De historische geografie van de lage landen.
Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.

De Gouden Eeuw van de Romeinen in de Lage landen.



Samengevat is dit boek wellicht een waarschijnlijke en mogelijke gedachte, die misschien toch vermoedelijk onzeker lijkt of moet zijn geweest..



'De gouden eeuw van de Romeinen in de Lage Landen' van Tom Buijtendorp is een prachtig geïllustreerd boek over de bloeiperiode van Germania Inferior.
In ‘De gouden eeuw van de Romeinen in de Lage Landen’ beschrijft Tom Buijtendorp de bloeiperiode van Germania Inferior. Na een zware crisis beloofde keizer Hadrianus een gouden eeuw die daadwerkelijk volgde. Gedreven door nieuwe ontdekkingen duikt Tom Buijtendorp in deze intrigerende periode en vergeet niet de rauwe kantjes. Als voorbeeld neemt hij de lezer mee door de Lage Landen, inclusief nog nauwelijks bekende plekken waar de Romeinse bloei tot leven komt: in een welvarend Limburg, graanrijk Tongeren en dynamisch grensgebied, langs oude havens, snelle wegen en luxueuze villa’s. Met goud, weelderige fresco’s en warme baden die uitnodigen zelf te gaan kijken. ‘De gouden eeuw van de Romeinen in de Lage Landen’ is een rijk geïllustreerd boek, vol foto’s en kaarten, over een fascinerende periode in de geschiedenis van deze streken.
(Recensie van de boekhandel.)

Een nieuw boek van Tom Buijtendorp

Is dit boek waarheid of fantasie? Zie de argumenten hiernaast.

Dit boek van Tom Buijtendorp bevat liefst 264 noten. Is dat steeds een bewijs voor zijn betoog of is het een vorm van zwakte? Hij verwijst in al die noten liefst 118 keer naar zijn eerdere eigen publicaties. Het is als 'de slager die zijn eigen vlees keurt'. Je geeft jezelf uiteraard steeds gelijk. Maar gelden deze 'bewijzen' ook?

Wat is het probleem bij verwijzingen in noten?
Zo'n verwijzing komt dan wel een beetje overtuigend over, maar het is steeds een verwijzing naar een gelijkgestemde. Maar wat bewijs je met de opvatting van iemand die het met je eens is? Wat bewijs je überhaupt met een verwijzing? Vind je in die verwijzing het ultieme bewijs of weer een verwijzing naar een vorige auteur?

Het voetnotensyndroom.
Herbert Stegeman merkte al op dat veel auteurs soms naar elkaar verwijzen middels voetnoten, maar de beschreven bronnen waarnaar verwezen wordt zijn niet altijd door hen onderzocht. Het vertrouwen in de kennis van een vorige schrijver en daarmee de verantwoording bij een eerdere publicatie leggen, lijkt op een ziekte. Hier is dan sprake van een voetnotensyndroom. Historici bouwden verder op de vaak politiek beïnvloede teksten van eerdere publicisten. Hierdoor ontstaat er een fragmentarisch historisch beeld dat niet voldoet aan de vereisten van logica en samenhang.

In dit boek van Buijtendorp zijn vele voorbeelden van verwijzingen in voetnoten te geven, waarbij uit de genoemde bron waarnaar verwezen wordt niet overduidelijk blijkt dat Buijtendorp gelijk heeft met zijn opvatting.

