De historische geografie van de lage landen.
Terug naar de beginpagina.
Het Bronnenboek van Nijmegen weerlegt de Karolingische geschiedenis van Nederland.
Naar het overzicht in het kort.

Lagen de goederen, door St.- Willibrord aan Echternach geschonken, werkelijk in Noord-Brabant?

Lees meer over achtergronden om een goed begrip te krijgen over de werkwijze in de historische wetenschap.

Citaten van Historici


wetenschap is twijfel


ongelooflijk


onnozelheid


Heiligenlevens


Kletspraat

Aan deze pagina wordt nog gewerkt!






De Fundamentele verwarring bestaat uit de vraag of Noviomagus uit de klassieke teksten Nijmegen is of Noyon. Het kernpunt waar alles mee begon en waar alles om draait is deze hier genoemde fundamentele verwarring. Deze kwestie ligt aan de grondslag van talloze andere opvattingen, zoals de verwarring rond Trajectum: was het Utrecht of was het Tournehem. En Dockynchirica, was dat Dokkum of Duinkerke? Immers als Nijmegen fout is, is Utrecht ook niet de bisschopszetel van Willibrord en werd Bonifatius niet in Dokkum vermoord en dan was de Betuwe ook niet het land van de Bataven. Dat gebeurde allemaal in Noord-Frankrijk!


De visie van Albert Delahaye.
De tekst van een lezing, gehouden door Albert Delahaye op de 7e Brabantse Archivarissendag te Lier, 2 oktober 1965. Enkele nota's bij de tekst: DELAHAYE, A. Vraagstukken in de historische geografie van Nederland, Vorsselrnans Zundert, 1965. Deel 1 en 2. In Deel 1 zijn behandeld: N oviomagus, Dorestadum, Batua, Walachria en Renus. Deel 2 is gewijd aan de vraag, waar de zetel van het bisdom van St.Willibrord gesitueerd moet worden. Die zetel stond niet in Utrecht stond, doch te Tournehem, ten westen van Sint Omaars gelegen. Uiteraard zijn voor de lezing in het kort slechts enkele argumenten gegeven voor de zuidelijke situering van St.Willibrord; een uitvoeriger motivering vindt men in dit Deel 2.
Het Trajectum van St.Willibrord heeft door sommige gegevens over de kerk aldaar een voorgeschiedenis van enige eeuwen. Deze gegevens passen allerminst te Utrecht. Wel wijzen zij op een continuïteit tussen het Romeinse Trajectum en de stad van St.Willibrord. In feite is het kapitale geografisch feit van de transgressies een afdoend argument voor de situering van St.Willibrord in Noord-Frankrijk.
Vrijwel alle plaatsen, die in de bronnen voorkomen in verband met de behandelde onderwerpen, zijn vanuit Noord-Frankrijk in Nederland gedoubleerd. Zo levert de relatie van St.Wulfram, bisschop van Sens, die samen met St.Willibrord de "Dani" bezocht, geen enkele moeilijkheid meer op: Dani was niet Denemarken, maar Normandië.
Meerder teksten zijn te vinden in WAMPACH, C. Quellen, enz. 1, 2. Hoogst problematisch is niet alleen omdat het testament van Willibrord dat vrijwel zeker vals is, maar er zijn geen schenkingen bekend van St.Willibrord aan het bisdom (wat toch wel voor de hand zou moeten liggen, als hij bij testament zijn klooster begiftigd had), maar voornamelijk, omdat er dringende redenen zijn voor de vraag, of Echternach wel het oorspronkelijke klooster Epternacum was. Het klooster van Suestra, waar St.Willibrord abt was en de daar ingetreden monnik Ansbald hem goederen schonk, was niet Susteren, maar moet te Zouafques gelokaliseerd worden.

Het is nog steeds niet te verklaren dat Nederlandse historici, die zomaar locaties uit hun mouw schudden alsof het niets is, er toch niet in slagen de overige 96% van de plaatsen uit de oude kronieken in Nederland te lokaliseren en deze dan maar overslaan, alsof het ook maar niets is. Het aantal overgeslagen plaatsnamen is tekenend voor de geschiedenis van de Lage Landen (Les Pays-Bas) in het eerste millennium. De 'naamkundigen' prof.dr.D.P.Blok en dr.M.Gysseling schrijven in hun toponymische woordenboeken bij respectievelijk 843 en 511 plaatsen «onbekend» (in Nederland). Als honderden plaatsnamen uit de klassieke teksten in Nederland onvindbaar zijn, maar in Frans-Vlaanderen zo zijn aan te wijzen, moet het toch wel tot je doordringen dat je in Nederland in de verkeerde streek aan het zoeken bent.
Laat je hierbij niet misleiden door een enkele overeenkomstige plaatsnaam die toch 'zeker' lijkt te zijn. Is Daventria Deventer of was het toch Desvres? Ligt Deventer in Gallië? Bekijk dan eerst in hoeverre er sprake is van een doublure.
De juistheid van de visie van Delahaye wordt bevestigd door de lijsten van plaatnamen uit de boeken van Albert Delahaye. Uit die boeken is een register van meer dan 10.000 plaats-, eigen- en begripsnamen samengesteld. Dat register vindt U in hier. De hier genoemde plaatsnamen komen overeen met wat de Romeinse (zoals Tacitus) en Griekse (zoals Ptolemeus) schrijvers vermelden. Een voorbeeld van plaatsen geven de Oorkonden van het klooster Werethina en plaatsnamen uit het Oera Linda Boek. Ook de lijst van goederen van St.Willibrord en de lijst van Echternachse goederen in Friesland en de lijst van ruim 500 plaatsnamern in de Batua en Taxandria bevestigen de juistheid van de visie van Delahaye.
Al deze plaatsen liggen in (Frans-)Vlaanderen.

Onvindbaar!

Honderden plaatsnamen uit de klassieke historische bronnen zijn onvindbaar in Nederland, Duitsland of Luxemburg. In Frans-Vlaanderen liggen ze allemaal!
  • 362 namen van het bisdom Trajectum zijn onvindbaar in Utrecht;
  • 214 namen van de abdij Aefternacum zijn onvindbaar bij Echternach (Lux);
  • 206 namen van de abdij Werethina zijn onvindbaar bij Werden (D);
  • 305 namen van de Fresones zijn onvindbaar in Friesland of Schleswig-Holstein (D);
  • 550 namen van de Batua en Taxandria zijn onvindbaar in de Betuwe of in Brabant;
  • de Romeinse namen van Germania zijn onvindbaar in Duitsland.

Buitenlandse historici.
De buitenlandse historici hebben zich niet druk gemaakt over het veronderstelde goederen van St.Willibrord, doch zij aarzelen wel om Baclaos met Bakel te identificeren, omdat met Baclaos een residentie van Pepijn en Plectrudis had, die in Bakel nooit aangetroffen is. Die residentie laat zich zeer moeilijk in het historisch vacuum van Noord-Brabant plaatsen, waar andere eigentijdse raakpunten totaal ontbreken. Bij het aanwijzen van de plaatsen in Noord-Frankrijk en Vlaanderen is de meest waarschijnlijke locatie voorgesteld. In Deel 2 van "Vraagstukken..." wordt uitvoeriger op de lokalisaties ingegaan. In tal van gevallen doen zich meerdere mogelijkheden van situering voor, die soms (lang niet altijd !) door middel van een nadere argumentatie beperkt kunnen worden tot één plaats.
De plaatsen in Noord-Brabant.
Er zou bijvoorbeeld voor Alphen als volgt betoogd kunnen worden dat de abdij van Echternach er aanwijsbaar het patronaat der kerk heeft in het jaar 1175. Ligt het dan niet voor de hand, dat dit zeer belangrijk recht enige voorgeschiedenis moet hebben gehad, die wellicht tot de tijd van St.Willibrord terug te herleiden is? Waar al deze gegevens ontbreken over het aktuele bezit van Alphen door Echternach tussen het begin van de 8ste en het einde van de 12e eeuw, zijn niet langer deze hele periode met veronderstellingen te overbruggen. Het geval van Diessen toont bovendien overduidelijk aan, dat Echternach door middel van de oude akten bestaande rechten van anderen verdrongen heeft.

Waar lagen de goederen van St.Willibrord en waarom zouden die aan Echternach toekomen?

