zonder in te gaan op de betekenis van de namen, heeft dat niet met etymologie te maken. Dan is men naamkundig gezien geheel verkeerd bezig.

    Het tweede punt waarop meer de nadruk zou moeten liggen bij naamkunde is de uitspraak en minder de schrijfwijze. Namen van plaatsen werden uitgesproken, waarbij een betekenis voor de spreker vaak de plaats van de locatie bepaalde. Veel plaatsnamen hebben betrekking op de bodem ofwel de geografische omstandigheden. De schriftelijke neerslag van namen werd vaak door derden gedaan, zonder controle door de spreker, die vaak niet eens kon lezen en dus niet kon controleren, of de schrijfwijze juist was.
    De uitspraak van (Romaanse) namen is in het Frans vaak heel anders dan in het Nederlands. Vergelijk de uitspraak (en schrijfwijze) van plaatsnamen rond de taalgrens met elkaar, zoals Brussel en Bruxelles.
    De verschillen in uitspraak en schrijfwijze is een van de grote problemen in de naamkunde, die vaak erg onderschat wordt. Wat dat betreft staat het Etymologisch Woordenboek van M.Gysseling vol fouten.



    Is Lisiduna de plaats Leusden?
    De archeologie.
    "We kennen de villa Lisiduna uit de geschreven bronnen en niet uit de archeologie", aldus F.Snieder. De naam Lisiduna was al op Leusden geplakt, vóórdat er ooit archeologisch onderzoek was gedaan. Dat blijkt o.m. uit de bewoordingen in het opgravingsverslag van de
    ROB uit 1982. "In de hoop sporen van deze nederzetting uit de vroege middeleeuwen te ontdekken werd besloten in dat gedeelte van het wegtracé, dat Oud Leusden het dichtst nadert, een verkenning uit te voeren". Het was de bedoeling om deze verkenning, indien de resultaten ervan positief zouden uitvallen, te laten volgen door uitgebreider archeologisch onderzoek. Duidelijk is dat de naam Lisiduna al op Leusden was geplakt, voordat er ooit archeologisch onderzoek was gedaan.
    Er is slechts een vermoedelijke "huisplattegrond" (of dat van een stal?) teruggevonden en een grafveld. Dit grafveld naast de oude kerk van Oud-Leusden is dan wel gedateerd in de 8e eeuw, maar dat is met vooringenomenheid gebeurd. Er zijn namelijk geen bewijzen dat deze datering klopt. De opgraver van dit grafveld, de ROB uit Amersfoort, vermeldt in het opgravingsverslag het volgende: "Aangenomen wordt daarbij, dat de bijgaven-loze graven wel in dit chronologisch kader zullen passen, maar geheel zeker is dat natuurlijk niet". (Bron: W.J.van Tent in de Archeologische kroniek van Utrecht 1980-1984). Dat is toch duidelijke taal. Met "Aangenomen wordt" , "in chronologisch kader" en "niet geheel zeker" wordt duidelijk de vooringenomenheid aangegeven. De waarheid is dat het om een grafveld uit de 12e/13e eeuw gaat, de tijd dat deze kerk van Oud-Leusden werd gebouwd.
    "Het is vooral de Karolingische periode van de villa Lisiduna, die zo de aandacht trekt. Uit deze voorname fase van Leusdens geschiedenis was bij het grote onderzoek (in 1982) ter plaatsen van de A28 door de ROB niets gevonden". (Bron: F.Snieder). "De gemeente Leusden heeft niet gekozen voor nader archeologisch onderzoek, maar voor behoud en bescherming van de sporen". Er is dus niets gevonden, maar men mag van de gemeente Leusden het gebied ook niet verder onderzoeken. Hieruit spreekt slechts de twijfel aan het bestaan van villa Lisiduna ter plaatse. Blijkbaar wil men zo de onthulling van de waarheid voorkomen.

    In het gehele gebied rond Oud-Leusden, Soest en Woudenberg is geen enkele nederzetting uit het eerste millennium gevonden. Evenmin zijn er wegen uit het eerste millennium vastgesteld tussen Utrecht en dit gebied. Een weg tussen Utrecht en Oud-Leusden ontbreekt. (Bron: Cultuurhistorische Atlas van de Provincie Utrecht) Het is onaannemelijk dat Karel de Grote aan het bisdom Trajectum een villa en enkele bossen geschonken zou hebben, waar geen weg naartoe gelopen heeft.

    De villa.
    Lisiduna wordt in de oorkonde van 777 omschreven als een villa. Ten tijde van Karel de Grote omvatte een villa een gebied van vele honderden hectare. Ze omvatte naast een "vroonhof", een huis van de heer, met daarbij behorend landbouw- en veeteeltgebied, ook andere gronden, zoals de genoemde bossen en weidegronden aan de oever van de Eem (het z.g. Weede). Zo'n vroonhof of curtis moet een heel dorp geweest zijn, met landarbeiders, jachtopzieners, knechten en onvrije lieden, werklieden, vrouwen en kinderen. (Bron: F.Snieder) en K.W.Galis. Van een heel dorp is bij de opgravingen in Oud-Leusden geen enkele, maar dan ook geen enkele sprake. Er is niets gevonden dat er in de verste verte maar op lijkt. Ook dit gegeven past dus niet in Nederland.

    De betekenis van Lisi-duna.
    Lisiduna zou Leusden zijn, terwijl de betekenis van het woord Lisiduna niet van toepassing is op Leusden. Het feit dat men op grond van 4 overeenkomende letters deze locatie als zeker beschouwd, is geen naamkunde maar letterzifterij. De eerdere identificatie met Loosduinen, een naam die beter past, heeft men inmiddels losgelaten. Hiermee is tevens het gehalte van giswerk van deze etymologie vast te stellen. Men zocht naar een in klank overeenkomende locatie, zonder achte te slaan op de rest. Opvallend is dat in Loosduinen enkele verenigingen en bedrijven zich nog steeds met de naam "Lisiduna" tooien. De oude mythe is hier dus blijven bestaan, ondanks dat de naam (overigens ook foutief) naar Leusden ging.
    De oudste vermelding van Leusden komt voor in een oorkonde uit 1006 en daarin heet de plaats Lousden. In 1028 komt de naam als Loisden voor, in 1050 als Lusdin, waarbij het zeker over het Utrechtse Leusden gaat. In de 16e en 17e eeuw komt de naam Luesden voor (zie kaart van Mercator -1585- of P.Kaerius -17e eeuw-). Lois- Leus- komt van "loozen" en heeft betrekking op een waterloopnaam. Leusbroek, de voormalige naam van Leusden-Zuid, duidt ook op dat broekgebied (broek=moeras). De plaats zal onderhevig geweest zijn aan overstromingen, waarna men iets hogerop is gaan wonen in wat wij nu Oud-Leusden noemen. Dit Leusden lag dus aan de rand van een moerasgebied dat in de 8e eeuw nog niet ontgonnen was. De ontginningen in de Eemvallei beginnen pas na de 10e eeuw.
    Een andere mogelijke etymologie van Leusden is die van Luester/Luuster, dat oudgermaans is voor "begeren", dat betrekking heeft op een begeerlijke plaats. Een plaats waar men ooit een woning bouwde zal toch zeker een begeerlijke plaats geweest zijn.
    Dat er bij Oud-Leusden ooit een villa (een woning of een boerderij) bestaan zou kunnen hebben, staat niet ter discussie, slechts de omvang van deze hof, de datering en de naamgeving ervan.
    Lisi-duna is een zuiver Romaans woord, waarbij het gedeelte -duna een "versterkte of beschermde hoogte" betekent. Daarvan is in Leusden in het geheel geen sprake. De locatie Oud-Leusden lag niet op een hoogte, maar juist op de rand van de Amersfoortse berg aan het uitgestrekte moerasgebied ten oosten van Amersfoort.
    "Lisi" kan betekenen "omboording" of "opmerkelijk" (Bron: A.Longnon). Gelegen op een heuvel van 85 m hoog ligt de plaats Licques (spreek uit «liek›› - 1072 "Liska" en Liske) op een opvallende (opmerkelijke) plaats, beschermd zowel tegen overstromingen (van het Almere) als tegen vijandelijke aanvallen (van de Noormannen.). Beide determinaties zijn hier dus van toepassing. Of Licques in de 8e eeuw een beschermde pallissade had is waarschijnlijk, maar niet zeker. De plaats heeft zeker te lijden gehad van plunderende Noormannen die vanuit de kust Colonia (Coulogne) via Dorestad (Audruicq, rond 1300 Aldervicum geheten) en Trajectum (Tournehem) naar St.Omer trokken, waarbij ze Licques passeerden.

