De wetenschappelijke historici en hun standpunten.
Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.

Het Toponymisch Woordenboek
van prof. dr. M. Gysseling ontleed.

Het "Toponymisch woordenboek" van Gysseling blijkt onvolledig te zijn en staat vol fouten. Historisch onderzoek waarbij men zich heeft laten leiden door dit woordenboek en hieraan zijn standpunten en argumenten heeft ontleend, zal herzien moeten worden.

Alle fouten in het "Toponymisch Woordenboek" van prof.dr.M.Gysseling zijn ook aan prof.dr.D.P.Blok toe te rekenen. De toponymische opvattingen van beide profs zijn het grootste struikelblok geweest bij de opheldering van de mythen van de geschiedenis van Nederland in het eerste millennium.

Wat is Toponymie?
Wat is Etymologie?

Naast die onvolledigheid en fouten, staat het Toponymisch Woordenboek ook vol plaatsen waarvan de locatie in Nederland «onbekend›› is. Bij dergelijke percentages «onbekend›› dient een toponymist zich terdege af te vragen of hij wel in de juiste streek aan het zoeken is.

Een overzicht van het totaal aan plaatsnamen tot 1226:
Provincie onbekend bij Gysseling
Utrecht
31%
Friesland
41%
Gelderland
23%
Noord-Brabant
21%
Noord-Holland
40%
Zuid-Holland
34%
Zeeland
24%
Limburg
20%
Groningen
35%
Drente
0%
Overijssel
12%
Dat is gemiddeld ruim 27% onbekend, ofwel meer dan een kwart!

Een overzicht van alleen de plaatsnamen uit het eerste millennium:
Provincie onbekend bij Gysseling
Utrecht
42%
Friesland
49%
Gelderland
34%
Noord-Brabant
14%
Noord-Holland
67%
Zuid-Holland
55%
Zeeland
44%
Limburg
12%
Groningen
26%
Drente
0%
Overijssel
8%

Dat is dus gemiddeld 40% onbekend! Over welke zekerheden praten we dan nog?

En bij hoeveel plaatsen van de overige 60% gaat het om zuivere deplacements historiques? Daarvan zijn tientallen voorbeelden te geven.


Daarbij komt nog dat een beperkt aantal bronnen is gebruikt (veel bronnen die Gysseling niet kende of in het geheel niet kon plaatsen zijn vermeden) en dat veel wel zogenaamd 'zekere' identificaties geheel onjuist zijn. Zie de voorbeelden bij de betreffende provincies.

Met deze LINK verwijzen we naar enkele "wetenschappelijke uitspraken" van Gysseling.

Uit een analyse van het Toponymisch Woordenboek van prof.dr.M.Gysseling blijkt dat het honderden onjuistheden en fouten bevat, aangezien Gysseling is uitgegaan van de traditionele opvattingen. Hij legt de plaatsnamen op de traditionele plaatsen zonder te onderzoeken of er nederzetting heeft bestaat die deze naam droeg en of er sprake is van een continuïteit in bewoning.
Zo zit er tussen Romeins Nijmegen of Romeins Utrecht een groot 'gat van vele eeuwen' zonder geschiedenis.


Een analyse van Nederland in het algemeen:
  1. De naam Holland zou volgens Gysseling afkomstig zijn van "Holtland" omdat men in de oudste ons beschikbare bronnen deze naam tegenkomt. Het zou dan volgens hem betrekking hebben op de vroegere moerasbossen in de buurt van Egmond, vanwege het voorkomen van de namen "Holtlandensis" (1083) en "Holtland" (1168) in de Annalen van Egmond waar we deze namen voor het eerst tegenkomen.

    Maar dan dient wel gelet te worden op de herkomst van de Annalen van Egmond. En deze kwamen onweerlegbaar uit Gent, van waaruit de abdij van Egmond in de 10e eeuw door de graaf van Vlaanderen gesticht was. Daarvoor zijn deze Annalen, zeker gedeelten ervan, afkomstig uit de omgeving van Abbeville (de abdij van St.Riquier) en van St.Omaars (de abdij van St.Bertin), wat aangetoond wordt door enkele miniaturen. In de omgeving van Gent, maar ook in de omgeving van Abbeville ligt een streek die nog heden Houtland heet, de letterlijke vertaling van Holtland.
    Dat het in de Annalen van Egmond genoemde "Houtland" betrekking zou hebben op west-Nederland, is niet erg aannemelijk. Juist in de omgeving van Egmond, dus laag Nederland, is door alle veengronden en moerassen tijdens de transgressies tussen de 3e en 10e eeuw, juist geen sprake was van een bosrijk gebied. Zie voor de juist verklaring het hoofstuk over de naam Holland.

  2. Van de 1883 namen in Nederland die Gysseling geeft staat er bij 511 «onbekend››. Dat is dus 27% waarover verder geen discussie meer gevoerd hoeft te worden. Enkele voorbeelden:
    • Flevum! Wat schrijft Gysseling: «onbekend in Nederland››. Hoe juist is dit! Hij bevestigt hier dus de opvatting van Albert Delahaye, waarvan hij ooit beweerde "geen enkele opvatting van Delahaye is juist". Deze blijkbaar dus wel en er zijn er nog meer.
    • Levefano! «onbekend›› bij Wijk bij Duurstede. Alweer een ware opmerking van Gysseling. Er is van een Romeins castellum te Wijk bij Duurstede nooit iets gebleken of gevonden. Ook hier bevestigt hij de opvatting van Delahaye.
    • Zo zijn er nog veel plaatsnamen die bij Gysseling onbekend zijn en hij Delahaye dus gelijk geeft, die ze wel weet te plaatsen. Niet in Nederland, maar in (Frans-)Vlaanderen. Daaruit blijkt dat Gysseling zijn eigen streek niet eens kent. Op hem is dan ook onweerlegbaar de spreuk van toepassing: "Wie zijn eigen streek niet kent, moet zich vooral niet bezig houden met streken in een ander land".