Zo kan Buijtendorp wel verwijzen naar Jules Bogaers en hem inscriptiedeskundige noemen (p.116), maar kun je Bogaers wel klakkeloos volgen? Op zijn deskundigheid is toch heel wat aan te merken, zoals op zijn opvattingen in Het Bronnenboek van Nijmegen. Zie bij Jules Bogaers en bij het Bronnenboek over de Romeinse periode. Maar was de opvatting dat Manaricium Maurik was wel van Bogaers? In zijn Lexicon noemt hij Mannaricium (ca. 300) mogelijk identiek met Maurik, met een verwijzing naar Ben Stolte (1963). Of was die opvatting afkomstig van Maurits Gysseling? Ofwel wie heeft wie nagepraat? Op de opvattingen van Gysseling is ook het nodige aan te merken, die kun je niet zo maar klakkeloos volgen. Gysseling noemt Maurik in zijn Toponymisch Woordenboek het Mannaricio uit ±300 met 3 kopieën uit de 7e, 8e en 10e eeuw. In 997 geeft hij als annotatie Maldericke.
Albert Delahaye noemt Merville in Frans-Vlaanderen als de juiste locatie. Hij volgde daarvoor de klassieke teksten van de Geograaf van Ravenna, die Mannaricium noemt - aan de monden van de Renus (is de Schelde),
- tussen de rivier de Vidrus en Amisia (Vidrus is de IJzer en Amisia is de Hem en niet de Eems)
en het Itinerarium Antoni die Mannaricium noemt
- tussen Cassel en Atrecht (Arras) en
- tussen Cassel en Doornik, zodat de determinatie van Merville zeker is.

Mannaricium, lag volgens het Itinerarium Antonini tussen Traiectum - Tournehem, Atrecht, Doornik en Cassel en staat niet op de Peutingerkaart. Het is Merville, op 17 km oost van Aire-sur-la-Lys, voorheen bekend als Menreville. Manare betekent uitstromen. De plaats ligt waar verschillende rivier of beken uitstromen in een groot moerasgebied. De etymologie van Gysseling, die de plaatsnaam op Maurik in de Nederlandse Betuwe legt, is volslagen onaanvaardbaar, omdat hij een taalkundig verband probeert te leggen tussen een Romaanse en een Germaanse naam, bovendien omdat de naam van Maurik pas in de 12e eeuw voor het eerst verschijnt.

Ook verwijzingen naar de Brittenburg (wordt 13x genoemd in dit boek) zijn prematuur. Al onze kennis van de Brittenburg is afkomstig van een tekening uit de 16e eeuw. Zonder archeologische vondsten vormt die tekening geen enkel bewijs. En van de Brittenburg is tot heden nog steeds niets gevonden, wat Buijtendorp ook zelf erkent in zijn artikelen in Archeologie in Nederland.

Zie ook het kader hiernaast met dezelfde kleur, waarin de bewijsvorming wordt doorgeprikt.
En deze wijze van bewijsvorming komt in dit boek te vaak voor!


Op één punt is Buijtendorp wel duidelijk: Lugdunum is bij hem de Brittenburg (p.26). Neen, toch niet. Lugdunum is 'bij Katwijk' (p.57, 126,130), dan toch weer 'Katwijk aan Zee' (p.123, 124, 131), maar op p.131 toch weer de Brittenburg. Alleen heeft Tom de Brittenburg, ondanks meerdere pogingen, de Brittenburg niet kunnen vinden. Zie daarvoor:
  • Speuren naar een verdronken ruïne: de Brittenburg niet gevonden. Lees meer...
  • De Brittenburg nog steeds niet gevonden. Lees meer...
  • Visualisatie van het Romeinse fort de Brittenburg. Lees meer...
  • De Brittenburg. Nieuw licht op bekendste 'cold case' in de Nederlandse archeologie. Lees meer...

    Ook bevestigt Buijtendorp meerdere keren dat Boulogne-sur-Mer de (vaste) oversteekhaven naar Brittannié was. Katwijk kunnen we op beide punten dus schrappen: het was dus niet Lugdunum en ook niet de oversteekplaats naar Engeland.

    Wat ook opmerkelijk is in dit boek van Buijtendorp is dat hij klakkeloos de opvattingen van Jan Verhagen volgt ten aanzien van de Peutingerkaart. Hij veegt daarmee alle vorige opties en 'bestudeerde' opvattingen van tafel. Opvallend is dan toch dat hij Noviomagus toch 'bij Nijmegen' blijft localiseren, terwijl bij Jan Verhagen Nijmegen plots Castra Herculis blijkt te zijn. Zie Archeobrief 3 van sept.2013.