Om het probleem over de zuivere historische waarheid in de Brabantse goederen van St.Willibrord behoorlijk in te leiden, zou in feite eerst een gedetailleerde uiteenzetting vooraf moeten gaan, op welke gronden een veel zuidelijker situering van St.Willibrord dan te Utrecht te moeten begrijpen. Wie plotseling geconfronteerd wordt met de stelling, dat St.Willibrord geen voet in noordelijk Nederland heeft gezet, ervaart deze bewering misschien als een historische ketterij van de eerste orde, die moeilijk serieus te nemen is. Er zijn evenwel zeer gewichtige redenen, om ernstig te twijfelen aan de gangbare St.Willibrord-traditie, wat met de volgende punten aangetoond wordt.
  1. Van St.Willibrord bestaan twee corpora, twee vrijwel volledige skeletten. Dit kapitale feit vindt men in de litteratuur nauwelijks vermeld; áls het voorkomt, staat het in een voetnootje; in Noord-Nederland is het zelfs geheel onbekend. Eén corpus bevindt zich in Echternach; het andere te Abbeville. Nu kan men wel vlug concluderen, dat het corpus van Echternach het echte is, en dat van Abbeville dus vals, doch als men alle gegevens nagaat, zeer in het bijzonder de documentatie van Echternach zelf, ligt het waarschijlijk precies omgekeerd, namelijk dat het corpus van Abbeville veel meer kans maakt het authentieke te zijn.

  2. Afgezien van de misschien onoplosbare vraag, welk der twee corpora het echte is, maakt het corpus van Abbeville duidelijk, dat er ten aanzien van St.Willibrord een levensgroot probleem bestaat. Wanneer wij in Noord-Frankrijk zijn corpus vinden, is de vraag niet onredelijk, of daar misschien ook zijn arbeidsterrein gelegen heeft. De mens sterft immers, waar hij werkt en woont.

  3. De plaats van zijn zetel is als Trajecturn bekend. Het oudste gegeven over deze plaats treffen wij aan in het Itinerarium Antonini, dat haar op 25 mijlen, d. i. 55,5 km. afstand van Mannaricium noemt. Dit Mannaricium lokaliseren de Franse archeologen en historici unaniem te Merville. Het komt trouwens in meerdere andere wegen voor, en is altijd in direkte samenhang genoemd met andere plaatsen uit dezelfde streek, zodat de interpretatie van Merville wel als een zekerheid aanvaard moet worden. Dit Trajecturn heeft men altijd gelijkgesteld met de zetelplaats van St.Willibrord. Volgens het Itinerarium, uit de 4e eeuw, moeton wij dit Trajecturn in Noord-Frankrijk zoeken, en niet te Utrecht. Aan de hand van meerdere gegevens uit de Romeinse periode kan het oude Trajectum te Tournehem gesitueerd worden. De door het Itinerarium gevorderde afstand tot Mannaricium klopt er tot op de meter nauwkeurig. De gegevens over het bisdom van St.Willibrord, zijn medewerkers en opvolgers, de goederen van het bisdom en de abdij, zijn alle rond Tournehem aan te wijzen.

  4. Uit gevonden inscripties is bekend, dat Utrecht in de Romeinse periode in het geheel niet Trajectum heette, doch Albiobola. De Nederlandse archeologie heeft dit feit zonder méér verworpen. Het is volkomen te begrijpen, waarom. Sommige zeer belangrijke tradities van Utrecht, zoals de zetel van St.Willibrord, steunen in zó belangrijke mate op de naam Trajectum, dat die tradities al vallen door het loslaten van deze naam.

  5. Enige duidelijke feiten, die in het geheel niet spitsvondig bij elkaar behoeven te worden gezocht doch geheel aan de oppervlakte liggen, tonen aan, dat het beroemde Calendarium van St.Willibrord, door hemzelf geschreven is en door een tweede hand is aangevuld. Het bevond zich tegen het midden van de 9de eeuw in Noord -Frankrijk en wel in de onmiddellijke omgeving van Sint Omaars. Daar ligt ook de oplossing van het, overigens kleinere vraagstuk, waarom het feest van St.Willibrord, die volgens Alcuinus op 6 november stierf, toch op 7 november wordt herdacht. In deze streek was de 6de november reeds bezet door het feest van St.Winnok; dat van St.Willibrord is eenvoudig een dag verschoven. Zulk plaatsgebonden motief kan in Utrecht of in Echternach niet aangewezen worden. Van de andere kant is het een mooi geografisch detail voor de juiste situering van de heilige.

  6. Alcuinus, die in dezelfde streek leefde en werkte, schreef het eerste (tevens oudste) vita van St.Willibrord. Het is moeilijk te verklaren, hoe een bisschop van Utrecht zijn eerste biograaf in Noord-Frankrijk krijgt.

  7. In Noord-Nederland bestaat geen enkele (het kan niet genoeg benadrukt worden: geen enkele) oude traditie van St.Willibrord. Als wij een hoogstwaarschijnlijk valse oorkonde mee laten tellen, dan is in Nederland het woord, de naam Willibrord niet gevallen vóór 1063. Stellen wij die oorkonde terzijde, dan komt de naam Willibrord pas voor het eerst op tegen het einde van de 12e eeuw. In het gehele oude bisdom Utrecht, in Friesland, waar de gangbare opvatting toch het zwaartepunt van St.Willibrord's missionering legt, is geen enkele kerk, geen patronaat, geen altaar, geen memorie, geen reliek, geen feest te vinden met een herinnering aan St.Willibord, vóór ruwweg genomen de 13e eeuw. En dit zegt toch wel iets: vóór het begin van de 14e eeuw bestaat er geen enkele Nederlandse oorkonde met een dagtekening naar het feest van St.Willibrord. In 1301 krijgt Utrecht (van Echternach) zijn eerste relieken van zijn zogenaamde eerste bisschop. Dat ze vrijwel zeker vals zijn, is slechts een bijkomstigheid in deze wellicht eerste concretisering van de Willibrord-gedachte in Noord-Nederland. Bij nader inzien moet het totaal ontbreken van een oude lokale traditie misschien wel als het sterkste argument tegen de St.Willibrord-opvatting worden beschouwd.

  8. In het zuiden daarentegen, in Belgisch en Frans Vlaanderen, zijn meerdere tradities aan te wijzen, meerdere sporen van een cultus, wier historische continuïteit met de periode van St.Willibrord ook niet duidelijk uit de bronnen naar voren komt, doch waar wel aangetoond kan worden, dat zij lil elk geval vóór de Nederlandse liggen.

  9. Het Almere door meerdere berichten nauw met het Trajectum van St.Willibrord en St.Bonifatius verbonden, was niet de Nederlandse Zuiderzee, doch een oude zeebaai tussen Duinkerke, Sint Omaars en Calais. Dit is geen reconstructie van Delahaye, doch het staat door lokale teksten vast, dat deze streek het Almere werd genoemd, toen zij tussen de 2e en de 8e eeuw door de transgressies van de zee was ingenomen.

  10. Uit de levens van meerdere missionarissen, opvolgers, medewerkers of naaste buren van St.Willibrord en diens opvolgers, zijn tal van geografische aanduidingen te putten, die met zekerheid in Noord-Frankrijk te lokaliseren zijn. Enkele ervan noemen we. St.Ludger is geboren te Suabsna - Zuilen bij Utrecht, zegt men in Nederland. Hij stichtte een klooster te Werethina of Werdina, dat later Withmundi Wichmond werd genoemd, waar trouwens een deel van zijn erfgoederen lag. Suabsna was Zouafques vlakbij Tournehem en Werethina dat ook niet het Duitse Werden was, doch Weretha bij Sangatte. Het klooster Withmundi is niet het Nederlandse Wichrnond (overigens is daar nooit een kloster terugggevonden), maar het moet gelijk gesteld worden met Wissant of Witsant.
    Eens drong St.Lieven een vergadering der Saksen binnen te Marklo, welk feit en welke plaats de Franse historici zonder met de ogen te knipperen te Merck-St-Liévin situeren. Beiden zijn bekend als de apostelen van de Pagus Islo. Dit is in het geheel niet de Nederlandse IJsselstreek. doch het land van Lijsel nabij Sint Omaars, dat in de oude bronnen onder de volle en authentieke naam van Pagus Islo voorkomt. Met Deventer heeft St.Lieven niets van doen gehad, want in zijn oudste leven komt deze plaats niet eens voor; wel in latere versies, wat dan ook duidelijk op een dislokatie wijst. De Duitse abdij van Werden is een tweede stichting, een heroprichting van het eerste klooster te Weretha, vernield en verdreven door de Noormannen. precies zoals het Duitse Corvey een tweede stichting is van het Franse Corbie.