  3. Gysseling geeft 140 namen in de provincie Utrecht. Daarvan krijgen er 39 van Gysseling het predikaat «onbekend››, wat al 28% is. Van die 140 namen zijn er 64 namen met een eerste vermelding vóór de 11e eeuw en daarvan zijn er 27 «onbekend›› (dat is 42%). Er blijven dus slechts 37 plaatsen over waarover nog enige discussie gevoerd zou kunnen worden. Van die 37 heeft Albert Delahaye aangetoond dat die allen in Noord-Frankrijk liggen. Enkele opmerkelijke zaken:
    • Duurstede (Dorestate): is de oudere naam van Wijk-bij-Duurstede. Maar volgens Blok en Koch bestond de naam «Wiic›› het eerst. Het «Duurstede›› is een latere toevoeging uit de 14e eeuw, nadat het kasteel Duurstede gebouwd was. Gysseling draait de boel hier dus gewoon even om en spreekt ook prof.dr.D.P.Blok tegen. Wie heeft er dan gelijk? Ook deze omgedraaide opvatting categoriseren we onder de noemer «niet mogelijk›› dus «onbekend››.
    • «Elbisge›› noemt Gysseling: «onbekend, ergens bij Amerongen››. Hij verwijst o.a. naar de tekst bij E.Dronke. Maar bij Dronke lezen we: "in plaga Saxonie pago Fladate in villa que dicitur Elbisge", ofwel Elbisge lag in de streek Saxonia in de pago Fladate. De plaatsing in de provincie Utrecht door Gysseling is dan ook een complete farce. Zowel Saxonie als Fladate zijn in dit woordenboek ook niet terug te vinden in Nederland.
    • Fornhese, Widocq en Mocoroht de bossen uit de oorkonde van 777, worden «onbekend bos aan de Eem›› genoemd. Nergens wordt een bewijs gegeven dat de naam Hem op de Eem betrekking heeft. De Eem bestond nog niet eens in 777. Zie bij de vier bossen. Het blijft een raadsel hoe deze zuivere Romaanse namen in het Germaanse taalgebied terechtkwamen. Gysseling geeft daarvoor in elk geval geen verklaring.

  4. Van de 113 plaatsen in de provincie Friesland die Gysseling geeft, vermeldt hij bij 46 «onbekend››. Dat is dus 41%. Van de 89 namen uit het eerste millennium is van 44 de locatie in Nederland «onbekend››. Dat is bijna 50%. Over veel plaatsen die bij Gysseling wel bekend zijn gaat feitelijk de discussie, zoals over Dockinchirica (Dokkum?), Fatruwerde (Ferwerd?), Stauronse (Staveren?), Bordna (Boorne?), Austrachia (Oostergo?) en Wistrachia (Westergo?), Quirnifurt (Kornwerd?), Mereheim (Marrum?). Enkele opmerkingen:
    • De Nortgo, Ostergo, Sudergo en Westergo worden in verschillende teksten genoemd als bij elkaar liggende landschappen. Het is een kwadrant rondom de plaats Atrecht (Arras). In Nederland zijn de namen terecht gekomen als vrucht van de "deplacements historiques" maar zijn uit elkaar gerukt. Westergo en Oostergo zijn in Friesland terecht gekomen, Nortgo in Gelderland (op de Veluwe?) en in Zuid Holland (Noordwijk) en de Sudergo in Overijssel (omgeving Zwolle? met vraagteken bij Gysseling) en in Duitsland (Westfalen: opvallend hierbij is dat er wel een Westfalen bestaat in Duitsland, maar geen Oostfalen en er ook nooit bestaan heeft. Ook hier is met de "deplacements historiques" slechts één van de twee oorspronkelijke namen gedoubleerd.)


  5. Van de 390 plaatsen in de provincie Gelderland die Gysseling geeft, vermeldt hij bij 90 «onbekend››. Dat is 23%. Van de 154 namen uit het eerste millennium is van 52 de locatie in Nederland «onbekend››. Dat is 34%. Over veel van de plaatsen die bij Gysseling zogenaamd wel 'bekend' zijn, gaat feitelijk de hele discussie, zoals over Noviomagus (Nijmegen?), Batavia (Betuwe?), Batavi (volk in de Betuwe?), Heliste (Elst?), Gannita (Gent?), Hamaland (in Gelderland?), Isla (de IJssel?), Islo (streek van de IJssel?), Mannaricio (Maurik?), Dioli (Tiel?), Felum (Veluwe?), Vacalus (Waal?). Enkele opmerkingen over de plaatsen in Gelderland:
    • Opvallend is dat Gysseling bij de plaatsen Grinnes, Carvone, Castra Herculis, Duodecimum uit de Romeinse tijd «onbekend›› vermeldt. Hij volgt hiermee dus in elk geval niet de Nederlandse traditionele opvattingen en geeft Albert Delahaye gelijk, die deze plaatsen ook niet in Nederland zoekt.
    • Noviomagus is bij Gysseling Nijmegen. Hij geeft aan dat de Peutingerkaart uit 365 stamt, wat ook Albert Delahaye altijd gesteld heeft. Gysseling geeft hier dus weer Delahaye gelijk. In 365 hadden de Romeinen Nederland al ruim een eeuw verlaten. Het zou raar zijn als de Romeinen een eenmaal prijsgegeven gebied nog op een actuele wegenkaart zouden vermelden, terwijl een gebied dat zij dan nog in bezit hebben (het noorden van Frankrijk) er dan niet op zou staan. Gysseling volgt hier ook weer niet de opvatting van de Nederlandse traditionele historici, die de kaart graag in de 3e eeuw plaatsen (juist vanwege het argument van Delahaye).
    • Na de attestatie van Noviomagus uit 365 op de Peutingerkaart is de volgende attestatie uit 777 (van die bekende oorkonde) en zijn de daarop volgende jaartallen die Gysseling noemt 856 en 888. Wil Gysseling hiermee aangeven dat de tussenliggende vermeldingen van Noviomagus geen betrekking op Nijmegen hebben? In dat geval zijn de mythen van Nederland meteen opgelost.
    • Mannaricium is Maurik, dat volgens Gysseling middels "manna-rik-jan" is "opgeklommen" naar Maurik. De etymologie hiervan ontgaat iederen. Het is wat Gysseling blijkbaar onder "creatief wetenschappelijk werk" verstaat, zoals hij dat ooit eens noemde.


  1. Van de 190 plaatsen in de provincie Noord-Brabant staat er bij 45 «onbekend››. Dat is al 23%. Er worden slechts 44 plaatsen genoemd met een eerste vermelding in het eerste millennium, waarover dus de discussie gaat. Bij 6 (is 14%) daarvan staat bij Gysseling «onbekend››. Het zullen er meer worden nu aangetoond is dat Gysseling de toponymische plank volkomen misslaat, zoals bij Zundert en Deusone (zie hierna).