    De logica.
    Bij de villa Lisiduna hoorden 4 foreesten vaak vertaald als "bossen". Deze foreesten waren niet bedoeld om te recreëren, maar voor de opbrengst van (sprokkel-)hout voor het stoken en voor hout voor de bouw, de jacht en mogelijk de opbrengst van zaden en vruchten (kastanjes).
    De bossen bij Leusden liggen allemaal op verre afstand van de vermeende plaats van de villa, namelijk te Woudenberg, te Soest en bij Hoogland. Het vierde bos Mocoroht is tot heden volkomen onbekend in Nederland, maar locaties als Maarn (Halbertsma) of de Glind (Hilhorst) die nog verder weg liggen, tarten elke vorm van logica.
    Het zou elke keer een flinke tocht betekend hebben om de opbrengsten van die bossen in de villa Lisiduna te krijgen, laat staan helemaal naar Utrecht te sjouwen dat op ruim 20 km afstand (is 4 uur gaans) van Oud-Leusden ligt. En de gebieden die tussen die bossen liggen? Van wie waren die? Waarom heeft Karel de Grote die niet geschonken aan de kerk van Utrecht? En dan het eiland tussen Renus en Lokkia? Dat lag op ruim 25 km. ofwel 5 uur gaans van Utrecht en op 20 km. ofwel 4 uur gaans van Leusden. Wat was het nut van zo'n eiland zo ver weg? Blijkbaar heeft Karel de Grote, volgens de Nederlandse traditie dan, enkele waardeloze snippers bos en een eiland op vele tientallen kilometers afstand aan de kerk van Utrecht geschonken. Stukken bos bovendien die in een groot moerasgebied lagen en nauwelijks bereikbaar waren. Goed beschouwd was dat in feite een belediging aan de kerk en dat kan men van Karel de Grote niet verwachten. Ook de logica maakt de Nederlandse opvattingen ongeloofwaardig.

    Is de pagus Flethite de gouw Flehite?
    Flethite is de originele vorm waarin de gouwnaam voorkomt in de Oorkonde van 8 juni 777. De naam is door een verkeerd overschrijven in de kroniek van Heda (uitg. in 1643 door A. Buchelius) verworden tot Flehite. Het woord is een frequentatief (uitgang '-ite') en is een meervoudsvorm van 'water' d.i. 'wateren'. Ref. D. van der Haar, Flehite en R.A. Ebeling, Over de etymologie van Flehite, in: Driemaandelijkse bladen voor Taal en Volksleven in het Oosten van Nederland 20 (1968) resp 75-88 en 89-96.
    Nergens blijkt dat Flethite een bestuurlijke gouw was. D.P.Blok, de grote naamkundige van middeleeuws Nederland, noemt de pagus Flethite in zijn boek "De Franken in Nederland" niet eens. Blijkbaar was hij niet overtuigd van de aanvaarde locatie, dus laat hij het weg. Dat is typisch voor Blok, die dat "weglaten" in zijn boeken stelselmatig doet. Zie verder bij D.P.Blok.
    In Noord-Frankrijk wordt Flethite geïdentificeerd met Fléchin, op 8 km z-o van Terwaan (=Thérouane) in 855 bekend als Flethetti, wat dezelfde plaats is als het Romeinse Fletione ofwel Fletio (wat dus geen verschrijving van Fectio is, dat Vechten zou zijn). Het Fle- heeft betrekking op Flevum, zoals dit transgressiegebied in de Romeinse tijd heette. Het -t-hite is afgeleid van het latijnse Itium wat plaats of streek betekent. Flethite was dus de streek aan het Fle(-vum), wat in de nederlandse interpretatie wonderwel overeenkomt. Welke schrik van Clio, de muze van de geschiedenis, speelt ons hier parten? Wat er geschreven staat is niet altijd wat er geschied is!
    Fle-th-ite is de naamgever van Vlaanderen. Via Fle-landria en Flandria werd het in het Nederlands Vlaanderen.
    Het Romeinse Flevum en het vroeg-middeleeuws Fle lag dan ook aan de kust van wat nu Frans- en Belgisch Vlaanderen is.

    Is de rivier de Hem(us) de Eem?
    "Van een rivier de Eem is in de 8e eeuw nog geen sprake" (zie hiervoor bij J.A.Brongers). De rivier de Eem bestond dus nog niet en zal dan ook zeker geen naam gedragen hebben. Toepassing van de naam Hemus op een niet bestaande rivier is dus een complete farce.

    "De Eem heette vanouds de Amer" (zie hiervoor). A-mer kan gezien worden als de Aa, een algemene riviernaam, die liep door het moerasgebieden van de Gelderse vallei. "Het Eemmoeras werd vanaf 1100 ontgonnen" (zie Canon van Utrecht). De naam leeft ook voort in Hamersveld. Met de Eem werd traditioneel de hele vallei ten noorden van de Emminkhuizerberg bedoeld en niet beperkt was tot de naam van de rivier, die ook pas ontstond na de ontginningen. (Bron: Mijnssen: zie hierna).
    De naam van het water waarin een '-voorde' lag was dus de Amer en niet de Eem, anders had Amersfoort wel Eemfoort geheten, zoals Eemnes, Eembrugge, Eemwijk (in Baarn) en Emiclaer (in Hoogland nu Amersfoort).
    Vraag blijft wel hoe een rivier in een onbewoonde streek een naam gehad kan hebben die in Frankrijk bekend is geweest. Immers de oorkonde uit 777 komt onweerlegbaar uit Frankrijk en gaat derhalve ook over een Franse streek.

    Amer kan ook staan voor Aa-moer, een water door een moeras, waarbij een -voorde de woonplaats Amersfoort ontstond en bij een veld het gehucht (h)Amersveld. De letter H- is een zuivere fonetische toevoeging.
    Het zijn zuivere "waterstaatkundige" namen, die pas ontstonden tijdens en na de eerste ontginningen van dit gebied. Vergelijk ook namen als Nijkerk (nieuwe kerk, waar lag de oude?), Nijkerkerveen, Hooglanderveen, Kattenbroek, Nieuwland, Randenbroek, Dorrestein, Woest-ijge(rweg) en veel andere namen in de omgeving van Amersfoort, Leusden, Soest, Baarn, Bunschoten, met andere namen in Eemland.

    Waar de -voorde naar toe leidde is een volgend probleem. Allereerst is in Amersfoort de plaats van die -voorde nog steeds niet aangetoond. Bovendien was het gebied aan de "overkant" (het noorden) van die -voorde één groot moerasgebied. Plaatsen die wel eens genoemd worden waar die -voorde naar toe zou leiden, bestonden nog niet, zoals Bunschoten, Nijkerk, Harderwijk.

    Het is zelfs nog sterker: Amersfoort bestond niet eens toen het voor het eerste genoemd werd in 1028 en 1050. Beide oorkonden zijn vervalsingen. De oudste archeologische sporen in Amersfoort stammen uit eind 12e, begin 13e eeuw.

    In de Oorkonde van 777 komt de vorm 'Hemus' voor."Dat zou evenals de vorm 'Hamersveld' (en mogelijk de straatnaam Havik) erop wijzen dat een enkele maal de H als beginletter kan optreden, terwijl het toch om dezelfde naam gaat; mogelijk is deze variatiemogelijkheid verwant met woordvormen (begin-'H' wel of niet) zoals die thans nog in het dialect van de provincie Zeeland of in het cockney van Londen voorkomen". Mededeling Archief Eemland. Aanvulling hierop is dat in het Frans uitgesproken Hamersveld en Amersveld hetzelfde klinken. De -H- [spreek uit: hasj] als beginletters wordt doorgaans niet uitgesproken.
    Amer is ook de naam van het verlengde van de Bergse Maas bij Geertruidenberg. Deze naam Amer is pas ontstaan na de ontginningen in West-Brabant.