  11. Reeds jaren geleden wees de bollandist Coens op de merkwaardige doublure van St.Lebuinus en St.Lieven; hij bewees afdoende, dat er maar van één persoon sprake kan zijn. Toch wordt hij én in Deventer én in Vlaanderen gesitueerd. Daar bilokatie tot de zéér zeldzame wonderen behoort, moeten wij aannemen, dat één van de twee situeringen onjuist is. Er kan gemakkelijk worden aangetoond, dat St.Lebuinus in Deventer volkomen legendarisch is. Daarnaat bestaat in Noord-Frankrijk nog een St.Liévin. Van een tri-locatie is in de hele katholiek traditie al nooit sprake geweest. Wie van de drie is de echte heilige?

  12. St.Willihad en St.Anskarius worden als de apostelen van Noord-Duitsland en Denemarken beschouwd. In Noord-Frankrijk zijn meerdere kerken waar beelden van St.Willehad bestaan. Wat doet die apostel van Noord-Duitsland daar in Frankrijk? Deze bisschoppen hadden hun zetels in Hammaburg en Brêmen. Waren dat Hamburg en Bremen? Als Hammaburg zijn in Noord-Frankrijk twee plaatsen bekend, Hambreucq en Hames-Boucres, terwijl er nog een oud Harnmawie heeft gelegen, dat de Franse historici niet nader kunnen situeren. Vlakbij deze plaatsen bevindt zich Brêmes; even verder ligt Colonia, heden, hoe kan het anders Coulogne genaamd, waarvan heel wat authentieke gegevens op Keulen terecht zijn gekomen. Een even grote legende is hun missionering in Denemarken. De twee bisschoppen hebben in Normandië gewerkt, dat meerdere malen als "Denemarca ), de mark van de " Dani sive Normanni " in oude teksten voorkomt, waar niet de minste twijfel bestaat, dat de oorspronkelijke schrijver inderdaad Normandië heeft bedoeld. Vanzelfsprekend heeft men hier later Denemarken van gemaakt.
Hiermede zijn, uiteraard heel kort en zeer oppervlakkig, enige argumenten gegeven, om de gedachte ingang te doen vinden, dat er inderdaad redenen zijn om over de gangbare Willibrord-traditie en vooral de juiste plaats van zijn zetel vragen te stellen.

Wanneer wij ons nu verdiepen in de kwestie, of de goederen van St.Willibrord in Noord-Brabant op historische waarheid berusten, dan kunnen wij dit probleem op diverse manieren benaderen.
Wij zouden het zuiver tekstkritisch kunnen doen en bijvoorbeeld een diepe beschouwing wijden aan het zogenaamde Testament van St.Willibrord, toch een omstreden stuk in de historische bronnen. Er zijn meer dan voldoende motieven voorhanden, om het in zijn geheel te verwerpen. Maar aangezien de Brabantse traditie, d.w.z. de lijn St.Willibrord-Echternach-Brabant, geheel en uitsluitend op dit testament is gebaseerd, wordt die traditie zeer wankel, als de valsheid van het stuk wordt aangetoond. Een gedetailleerd onderzoek naar de oorspronkelijke akten over goederen aan St.Willibrord geschonken en wat Echternach later in de Brabantse plaatsen heeft gehad, toont de valsheid in feite al aan. In de meeste gevallen is er geen enkele overeenkomst te ontdekken; het gaat in de 9e en in de 12e eeuw om geheel andere zaken. Bijvoorbeeld: St.Willibrord krijgt in het begin van de 8ste eeuw een onaanzienlijk landbezit in een bepaalde plaats, en in de 12e eeuw pretendeert Echternach op grond van deze akte alleen het recht op de kerk.

In het oosten van Noord-Brabant worden 21 plaatsen met St.Willibrord in verband gebracht, omdat zij, zo meende men, in de oorspronkelijke akten en sommige in het testament (T) zijn genoemd. Het is een respectabele collectie, die alleen al om het aantal indruk moet maken. In de meeste gevallen treft de gehele of gedeeltelijke klankovereenkomst van de beide namen zo mooi; dat daarin alleen al een bewijs werd gezien voor de juiste situering in Oost-Brabant. Door deze vele raakpunten met de heilige heeft Brabant een sterke Willibrord-traditie gekregen, die naar de schijn vrijwel onaantastbaar was. Als wij haar van diverse kanten bezien hebben, blijft er van historische waarheid niets meer over. Wat ook vermeldt moet worden is dat de abdij van Echternach aanvankelijk kerkbezit in Holland claimde. Maar omdat de Graaf van Holland daar niet intuinde, kreeg Echternach in ruil voor dat 'verlies' enkele gronden in Zeeland. Nadien werd de blik van Echternach op Noord-Brabant gericht met onderstaand gevolg.

De genoemde plaatsen zijn:
(T= wordt in het Testament genoemd).
  1. Haeslaos of Husloth - Aalst (T.)
  2. Alfeim - Alphen. (T.)
  3. Baclaos - Bakel.
  4. Birni - Bern.
  5. Diosne of Dissena - Diessen. (T.)
  6. Durninum - Deurne.
  7. Eresloch - Eerssel. (T.)
  8. Heopordum - Hapert.
  9. Hoccascaute - Baschot of Hoxent. (T.)
  10. Hulislaum - Hulsel. (T.)
  11. Hezia - Hees.
  12. Levetlaus - Luissel.
  13. Meginum - Megen.
  14. Milheeze, Leende - geen akte.
  15. Oss - geen akte.
  16. Replo - Reppel of Poppel. (T.)
  17. Rumelacha - RuimeI.
  18. Fleodredum - Vlierden.
  19. Waderlo - Waalre. (T.)
  20. Datmunda - Gemonde.
  21. Tadia - Teede.
  1. Tussen de tijd van St.Willibrord (begin 8ste eeuw) en de 12e eeuw (als wij de rechten van Echternach gevestigd zien), vindt men niet de minste vermelding van deze goederen. Wij hebben zelfs geen enkele paralleltekst ter beschikking, waar de een of andere van die 21 plaatsen tussen de 8ste en de 12de eeuw is genoemd. Noch in de archieven van Echternach, noch in lokale bronnen is de identiteit aantoonbaar, laat staan bewijsbaar van de plaatsen uit de 8ste met die van de 12e eeuw. Dit maakt de claims van Echternach al zeer verdacht. Als een goed, een kerk of een plaats in de 8ste eeuw éénmaal in de bronnen voorkomt en in de 12e eeuw weer opduikt, is er waarachtig wel reden om zich af te vragen, wat de tussentijd met dat goederenbezit is gebeurd en of in de reconstructie de juiste plaats wel gevonden is. Een historische continuïteit is er niet geweest. Nóg duidelijker heeft het archeologisch onderzoek aangetoond, dat er nergens in deze 21 plaatsen in de tijd van St.Willibrord enige bewoning of een kerk heeft bestaan. Sommige van die plaatsen zijn rijk aan prehistorisch of Romeins. Dit is wel eens opgevat als een adstructie ten voordele van de identificatie als oud goed van St.Willibrord, doch bij een kritische instelling kan het totaal ontbreken van eigentijdse relikten niet anders dan negatief worden opgevat, en zegt het voor St.Willibrord niets, als er inderdaad vondsten zijn uit andere historische perioden. Geheel juist kan men het slechts als een zwaarwegend contra-argument laten gelden.

  2. Van deze 21 plaatsen worden er slechts 8 in het testament (T.) vermeld.
    Als het testament echt is (dit is onze werkhypothese; anders hebben wij geen enkele basis meer), dan heeft Echternach zijn bezit en rechten in de resterende 13 plaatsen niet ontleend aan een schenking van St.Willibrord. Die 13 plaatsen moeten meteen afgeschreven worden, want zij zijn niet in het geding bij de vraag, of St.Willibrord deze aan Echternach geschonken heeft, want hij heeft ze niet geschonken. Desondanks heeft men ook in deze 13 plaatsen de successie van St.Willibrord op Echternach gereconstrueerd; zij berust nergens op. Hier heeft men zich aan enige ontoelaatbare gedachte-sprongen schuldig gemaakt, door op een schijnbare klankovereenkomst de plaatsen uit de akten in Oost-Brabant aan te wijzen. Doch deze twee argumenten zijn de belangrijkste nog niet.

  3. Het merkwaardigste in de Brabantse traditie is, dat de abdij van Echternach zich slechts in vier van de 21 plaatsen beroepen heeft op een schenking van St.Willibrord. Zij heeft de oude akten gehanteerd alleen voor Waderlo, Dissena, Durninum en Boclaos. Durninum en Baclaos staan echter niet in het testament; derhalve hangen de rechten van Echternach, afgeleid van St.Willibrord, in de lucht. Er blijven dan slechts twee plaatsen over (van de 21!). Alleen hierom kan men de claims van Echternach elimineren.