    • De naam van het dorp Zundert, zo'n 30 jaar de woonplaats van Albert Delahaye, zou volgens Gysseling afstammen van de naam van de Romeinse Godin "Sandraudiga". Dit omdat in 1812 in Rijsbergen (het dorp ten noorden van Zundert) een Romeins altaartje gevonden is, waarop de naam van een tot dan toe onbekende godin 'Sandraudiga' voorkwam. Van dat Sandraudiga maakt Gysseling dus Zundert. Onbegrijpelijk zo'n blunder! En dat terwijl de naam «Sunderde›› (=zand-aarde, wat er geheel toepasselijk is, Zundert ligt op droge zandgrond: Bron 'Brabantse Delta') al in de 12e eeuw voorkomt! Hoe wisten de bewoners in de 12e eeuw welke naam er op het Romeinse altaar zou staan, dat pas in de 19e eeuw gevonden zou worden? Het is een duidelijk voorbeeld dat Gysseling geen deskundig toponymist is, maar een speculatieve fantast. Dit is waarschijnlijk wat hij onder "creatief wetenschappelijk werk" verstaan.
      Over de vondst van deze ene afzonderlijke altaarsteen bestaan meerdere opvattingen. Het meest aannemelijk is dat deze steen achtergelaten is door de Romeinen op hun tocht naar het zuiden bij het verlaten van het Nederlandse rivierengebied vanwege het opkomende water. Het meesjouwen van die altaarsteen is blijkbaar te lastig geworden en heeft men 'onderweg' laten liggen. Voor de rest is er in de omgeving weinig Romeins gevonden. Wel meent men enkele gevonden fundamenten toe te kunnen wijzen aan een villa of tempel (dat idee heeft men dan afgeleid van die altaarsteen). Deze ene altaarsteen vormt geen bewijs voor een Romeinse nederzetting ter plaatse.
      De naam Sunderde heeft ook geen betrekking op Zuid-aarde, aangezien de naam vanuit het zuiden (Tongerloo) gegeven werd. Zand-aarde is dan ook de enige logische determinatie. Vergelijk het met de naam Klundert, dat betrekking heeft op 'klei'-aarde wat daar exact van toepassing is. Het patronaat van de kerk St.Trudo, had hem ook op het juiste spoor kunnen zetten. Dat patronaat is gegeven vanuit het zuiden en wel vanuit St.Truiden.

    • De naam van Rijsbergen, het buurdorp van Zundert, zou komen van Riseberga (1159). Volgens Gysseling is dat van «hrisa››=rijs en «berga››=berg. Dit is een voorbeeld van een nietszeggende en zelfs onjuiste etymologie. Daar kom je dus niets verder mee. Bij de in zijn woordenboek volgende plaatsnaam (Rijsel: Gl: Rislo 1105, vals) wordt van hetzelfde «hrisa›› plots rijshout gemaakt. Vanwaar dit verschil? Maar van «rijs›› of «rijshout››, dat groeit langs oevers van de grote rivieren, is op de zandige bodem van Rijsbergen geen enkele sprake. Gysseling geeft ook geen uitsluitsel over het voorkomen van de suffix «berg›› in een tamelijk vlak gebied. Bij de suffix «berga›› bij de plaats Berchem geeft hij dan weer 'is geen berg'. Vanwaar dit verschil? Het wordt niet verklaard, dus is het een complete gissing. Of is hier sprake van het "creatief wetenschappelijk werk", zoals Gysseling dat ooit genoemd heeft? De oplossing had Gysseling dichter bij huis moeten zoeken in Vlaanderen en wel in Gent, zijn eigen woonplaats. Zie opmerking 9 bij de "wetenschappelijke uitspraken" van Gysseling. St.Bavo, de kerkpatroon van Rijsbergen, had hem op het juiste spoor naar Gent kunnen zetten, maar die trein heeft Gysseling gemist. Dan had hij daar ook de naam "Risbecha", in 1080 vermeld als "Rosebecha" gevonden. Het gaat hier niet over Rijsbergen, maar over de West-Vlaamse plaats Rosebeke (ook Rosbeke of Roesbeke), door onjuist toegepaste toponymie wellicht ook de naamgever van Rijsbergen. Een typische voorbeeld van deplacements historiques, al is het hier onjuist terecht gekomen. Het is 'meegelift' met het prtronaat van de kerk: St.Bavo.

      Het suffix «berg›› dat in deze streek veel voorkomt vraagt om een nadere uitleg. In Westelijk Noord-Brabant komt dit in veel plaats- en streeknamen voor. 'Berg' staat hier niet voor een heuvel of hoge berg, maar voor een grofzandige hoogte in het landschap. Te denken valt aan Bergen op Zoom, Bolberg, Braemberg, Bremberg, Danenberg, Distelberg, Emerberg, Goorberg, Gouberg, Haansberg, Halderberg, Honderberg, Klappenberg, Kouwenberg, Leemberg, Liessenberg, Nieuwenberg, Overberg, Rijsbergen, Scherpenberg, Steenbergen, Tiggeltscheberg, Visberg, Vossenberg, Waaienberg, Wagenberg, Welberg, Zevenbergen, Zwarteberg, enz.enz. Fietsers herkenen die 'bergen' in het landschap aan wegen met, zoals dat in wielertermen genoemd wordt, een vals plat.
      De afwatering was in dit gebied in de middeleeuwen en daarvoor een groot probleem. Grote gebieden stonden (zeker in de wintermaanden) onder water en de wegen waren totaal onbegaanbaar. De mensen woonden bij voorkeur op de hoge koppen in de landschap: de bergen en donken. Veel plaatsen danken hier hun naam aan, zoals Beek en Donk, Bollendonk, Borteldonk, Halderdonk, Hoge Donk en Lage Donk, Kelsdonk, Lijndonk, Visdonk enz. dat duidelijk etaleren. Dat de mensen toch in deze gebieden gingen wonen had alles te maken met hun kost en inkomen. Het waren de gebieden met vruchtbare landbouwgrond en veengrond, waar turf gestoken werd. De turfvaart herinnert hier nog aan.