    Enkele aanvullende mededelingen over de Eem:
  • Het voormalig Eemmoeras bepaalt nog steeds de waterhuishouding in het Valleigebied. De Eem is geen natuurlijke rivier, maar ontstaan tijdens de ontginningen. Onze oudste brontekst, de oorkonde uit 777, is tot nu toe door alle geschiedschrijvers verkeerd gelezen. Daarin staat immers dat de Eem een alveus, een moerasbekken, is. Voor een rivier zou een ander woord gebruikt zijn. (M.Mijnssen-Dutilh). Als Amersfoort ooit aan zee lag, bestond de Eem als rivier dus nog niet. Met andere woorden: De Eem bestond niet in het jaar 777.
  • De ontginning van de Eemvallei begon pas na 1243 (Bron: C.Dekker).
  • Is het landgoed Emiclaer de naamgever van de Eem of was de Eem de naamgever van Emiclaer?
  • In het midden van de 12e eeuw vestigden zich de eerste bewoners op de hooggelegen oevers van de Eem (Bron: www.eemlijn.nl).
  • Tussen 1000 en 1300 ontstaat het landschap van 't Gooi (Bron: Dorpen in 't Gooi).
  • De ontginning in gebied van Parkwijk begon rond 1390 met een gracht voor turftranssport (Bron: www.parkwijk zandheuvel.nl/natuur&cultuur).
  • De determinatie van Hemus met de Eems (Duits: Ems) die hier en daar ook wel eens opduikt kunnen we eveneens naar het land der fabelen verwijzen.
    Is het nu Heischoten of Henschoten?
    In de hierboven genoemde voornamelijk geografische publicaties, komt de naam Henschoten nauwelijks voor. Vaker is sprake van Hei- of Heinschoten. Het opvallende verschil van die ene letter -i- of -n- is slechts verklaarbaar door de foutieve toepassing van de naam Hengistscoto op Heischoten, waarbij men op historische gronden gemakshalve de -i- vervangen heeft door een -n-. Met deze fonetische gelijkheid wil men klaarblijkelijk het historische gelijk onderbouwen als zou Henschoten overeen komen met Hengestscoto. Het is dezelfde fout die gemaakt wordt over de Romeinse tijd, waar men het op de Peutingerkaart vermelde Fletione als een verschrijving ziet voor Fectio en vervolgens de "aangepaste" schrijfwijze klakkeloos toepast in allerlei publicaties.
    Het blijft natuurlijk interessant en relevant om te weten wanneer en op grond waarvan de naam Hengistscoto voor het eerst op Heischoten is toegepast. Dat is in elk geval pas gedaan na 1641, aangezien Aernout van Buchel (Buchelius: 1565-1641) er 4 kompleet andere locaties op na houdt, t.w. Amerongen, Elst, Wageningen en Ede. In 1898 wordt deze opvatting door A.J.C.Kremer voor onjuist gehouden, met als argumentaties dat "Wageningen en Ede niet in de gouw Flethetti gelegen hebben". Sloet geeft in 1876 wel de determinatie van Hengistscoto voor Henschoten, maar de overige 3 bossen (wat dus 75 % onzekerheid is: hoe zeker is het dan?) worden slechts "aan de Eem" genoemd, locaties die heden nog gevolgd worden, echter vaak zonder nadere aanduiding.
    En met een naam uit de 17e eeuw bewijs niets over de 8e eeuw.

    Het gebied rondom Amersfoort tussen Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe tot aan Veenendaal (de Gelderse Vallei) was één groot moerasgebied. Van foreesten (uitgestrekte bossen) is dan ook geen enkele sprake geweest.

    De vier bossen.

    Is Hengistscoto het landgoed Henschoten?
    De determinatie van Henschoten met Hengistscoto mag dan op fonetische gronden aannemelijk lijken, met de betekenis van de naam en de geografische omstandigheden is dit niet verklaarbaar.
    Hengistscoto of Hengestcoto of Hengistcote wordt in de oorkonde van 777 genoemd als een van de «forestes que sunt de ambas partes Hemi›› = "die gelegen zijn aan beide zijden van de Hem(us)". (Ambas partes betekent feitelijk "rondom"). In de Nederlandse traditie wordt dit doorgaan 'vertaald' met "aan de Eem".
    Dit geeft dus duidelijk aan dat daarmee "vlakbij" en in feite "tegen de Eem aan" bedoeld is. En daarvan is met Henschoten dat zo'n 15 km van de Eem ligt (zo'n 4 uur gaans), in het geheel geen sprake.

    Bekijken we de betekenis van Hengistscoto en Henschoten, kan komt de volgende vraag op: "Sinds wanneer bestaat de naam Henschoten?"
  • De oudste vermeldingen vinden we in de Codex Diplomaticus Neerlandicus uit 1131, 1133 en 1200 waarbij sprake is van Hengescoten en in 1200 van Hensscoten en Hengests. Algemeen gaat men ervan uit sinds Oppermann dat op goede gronden aantoonde dat het hier om onechte dus valse kopieën van oorkonden gaat, die achteraf geïnterpoleerd zijn. De ondertekening luidt: "Actum Woudenberch desen xiij ap. aº 1594".
    "Het is opvallend dat Woudenberg als een der weinige dorpen en gehuchten in het Utrechtse niet voorkomt in het "Oorkondenboek van het Sticht Utrecht", waarin alle bekende oorkonden betreffende het Nedersticht tot 1301 zijn opgenomen", meent C.Dekker. Maar zo opvallend is dat niet als men dit vergelijkt met de eerste relieken van St.Willibrord die men in Utrecht na een verzoek aan Echternach in exacte hetzelfde jaar 1301, vanuit Echternach ontvangt. Het is juist een volgend bewijs dat de traditie rond St.Willibrord aantoonbaar tussen 1289 en 1305 nieuw in Nederland ontstond. Het is tevens een aanwijzing te meer dat de naam Hengistscoto in de oorkonden van 1131, 1133 en 1200 latere toevoegingen zijn. Immers in 1301 was men nog niet op de hoogte van de schenkingen die Karel de Grote in het jaar 777 aan de St.Maartenskerk van Utrecht gedaan zou hebben. Voor het jaar 1200 bestond de traditie van St.Willibrord in Utrecht nog niet, dus ook niet die van een St.Maartenskerk in Utrecht.
    Het is echter zeer opvallend dat na 1200 niets meer vernomen wordt van "Hengestscoto" tot in de 19e eeuw (1862) de naam plotseling weer opduikt in de Codex Diplomaticus Neerlandicus. Het is een aanwijzing te meer dat het bij de oorkonden van 1131, 1133 en 1200 om geïnterpoleerde namen gaat.
  • De eerstvolgende vermelding, en hierbij kunnen we uitgaan van juist overgeleverde gegevens, is uit 1446 en vermeldt Heynschoten. In 1456 is sprake van "Heynscoten hoert den abt van Oestbroec", in 1470 nogmaals van "Heynschoten hoert den Abt van Oostbroec" (Bron: Woudenberg: morgengeld 1446-1511, ir. W.H.M.Nieuwenhuis, 1998).
  • In 1536 is sprake van Heinschoten en Heijschoten (Bron: Woudenberg: oudschildgeld 1536- 1775, ir. W.H.M.Nieuwenhuis, 1993)).
  • In 1655 wordt Heinschoten genoemd (Bron: RAUtrecht, fam.archief de Beaufort nr 1791, gepubliceerd door ir. W.M.H.Nieuwenhuis in Mededelingen Oud Woudenberg ca. 1994).
  • In de jaren 1696 is sprake van Heijschoten, in 1706 en 1716 van Heyschoten (Bron: Woudenberg: oudschildgeld 1536-1775, ir. W.H.M. Nieuwenhuis, 1993).
  • In een huurcontract van 28 november 1723 is nog steeds sprake van Heyschoten (Bron W.van Iterson).
  • In 1804 (tijdens de bouw van de Piramide van Austerlitz door de Franse generaal De Marmont) heette het gebied nog steeds Heyschoten en was het geen bos, maar heidegebied! Vanaf de piramide kon men de toren van Utrecht en van Amersfoort zien. De huidige bossen in dit gebied zijn pas tussen 1880 en 1950 aangelegd en zijn dus zeer misleidend.
  • In het "Proces-verbaal van grensbepaling van het grondgebied der gemeente Woudenberg" (Kadaster uit 1824) heet het gebied tussen de beide gemeenten Woudenberg en Leusden, zesde sectie Heischoten.
  • Op de kadastrale kaart van Woudenberg uit 1832 heet het gebied Heischoten, waarop het Heihuis staat en het gebied rondom de piramide van Austerlitz Heidezicht heet. Op deze kaart staan de betreffende percelen ook aangegeven als «heide››.
  • In "Een reeks monografieën over Hollandse en Vlaamsche schilders" van M.F. Hennus heet het gebied bij Woudenberg "Heischoten" , waar, als Johannes Bosboom (een Nederlandse schilder) daar logeert (1842) hij de onafzienbare Leusdensche hei naast de deur heeft.
  • Op de kaart van Woudenberg uit de "Atlas van 1868 van H.Suringar" heet dit gebied Heischoten, dus geen Henschoten (zie afbeelding hiernaast, klik op het detail voor een vergroting en grotere uitsnede). Het "Hey-" in plaats van "Hen-" vinden we ook terug in het naastliggende landgoed "Heygraeff".
  • Op de kadastrale kaart van Woudenberg van 1870-1935 heet het gebied nog steeds Heischoten, waarop het Heihuis staat en het gebied rondom de piramide van Austerlitz Heidezicht heet. In de begleidende tekst (uit 2006) wordt echter gesproken van Henschoten.
  • In "De Historische ontwikkeling van de rechten op de grond in de Provincie Utrecht" van W.van Iterson (1932) wordt de hof Heischoten genoemd als het foreest Hengistscoto, dat Koning Karel de Grote 8 juni 7777 tegelijk met andere goederen aan de St.Maartenskerk te Utrecht schonk.
  • In "Nederlandse plaatsnamen" van H.J. Moerman (1953) wordt Hengistscoto (anno 777) als oude «-schoot›› naam, een bos nu Heischoten bij Woudenberg genoemd.
  • In "Over plaatsnamen met het bestanddeel WOUD en hun betrekking tot de bodemgesteldheid" (1953) schrijft prof. Dr C. H. Edelman "Dit woud wordt genoemd in de acte van 777, waarin Karel de Groote de St Maartenskerk te Utrecht begiftigt met de villa Leusden met vier foreesten aan de Eem. Eén van deze foreesten wordt Hengistcoto genoemd, thans Heischoten onder Woudenberg. In latere acten is herhaaldelijk sprake van het Westerwoud, dat in de Vallei onder Maarn, Maarsbergen en Woudenberg gelegen was. Het is eerst ontginbaar geworden dank zij ontwateringswerken.
  • R.E.Künzel, D.P.Blok em J.M.Verhoef noemen in "Lexicon van nederlandse toponiemen tot 1200" (1989), Henschoten, buitenplaats 1 km. ten no. van Woudenberg. Hengistscoto: oudnederlands bestaande uit "scota" «hoge hoek land uitspringend in het laagland›› met "hengist" «hengst››.
  • In "Amersfoort lag aan zee" (2007) noemt M.Mijnssen-Dulith hetzelfde gebied Heischoten. Zie ook de kaart op p.49 in dit boek waarop dat zo is aangegeven.