  4. Het is niet eens zeker, dat Echternach deze vier plaatsen als oude goederen van St.Willibrord heeft beschouwd, want de abdij heeft nooit 'expressis verbis' haar rechten in deze plaatsen verdedigd met een beroep op een schenking van St.Willibrord. Wij mogen evenwel zonder bezwaar aannemen, dat op 'een gegeven tijdstip' in de abdij de overtuiging heeft geleefd, dat het inderdaad de plaatsen waren, voorheen in het bezit van St.Willibrord. Wel moet men zich beraden over de juiste tijd van dat 'gegeven tijdstip', Er kan namelijk met dwingende tekstbewijzen worden aangetoond, dat dit denkbeeld pas in de 12e eeuw in de abdij is ontstaan. Aanvankelijk lokaliseerde Echternach slechts de vier plaatsen in Brabant; pas laat in de 15e eeuw voegde de abdij er een paar andere aan toe, hetgeen duidelijk maakt, dat aan de eerste opvatting later uitbreiding is gegeven. Deze identificaties hebben niet de minste waarde, daar de abdij al enige eeuwen lang in Brabant zat, en waarempel wel tijd genoeg had gehad om ze te poneren.

  5. Voor al de andere gevallen buiten deze vier is er niet de minste indicatie, dat Echternach de al of niet bestaande rechten afgeleid heeft van een oude schenking aan of van St.Willibrord. Dit blijkt onder andere uit de talrijke bevestigingen door de pausen van het bezit van Echternach. In die bullen worden slechts de vier plaatsen genoemd, terwijl overigens toch zeer minutieus het gehele bezit van de abdij in het Rijnland en in Luxemburg wordt opgesomd. De aanwijzing van de andere goederen in Brabant is slechts door de historici geschied.

  6. Nu mogen wij de trefzekerheid niet daarom alleen al verwerpen, doch als het de abdij, de eerste belanghebbende, niet gelukt is bepaalde goederen terug te vinden, of als zij tussen de oude akte en de nieuwe plaats geen verband legt (wat blijkens de hantering der gegevens door de historici toch voor de hand scheen te liggen), dan mogen wij van de historici toch wel héél sterke bewijzen vragen voor hun overtuiging, dat zij het beter weten dan Echternach zelf. Uiteraard hebben zij die plaatsen als een min of meer samenhangend complex beschouwd, en als een dusdanig complex in één streek trachten aan te wijzen. Met andere woorden: van de vier plaatsen, die Echternach wél of vermoedelijk wel als afkomstig van St.Willibrord beschouwde, is de aanwijzing van de andere in Noord-Brabant slechts afgeleid. Er zijn niet eens deducties toegepast (deductie is iets rechtstreeks, om enig verband, uit iets anders afleiden), doch slechts inducties, de allerzwakste vorm van betoog of bewijs.

  7. Zo wordt het wel een intrigerende vraag, waar de werkelijke relatie tussen Echternach en Noord-Brabant dan wel vandaan is gekomen. Eens immers zijn het bezit en de rechten van Echternach in Brabant wel degelijk als historische zekerheden gehanteerd. Tegen het einde van de 12e eeuw heeft de monnik Theoderich, deken van de abdij van Echternach en tussen haakjes berucht vervalser van oorkonden, zich intensief bezig gehouden met de recuperatie van de voormalige bezittingen van het klooster, die door de vroegere laïcisering van de abdij en andere politieke strubbelingen volledig verloren waren gegaan. In oude bronnen vond hij vroeger bezit van St.Willibrord vermeld, door verschillende personen aan de heilige gedaan. Zelfs in de direkte omgeving van Echternach had de abdij praktisch alles verloren; hier heeft zij met vrucht en zonder al te veel moeite de restitutie verkregen, omdat deze goederen gemakkelijk als haar vroeger bezit aan te wijzen waren. Het lag moeilijker met de goederen, die Echternach niet vlak bij huis kon aanwijzen.

  8. In het jaar 1191 richtte Theoderich een brief aan keizer Hendrik VI, waarin hij een uitvoerige uiteenzetting geeft over het wel en wee van de abdij en over de verdwenen goederen. In die brief staan heel wat merkwaardige dingen, doch voor ons is de belangrijkste conclusie, dat Theoderich ronduit zegt, dat de abdij geen goederen meer bezit van St.Willibrord, terwijl toch bekend is dat hij er had in Holland, Gelre, Zeeland en Peelland. Wellicht is het niet overbodig er op te wijzen, dat men die namen, die streken niet in de oorspronkelijke akten vindt. En die goederen, gaat Theoderich verder, had St.Willibrord aan de abdij van Echternach geschonken. Toch was de abdij al sinds 1175 in het Brabantse Alphen gevestigd, en dat bezit was veilig. Nu begrijpen we ook, waarom Alphen niet voorkomt in het gefabriceerde testament. Het stuk is niets anders dan een instrument geweest, dat dienen moest om de goederen van St.Willibrord op te eisen.

  9. Tegen het einde van de 12e eeuw, derhalve ruim 2 of 3 eeuwen ná het verlies, heeft de abdij van Echternach ernaar gestreefd, het vroegere bezit, aan St.Willibrord geschonken en hoogst problematisch door hem aan Echternach gegeven, in bezit te krijgen. De juiste plaats van deze goederen kón de abdij niet meer kennen, als zij niet in de nabijheid van Echternach lagen. Als de abdij ze ooit heeft gehad, waren zij in de 9de eeuw door de lekenabten verkwanseld; meer dan 2 eeuwen heeft de abdij er geen inkomsten uit genoten, was er niemand uit of vanwege de abdij geweest, en heeft zij geen relatie meer met de plaatsen of kerken gehad. Hoe die goederen in de tussentijd rustig in Brabant zijn blijven liggen in afwachting van de claim van Echternach uit de 12e eeuw is een onoplosbare vraag. Inmiddels waren de Benedictijnen uit de abdij verdreven; na een interval van 125 jaren (geen der vroegere monniken kan dan nog geleefd hebben), kwam een nieuwe communauteit, die niet terug kon grijpen op een mondelinge of zakelijke traditie betreffende de zogenaamde goederen van St.Willibrord. En om de deur dicht te doen, was de abdij door de veranderingen in het politiek toneel van Europa van Frans, Duits geworden. Die oude goederen zijn eenvoudigweg "herontdekt" in de archieven of in andere geschreven bronnen. Het aktuele bezit ervan had Echternach al lang niet meer, zeker niet van de zogenaamde goederen van St.Willibrord, want dit staat door de brief van Theoderich wel vast.

  10. Die goederen en plaatsen zou Echternach wellicht met groter kans van slagen teruggevonden hebben, als het zijn blik gericht had op de authentieke streek van St.Willibrord. En die oude strek was bij Echternach bekend, immers Echternach legt de aankomst van St.Willibrord in Gravelines. Waarschijnlijk zouden haar aanspraken dáár niet veel succes hebben gehad, daar de Franse koning zich niet gestoord zou hebben aan de wankele aanspraken van een Duitse abdij op reeds eeuwen verdwenen goederen. Doch dit is niet het motief geweest, waarom Echternach aan Noord-Frankrijk voorbij ging. Daar dacht de abdij in de verste verte niet meer aan, omdat de zetel van St.Willibrord toen reeds door iedereen in Utrecht werd gesitueerd; Echternach speurde dus in de richting van Utrecht. De plaatsnamen uit de bronnen boden er trouwens, toen de abdij in Alphen voet aan de grond gekregen had en zij iets meer van deze streek wist, klaarblijkelijke mogelijkheden. Dáár immers had St.Willibrord talloze malen doorheen gereisd tussen Utrecht en Echternach. Daar lag, ongeveer halverwege, wat ook weer bijzonder mooi scheen te passen, zijn andere abdij Susteren. Het lag dus voor de hand, dat ook daar, of ongeveer daar, zijn goederen gelegen hadden. Theoderich heeft op precies dezelfde manier gecombineerd en dededuceerd, als na hem de historici deden bij het determineren van duistere plaatsen.

  11. Misschien klinkt het u als een ál te gewaagde veronderstelling in de oren, dat Echternach goederen en rechten verworven heeft in plaatsen, die alleen naar de schijn en niet in werkelijkheid de oude waren. De gegrondheid van deze veronderstelling kan bevestigd worden door van de vier door Echternach geponeerde gevallen de juiste feiten te geven, en door vrijwel alle plaatsen in Noord-Frankrijk aan te wijzen.