    • Opvallend hierbij is dat de patronaten van de kerken in Zundert en Rijsbergen allemaal vanuit het zuiden zijn gegeven. St.Willibrord van de kerk in Klein-Zundert vanuit Tongerloo, St.Trudo in Zundert vanuit St.Truiden, St.Bavo in Rijsbergen vanuit Gent. Daarbij komt dat de kerk van Zundert begin 19e eeuw veel inboedel (altaren, banken, preekstoel, biechtstoelen, tabernakel, schilderijen, beelden, misgewaden) uit de St.Michielsabdij van Antwerpen verworven heeft (gekocht voor 1300 gld. en 638 gld. Bron: De Gouden Kerken van Zundert en Wernhout, Albert Delahaye, 1977). Het geeft weer de band vanuit het zuiden aan en ook hier weer indirect met de abdij van Tongerloo die omstreeks 1130 immers gesticht werd vanuit de St.Michielsabdij van Antwerpen. Daarnaast is het opvallend dat de pastoor van Klein-Zundert tot 1823 werd benoemd vanuit Tongerloo en niet vanuit Utrecht of vanuit Den Bosch of Breda. De pastoors in Zundert werden vanaf 1389 (de eerste kerk?) tot 1798 (het betreft de benoeming van pastoor Adriaenssen die pastoor bleef tot zijn overlijden in 1809) benoemd vanuit respectievelijk de bisdommen Luik, Mechelen en Antwerpen.

    • In het jaar 380 leden de Saksen een zware nederlaag tegen de Romeinen bij "Deusone in regio Francorum". Van "Deusone" maakt Gysseling Diesen (met één -s, terwijl de plaats Diessen heet). Hoe toponymisch zorgvuldig ben je dan? Bovendien schrijft Gysseling: 'Dit hypothetische Deuso zocht men dan in Duisburg of Doesburg, wat a priori nog zo kwaad niet was, of schakelde men gelijk met Diest of Deinze, hetgeen taalkundige onzin is.'. De Romeinen die toen al ruim 110 jaar uit Nederland waren vertrokken, zouden in Brabant bij Diessen een veldslag geleverd hebben tegen de Saksen, die even uit Oost-Nederland of helemaal uit Noord-Duitsland naar Brabant kwamen. Veel gekker moet men het niet gaan maken. Deze non-logica toont al de onjuistheid van de traditionele opvatting aan. Ook bij D.P.Blok is het Diesen (ook bij hem met één -s) dat volgens hem taalkundig de enig juiste lokalisering is, waarin hij de opvatting van B.H.Stolte volgt. Blok noemt Doesburg, verdedigt door Verlinden, onmogelijk. En dat terwijl R.R.Post, een andere bestrijder van de opvattingen van Delahaye, ook Doesburg in Gelderland noemt. Wie heeft hier nu gelijk? Taalkundig de enige mogelijkheid? Gysseling geeft de volgende attestaties: Deusone (380: moet zijn 370 of 373), Diosne (642), Deosne (712: moet zijn 713), Dissena (780 en 1100), Dissina (1069 en 1161) en dat wordt dan taalkundig Diesen (in Nederland). Hoe dan wordt niet vermeld! Of is het toch Thiennes (9 km ten zuiden van Hazebroucq - Frankrijk) dat in 831 Teones heette, zoals Delahaye stelt? Waar in 380 nog wel Romeinen verbleven en de Saksen aan de kust van Het Kanaal niet ver weg zaten. De vraag blijft of Diessen in de 4e eeuw al bestond? Er is archeologisch nooit iets van aangetoond! En welke rivier is de "Digena in pagus Taxandria" waaraan Diosne (ook 712) lag? Bij Gysseling is dat de Dieze. Maar Diessen ligt helemaal niet aan de Dieze, maar aan de Reusel, die uiteindelijk (na ruim 30 km.) dan wel in de Dieze (bij 's-Hertogenbosch) uitstroomt.
      Deusone is Duisans, op 7 km west van Arras. Deusone ligt "in het rijk der Franken", waar de Saksen in 370 n.Chr. een zware nederlaag leden tegen de Romeinen. Deusone kan dus niet in Nederland gelegen hebben aangezien de Romeinen er in 370 n.Chr. allang uit Nederland vertrokken waren. Bovendien was het niet ver van de zee (maritimos) waar de strijd zich voordeed. LET OP: juist in deze tijd was er sprake van transgressies. De zee kwam dus verder landinwaarts. Duisburg (Gld) dat ook wel eens genoemd wordt als locatie, wordt door Gysseling als onhoudbaar afgewezen en hier had hij dan wel gelijk, maar hetzelfde moet ook gelden voor Diessen.
      Op het SEM-symposium van nov.2012 verklaart archeoloog Stijn Heeren onomwonden dat Deusone niet Diessen was, maar het riviertje de Dieze, vanwege het heiligdom van Empel. Ook dit is dus geen rechtstreeks bewijs, maar een afgeleide redenering. Dit omdat in Diessen geen enkele archeologische vondst bekend is uit de 4e eeuw. Dieze of Diest is de oude benaming voor de huidige Run of Esschestroom, een zijriviertje van de Dommel. Daarvoor heeft Heeren blijkbaar gekozen omdat enkele lettertjes overeenkwamen. Hij wijkt hier wel op 2 punten van de traditionele opvattingen af: 1. het is dus niet de plaats Diessen, en 2. het werd plots een rivier i.p.v. een plaats. Zo kun je natuurlijk alle problemen die zich met de locaties voordoen 'oplossen'. Maar dit is geen wetenschap, maar fabelogie.

    • Bagalose (714) / Baclaos (721) is bij Gysseling de plaats Bakel. Bij andere historici (o.a. bij H.Camps) is Baclaos twee plaatsen en wel Bakel en Oss. Bij Gysseling wordt Oss apart vermeld met als eerste vermelding Os in 1069 (en Osse in 1205). Gysseling is het hier dus eens met Albert Delahaye, die er ook één plaats van maakt, zij het Bailleul in Noord-Frankrijk (bij Arras). De opvatting van Camps e.a. die er twee plaatsen van maken volgt Gysseling dus niet.


  2. Van de 157 plaatsen in de provincie Noord-Holland staat er bij 63 «onbekend››. Dat is al 40% waarover verder geen discussie gevoerd hoeft te worden. Kijken we alleen naar de 83 plaatsen met een eerste vermelding in het eerste millennium, dan is het percentage zelfs 67% en staat bij 54 plaatsen «onbekend››, bij 2 «verdwenen››. De discussie gaat dus feitelijk nog maar over 27 plaatsen, ofwel over slechts 17% van het totaal. Wat verstaat Gysseling onder zorgvuldigheid? Ook hier geven we enkele voorbeelden van onjuiste toponymie.