    Toch is Buijtendorp niet duidelijk in wat hij nu onder Romeins Nijmegen verstaat. Doet hij dit met opzet? Op p.123 noemt hij dat de Hunerberg Castra Herculis is en Nijmegen is Noviomagus. Op p.21, 57 en 134 schrijft hij dat Trajanus veel investeerde in de Romeinse stad Noviomagus bij Nijmegen. Op p.121 en 124 en is Noviomagus toch weer gewoon Nijmegen. Op. p.72 ligt het burgerlijke bestuurscentrum in Nijmegen op de plaats van de latere stad Noviomagus. Op p.115 noemt hij het bestuurlijke (zonder burgerlijk!) centrum Noviomagus bij Nijmegen. Op p.115 schrijft Buijtendorp dat Romeinse namen voortleven in plaatsen als Nijmegen (Noviomagus) en Utrecht (Trajectum). Op p.121 zou de locativus Noviomagi aangeven 'tot aan Nijmegen'. Op p.124 vermeldt Buijntendorp dat de afstand tussen Katwijk aan Zee (Lugdunum) en Nijmegen (Noviomagus) in totaal 78 Gallische mijl bedroeg, wat op p.127 ook te lezen is. Noviomagus is hier duidelijk Nijmegen. Hoewel in de literatuurlijst wel 2x Ulpia Noviomagus wordt vermeldt, noemt Buijtendorp het woord Ulpia in zijn boek nergens bij Noviomagus. Wel bij Xanten. Ook noemt hij nergens Nijmegen of de Hunerberg als het Oppidum Batavorum. Is hij daarvan niet overtuigd?

    Conclusies:
    • Noviomagus is Nijmegen.
    • Noviomagus is bij Nijmegen.
    • Castra Herculis is Nijmegen.
    • Castra Herculis is de Hunerberg.
    • Nijmegen is niet Ulpia Noviomagus.
    • Nijmegen is ook niet Oppidum Batavorum.
    • Volgens Jan Verhagen zou Castra Herculis Nijmegen/Valkhof Hunerberg zijn.
    Wat Verhagen en Buijtendorp precies onder Hunerberg verstaan is onduidelijk. Is het de tegenwoordige wijk Hunnerberg of is het 't Kops Plateau?
    Buijtendorp noemt de Hunerberg bij Nijmegen. Tussen Nijmegen en de Hunerberg zou volgens Buijtendorp het teken voor een zeer korte afstand door een kopieerfout op de Peutingerkaart veel groter zijn geworden. Kopieerfouten worden wel vaker opgevoerd om de eigen opvatting te ondersteunen, ook door Jan Verhagen. Toch staat op de Peutingerkaart tussen Castra Herculis en Noviomagi heel duidelijk VIII. ofwel 8 mijl. Hoezo kopieeerfout? En of je er nu Romeinse of Gallische mijlen van maakt, het is toch een afstand van 12 of bijna 18 km. Lees meer over de Peutingerkaart.

    P.S. In Nijmegen zelf schrijft men Hunnerberg met dubbel -n-.

    Wat wordt hiermee aangetoond?
    Dat er feitelijk geen enkel bewijs is dat Romeins Nijmegen ooit Noviomagus heeft geheten. Men weet gewoon niet waar dat lag. Ja, bij Nijmegen. Maar waar precies?

    Maar er zijn meer opvallende verschillen in dit boek van Buijtendorp te lezen die (soms sterk) afwijken van de traditionele opvattingen. Die tradities betwijfelt hij dus en geeft er een andere inhoud aan. Voorbeelden daarvan zijn:
    1. Het Kanaal van Corbulo (p.110).
    2. De directe continuïteit vanaf de Romeinse tijd (p.88 en 89) is er niet (p.83). Buijtendorp spreekt meestal over 'indirecte' continuiteit, maar noemt het slechts een 'mogelijkheid'.
    3. De wateroverlast (p.86) blijkt toch een vaststaan feit.