  12. Blijft ook nog of de schenkingen aan St.Willibrord ook schenkingen aan de abdij geweest zijn. Met die 8 in het Testament zou men dat kunnen overwegen, met de overige 13 is daar geen enkel bewijs voor. Dan hadden die schenkingen aan St.Willibrord toebehoord aan het bisdom en niet aan de abdij. Maar het bisdom Utrecht heeft nooit enige pretenties gesteld ten aanzien van dat bezit. Ook het aartsbisdom Keulen, waaronder Utrecht ressorteerde, heeft nooit aanspraken op bezittingen in Noord-Brabant gesteld.
* * *
    Bespreking van de afzonderlijke plaatsen:

  1. Alphen komt merkwaardigerwijs niet voor in de bevestigingsbullen van Echternach. Toch is Alphen het oudste werkelijke bezit van de abdij in Brabant, maar pas vanaf de 12de eeuw. In het jaar 1175 erkende de abdij van Tongerloo, die hoogstwaarschijnlijk kort voordien de kerk van Alphen had gesticht, bepaalde rechten van Echternach, zoals het patronaatsrecht. Uit de oorkonde komt onder meer naar voren, dat Echternach Tongerloo onder druk heeft gezet, dat Tongerloo zich aanvankelijk verweerde, doch uiteindelijk door de knieën ging. In dit geval heeft Echternach zich niet woordelijk beroepen op de schenking van St.Willibrord; er blijkt althans niets van. Doch ook hier mogen we rustig aannemen, dat de oude akte over Alfeim in elk geval het fundament is geweest, waarop Echternach zijn recht baseerde. In 1287 heeft Echternach het patronaatsrecht laten schieten. Dit zijn de blote feiten wat de kerk betreft. Uit haar recht of vermeend recht heeft Echternach in Alphen wel een deel van de tienden verkregen en lang behouden, doch de gegevens hierover dateren alle van ná 1175.
    In de zaak van Alphen heeft Theoderich de eerste viool gespeeld; namens Echternach ondertekende hij de akte. Zonder het uitdrukkelijk te zeggen, net alsof hij er zelf niet volledig van overtuigd was, heeft hij desondanks Tongerloo, zichzelf en alle historici tot op de dag van vandaag wijs gemaakt, dat Alphen het oude Alfeim van St.Willibrord was. Tussen het jaar 708 (de schenking in Alfeim) en 1175 liggen 369 jaren, waarin wij niets over Alfeim of Alphen vinden of over de zogenaamde goederen van St.Willibrord. Het eerste schot van Theoderich was recht in de roos! Geen wonder, dat hij toen aan de compilatie van zijn Liber Aureus is begonnen, het Gouden Boek van Echternach, dat méér dan zijn gewicht in goud heeft opgebracht. Want als er één ding duidelijk is, dan is het wel, dat Echternach niet met de oude akten heeft gemanipuleerd uit eerbied voor de erfenis van St.Willibrord, uit respect voor diens werk, doch zuiver en alleen om de baten uit de vermeende goederen.
    Alphen, een zéker bezit van Echternach vanaf 1175, komt niet voor in de bevestigingsbullen; Waderlo, Dissena, Durninum en Baclaos wel. Dit zou kunnen worden opgevat als een bewijs, dat Echternach het aktuele bezit van deze plaatsen in werkelijkheid en al langer had. Heel verklaarbaar is, dat Theoderich die vier plaatsen alvast in de bullen heeft doen opnemen, om ze straks des te beter te kunnen claimen. Zoiets is trouwens geen uitvinding van Theoderich; men ziet het ook in tal van andere gevallen. Dat de falsaris zijn spelletje inderdaad zo heeft gespeeld, blijkt afdoende uit de bullen zelf. In een van 1161 komt de opsomming van de vier plaatsen voor de eerste maal voor. In de naast voorafgaande bevestiging, die van 1148, worden de vier zogenaamde Brabantse plaatsen niet genoemd.
    De akte over Alfeim is uitgegeven te Tilliburgis. In de 16e eeuw komt in Kortrijk een geslacht van Tilleborgh voor; de plaats is daar in de buurt niet meer aan te wijzen, doch De Flou waarschuwt bij het signaleren van deze naam nadrukkelijk, dat in geen geval aan het Nederlandse Tilburg gedacht mag worden. Laten wij het dus ook maar niet doen bij de akte van het jaar 708, want Tilburg verschijnt pas meer dan 5 eeuwen later!


    Missaal van de St.Willibrorduskerk in Klein-Zundert met een afbeelding van Willibrord.
  2. Al is Alphen de oudste plaats van Echternach in Brabant, toch is het niet de eerste, waar de cultus van St.Willibrord neerstreek. Het oudste patronaat van St.Willibrord in Noord-Nederland vinden wij in Klein-Zundert, waar omstreeks 1157 de kerk door Tongerloo is gesticht. Met het bevorderen van de cultus van St.Willibrord heeft Tongerloo in de kaart van Echternach gespeeld. Het is immers merkwaardig, dat Echternach verschillende nieuwe stichtingen van Tongerloo op de voet volgde met pretenties. Niet onmogelijk is, dat de kerk van Klein-Zundert Echternach op het spoor van Brabant heeft gezet. Aan de ene kant zien wij in Klein-Zundert een Willibrordtraditie ontstaan, volkomen los van Echternach, aan de andere kant krijgt Echternach rechten in plaatsen, die hoegenaamd niets met St.Willibrord hebben uit te staan.
    Opmerkelijk is ook dat de St.Willibrodusparochie en kerk onder de jurisdictie vielen van het (aarts-)Bisdom Michelen en niet onder Utrecht. Tor 1832 werd ook de pastoor benoemd vanuit België en niet vanuit Utrecht. Deze lijn geeft precies aan hoe de Willibrord-cultus in Nederland kwam: vanuit het zuiden.

  3. Een van de beste voorbeelden van het ontstaan van een Willibrord-cultus is Oss, waar de abdij van Echternach, overigens pas op zijn vroegst in de 13e eeuw, bepaalde rechten en bezittingen verwierf, Haar relaties met die plaats leidden tot het veranderen van de kerkpatrones van Maria in St.Willibrord. In Oss had Echternach in de 17e eeuw zelfs zijn rijkste pastoraat in Brabant. Het geval van Oss toont aan, dat het optreden van Echternach geenszins moet worden gezien als het doortrekken van de lijn vanaf St.Willibrord, doch dat de abdij om dezelfde aanleiding en met dezelfde intenties naar Brabant is gekomen als zoveel andere abdijen en kloosters (merkwaardigerwijs alle uit het zuiden!), die vanaf de 11de eeuw zoveel belangstellmg voor Brabant aan de dag hebben gelegd. Er is geen enkele grond voor de veronderstelling, dat Echternach eeuwen vóór de andere kloosters in Brabant aan het pionieren is geweest. Dit is nog minder aan te nemen, als wij bedenken, dat vrijwel alle bemoeienis van de kloosters met Brabant er een is geweest van cultivatie, bedijking, stichting van dorpen en kerken. Had Echternach vóór. het einde van de 12e eeuw een voet in Brabant gehad, dan zou dit ook historisch aanwijsbaar moeten zijn. Het lijkt er integendeel méér op, dat Echternach pas ten tonele is gekomen, toen er vruchten te plukken waren van het werk van anderen. Nadat Echternach in Brabant een vaste voet gekregen had, heeft de abdij ontwaard, dat er mogelijkheden lagen, om er nog enige goederen van St.Willibrord te lokaliseren en terug te eisen waren. De feiten en de bronnen tonen deze gang van zaken duidelijk aan.
    Vooropgesteld mag worden, dat Echternach voor een zeer groot deel te goeder trouw heeft gehandeld. De abdij heeft in Brabant zeer beslist niet opzettelijk gefraudeerd.
    Oss wordt ook in geen enkele oude akte genoemd ; men zoekt het vergeefs bij een schenking of in het testament. In de bevestigingsbullen vinden wij regelmatig: Waderlo, Durninum, Dissena en Baclaos. Van dit laatste woord heeft een slimme kopiist van Echternach er twee gemaakt: Bacle en Os, zodat het bezit van Echternach ook hier weer textueel gedekt scheen. Er was slechts een kleine stap nodig tot de conclusie, dat Oss ook een oud goed van St.Willibrord is geweest.

  4. Met Baclaos kunnen wij kort zijn. Het wordt wel in de bevestigingsbullen genoemd, doch niet in het testament. Enig recht van Echternach op Baclaos is er dus niet, als wij ons aan de teksten houden. De identiteit tussen Baclaos en Bakel is nooit bewezen. Voor de Nederlandse historici schijnt dat geen probleem te zijn, doch de buitenlandse historici trekken haar ernstig in twijfel, laten we maar gerust zeggen, aanvaarden haar in het geheel niet. In de archieven van Echternach komt de eerste vermelding van Bakel pas in 1260 voor, meer dan 5 eeuwen na de schenking van het jaar 721.