  • De etymologische verklaring.
    Heischoten had in de Nederlandse opvattingen duidelijk betrekking op het heidegebied ten westen en noorden van Woudenberg. Het -schoten kan een relatie hebben gehad met "landhoek" of "hoek van de hei" of met "-schotten". In gebieden met een zandige of mulle bodem bleek het graven van greppels voor de afbakening van een akker problemen op te leveren doordat de kanten steeds verzakten en instortten. Vandaar dat er planken (-schotten) werden gebruikt om te stutten, zoals dat ook gebeurde bij de "weteringen" bij ontginningen elders in laag-Nederland. Het doorlaten van het water -lozen- bij de afwatering van het natte land, het woord schutten, heeft eeb directe relatie met deze ontginningen. Dat geeft meteen de verklaring van het woord -schoten, bij Heischoten. Andere vergelijkbare plaatsnamen zijn Bunschoten, Winschoten, Voorschoten en Linschoten.

    Hengistscoto is een van de 4 foreesten die in de bekende Oorkonde van 777, gegeven door Karel de Grote, wordt genoemd. Hierin zitten de Gemaanse elementen hangista (hengst) en skauta (stuk hoger land, uitspringend in moerassig terrein); het is equivalent met het tegenwoordige toponiem Henschoten. Ref. W.van Iterson, De merkwaardige geschiedenis van een Kleefs leen onder Woudenberg, Jaarboekje Oud-Utrecht 1969 27-39 [de auteur meent dat Henschoten een overblijfsel van Hengistscoto is], en R.M. Kemperink, Oude bosnamen langs de Eem, Naamkunde 2 (1970) 208-220 [bespr: FL 4 oct 1971 31]. M.Gysseling geeft een vergelijkbare determinatie. Of dit juist is, zien we hierna!

    We komen de namen Hengist, Hengest, Hengestig tegen op verschillende plaatsen.

    Geoffrey of Monmouth noemt in zijn boek Kings of Britain (1983): Thanceatre, saxon name of Hengist's fortress (Hengistcote).

  • In de Saksische literatuur komen we de broers Hors en Hengist met hun krijgsbenden tegen. De twee broers waren ruiters. Hun namen hebben daar ook duidelijk betrekking op. Vergelijk de namen maar met het Engelse HORSE (in het Vlaams RHOS of ROS -vgl. het Ros Beiaard) en HENGST. Het waren paardenbroeders. De twee broers staken de smalste engte tussen Engeland en het vasteland over dat nu nog het Nauw van Kales (Calais) heet. Daar was de kust van Hengist = HENGISTCOTE gelegen en niet ergens midden in Nederland.
    De band die er al was door de Saksische interventie op het einde van de 5e eeuw tussen Brittannië en het vasteland, werd er met de tijd hechter op. Willibrord, Bonifatius en Thekla die abdis werd in Ochsenfurt -Oxford: "Ossen voorde!', doorwaadbare plaats voor ossen(-wagens), bevestigen in hun brieven dat er sprake was van een gezamenlijke afkomst en zij dezelfde taal spraken toen ze kwamen missioneren op het vasteland.
    Het spreken van dezelfde taal was ook bij St.Willibrord en St.Bonifatius een van de opvallende zaken in hun missiegebied. Hoe dit kon heeft in de Nederlandse historie nauwelijks aandacht gekregen, maar wordt hiermee duidelijk verklaard.

  • In de Lex Salica is sprake van "chengisto", waarbij het over paarden gaat. De Lex Salica is afkomstig uit Noord-Frankrijk en niet uit Oost-Nederland en evenmin uit Duitsland (rond Keulen volgens Blok). De Salische Franken woonden ten noorden van Valenciennes bij de rivier de Sala, een zijrivier van de Schelde. Bij de verdeling in het verdrag van Verdun uit 843, blijkt overduidelijk dat het om een landstreek aan de Schelde in Frankrijk gaat. Een "hengstenbos" zou in het gebied van Picardië en Frans-Vlaanderen zeer van toepassing zijn, waar vanouds vanaf de Romeinse tijd tot ver in de middeleeuwen de beste ruiters vandaan kwamen.

  • Hengest of Hengist komt ook voor in het Beowulf-epos uit begin 6e eeuw in de verzen 1083, 1091, 1096 en 1127. Hengest was de leider van de Haelf-Dani (Haelfdene) na de dood van Hnaef, de zoon van Hoc, die heer was van de Hocingas uit Hocquinghem bij Ardres. Het waren naaste buren van Hengistcote, de 'kust van Hengist' (nu de plaats Ecottes). (Bron: Het Beowulf-epos).
    Het Beowulf-epos, dat traditioneel maar foutief als een Engelse bron werd beschouwd, geeft tevens de verklaring hoe het woord «hengist›› in Engeland terecht kwam en dat daar, net als bij ons, "hengst" (mannelijk paard) is gaan betekenen. Vergelijk ook het Engelse «horse›› met «horsa››. Het Beowulf-epos is aantoonbaar afkomstig uit Frans-Vlaanderen. Zie daarvoor J.Vandemaele, Het Beowulf-epos.