    Buijtendorp vindt ook de Unesco Wereld Erfgoed nominatie van de Limes naast de castella een terechte keus. Daar kun je dus een andere opvatting over hebben, als je de ware geschiedenis kent. Lees meer bij Romeins Nederland. Lees meer over de voordracht bij de Unesco



    -wordt vervolgd met korte citaten hiernaast-
  • Met dit boek wil Tom Buijtendorp feitelijk twee zaken aantonen: 1. dat er sprake was van een 'gouden eeuw' in de Lage Landen, en 2. dat keizer Hadrianus in Nederland geweest is om er een naar hem genoemde stad te stichten. Voor beide zaken ontbreekt het feitelijk bewijs, wat Buijtendorp ook zelf erkent (p.27)
    De 'Gouden' eeuw die Buijtendorp hier wil aantonen, was alles behalve GOUD wat er blonk. De Romeinse maatschappij was er een van uitbuiting en onderdrukking, waar slavernij hoogtij vierde.

    In feite is het een heel interessant boek. Het geeft een inkijkje in de traditionele geschiedenis en vooral in de argumenten waarop die gebaseerd is.
    Toch is de denkwijze van Buijtendorp soms moeilijk te volgen, vooral de manier waarop hij vermoedens en aannamen tot ware geschiedenis wil ombuigen. Heeft hij het opzettelijk soms zo ondoorzichtig geschreven? Er zijn meerdere voorbeelden te geven waarin hij zichzelf tegenspreekt, soms in dezelfde zin. Ook zijn er zinnen die feitelijk niets zeggen, maar wel een bepaalde suggestie wekken. Wat bedoelt Buijtendorp bijvoorbeeld met de zin (p.27): Bovendien toonden jongere sporen uit het midden van de tweede eeuw dat het kamp toen in ieder geval niet meer bestond? Of wat met: De kaart van Cruquis biedt een aanvulling op het bestaande beeld van het Romeinse wegennet dat nauwelijks op teruggevonden resten van Romeinse wegen is gebaseerd. Zelfs als er geen direct verband bestaat, kan de kaart van 1712 de aandacht vestigen op landschappelijk gezien logische routes (p.77).

    Paalwerk Vechten. Foto op p.132 in dit boek.

    Romeinse resten worden teruggevonden op enkele meters onder het maaiveld, vaak in een vette kleilaag waardoor het hout goed geconserveerd is gebleven.

    Deze foto toont onmiskenbaar twee zaken aan:
    1. de Romeinse bodem lag veel lager dan het huidige maaiveld en
    2. nadien hebben transgressies nieuwe lagen klei en/of zand afgezet.


    De Romeinen legden hun wegen toch niet enkele meters onder de grond aan?

    Enkele andere voorbeelden van teruggevonden wegen vind je bij het kanaal van Corbulo.


    De Peutingerkaart, de wegen en de mijlpalen.
    De Peutingerkaart wordt door Buijtendorp steeds een reiskaart genoemd. Blijkbaar heeft hij die kaart nooit goed bekeken, maar daar valt echt niet mee te reizen. Wegen die je zou verwachten tussen plaatsen staan er niet op, terwijl wegen die er wel op staan of de verkeerde kant op lopen, of zelfs dood lopen. Of reisde men volgens de mijlpalen, zoals hij stelt dat de Peutingerkaart daarvan 'afgeschreven' zou zijn. Maar dan zouden er in Nederland toch veel meer mijlpalen gevonden moeten zijn dan die twaalf tot nu toe.
    Ook opvallend in de opvatting van Buijtendorp is dat de mijlpalen destijds als bron zijn gebruikt voor de afstanden in reisboeken en reiskaarten. De Peutingerkaart zou dan 'afgeschreven' van mijlpalen (p.121). Het is een geheel nieuwe opvatting die ik nergens anders gelezen heb. Hij erkent hiermee ook dat de Peutingerkaart geen kopie was van een eerdere Romeinse kaart uit de eerste eeuw, wat tot nu toe toch de algemene opvatting is.