  5. Ten aanzien van Diesena, opgevat als Diessen, behoeft slechts op het duidelijke feit gewezen te worden, dat de kerk aldaar door de abdij van Tongerloo is gesticht; in 1233 bevestigde paus Gregorius dit bezit van Tongerloo. Doch een jaar later had Echternach bereikt, dat Tongerloo het begevingsrecht van Diessen door Echternach erkende. Hier is het helder, dat de pretensies van Echternach ná de stichting door Tongerloo zijn gesteld en merkwaardigerwijs ook erkend, volkomen ten onrechte.

  6. Voor Deurne, waaronder Durninum wordt verstaan, liggen de zaken precies eender. De plaats komt niet voor in het testament, wel in de bevestigingsbullen. Vóór het einde van de 13e eeuw is er geen spoor te vinden van enige relatie tussen Echternach en Deurne. Dit geval toont duidelijk een belangrijk aspect in deze zaak aan. Het laat zien, dat de vier interpretaties van Echternach niet in een keer in Brabant zijn geponeerd, doch de ene na de andere. Hier heeft niets aan afgedaan, dat die plaatsen al langer in de bevestigingsbullen stonden.

  7. Waderlo staat in het testament én in de bullen van de paus. Door allerlei bijkomende omstandigheden, zoals een oud St.Willibrordus-kerkje en een uitgebreid domein van Echternach, heeft Waalre een zeer sterke St.Willibrord-traditie gekregen. Men mag zelfs zeggen, dat Waalre het middelpunt is, waar Echternach de meeste van zijn pretensies in Brabant aan heeft vastgeknoopt. In Waalre was het beheer van de Echternachse goederen in Brabant lange tijd gecentraliseerd. Dit geschiedde om praktische redenen; toch heeft er ook de gedachte aan ten grondslag gelegen, in de hand gewerkt door bepaalde uitdrukkingen uit de akten, dat de andere goederen eigenlijk onderhorigheden van Waalre waren. De oudste bulle vermeldt alleen : Waderlo met zijn onderhorigheden. Latere akten maken daarvan; Waderlo met zijn onderhorigheden: Dissena, Durninum en Baclaos. Overigens is dit weer een aanwijzing, dat de band tussen die plaatsen en Echternach, casu quo St.Willibrord, pas later is gelegd, en tevens, dat er in de opvattingen van Echternach een duidelijke evolutie is geweest.

  8. Al lijkt de traditie van Waalre ogenschijnlijk heel sterk te staan, door een gelukkig toeval kan er een afdoend contra-argument gegeven worden. In tegenstelling tot de andere goederen van St.Willibrord is Waderlo in de tussentijd wél te volgen. Engilbold schonk in het jaar 704 landerijen in Waderlo aan St.Willibrord. In het jaar 915 verleende Karel de Eenvoudige, koning van West-Francië, aan de abdij van Epternacum een uitbreiding van haar stipendia, o.a. in Waderlo. Dit Waderlo kan in geen geval als Waalre worden opgevat; het moet immers in West-Francië liggen, in het jurisdictie-gebied van Karel de Eenvoudige. Het staat wel niet uitdrukkelijk in de akte, dat dit hetzelfde Waderlo is als dat van St.Willibrord, doch aangezien St.Willibrord in het jaar 704 bezit in Waderlo verwierf, de abdij daar in 915 nog goed bezat, zou het beslist te ver gaan de identiteit tussen deze twee Waderlos te verwerpen en die tussen Waderlo van 704 en het Nederlandse Waalre uit de 12e eeuw wél te aanvaarden.
    Waderlo is het beste uitgangspunt, om de plaatsen in Noord-Frankrijk te zoeken. Door de akte van 915 hebben wij een sterke presumptie, dat althans deze plaats in het oude West-Francië gezocht moet worden. Het gaat er trouwens niet zozeer om, de mogelijke lokalisaties stuk voor stuk te bewijzen en stuk voor stuk af te wegen tegen de Brabantse plaatsen, doch in eerste instantie is het al voldoende om te laten zien, hoe goed het gehele complex der zogenaamde Brabantse goederen in Noord-Frankrijk te plaatsen is. Ten overvloede komen daar enige Kleefse en Hollandse gevallen bij, en, het was te verwachten, enige plaatsen, waar de gangbare historische geografie nooit raad mee heeft geweten. Het is tevens een zeer boeiend aspect van de zaak, dat de abdij van Sint Bertijn te Sint Omaars St.Wilibrord en diens bisdom in verschillende goederen, kerken en plaatsen is opgevolgd. Door sommige gegevens van Sint Bertijn kan merkwaardigerwijs de kerk van St.Salvator, de zetel van het bisdom van St.Willibrord, nauwkeurig in de streek worden aangewezen. Waderlo, de schenking van Engilbold, mag als Wattrelos worden opgevat. Deze plaats lag in elk geval in West-Francië en de etymologie is duidelijk.

  9. Bertilindis, een zuster uit het klooster van Chelles bij Parijs, schonk St.Willibrord goederen in Hoccascaute, Hulislaum en Heopordum. Het is altijd een raadsel geweest, dat deze zuster goederen in Oost-Brabant had. Hoccascaute kan Choques zijn, een gemeente in het canton Béthune, of Hocquinghem, op korte afstand van Tournehem gelegen. Hulislaum mag met vrij grote zekerheid opgevat worden als Hulluch, een gemeente in het canton Lens. Deze laatste plaats bezit belangrijke relieken van St.Willibrord. Heopordum is Haubourduin, een plaats ten zuid-westen van Rijssel; hier is de etymologie zo duidelijk, dat de gangbare opvatting Hapert geen schijn van kans meer maakt.

  10. Engelbert schonk aan St.Willibrord goederen in : Alfeim, Deosne, Levetlaus, Birni en Eresloch. De goederen van één persoon hebben naar alle waarschijnlijkheid in één streek gelegen. Deosne is op te vatten als Thiennes, een gemeente in het canton Hazebroek. De plaats is in 831 als Teones bekend. Staat Diosne gelijk met Deuso, waar de Franken verslagen werden (een stokpaardje van sommige Nederlandse historici), dan is Thiennes ook in dit opzicht veel beter te aanvaarden.

  11. Voor Birni liggen er meerdere mogelijkheden: St.Saulve, een dorp ten noorden van Valenciennes, heette Berna. Beernem, een gemeente in het arrondissement Brugge, heette in de 9de eeuw Bernehem. Bierne heet een gemeente bij Winnoksbergen; deze plaats lijkt het beste te passen bij en tussen de andere goederen.

  12. Alfeim kan niet met zekerheid aangewezen worden, omdat er in de streek teveel plaatsen liggen, die onder de oude naam Alfeim opgevat kunnen worden. Waarschijnlijk is er Halluin bedoeld.

  13. Eresloch. moet vermoedelijk als Escoeuilles worden opgevat. In beide gevallen zijn de namen door de kopiïsten van Echternach enigszins verminkt, wat geen verwondering behoeft te wekken, omdat zij de authentieke plaatsen niet kenden.

  14. Ansbald schonk aan St.Willibrord goederen in Haeslaos, Deosne en Levetlaus. Hij was een familie-lid van zuster Bertilindis, zodat het niet onredelijk is te veronderstellen, dat zijn goederen in dezelfde streek lagen. Deosne is hiervoor al genoemd.

  15. Levetlaus kan heel goed Lavislecour zijn, een streeknaam te Saint-Willibrord onder Bourbourg, waar meerdere raakpunten van St.Willibrord samenvallen.

  16. Haeslaos is misschien hetzelfde bezit, dat in het testament met de naam van Husloth is aangeduid; zo zou het gelijk kunnen staan met Hulislaum, d.i. Hulluch. Neemt men dit niet aan en houdt men vast aan de vorm Haeslaos, met sterke a-klanken, dan zijn er in dezelfde streek zeven (7!) reële mogelijkheden: Arleux-en-Gohelle heette vroeger Haluth of Haslius. Allouage is bekend als Aslonias. Herly heette Asli. Axlas heette een leengoed onder Coquelles. Ascio heet in 648 het huidige Aix-en-Issart. Uit het jaar 860 is een akte bekend: Actum Aslao palatio regio. In 884 vielen de Noormannen vanaf Haslon over de Somme Frankrijk binnen. Husloth moet gelijkgesteld worden met Husselot, een dorp vlak bij Tournehem. Lees meer over Haeslaos.
  17. Ansbald was een monnik van de abdij van St.Willibrord te Suestra, zeggen de bronnen, te Susteren (Ned. Limb.) meent men in Nederland. Het is een open vraag, of de gangbare lokalisatie juist is, want in dezelfde streek vinden wij Souastre. Vlak daarbij ligt de plaats Bailleul, die gevoeglijk als het Bagoloso geïnterpreteerd kan worden, waar de akte van de schenking van het klooster aan St.Willibrord werd opgemaakt. Datzelfde Bailleul of het grotere Bailleul meer naar het noorden kan het Baclaos van St.Willibrord zijn geweest. Een ander even aanvaardbaar Baclaos ligt te Bacle, een gehucht onder Haverskerkcque. Op te merken is, dat de etymologie Bagoloso-Bailleul voor de Franse historici en taalkundigen geen enkel probleem is.