  • De oudste Franse bron is die van Gregorius van Tours (538-594) die in zijn Historia dezelfde feiten uit het Beowulf-epos vermeldt.

  • De oudste Engelse bron waarin Hengist genoemd wordt is de "Historia Ecclesiastica Anglorum" van Beda Venerabilis (672 of 673-735). Beda noemt de twee broers als de leiders van de Germaanse troepen die rond 450 onder leiding van Vortigern Brittannie binnen vielen. (Bron: Anglo-Saxon Chronicle and Historia Brittonum). De genoemde "Germaanse" troepen kwamen uit het Germania van Tacitus en niet uit het tegenwoordige Duitsland wat de historici er uiteraard later van gemaakt hebben. Die determinatie van Germania met Duitsland geeft wel de aannemelijke verklaring hoe het woord «hengest›› (=hengst) in Duitsland terecht kwam. Het hele verhaal speelde zich in werkelijkheid dus af aan weerszijden van de kust van Het Kanaal.
  • Geoffrey of Monmouth (Kings of Britain, Penguin Books, 1983) vermeldt: Thanceastre, saksische naam van Hengist’s fortress (ook Hengistcote in Frankrijk).
  • Hengist (ook als Hengest geschreven) en Horsa, komen voor in de oude Engelse legende, waarbij volgens de traditie dit broederpaar de Saksische legers vanuit Jutland naar Brittannië leidde en het koninkrijk Kent stichtte. Hengist was de legendarische heerser van Kent in Engeland. Zijn naam zou in het Saksisch "stallion", mannelijk paard (hengst) betekenen. (In het Frans «étalon››).
    Ook hier geen relatie met Nederland, maar wel met de Saksen, die in de 6e eeuw nog aan de kust van Frans-Vlaanderen woonden, de Litus Saxonium. Het Jutland laat zich gemakkelijk verklaren als een foutieve interpretatie van de Dani, de Northmanni die niet in Denemarken maar in Normandië gelocaliseerd moeten worden.

  • Verder komt men Hengestig - afkomstig van de naam van de eerste koning van Kent - tegenwoordig Hincksey (Hants) tegen in de namenlijst "Les noms de lieu de la France: leur origine, leur signification, leur transformation". Overigens zonder verdere toelichting. Het feit dat men deze naam dus wel in Franse topografische bronnen tegenkomst en niet in Nederlandse, is natuurlijk veelzeggend.

  • In Engeland werd de "Slingsby Hengist glider" door de Britten ingezet in de Tweede Wereldoorlog. Net als ander Britse troepentransport zweefvliegers werd deze genoemd naar 'oorlogshelden' wiens naam met de letter «H›› moest beginnen. Hier dus vernoemd naar de veroveraar Hengist, waarvan de Britten -foutief- dachten dat hij uit Jutland (Denemarken) kwam (zie hiervoor).

  • De naam "Hengist" komt ook voor in enkele boeken van Harry Potter, waar het om de middeleeuwse tovenaar 'Hengist of Woodcroft' gaat. Hier hebben fantasie en historische werkelijkheid elkaar ontmoet, weer niet in een Nederlandse, maar ditmaal in een Engelse bron.

    Aanvullende opmerkingen:
  • Op 4 km. ten noorden van Béthune ligt de plaats Hinges. Het wordt in de oorkonde van Werden uit 855 genoemd als Kinhem in "villa Obbinghem in Batua" wat dus nooit op het Nederlandse Kennemerland betrekking kan hebben (volgens de traditie), aangezien dat niet in de Betuwe ligt.
  • de vertaling van «Hengists-cote›› in «Hengists-kust››, de kust van Hengist, komt overeen met die van Ecottes, wat kust aan de Ee (de Aa van het Almaere) betekent. Ecottes lag aan de kust van het vroegere Almere, nu 'Le Plain Flamande Maritime' geheten (ook wel Plaine Flandrienne genoemd).
  • een andere vergelijkbare plaatsnaam is Hangest-en-Santerre (Picardie), ook bekend als 'Hangist'. Ook deze naam komt slechta in N-Frankrijk voor.
  • In het Fransvlaams (de Lex Sallica kwam uit Frankrijk) wordt Hengistscoto uitgesproken als [-en-kiest-cout-te] wat fonetisch in het geheel niet lijkt op «Hèn-schó-ten››.

    De etymologische verklaring dat Hengistscoto betrekking heeft op een "hengsten-bos", is dus een aanwijzing te meer dat het om een Romaanse naam gaat, die in Nederland import is. Het is geen Latijn, waar een paard immers 'equus' heet. Het woord hengst (in het Engels «hengist››, in het Duits «heng-e-st››) is afgeleid van de naam Hengest, een Saxische strijder die Zuidoost-Engeland binnenviel in de 5e eeuw (Zie Beowulf-epos). Het gedeelte -coto van de naam heeft betrekking op de «côte=kust›› en allerminst op een betekenis als «bos››. Dat heeft Gysseling er van gemaakt omdat in de oorkonde van 777 er sprake is van foreesten (Nederlands: bos/woud; Frans: forêt; Engels: forest; Duits: forst/wald).

    Conclusie.
    De conclusie kan dus zijn dat op alle hiervoor genoemde gronden de naam Hengistscoto geen enkele betrekking heeft op Nederland, maar steeds relaties heeft met Frankrijk en Engeland en om exacter te zijn, met de kusten van Het Kanaal.

    Is Fornhese het Hees bij Soest?
    Was het bos Fornhese het landgoed Hees? "Hees is een voormalig engdorp in de gemeente Soest, gelegen ten oosten van Den Dolder op het terrein van de voormalige vliegbasis Soesterberg. De naam Hees is waarschijnlijk afgeleid van het woord hasjo, dat heg, kreupelhout of struikgewas betekent. Ook zou de naam afgeleid kunnen zijn van het woud Fornheze".
    De bossen in Laag Hees zijn vrij nat. Er groeien veel vochtminnende planten, zoals dubbelloof en moerasrolklaver. De bodem is nogal zuur, wat aan de vele varens en bosbessen te zien is, en voedsel- en kalkarm. Het dekzand dat later door de wind op de bodem geblazen werd, maakte de bodem ondoorlaatbaar. Er ontstond een moerasachtig veengebied dat vanaf 1000 na Christus begroeid raakte met heide.
    Vanaf de 13e eeuw wordt het gebied grootschalig ontgonnen voor turfwinning, nadat monniken hebben ontdekt dat er een veenpakket onder de bovenste laag zit. Via de Turfweg wordt de brandstof uit het Heezerveen afgevoerd naar de Grote Melm aan de rivier de Eem. Rond 1600 is Laag Hees grotendeels afgegraven. Bij Hees ontstaan zandverstuivingen en heidevelden en het dorp wordt verlaten.
    In 1823 koopt Andries de Wilde het landgoed Pijnenburg, waar Hees onderdeel van uitmaakte, en laat er door werklozen bomen planten. Her en der worden voormalige akkerlandjes opengelaten, waarschijnlijk als reevoederterreinen. In de 19e eeuw is (Laag) Hees een achtergebleven gebied, bestaande uit enkele boerderijen op vele honderden meters van elkaar. De bewoners zijn keuterboeren en vaak in plaggenhutten wonende landarbeiders.
    Hoog Hees
    Hoog Hees, op de hoge zandgronden ten oosten van het vroegere dorp, wordt in 1860 gekocht hij het aan Jonkheer Jacob Ram. Deze laat er in 1867 de buitenplaats De Paltz bouwen, welke hij in 1879 verkoopt aan Jonkheer Louis Rutgers van Rozenburg. In 1922 wordt het verkocht aan de houthandelaar Van der Kroll. Deze laat grote delen van het park kappen en vervangen door productiebos. In de jaren 1960-70 wordt een groot deel afgegraven voor zandwinning. (Informatie o.a. Wikipedia).