    • Bij "Attinghem" vermeldt Gysseling «onbekend, in of bij Neder-Betuwe››. Dus ondanks dat Gysseling niet weet waar het ligt, ligt het in of bij de Neder-Betuwe. Hoe hij aan die wijsheid komt, wordt niet vermeld? Hij spreekt hier tevens prof.dr.D.P.Blok, zijn compaan, tegen die er ooit Nederhorst den Berg (zijn eigen woonplaats) van maakte ook al voegt hij er een 'misschien?' aan toe. Ook andere historici die er Breukelen, Loenen of "ergens in Nifterlaca" van maakten, spreken Gysseling tegen. De eerste attestatie bij Gysseling is overigens uit de 2e helft van de 11e eeuw. Hij slaat dus alle oudere vermeldingen over, zoals de tekst uit 719 waarbij sprake is van prediking door St.Bonifatius ter plaatse. Overigens nemen de bewerkers van zijn woordenboek deze plaats op bij de provincie Noord-Holland. En daar hoort de Neder-Betuwe toch echt niet bij. Overigens zijn Nifterlaca en Flehite voor Nederland net zo'n onjuiste namen als Almere voor die stad in de IJsselmeerpolder.

    • Kinnehim, Kinhem, Kinheim e.a. varianten (o.a. Chinheim) is bij Gysseling Kennemerland, een naam die pas op zijn vroegst in de 12e eeuw is ontstaan. Blok zwijgt over Kinheim in "De Franken in Nederland" wat bij Blok wil zeggen dat hij ook vindt dat de traditionele opvatting niet klopt.
      Er moet een onderscheid gemaakt worden in de verschillende 'Kinheims'. De pagus Kinheim wordt door Theofried van Echternach in het Leven van St. Willibrord genoemd is gewoon een plaats, die lag bij Adrichaim (is Audrehem), vlak bij Tournehem. Een ander Kinhem, "in Batua" bij Obbinghem gelegen, was Hinges [bij Gonnehem], op 4 km noordwest van Béthune. Obbinghem is Obblinghem, vlak daarbij gelegen. Dit Kinheim (in Batua) past in elk geval al niet in Nederland. Volgens een akte van Karel Martel uit 719 lag Felison, dat Feuchy was en niet Velsen, in de pagus Kinnehim, heden Chinchy geheten, op 9 km noordwest van Atrecht (Frans Arras). Daarnaast bestaat er nog een Chinheim dat vermeldt wordt bij een inval van de Noormannen in 884. Ook deze tekst werd naar Kennemerland getrokken. Uit niets blijkt, dat een van deze 'Kinheims' in de karolingische periode werkelijk een gouw was.
      De Nederlandse naam Kennemerland is op z’n vroegst in de 12e eeuw ontstaan en behoort vermoedelijk niet eens bij de uit Frans-Vlaanderen geïmporteerde namen. Nadat één fantast had vastgesteld, dat St. Willibrord een kerk in Velsen had gehad, vond een tweede de fabel uit dat Kennemerland al in diens Leven was genoemd. Overigens bestaat er in Duitsland nog een Kinheim, waar inderdaad wijngaarden zijn, die dus niet in Noord-Holland waren, waarmee aangetoond is dat deze late tekst ook geen betrekking had op Kennemerland.
      Er is voor Kennemerland een heel oude, vroeg-middeleeuwse geschiedenis opgeëist. Bekijken we het wat nader, dan blijkt het daarbinnen feitelijk maar om drie plaatsen te gaan : Velsen, Heiloo en Egmond: zie hier. Voor het verdedigen van de Velsense mythe melden zich geen vrijwilligers meer, die heeft afgedaan. Het vroeg-middeleeuwse Heiloo is, alle inspanningen van prof. dr. E.H.P. Cordfunke ten spijt, ook al zo goed als opgegeven. En buiten drs. G.N.M. Vis geloven ook niet veel mensen meer in een vroeg-middeleeuws Egmond; de stichting van de abdij, hoewel dat nog altijd twee eeuwen te vroeg is, wordt niet meer vóór het jaar 940 gedateerd. De archeologie geeft de doorslag : er is niets van enige betekenis gevonden dat wijst op een doorlopende bevolking beginnend vóór de twaalfde eeuw. Voor de periode vóór 1200 bestaat er maar tiental teksten die traditionalistisch op Kennemerland worden betrokken omdat de naam van die streek er in zou voorkomen. Van 1021 tot 1200 bestaat er geen enkele tekst en de naam verschijnt pas in 1254 in een authentieke oorkonde. Daarvoor gaat het om geheel verschillende namen uit verre streken en geen daarvan kan met enige redelijkheid op Kennemerland worden begrepen.
    • Velsen: (bij Gysseling als Velzen geschreven): oudste attestatie Felison bij Gysseling dateert uit 719; daarna 9e eeuw. Geen oudere vermelding, dus ook geen Romeinse! Bij speculaties over Kennemerland in de Romeinse tijd is een hele opstand van Friezen in Velsen tegen het ‘Castellum Flevum’ uit de duim gezogen. Wat er gevonden is bestaat uit paalgaten van een houten hekwerk, wat flonders en tentharingen, verder slingerkogels en een waterput met daarin de overblijfselen van een Romeinse soldaat uit de periode 15-30 na Chr. (Velsen I). Velsen II, op enige afstand, is van rond het jaar 40 na Chr. De vondsten in Velsen dateren uit de eerste helft van de eerste eeuw en kennen geen opvolging. De getekende ‘reconstructies’ berusten geheel op fantasie. Er is geen enkele inscriptie gevonden. Er is geen enkel spoor van aanvallers gevonden.
      Daarna is er vele eeuwen een archeologische leegte zodat de naam niet kan hebben voortbestaan, terwijl Flevum toponymisch toch al niets met Velsen te maken heeft. Het vermeende Castellum Flevum lag niet bij Velsen, maar aan het Flevum, vlakbij Calais. De naam Flevum bleef daar door de eeuwen heen gedocumenteerd bestaan en vormde veel later de kern van een nieuwe negende eeuwse naam Flelandria voor het nieuw droogvallend land wat zich via Flandria ontwikkelde tot Vlaanderen. Met de uitbreiding van het gebied door de graven van Vlaanderen verdrong deze de oorspronkelijke naam Fresia van het oudere gebied ten zuid-oosten daarvan.
      Voor bewoning in de achtste eeuw ontbreekt elk archeologisch spoor. De fabel van Engelmundus (zie bij Egmond) wordt uit de weg gegaan. Velsen verschijnt in de geschiedenis voor het eerst in een een akte die op 1105 wordt gedateerd, maar die alleen bestaat in een veel latere kopie, en dan gewoon als Velzen.