  18. Durninum is Douvrin in het canton Cambrin; de plaats is in oude teksten als Dovrinium bekend. Thurme staat er in een oud cijnsregister van Echternach, en sommigen stellen dit gelijk met Durninum. Turnes is een gehucht onder Baincthun en Eclinghen ; en een ander Thurme vinden wij onder de gemeente Frencq. Er zijn dus sowieso meerdere plaatsen, die Echternach in Brabant heeft gedacht, maar in Noord-Frankrijk aangewezen kunnen worden, waarmee de Noord-Brabantse traditie volledig in het droogdok staat.


  19. Laten wij er nog wat losse plaatsen aan toevoegen, want het zou er op een gegeven ogenblik wel eens om kunnen gaan, in welke van de beide streken de meeste plaatsen redelijk, taalkundig en tekstkritisch (gesteund door parallelvermeldingen) het best te situeren zijn.
    1. Mulnaim is Moulle vlak bij Tournehem, of misschien wel Milnhem, een verdwenen plaats bij Hesdres. Fleodredum is Vleteren. Wij hebben de keus tussen Oostvleteren en Westvleteren (want ook in deze streek heeft St.Willibrord gewerkt) en het Franse Flêtre.

    2. Hezia kan Heuchin zijn, of Hees, een oud dorp in de gemeente Achicourt, of Ecques. Deze plaatsen komen voor in vormen, die dicht bij Hezia staan.

    3. Rumelacha kan Rumilly-Wirquin zijn, dat nota bene in 704 als Rumliacum voorkomt.

    4. Datmunda kan Upen d' Amont zijn en Tadia is op te vatten als 'I'atinghen, reeds in 648 als Tatinga bekend.

    5. Marsum, een goed van St.Willilrord, dat nogal eens met Vlaardingen in verband werd gebracht, kan Merckem in West-Vlaanderen zijn, of waarschijnlijker Marek, een gemeente in het canton Calais. In de akte wordt het nader omschreven als de plaats, waar de lammeren geboren worden. Dit detail vormt in de betrokken streek geen probleem; in dit transgressiegebied zijn legio slikgronden en moeren, waar kudden schapen gehouden werden. Er zijn trouwens meer dan voldoende teksten voorhanden, die dit gegeven ter plaatse en in de juiste tijd bevestigen. In West-Vlaanderen vindt men Clemskerke, Middelkerke en Wulpen, waar duidelijk Willibrord-tradities vóór de Nederlandse bestonden. In de drie plaatsen mogen met een zeer grote waarschijnlijkheid eigenkerken van St.Willibord gesitueerd worden. Poperingen had St.Willibrord als kerkpatroon vóórdat de abdij van Sint Bertijn háár patroon opdrong, toen zij de kerk en de plaats gekregen had. Nog in de 12e eeuw werd er een stuk land als afkomstig van St.Willibrord aangewezen.

    6. In Grevelingen situeert Theofried van Echternach de landing van St.Willibrord op het vasteland. Dit is het zoveelste gegeven, door de historici zonder meer verworpen, omdat het niet te rijmen viel met een gevestigde mening. In Noord-Frankrijk ligt het West-Cappel, waar St.Willibrord mishandeld werd. Vlak daarbij hebben de Mithilburgenses gezeten in Millebrugge, die in een oorlog tot St.Willibrord hun toevlucht namen. En om het moeilijk te maken, hebben we ook een Westkapelle en een Middelburg bij Brugge. De gangbare opvatting lokaliseert een en ander op het Nederlandse Walcheren, waar wij de dérde combinatie van Westkapelle en Middelburg vinden.

    7. Dicht bij Tournehem loopt een zijrivier van de Hem, die de Locquin heet, en die in een der oudste bronnen van het bisdom Trajectum als de Lockia voorkomt. In Nederland wordt deze rivier opgevat als de Lek. Of Lockia tot Lek evolueren kan, is een vraag. Is het wel mogelijk, dan blijft de tekst nóg in Noord-Frankrijk, want in deze streek bestaat inderdaad een rivier Lecque. Iets verder naar het zuiden ligt de plaats Oust-Marest, waar in Helisthe-Marithaime de kerk als een eigenkerk aan St.Willibrord werd geschonken. Hier moeten we ook wijzen op de Oorkonde uit 777 die altijd op Nederland werd toegepast, maar waarvan de meeste namen in Nederland nooit met enige zekerheid geïdentificeerd zijn.

    8. De villa Adrichaim, door Karel Martel aan St.Willibrord geschonken en altijd in Nederland gedacht (waar is nooit opgelost: is Audrehem, een dorp vlak bij Tournehem.

    9. In 788 wordt de vlsserij van Langenrech aan het klooster van Epternacum geschonken; de plaats is in Nederland of in Luxemburg niet te vinden, doch wel te Longuerecque, een heerlijkheid en wijk te Samer.


    Dit hoofdstuk is beperkt tot de goederen van St.Willibrord. In de oude bronnen van het bisdom Trajectum zijn tal van andere goederen en andere plaatsen genoemd. De geografische details hiervan vallen eveneens pasklaar in Noord-Frankrijk neer. Het Liber Aureus van Echternach, door Wampach uitgegeven, vermeldt meerdere niet-geïdentificeerde plaatsen, die met gemak in dezelfde streek zijn aan te wijzen.
    In deze reconstructie liggen de goederen van St.Willibrord in een boog om Tournehem heen, waar Albert Delahaye zijn zetel plaatst. Dit is op zich al veel beter te aanvaarden dan het wijd en zijd verspreide bezit van een betrekkelijk kleine bisschop en abt. Hoe heeft, in de gangbare reconstructie, de goede man zijn zaken doeltreffend kunnen beherenin zo'n uitgestrekt gebied in de Nederlandse (en Duitse) traditie? Men schrijft hem goederen toe in : Luxemburg, het Rijnland, Brabant, de Kempen, Zeeland, Holland, het land van Kleef en zelfs in Thüringen. Een doodgewone nuchtere logica had ons al lang duidelijk moeten maken, dat dit niet kan. De misgreep van Thüringen is wel héél erg. De oude bronnen spreken van Thoringia, en de parallelteksten zijn niet te tellen, waar de schrijvers met Thoringia het land van Doornik bedoelen.

    Bepaalde akten van een schenking aan St.Willibrord spreken van de streek Taxandria, en van de rivier de Dutmala, die als de Dommel opgevat, toch duidelijk op Oost-Brabant schijnt te wijzen. Zo kwam men dus om Taxandria als Brabant op te vatten, ook het Romeinse Texandria. Over de uitgestrektheid van Taxandria en over hetgeen er wel of niet onder begrepen kan worden, zou men lang en breed kunnen spreken. Het landschap, waar sommige goederen (niet alle!) van St.Willibrord gesitueerd worden, behoorden in elk geval tot Taxandria. Het zuidelijk stroomgebied van de Schelde, vooral de streek naar het oosten toe, werd tot Taxandria gerekend, wat wel als vaststaand mag worden aangenomen.

    Merkwaardigerwijs vallen enkel plaatsen ook buiten Taxandria, waar de akten de bijvoeging niet hebben, dat de plaatsen in Taxandria liggen. Ook in dit opzicht is het gehouden strikter aan de letterlijke tekst te houden, dan de gangbare mening, die aan de hand van enkele teksten over Taxandria maar het gehele complex of wat zij als een complex beschouwde, in het veronderstelde Taxandria lokaliseerde. Buiten deze Echternachse bronnen, die er niet thuis horen, kan door geen enkele oude tekst aannemelijk worden gemaakt, dat Oost-Brabant in het begin van de 8e eeuw tot Taxandria behoorde. Vanzelfsprekend gaat het hier over authentieke teksten, en niet over latere historische interpretaties, als namelijk Taxandria en Brabant als volle of kwasi-synoniemen worden gebezigd.

    En hier hebt u meteen de diepste reden, waarom Echternach in de 12e eeuw die goederen van Taxandria in Brabant ging zoeken.