    Het is dua een complete hypothese of Hees bij Soest in de 8e eeuw wel een bos was. De 4 bossen worden in de oorkonde van 777 genoemd als "gelegen aan beide zijden van de Hem(us)". Dit geeft dus duidelijk aan dat daarmee "vlakbij" en in feite "tegen de Eem aan" bedoeld is. En daarvan is met Hees dat zo'n 5 km van de Eem ligt (zo'n 1 uur gaans), in het geheel geen sprake.
    Forn- als voorvoegsel bij -hese komt men in de Noord-Frankrijk tegen bij plaatsen als Fornehove (Fournehault) en Fourneville (1070-Furnivilla), in de betekenis van "voor-" als bij een 'voorstad' (in feite een tegenstelling). In Frankrijk bestaan nog de plaatsen Vornay (Vorneth), Voreppe, Fourcinet (Forcinetum), Fourdrain (Fordrain), Fornex (Furnelles), Four (Fourg), waarbij het 'For(n)' een overeenkomstige betekenis heeft als in "Forn"-hese. In Nederland bestaat Voor- in Voorschoten, dat echter geen enkele relatie heeft met Schoten in België.

    Conclusie.
    Hees bij Soest is een vergezochte en dus ongeloofwaardige interpretatie voor Fornhese. Slechts op grond van een gedeeltelijke klankovereenkomst van de oude naam Fornhese met de moderne naam Hees kwam men tot deze locatie. In Nederland is verder het voorvoegsel Forn- volkomen onbekend. Daaraan is al op te maken dat deze naam hier niet thuis hoort. Van een bos "aan de Eem" is hier ook geen sprake.


    Waar is Mocoroht in Nederland?
    Tot heden is Mocoroht in Nederland onvindbaar. Er is ook geen enkele plaats of plaatsnaam dat er ook maar in de verste verte op lijkt. Dat maakt dus zowiezo al eenvierde deel (25%) van de Nederlandse locaties geheel onzeker.
    Er zijn uiteraard wel wat pogingen ondernomen om Mocoroht in Nederland te vinden. "Eén van de Foreesten waarvan sprake is in de Oorkonde van 777; gezien de opsommings-structuur van de foreesten in dat document, moet Mocoroht oostelijk van de centrale waterloop (Hemus) liggen; de preciese ligging is echter onbekend, waardoor een overtuigende naamsverklaring vooralsnog onmogelijk is". J.W. van Maren suggereerde dat Mocoroht voortleeft in de naam van het gehucht Moorst en de Moorsterbeek; het door hem op deze basis getekende kaartje met Leusden en de 4 Foreesten er omheen ziet er zo als een samenhangende landschappelijke eenheid uit. Echter Van Maren gaat dan wel erg makkelijk voorbij aan de betekenis van Moorst. Moorst zou komen van "moer-horst": een zandig, bebost hoger liggend stukje land in veengrond of ander drassig land. Karel de Grote zou dan aan de kerk van Trajectum een vanwege het omliggende moeras onbereikbaar stukje bosland geschonken hebben. Bovendien vervalt hier ook de locatie van "aan beide zijden van de Eem" die hier wel erg ver weg (±10km) ligt. Te meer omdat de naam Eem pas na Amersfoort op die rivier van toepassing is. Zie verder de opmerkingen bij de Eem hierboven.
    De "pogingen" van Halbertsma (Maarn? op 9 km. van Oud-Leusden) en Hilhorst (De Glind? op 11 km. van Oud-Leusden), beide nog verder van de Eem, beschouwen we maar als goedbedoelde fabels.

    In Frankrijk is Mocoroht door Albert Delahaye altijd gedetermineerd als Mottehault, een plaats bij Wissocq die nu niet meer bestaat maar wel in geschreven bronnen voorkwam. Een locatie daar vlakbij is Le Moucroux, op 2,5 km. van Licques bij Hocquinghen. Was dit het Mocoroht uit de oorkonden van 777? Moucroux ligt op nog geen 5 km van Wissocq, beide aan de zuidzijde van de Hem gelegen en het voldoet daarmee in elk geval aan de gegevens uit de oorkonde van 777. De slechts kleine dialectische wijziging in uitspraak van «Mo-co-ro›› naar «Mo-co-rou›› en «Mou-crou›› levert geen enkel fonetisch probleem op. Vergelijkbaar is de wijziging van «amor›› in «amour›› waar de -o- in de Romaanse taalcultuur gemakkelijk een -oe- wordt. Tevens dient gewezen te worden op het verschijnsel dat men in de uitspraak graag namen verkort. Zo is Mocoroht verkort tot Moucroux, waarbij de -x slechts een kleine verandering in de schrijfwijze is, niet in de uitspraak. Een derde mogelijkheid is Mokescot, een bos gelegen tussen St.Omaars en Watten.
    Zo blijkt een in Nederland onvindbaar bos in Frankrijk zelfs meerdere mogelijkheden te bieden. Daarmee is eveneens meer dan aanvaardbaar aangetoond dat deze oorkonde niet over Nederland gaat, maar in Noord-Frankrijk thuis hoort.

    Conclusie.
    De naam Mocoroht is in Nederland nergens terug te vinden. Niet in plaatsnamen, niet in familienamen, niet in uitdrukkingen. In Frankrijk heeft het bos Mocoroht een taalrelict achtergelaten in de naam van het gehucht Le Moucroux, dat fonetisch uit Mocoroht te herleiden is. Mocoroht is duidelijk een Romaanse naam. Andere plaatsnamen in Frankrijk zoals Macicort, Morcurt, Mouacourt, Moriocourt, Monchecourt, Moncaverel, Monnecove, Corroi, Corteville, Crotoy, Croth enz. tonen duidelijk aan dat een naam als Mocoroht daar past en daar dus thuis hoort.

    Is Widocq We(e)de in Hoogland?
    Widoc: Toponiem equivalent met het toponiem We(e)de in Hoogland; hangt samen met het Germaanse widu (bos). Ref. Kemperink, 1970.
    Kemperink vergeet echter dat het genoemde Widoc geen Germaans is, maar zuiver Romaans en alleen voorkomt in deze ene Franse oorkonde. Bovendien is "Weede" duidelijk een verwijzing naar "weide" (weiland) en niet naar bosland. Weide komt van 'weitha' en betekent ook "wijd" en "uitgestrekt" (vergelijk: uitwijden). Een "wijds uitzicht" heeft betrekking op een uitgestrekt zicht. In een bos zal daarvan totaal geen sprake zijn. En van een wijds uitzicht is rondom Amersfoort steeds sprake geweest voordat er in de 19e eeuw bossen geplant werden. Zie o.a. "Gezicht op Amersfoort" van Matthias Withoos (1671,17e eeuw) en de opmerkingen hierboven bij de piramide van Austerlitz (19e eeuw).