    • Heiloo: (bij Gysseling als Heilo geschreven): oudste attestaties bij Gysseling: Heiligelo (1063 Echternach) Heligelo (begin 12e eeuw). Volgens Gysseling "heilig bosje op hoge zandgrond". Blok verwijst naar Heiligelo (1063), wat zeker op 'heilig lo' wijst, een heilig bos uit de heidense tijd. "Niet voor niets stichtte St.Willibrord hier een van de oudste Hollandse kerken." meent Blok. Het 'heilig' is er met de haren bijgesleept om vooral de aanwezigheid van St.Willibrord te bevestigen. De naam heeft gewoon betrekking op 'hellend' bos, wat ter plaatse zeer van toepassing is. De 'valse' oorkonde uit 1063 waarmee Echternach 25 kerken in Noord-Holland claimt, is op zijn vroegst "samengesteld" in 1156. Het betreft hier de claim vanuit Echternach, die met een oude oorkonde van het oude bisdom Trajectum (Tournehem) in Holland, waar ondertussen een nieuw bisdom Trajectum ontstaan was, pretenties ging stellen. Het betreffende document is na de vlucht voor de Noormannen van het klooster van Epternacum in Echternach terecht gekomen. Van geen enkele plaats in de oorkonde uit 1063 genoemd bestaat een eigentijdse parallelvermelding. De oudste archeologische sporen dateren uit de 12e eeuw.
      Het Willibrordusputje in Heiloo is een produkt van de veertiende eeuw toen Willibrord al vele eeuwen dood was. Willibrordus-putjes zijn er vele in Vlaanderen terwijl ze zeldzaam zijn in Holland. Het oudste Willibrordus-putje staat te Wulpen bij Veurne. De cultuur van ‘heiligenputjes’ bewijst niets omdat die pas in de twaalfde eeuw ontstond. Ook het patronaat van St.Willibrord van de kerk in Heiloo bewijst niets. Dit patronaat kreeg de (nieuwe) kerk pas in de 19e eeuw (1868). De patroonheilige van de oude kerk was St.Maarten.
    • Egmond: de oudste vermelding bij Gysseling is Hecmunde (uit 863, lees 922), daarna Ecmunde (1063). De 'traditie' wil dat St.Adelbert als metgezel van Willibrord in 690 vanuit Engeland naar Kennemerland kwam en in 740 te Egmond is begraven. Deze vermelding missen we bij Gysseling. In de opvatting van Albert Delahaye is Adelbert van Egmond een volslagen aprociefe (legendarisch, verzonnen) figuur. In de "passagiers-lijst" van gezellen die met St.Willibrord overstaken naar het vasteland (in 690) komt hij niet voor. In Egmond is archeologisch ook niets uit de achtste eeuw aangetroffen, laat staan dat er een historische continuïteit zou bestaan van de 8e tot in de 10e eeuw en later. Het klooster is van veel recentere datum dan doorgaans wordt aangenomen : het werd gesticht in de twaalfde eeuw, bijna vier eeuwen na het veronderstelde jaar van Adelberts verscheiden.
      Ondanks dat het verhaal van Adelbert een hoeksteen is van de vroege Hollandse gravelijke geschiedenis, wordt in "De Franken, hun optreden in het licht der historie" van dr.D.P.Blok het levensverhaal van Adelbert ingekort tot : «[...] Adelbert, die in Egmond actief zou zijn geweest.››. Dus ook Blok spreekt hiermee zijn twijfel uit.
      Zoeken we in de belangrijkste referentiewerken van de Hollandse geschiedenis, dan blijkt dat Adelbert vaker af- dan aanwezig is en dat de geschiedkundigen Adelbert stilzwijgend geleidelijk van het toneel voeren. Daarbij dienen ze te bedenken dat daarmee de Egmondse bronnen in hun geheel hebben afgedaan, en zonder Egmondse bronnen is er geen vroege gravelijke geschiedenis van Holland, waarvan het dan nóg duidelijker wordt dat die is ontleend aan de streek ten noorden van Artesië en de omgeving van Gent.