    Om het probleem van de Dutmala met vrucht op te lossen, moeten wij de zogenaamde Kleefse goederen van St.Willibrord in het onderzoek betrekken. Ebroinus schonk aan de bisschop goederen in: Rinhara, Nitro, Haemni, Dangaesbruch, Meri, Millingi, Cellina, Dam en Finnelar. Daar zit één zogenaamde Brabantse plaats tussen, namelijk Meginum, opgevat als Megen. Van sommige van deze goederen wordt in de akten gezegd, dat zij in de pagus Dublensis of Duplao liggen. Inderdaad heet het land tussen Kleef en Nijmegen de Duffel, en de plaatsen leken er treffend te situeren. Luistert u maar, dan hoort u ongeveer precies hetzelfde rijtje namen: Rinderen, Nütterden, Kleverham, Donsbrugge, Mehr, Millingen, Megen, KeIlen en Viller. Evenals in Oost-Brabant ontstond ook hier een sterke Willibrord-traditie, deels gebaseerd op reëel bezit van Echternach. Op te merken is, dat de Kleefse traditie van St.Willibrord vanuit Utrecht in het land van Kleef is gevestigd, vrijwel zeker via Emmerich, dat op een gegeven ogenblik als het Embriacum werd opgevat, waar sommige schenkingen aan St.Willibrord werden gedaan, doch dat niet Emmerich was, maar Embry, in eigentijdse parallel teksten als Embriacum bekend. De rechten en bezittingen van Echternach zijn in het land van Kleef aanzienlijk later gevestigd dan in Oost-Brabant. Geen van deze zogenaamde Kleefse goederen komt in het testament voor, zodat er zelfs niet veel kans bestaat de vraag serieus aan de orde te stellen, of St.Willibrord ook deze goederen aan Echternach geschonken heeft.

    De pagus Dublensis of Duplao moet ongetwijfeld als het land van de Deûle worden opgevat. Er zijn in overvloed parallelteksten beschikbaar, die de naam Duplao voor de Deûle bevatten. In dit geval hebben de kopiisten van Echternach door een bijzonder welwillend toeval de authentieke naam uit de bronnen gehandhaafd, doodgewoon omdat in eerste instantie de plaatsen en de streek voor hen zó vreemd waren, dat zelfs zij geen mogelijkheid zagen tot "hinein"-interpretetie of emendatie. Vandaar ook, dat de pretensies van Echternach in het land van Kleef zo laat zijn gesteld. Toen de oude plaatsen eenmaal in het land van Kleef waren teruggevonden (zo dacht men althans), leek alles zo perfekt te kloppen, dat er zelfs geen emendatie meer nodig was.

    Laten we even enkele van die Kleefse plaatsen thuis brengen), alleen al om te zien, hoe gemakkelijk zij in de authentieke streek zijn aan te wijzen. Dangaesbruch is Dennebroeucq, een gemeente in het cant on Fauquembergues. In dit deel van Noord-Frankrijk zijn zoveel Hammen (bedoeld zijn plaatsnamen), dat het wel onmogelijk zal zijn Haemni met zekerheid aan te wijzen. Millingi is vrijwel zeker Millingasele, dat in een akte van Sint Bertijn voorkomt, doch door de Franse historici niet nader kan worden aangewezen; in elk geval lag het op korte afstand van Sint Omaars. Cellina kan Cléty zijn, een gemeente in het canton Lumbres, die voorheen als Celtiacum voorkomt. Vlak daarbij vindt men Dohem, dat goed het Dam kan zijn, want volgens de akte liggen beide zeer dicht bij elkaar. Meri is vrijwel zeker Merris, ten oosten van Hazebroek gelegen.

    De in Oost-Brabant veronderstelde goederen, die nader omschreven worden als te liggen aan de Dutmala, liggen aan of dicht bij de Deûle. Zeer goed is aan te nemen, dat de kopiisten van Echternach een betrekkelijk kleine emendatie, in dit geval een kleine vervalsing hebben toegepast, toen de goederen eenmaal in Brabant waren gesitueerd. Misschien ten overvloede mag erop gewezen worden, dat voor de taalkundigen de identiteit Dutmala-Dommel op etymologische gronden altijd een vraagteken is geweest. Buiten de Echternachse bronnen komt de rivier nergens onder deze naam voor. Een reden temeer om aan te nemen, dat het woord Dutmala geen produkt is van een natuurlijke evolutie, doch een tekstaanpassing aan een eenmaal gevallen lokalisatie.

    De bedoeling kan uiteraard niet zijn, in deze korte uiteenzetting te overtuigen van de juistheid van de zienswijze van Delahaye. Wel, nu de materie enigszins belicht is, twijfel op te wekken aan de historiciteit van St.Willibrord's aanwezigheid, werkzaamheid en bezit in Noord-Brabant. Er is voldoende grond om aan de zogenaamde historische zekerheden te twijfelen. Er is geen enkele reden om het onderzoek te staken, ook als er onprettige dingen te voorschijn komen, die bij velen wetenschappelijke en bij meerderen (helaas !) sentiment-reacties oproepen.
    Als in zoveel andere wetenschappen, wordt ook in de historische wetenschap toch enige vooruitgang geboekt. Enkele Noord-Brabantse geschiedkundige hebben al langer verklaard dat voor de aanwezigheid van Willibrord in Brabant geen enkel hard bewijs te vinden is.

    Zo wees dr.R.R.Post al eerder het verblijf van St.Willibrord in Noord-Brabant resoluut van de hand. Ook al bestonden er St.Willibrord kerken, een St.Willibrord devotie en folklore en St.Willibrordputjes, dat was nog geen enkel bewijs dat dit allemaal het gevolg was van de aanwezigheid van de heilige zelf. Dat was allemaal pas later ontstaan, met name door toedoen van de abdij van Echternach.

    In Herenboeren in vroeg-middeleeuws Geldrop (artikel in 'Een en Al Zand' 1993) schrijft Frans Theuws (p.92): "Of Willibrord ooit in Geldrop is geweest is niet bekend, maar op basis van de resultaten van onze opgravingen kunnen we wel een beeld verschaffen van de nederzettingen die hij bezocht en de bewoners die hij er aantrof. Toch moest Theuws over de gedoneerde 'estates' in De Kempen het volgende erkennen: "Excavations of churches in this area have not produced proof that any of them was older than about AD 950. Even stranger is the fact that we have not been able to identify Christian cemeteries from before c. AD 950. However, an exact reconstruction of territories for the early periods of their existence (before 1200) is hardly possible. So there is something basically wrong with our archeological data on cult places and burial grounds". Vertaald is dat: "Opgravingen van kerken in dit gebied hebben geen bewijs opgeleverd dat een van hen ouder was dan circa 950 n.Chr. Nog vreemder is het feit dat we geen christelijke begraafplaatsen van vóór ca. 950 n.Chr. hebben kunnen identificeren. Een exacte reconstructie van de territoria voor de vroege periodes van hun bestaan (vóór 1200) is echter nauwelijks mogelijk. Er klopt dus iets fundamenteel niet met onze archeologische gegevens over cultusplaatsen en begraafplaatsen". Met die laatste opmerking draait Theeuw de zaken om: de archeologische gegevens kloppen wel, maar de aangenomen traditie is onjuist gebleken.

    In een radio interview met Radio Brabant in 1989 zegt A-J. Bijsterveld dat 'de cultus rond Willibrord pas in de 16e /17e eeuw ontstond en dat de Brabantse kerken pas in die tijd hun patroon kregen' (wat dus onjuist is: de oudste kerkpatronaten stammen uit de 12e eeuw). Van genoemde vroege kerken is geen enkel nader archeologisch bewijs te vinden. 'Een reden om misschien toch het conventionele referentiekader te herzien?' aldus Ad Maas in 'De pagus Taxandria opnieuw bekeken', in: Semafoor 16.3. En wat zegt Bijsterveld in 2000 tijdens een lezing in Valkenswaard? "Wat Willibrord betreft moeten we ons eerder richten op de twaalfde eeuw dan op de achtste eeuw. Iedere parochie houdt zich graag aan de vroegste stichtingsdatum van hun kerk, maar of deze datum wel rond de achtste eeuw ligt is discutabel". En Bijsterveld was nu niet meteen een medestander (eerder een tegenstander) van Delahaye, maar geeft hem hier nu wel gelijk.

Lees het boek "De Ware Kijk Op" voor al deze en andere teksten en oordeel zelf!

Terug naar de beginpagina.
Het Bronnenboek van Nijmegen weerlegt de Karolingische geschiedenis van Nederland.
Naar het overzicht in het kort.