    Wede bij Hoogland kan nooit het genoemde Widoc zijn geweest. Daarvoor bestaan de volgende argumenten:
  • Slechts vanwege de klankovereenkomst van twee letters kwam met in het verleden tot de opvatting dat Weede wel eens Widoc zou kunnen zijn. Er bestaat in Nederland geen enkele parallelle tekst om deze opvatting te staven.
  • De naam Wede is voor dit gebied niet authentiek en bestaat pas sinds begin 19e eeuw. Toen was dit gebied in bezit van de Weduwe Pieter Lammertse van Wee, welke naam foutief heeft geleid tot de interpretatie Wede, met een -d- ertussen. Dit is duidelijk gebeurd naar analogie van de naam Widoc. Hetzelfde zien we bij Henschoten, dat oorspronkelijk dus Heischoten heette.
  • Het Widoc uit de oorkonde was een "foreest", een zeer dicht en uitgestrekt bos. Vergelijk het Engelse "forest" naast "wood", waarbij "forest" staat voor dicht begroeid en zeer uitgestrekt "wood". Het Wede bij Hoogland is onmiskenbaar een weide-gebied en is nooit een bos geweest.
  • Het gebied "De Weede" bij Hoogland is momenteel nog steeds een (drassig) weiland, ongeschikt voor landbouw. Tot 1972 lag hier ook lange tijd de ijsbaan van Hoogland, aangezien het gebied gemakkelijk onder water gezet kon worden.
  • Op deze plek wordt thans (2011-2012) het nieuwe Meander Medisch Centrum van Amersfoort gebouwd. Het blijkt noodzakelijk dat er liefst 20 meter diep geheid wordt. Volgens de uitvoerder is dat nodig vanwege de slappe bodem. Op 19 meter diepte zit men pas op de vaste (zand-)grond. Hij omschrijft de bodem tot de zandgrond als "gewoon blubber". Op mijn vraag of er ooit een bos geweest kan zijn, antwoord hij ontkennend: "Beslist niet.". In Flehite, Historisch Jaarboek 2007 wordt deze plek tussen de Eem en de Maatweg, die archeologisch onderzocht is, nader beschreven. Het blijkt om een relatief laag en nat gebied te gaan. In het betreffende artikel lezen we: "Over het hele onderzoeksgebied is een grote invloed van water te zien. Het hele terrein bevat overstromingslagen en het noordelijke deel bevat een dik veenpakket (plaatselijk 80 cm dik). Ook de oeverwallen zijn afgedekt door overstromingslagen". Dit bevestigt de transgressies op onmiskenbare wijze. Dit gebied was dus beslist geen groot bosgebied en zeker ook ongeschikt om er te wonen, als we in hetzelfde artikel lezen: "Sporen van menselijke activiteit zijn niet aangetroffen". Conclusie van de archeologen: "Verder archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk".
  • Hetzelfde gebied maakte ooit deel uit van de Grebbelinie vanwege het drassige karakter en het feit dat het gemakkelijk onder water te zetten is. Het is dus niet aannemelijk te maken dat dit tot heden zeer drassige gebied, ooit een omvangrijk bos (foreest) geweest zou zijn.

    Widocq is in Frankrijk in deze schrijfwijze als plaats niet terug te vinden. Op 3 km ten zuiden van Licques bestaat tussen Audrehem en La Quingoie de «Rue Wissocq››), waar het Widocq uit deze oorkonde geplaats moet worden. Tussen Widocq en Wissocq heeft zich slechts een kleine fonetische wijziging voorgedaan. De toevoeging van de -q- moet slechts gezien worden als een "Franse" wijziging in schrijfwijze. Vergelijk hiermee Wid-sant dat Wissant werd, waar de -d- ook wijzigde in een -s-. Ook de etymologie van de naam Wisques is vergelijkbaar. Van het Latijnse Vitius met -t- werd het Wiciacus (648) en Wissiacum, Wisseke en Wisques. Fonetisch liggen -t-, -d- en -s- dicht bij elkaar. Vergelijk ook «adem›› met «asem›› of «witte›› (gevlochten band) met «wisse›› (touw, strop: vgl. een gewisse dood).

    Vergelijkbare plaatsnamen als Widolacus of Widbacus (nu Le Bras-de-Bronne geheten wat aantoont hoe een plaatsnaam kan evolueren.), Widebrac, Widretun,Widerecke, Widinggahem, tonen aan dat de naam Widocq hier thuis hoort.
    Etymologisch is het Wi-doc te herleiden tot «Wid››=wijds (Bron: J.Mahie) en «doc›› (docka)=kust (Bron: A.Longnon): "Wijdse kust". Vergelijk Dockynchirica: vaak 'vertaalt' als 'Duin'kerken, beter was geweest er "Kust-kerk" van te maken. In de tijd dat de plaats Dockynchirica ontstond -7e eeuw- waren er nog geen duinen. Ook Dokkum (Dock-heim - Dokhem) is in die zin te herleiden tot «kust-plaats››, wat een mooi voorbeeld is van "deplacements historiques" en op de nieuwe plaats geheel van toepassing is!

    Opvallend is dat in Frankrijk enkele families aangetroffen zijn met de naam Widocq, Wydock en Vidocq, een familienaam die in Nederland niet voorkomt! Opvallend is tevens dat het merendeel van deze familienamen in het departement Pas-de-Calais en Nord aangetroffen wordt, o.a. in de plaatsen: Béthune, Arras, Amiens, Haubourdin, Locon (op 5 km. noord van Béthune), Haisne (op 13 km oost van Béthune) en La Couture (op 8 km. noord-oost van Béthune). (Bron: Index des noms de Censes Base Nordcens; Page du Généalogist). Een bekende "Vidocq" was Eugène Francois Vidocq (1775-1857) een Franse privé detective, die na de revolutie van 1830, de zogenaamde Juli revolutie, jacht maakt op de moordenaar van drie belangrijke mannen in Parijs. Er is over deze Vidocq ook een film gemaakt (2001), waarin Gérard Depardieu de rol van Eugène Francois Vidocq speelt, de historische figuur die de eerste directeur van de Sureté Nationale was.
    Hoewel het geen strikt bewijs is voor het bestaan van de plaats Widocq ter plekke, is het wel een duidelijke aanwijzing dat dit de streek is waar de naam nog steeds bestaat en waar deze naam uit de oorkonde uit 777 vandaan komt: Frankrijk!

    Conclusie.
    De naam Widoc of Widocq is in Nederland nergens terug te vinden. Niet in plaatsnamen, niet in familienamen, niet in uitdrukkingen. In Frankrijk heeft het bos Widoc een taalrelict achtergelaten in familienamen en in de naam van het gehucht Wissocq, dat slechts een kleine fonetische wijziging is. Widocq is duidelijk een Romaanse naam en in vergelijking met andere plaatsnamen in Frankrijk is het duidelijk dat een naam als Widocq daar past en daar dus thuis hoort.

    Waternamen.
    Een aantal waternamen met op een opvallende plaats als klinker een 'A' of een 'E' zoals: Aa, Ade, Alm, Amstel, Aar, Ake, Angstel, Ee, Eede, Eem en Eems, zijn allemaal namen die behoren tot of resten zijn van het zg. Oudeuropese waternamen-systeem. De voornaamste oorspronkelijke betekenis ervan is iets als: 'water', 'wit' (schuimkoppen.), 'beweging' of 'glinstering'.
    Volgens M.Schõnfeld en D.P.Blok komen de oudste waternamen in Nederland in Drente voor, door een indirecte vermelding in de 9e eeuwse gebiedsnaam Hunusga.

    Dit sluit dus uit dat de Hem uit de 8e eeuw (de oorkonde van 777) al bestond en betrekking op de Eem kan hebben gehad.

    De conclusie.
    De conclusie kan kort en bondig zijn: de oorkonde uit het jaar 777 gaat niet over Nederland.
    Net zo gemakkelijk als deze oorkonde ooit op Nederland werd toegepast, kan die nu van tafel.
    En dat deze oorkonde wel heel erg gemakkelijk op Nederland werd toegepast, blijkt uit de wijze waarop dit gebeurde en de daarbij gehanteerde argumenten. Zonder dat er ooit archeologisch onderzoek is gedaan, werden enkele namen op onzekere locaties geplakt en werden deze mythen als zekerheid aanvaard.
    Slechts op grond van een overeenkomstige klank en enkele gelijke letters in de naam, werden deze namen op Nederland geplakt, zonder acht te slaan op de uitspraak en de betekenis van die namen. Ook zonder op de toponomie te letten werden Romaanse namen klakkeloos op in de verre verte al of niet gelijkklinkende namen in het Germaanse taalgebied geplakt. Zo werd Dorestad Duurstede, werd Lokkia Lek, werd Renus de Rijn, werd Lisiduna zomaar Leusden, werd Hengistscote Heischoten, dat gemakshalve veranderd werd in Henschoten, en werd Widocq plots Weede, waar toevallig nog maar twee letters gelijk zijn.

    Het uitgangspunt, dat het hier een schenking aan de St.Maartenskerk van Utrecht betrof, was al fout. In de tijd van St.Willibrord bestond er geen St.Maartenskerk in Utrecht, erger nog, bestond Utrecht niet eens. Ook dat is behalve door Albert Delahaye ook door de archeologisch als volkomen vaststaand bewezen. Van het bestaan van Utrecht in die tijd is nooit iets gebleken. Utrecht en verre omgeving was één grote waddenzee waar ook geen enkele bewoning was, zelfs niet kòn zijn.
    Het tweede uitgangspunt, dat het hier een schenking betrof door Karel de Grote op schrift gesteld in Noviomagus, dat wel Nijmegen moest zijn omdat het zo dicht bij Utrecht ligt, was eveneens fout. Het argument van het nabijheidsbeginsel is door Albert Delahaye ondubbelzinnig weerlegd. De archeologie bevestigt dit verder op alle punten. Van een paleis van Karel de Grote is in Nijmegen nooit iets gebleken.