      Dirk I ontvangt volgens de traditie de kerk van Egmond van koning Karel de Eenvoudige. Maar Karel was koning van West-Francië en had dus geen zeggenschap over Noord-Holland, dat tot het midden-Frankische rijk hoorde. De tekst waarin sprake is van deze schenking kan dus geen betrekking hebben op Egmond, maar had betrekking op Emunde
      In 1933 concludeerde de Utrechtse hoogleraar Otto Oppermann over de Vita S. Adalberti : «Hoe dit ook zij, het resultaat van ons onderzoek is voor de vita Adalberti alles behalve gunstig te noemen. Juist de voor de geschiedenis van Egmond en het graafschap Holland belangrijke feiten, die zij bevat, zijn niet in de 10e eeuw door Ruopert te boek gesteld, maar in de tweede helft der 12e eeuw door een schrijver, wiens opgaven men met eenige scepsis dient te beschouwen. De bedoeling van de bewerker is klaarblijkelijk, St. Adalbert in verband te brengen met het klooster Egmond en de eerste Hollandse graven. Een dergelijk verband bestond oorspronkelijk niet.››
      In 1984 publiceerde drs.W.A. Fasel, archivaris in Alkmaar, een boekje over de mythe van St. Adelbert. Hierin ontkracht hij de geschiedenis die St. Adelbert aan de omgeving van Egmond verbindt en komt met bewijzen voor een heel andere gang van zaken. De archivaris plaatst St. Adelbert in noordwest Frankrijk in een abdij bij Abbeville. Daar werd op 25 juni het feest van St. Adelbert gevierd en die traditie is zeker ouder dan die van Egmond. Maar wat heeft deze abdij dan te maken met Egmond ? Wel, in deze abdij werd het Evangelarium van Egmond gemaakt, genoemd naar het riviertje de Emunde, vlakbij Abbeville. Aan de monding van de Emunde ligt de plaats St. Omaars en die ligt weer op twee kilometer afstand van het plaatsje Hallines (Hallem). Deze beide plaatsen worden genoemd in de levensbeschrijving van St. Adelbert. Bovendien bevonden de relieken van St. Adelbert zich hoogst waarschijnlijk in de abdijen van Abbeville en vervolgens in die van St. Omaars. Zeker is dat ze daarna, in de tiende eeuw, terechtkwamen in het St. Baafsklooster in Gent, waar abt Womar toen de scepter zwaaide. Womar was afkomstig uit de abdij van St. Omaars en werd later abt van de St. Baafsabdij en de St. Pietersabdij, beide in Gent.
      En nu de clou : de abdij van Egmond is gesticht vanuit de St. Pietersabdij te gent. Als we bedenken dat het klooster in Egmond eerst aan St. Pieter was gewijd en later aan St. Adelbert dan lijkt het erop dat de genoemde geschiedenis, en dus ook de namen Emunde en Hallem, zijn meegenomen met de stichting van de abdij in Egmond.
      In de Goederenlijst van de St.Maartenskerk te Utrecht, het Cartularium van Egmond, komen 262 plaatsnamen voor, de meeste puur romaans, die sowieso al niet in Nederland gelegen kunnen hebben. Het zijn 262 namen van plaatsen, die rond Utrecht moeten hebben gelegen tussen 690 en 870, een periode waarin in het laagland van Nederland het bestaan van niet één plaats archeologisch ooit bewezen is.
      Met 69 namen uit deze goederenlijst probeert Blok c.s. aan te tonen dat het hier over Nederland zou gaan. Hij slaat om te beginnen dus al 193 namen over, terwijl hij bij 12 van die 69 zelf al een vraagteken plaatst. Blok "verspreidt" deze locaties van Zuid-Holland tot op Texel. Over een aantal van die 69 plaatsen zijn al de bekende discussies gevoerd (ook op deze website) zoals de over Dorestad, Trajectum, de Rijn en de Lek. Volgens de gegevens van Ptolemeus lag Tecelia tussen de monding van de Amisia en die van de Albis, die traditioneel voor de Eems en Elbe gehouden worden. Dit klopt niet met de geografie van Noord-Nederland. Het is dus begrijpelijk dat A.W.Byvanck de gegevens van Ptolemeus als onjuist kwalificeerde. Ze passen immers niet op Nederland, maar gaan ook niet over Nederland. Niet de gegevens van Ptolemeus zijn onjuist, maar de interpretaties van de historici zijn dat. Ook anderen hebben over locaties van Blok al de nodige bezwaren aangevoerd. Van geen enkele plaats is ooit archeologisch aangetoond dat die al bestond rond 700. Dat geeft niet alleen dr.W.A.Van Es onverbloemd toe (zie bij Citaten), maar ook de traditionele opvattingen in Nederland die de geschiedenis steevast laten beginnen met de oorkonde uit 777. Zie o.a. Het Bronnenboek van Nijmegen.
      Laten we het maar eens onverbloemd en cru zeggen, zodat het goed tot eenieder goed doordringt : de Nederlandse medievisten staan wat te brallen over St. Willibrord in Utrecht terwijl alle kerken, goederen en rechten van diens bisdom in Frans Vlaanderen liggen. Het schandalige van dit alles is dat zij het sinds 1965 weten, en dat zij welbewust en kwaadaardig voortgaan het nederlands publiek te misleiden, simpelweg omdat zij hun blunderingen niet kunnen toegeven. Zij weten dat het Cartularium van Egmond 262 namen van plaatsen bevat, die nooit in Nederland gevonden zijn en derhalve daar niet hebben bestaan.
      De eerste Nederlandse schrijvers, Alpertus Mettensis en de Annalen van Egmond, vermelden nergens de alom bekende tradities van Utrecht, van Wijk bij Duurstede, van Nijmegen of van de Bataven. Dit is vooral bij de Annalen van Egmond vanuit de traditionele opvatting bezien, een onbegrijpelijke zaak, omdat aangenomen moet worden, dat de schrijvers van Egmond de later verkeerd gehanteerde authentieke bronnen zeker kenden. Vanuit de opvatting van Albert Delahaye is dat geheel begrijpelijk. Immers toen de documenten in Egmond aankwamen, bestond die traditie nog niet. Pas bij latere schrijvers beginnen de mythen door te dringen, druppelsgewijs met halve en hele onwaarheden. Het is onbegrijpelijk dat de verhalen van deze latere schrijvers met aantoonbare fouten nog steeds voor volle waarheid worden gehouden.

  3. Van de 203 plaatsen in de provincie Zuid-Holland staat er bij 86 «onbekend›› of «verdwenen››. Dat is al 42% waarover verder geen discussie gevoerd hoeft te worden. Kijken we alleen naar de 99 plaatsen met een eerste vermelding in het eerste millennium, dan is het percentage zelfs 55% en staat bij 54 plaatsen «onbekend›› of «verdwenen››. De discussie gaat dus feitelijk nog maar over 27 plaatsen van het totaal. De voorbeelden van onjuiste toponymie zijn te vinden in de boeken van Albert Delahaye.

  4. Van de 212 plaatsen in de provincie Zeeland staat er bij 51 «onbekend››. Dat is al 24% waarover verder geen discussie gevoerd hoeft te worden. Kijken we alleen naar de 32 plaatsen met een eerste vermelding in het eerste millennium, dan is het percentage zelfs 44% en staat bij 14 plaatsen «onbekend›› of «verdwenen››. De discussie gaat dus feitelijk nog maar over 18 plaatsen, ofwel over slechts 8% van het totaal. De voorbeelden van onjuiste toponymie zijn te vinden in de boeken van Albert Delahaye.

  5. Van de 147 plaatsen in de provincie Limburg staat er bij 20 «onbekend››. Dat is 14% waarover verder geen discussie meer gevoerd hoeft te worden.

  6. Van de 130 plaatsen in de provincie Groningen staat er bij 46 «onbekend››. Dat is 35% waarover verder geen discussie gevoerd hoeft te worden. Er zijn ook 46 plaatsen waarvan de eerste vermelding in het eerste millennium valt. Daarvan staat bij 12 «onbekend›› wat 26% is. Over slechts 34 plaatsen hoeft dus nog een discussie gevoerd te worden. Als deze 34 weerlegd worden, vervallen vanzelf ook verschillende toponymen uit het tweede millennium.

  7. Over de provincie Drente geeft Gysseling 36 namen. Daarbij zijn slechts twee namen van vóór de 11e eeuw: pago Treant en Arlo, beide uit het jaar 820. Deze staan beide ter discussie. Het genoemde Arlo gelegen in pagus Treant is niet Taarlo in Drente, maar het betreft Arleux in Noord-Frankrijk, waarvan de etymologie overduidelijk is. Volgens Gysseling zou «Arnu›› 'arend' + «lauhu›› 'bosje op hoge zandgrond' betekenen. Treant is overigens Trélon en niet Drente. Dit Arleux is dezelfde plaats als het Castra Herculis uit de Romeinse tijd, dat ook staat afgebeeld op de Peutingerkaart. Het in 783 (deze bron ontbreekt bij Gysseling) genoemde Thriante waar St.Willehad predikte is evenmin Drente (wat Blok er van maakt) en evenmin een gouw (wat Blok er ook van maakt), maar de plaats Tringhem. St.Willehad predikte in 783 in de pagus Hostracha (is Ostrevant bij Arras. Het was het vroegere Austrebanti en het latere Karolingische Austrasië.) bij de Loveke (is de Loogracht) en Humarcha (is Valhuon). In Nederland is deze tekst onmogelijk te plaatsen en altijd verzwegen (vandaar misschien dat Gysseling deze ook niet opgenomen heeft.)

    De interpretatie van Dr. D.P. Blok uit 1959 dat Urva in Humarcha lag, wordt terecht verworpen en omdat er geen enkele andere locatie voor in de plaats werd gesteld is het duidelijk dat de gegevens niet passen in Humsterland. Overigens ligt Humsterland in Groningen en niet in Drente! Warfhuizen wordt nota bene pas voor het eerst vermeld in 1398 als Warfhuister en de naam lijkt niet eens op Urva, een naam van meer dan zes eeuwen eerder, zodat Dr. D.P. Blok in 1959 maar wat onzin stond uit te kramen en 20 jaar later in "De Franken in Nederland" (1979) de hele kwestie wijzelijk maar overgeslagen heeft, dus verzwijgt. Want als Urva niet in Humsterland past, moeten Chinicwirde en de rest van ‘Hugmerki’ natuurlijk ook elders gezocht worden, nog afgezien van het feit dat Hugmerki en Humsterland behalve de eerste twee letters naamkundig niets met elkaar gemeen hebben. In "De Franken in Nederland" wil Blok de lezer doen geloven dat Humster ontstaan is (hoe?) uit Hugmerki, hetgeen betekent "het gebied van Hugas". Taalkundig is het mogelijk dat Hugas een nevenvorm (welke?) is van de volksnaam Chauken en deze Chauken woonden (op grond van welk bewijs?) in Groningen en Oost-Frieland! schrijft Blok.Kunt U deze redenatie nog volgen?


    St.Willehad is een zéér plaatselijke heilige uit Frans-Vlaanderen die nooit in Nederland en al helemaal niet in Drente is geweest. In zijn levensbeschrijving wordt de moord op St.Bonifatius te Dockinchirica vermeldt, waar het eveneens over Frans-Vlaanderen gaat en niet over Dokkum. Zijn vermeende plaatsing in Noord-Duitsland is de vrucht van de "deplacements historiques", waarbij hij samen met de Saksen van Brêmes naar Bremen werd getransplanteerd. De Saksen kwamen pas in Noord-Duitsland terecht na de deportaties van hen door Karel de Grote, waarmee hij in 792, na de dood van St.Willehad (in 789: feestdag 8 november), begon.
    In de Vita van Willehad wordt ook Laras genoemd, een plaats waarvan de naam elders als Laru wordt gespeld. Dit is dezelfde plaats als het Lauri van de Peutingerkaart. Het gaat om Lumbres, ook bekend als Laurentia, op elf kilometer ten zuidwesten van St.-Omaars. Ook dit gegeven is niet in Noord-Nederland of Noord-Duitsland te plaatsen.
    Volgens de traditionele opvatting zou kort na 400 het oosten van Nederland door een massale invasie van Saksen overspoeld zijn. De archeologische gegevens dekken deze mening niet. Het voorkomen van Saksische dialecten, Saksisch aardewerk en Saksische rechtsgewoonten in deze streken zegt natuurlijk niets, omdat deze namen arbitrair door latere geleerden aan deze verschijnselen uit Oost-Nederland zijn gehecht. (Bron: dr.H.P.H.Jansen)

  8. Van de 163 plaatsen in de provincie Overijssel geeft Gysseling bij 20 «onbekend››. Dat is 12% waarover verder geen discussie gevoerd hoeft te worden. De 25 namen uit het eerste millenium zijn afkomstig uit een drietal oorkonden uit 797, 947 en 950, waarvan Salland en Deventer reeds weerlegd zijn. De overige namen hebben ook allemaal geen betrekking op Nederland, laat staan op Overijssel, ook al komt de schrijfwijze (nagenoeg) overeen. Het is duidelijk dat behalve de Isla en Daventria, ook al die andere namen er terecht gekomen zijn door de "deplacements historiques". Van al die plaatsnamen bestaat 'in het zuiden' een kopie. Aantoonbaar is dat juist de naam 'in het noorden' de kopie is. Zelfs St.Lebuinus blijkt een gedoubleerde heilige en wel van St.Lieven in België, die weer een doublure is van St.Liévin in Frans-Vlaanderen. Dat deze heilige in drievoud heeft bestaan is zelfs voor goedgelovige katholieken een onaanvaardbare en te wonderlijke legende.

    Uit alles blijkt dat Maurits Gysseling als een 'Vlaamse leeuw' heeft staan brullen, omdat hij wel degelijk door had dat zijn woordenboek honderden fouten bevat. Slecht om zijn reputatie te redden is hij zo tekeer gegaan tegen Albert Delahaye. Het 'Namenboekje van Frans-Vlaanderen' in Holle Boomstammen is dan ook aan prof.dr M.Gysseling uit Gent opgedragen. Hierin vindt hij (en de lezer) de ware kijk op de locaties van de vele honderden plaatsnamen uit de oorkonden van Trajectum, Aefternacum, Werden en Lorsch. Deze zijn in Frans-Vlaanderen allemaal te plaatsen, terwijl men in Nederland met nog geen 5% ervan meent de geschiedenis te kunnen bewijzen.

    Als professor dr. heeft Gysseling de vele plaatsen in zijn eigen land België ook gemist. Van doublures van plaatsnamen heeft hij blijkbaar nooit gehoord of tenmisten niets van begrepen. Van 'deplacements historiques' heeft hij nog nooit gehoord. Dat er in Nederland ook een Aalst, een Mechelen en een Brakel ligt, om enkele voorbeelden te noemen -de lijst is langer-, is hem blijkbaar ontgaan. Dat er in België en in Frankrijk ook een Westkapelle bestaat ook. De aanbeveling dat "iemand die geen notie heeft van de toponymie in eigen land, zich zeker niet moet bemoeien met die in een ander land" is zeker op Gysseling van toepassing.