    We lopen alle namen nog eens na:
    1. Karel de Grote werd in 768 te Noviomagus tot koning der Franken gekroond. Dit Noviomagus was onmiskenbaar Noyon. Daarover bestaat geen enkele discussie. Zijn broer Karloman werd op dezelfde dag en hetzelfde uur te Soissons tot medekoning der Franken gekroond. Karloman betrok het paleis in Noyon, Karel zetelde te Quirzy, zijn geboorteplaats. Als Karloman in 771 overlijdt wordt Karel de Grote alleenheerser in het Frankische Rijk en geeft hij de opdracht tot het bouwen van een nieuw paleis. Dat nieuwe paleis werd te Noviomagus gebouwd, waar het oude Merovingische paleis te klein werd bevonden. Dat was immers voor de helft in gebruik als klooster. Zie verder bij Karel de Grote.
    2. Niumaga: In 777 betrekt Karel de Grote zijn nieuwe paleis en zetelt vanaf dat jaar in Noviomagus en niet meer te Quirzy. Hij geeft daar de alom bekende oorkonde uit het jaar 777 uit. Om van dit Noviomagus het Nederlandse Nijmegen te maken moet men met heel sterke bewijzen komen. En die bewijzen zijn er niet, erger nog, van een Karolingisch paleis en een Merovingische voorganger is in Nijmegen nooit iets gevonden. Deze stonden beide in Noyon. Zie verder bij Noviomagus.
      Het veelvuldig gebruikte argument dat het paleis wel degelijk in Nijmegen stond, omdat Karel de Grote dan dichter bij de opstandige Saksen zou verblijven om ze effectiever te kunnen bestrijden, gaat niet op. In het jaar 777 woonden de Saksen nog aan de kust van Het Kanaal waar de Litus Saxonicum lag. In Nijmegen zou Karel de Grote juiste verder weg van die Saksen geweest zijn, bovendien aan de rand van een groot moeras- en waddengebied en ver weg van het centrum van zijn rijk. De Saksen werden pas na het jaar 792 door Karel de Grote gedeporteerd naar het noorden van Duitsland, zodat de Franken er geen last meer van zouden hebben. Zie verder bij de Saksen.
    3. Albricus: was "custos" (beheerder) van de kerk van Trajectum. In 776 wordt hij bisschop van Colonia genoemd (wat Coulogne bij Calais is en niet Keulen) en wijdt Liudger tot priester en prediker te Ostracha (bij Arras en niet Oostergo in Friesland). In 780 komt Alcuinus, de biograaf van Karel de Grote bij Albricus te Trajectum op bezoek. Alcuinus was op reis van Engeland naar Colonia. "Na zijn aankomst in Colonia, arriveerde hij tegen de avond bij Albricus te Trajectum", zoals in de tekst vermeld wordt. In Nederland heeft deze tekst nooit gepast en wordt daarom steeds verzwegen. Deze reis van Alcuinus past in het geheel niet in de Nederlandse situatie en is zelfs geheel buiten elke rede. Vanuit Engeland en aankomst te Keulen, ben je onmogelijk 's avonds alweer terug in Utrecht. We gaat hier wel over reizen in de 8e eeuw! Rond 790 overlijdt Albricus en sticht Liudger een klooster te Werethina (is Weretha en niet Werden). Het is niet aannemelijk te maken dat deze bisschop Albricus, zowel te Utrecht als in Keulen werkzaam geweest zou zijn.
    4. Wiggerus: waar was het graafschap van deze graaf? In Nederland is er nooit iets van gebleken. Geen enkele archeologische vondst, geen hof, villa of curtis, geen enkele schriftelijke bron: er is niets!
    5. De St.Maartenskerk in Utrecht is niet ouder dan de 10e eeuw. Dat staat archeologisch volkomen vast. Zie verder bij Trajectum.
    6. St.Maartenskerk in Upchirica: aangezien Upchirica in Nederland nergens is teruggevonden, heeft ook de St.Maartenskerk er niet bestaan. De oudste kerk van Wijk bij Duurstede had overigens als patroon Johannes de Doper! In Audruicq bestaat nog steeds een Paroisse de St.Martin.
    7. Dorestad: Wijk bij Duurstede was niet het vermaarde Dorestad. Behalve dat schriftelijke bronnen dit helder aantonen, wordt dit ook door de archeologie volkomen bevestigd. Duerstede is een naam die in de 13e eeuw werd gegeven aan het kasteel van de bisschop. Vóór die tijd bestond die naam er niet en heette het dorpje gewoon Wijk. Ter onderscheiding van andere Wijk-ken werd er later "te Duerstede" aan toegevoegd. Dat daarmee de latere toepassing van de naam Dorestad op dit Wijk, bevestigd leek te zijn, is een der grootste, maar hardnekkigste blunders in de historische geografie van Nederland. Er is bij de opgravingen in Wijk bij Duurstede niets gebleken dat daar de vermaarde handelsstad Dorestad uit de 8e en 9e eeuw gelegen zou hebben. Dat wordt ook erkend door dr.W.A. van Es, de opgraver van "Dorestad" als hij in het opgravingsverslag schrijft: "Er is in Wijk bij Duurstede geen enkel archeologisch bewijs gevonden voor de determinatie Dorestadum". Zie verder bij Dorestad en bij Wijk bij Duurstede.
    8. Lisiduna: er is in Leusden niets gebleken van een hof, een domein of relaties met andere plaatsen. Er is ook geen nederzetting of villa uit de 8e eeuw gevonden. Leusden lag aan de rand van een moerasgebied dat pas na 1133 is ontgonnen. Opvallend is dat het huidige dorp Leusden op ruim 4 km oostelijk van Oud-Leusden, wat Lisiduna zou zijn geweest, ontstond! Het bevestigt tevens dat Leusden pas ontstond na de ontginningen en toen de naam Loisden (van loozen) kreeg.
    9. Flethite: werd in Nederland Flehite, de gouw aan het Fle- van Flevum dat echter in Noord-Frankrijk lag. Zie verder bij Transgressies.
    10. Hemus: is natuurlijk niet de Eem, die immers pas ontstond door en na de ontginningen in de 12e en 13e eeuw.
    11. Hrenus: is niet de Rijn, maar de Romeinse Renus, ofwel de Schelde. Zie verder bij Renus.
    12. Lockia: dat de Lockia de Lek geweest zou zijn is een onbewezen hypothese. Alles wijst erop dat de Lek in 777 nog niet bestond. Zie verder bij Lek.
    13. Hengistscoto: het gebied Henschoten in Nederland werd pas na 1133 ontgonnen, was een heidegebied dat vanwege de toepassing van de oorkonde uit 777 plots Henschoten werd genoemd. Het Hengistscoto lag aan de kust, wat het woord letterlijk zelf zegt. Waar was die kust bij Woudenberg?
    14. Fornhese: was dit Hees bij Soest? Laag Hees was een veengebied dat pas in de 13 eeuw is ontgonnen en toen pas geschikt werd voor bewoning. Van Hoog-Hees kan niet gezegd worden dat het "aan de Eem" lag. Er is verder geen enkel bewijs dat dit onbewoonde gebied in het eerste millennium al een naam zou hebben gedragen, laat staan een naam die in Frankrijk bekend was.
    15. Mocoroht: of het nu Maarn, De Glind of onbekend blijft, in Nederland is het nog steeds een vraagteken, dus zijn we snel uitgepraat.
    16. VUidoc: dit bos is op grond van één lettertje tot Weede getransformeerd, wat duidelijk een weide was en pas na 1133 werd ontgonnen. Weede bestond dus niet eens in 777, er was geen bewoning, dus het gebied droeg ook zeker geen Romaanse naam.

    Lees het boek "De Ware Kijk Op" en oordeel zelf.