    Tussen p.122 en 127 behandelt Buijtendorp de twee wegen door de Patavia op de Peutingerkaart. Hij noemt deze wegen de 'noordelijke' en 'zuiderlijke' weg. Daarmee geeft hij al aan dat hij de Peutingerkaart niet geheel begrepen heeft. Op de Peutingerkaart lopen alle wegen nagenoeg horizontaal, terwijl aantoonbaar wegen noord-zuid, zelfs oost-west lopen. Er zijn dus geen windrichtingen uit die kaart af te leiden.

    Hoe zeker zijn de Nederlandse determinatie?
    Tussen Lugdunum en Noviomagus noemt Buijtendorp 25 plaatsen die in Nederland gelegen zouden hebben. Bij liefst 19 van de 25 plaatst hij of een vraagteken of is de Romeinse naam onbekend of noemt hij 'in de buurt van' of is de locatie 'anders dan lang gedacht'. Negentien van de vijfentwintig blijken onzeker. Dat is 76% onzeker. Over welke zekerheid gaat het dan nog? Feitelijk is de onzekerheid nog groter, aangezien Mannaricium wel genoemd wordt door Buijtendorp (p.116, 123 en 133), maar niet op de Peutingerkaart staat. De determinatie Maurik kan dus niet als bewijs voor je gelijk over de Peutingerkaart dienen.

    Overigens zien we hetzelfde bij 'het nieuwe beeld' van Jan Verhagen dat met overtuigende argumenten is geschetst. Dat nieuwe beeld van Verhagen (en Stijn Heeren) is al eerder beschreven in Westerheem en in Archeobrief en ziet er als volgt uit. Lees meer in Archeobrief 3 van september 2013.

    Welke bewijzen vinden we in dit boek?
    Op elke van de 240 pagina's in dit boek zijn meerdere opmerkingen te maken. Meestal omdat er iets beweerd wordt zonder bewijs of omdat er iets tegenstrijdigs in beschreven wordt, maar ook omdat Buijtendorp uitspraken doet die in tegenspraak zijn met de traditionele opvattingen (zie hieronder bij 'opvallende bevindingen'). En dat is nieuws en toont weer eens aan dat Albert Delahaye wel degelijk gelijk heeft met zijn kritiek op die tradities.

    Volg je de hoofdstukken van dit boek, dan is het bewijs voor wat Buijtendorp 'de Gouden Eeuw' noemt, flinterdun, feitelijk afwezig. Er is nogal vaak sprake van 'lijkt' en 'waarschijnlijk' en Buijtendorp heeft het vaak over een intigrerende 'gedachte' (8x) en evengoed 'denkbaar' (12x). Met enkele 'vermoedelijke' wegen en twee (2?) markten (hoofdstuk 4) toon je geen gouden eeuw aan. Een gouden eeuw 'met een roestige rand' (hoofdstuk 5). Niet alleen de rand is roestig, feitelijk die hele eeuw die bestond uit slavernij, moord en een lage levensverwachting. In de helft van hoofdstuk 5 en de hoofdstukken 6 en 7 wil Buijtendorp dat rijke leven in die Gouden Eeuw aantonen met enkele villa's (vooral uit het buitenland) , de sarcofaag van Simpelveld, door hem steeds 'askist' genoemd. De bijna 2,5 meter lange sarcofaag van Simpelveld is een uniek stuk, wat al aangeeft dat het niet staat voor een rijk gouden leven van de toenmalige bevolking. Blijkbaar was die (in de teksten liefst 94x genoemde) 'unieke' sarcofaag belangrijk om zijn statement van 'gouden eeuw' te maken. Er volgt een erg lang betoog over de bouw en het uiterlijk van Romeinse villa's, wat hij uit de 'askist' meent te kunnen reconstrueren. Beter en sneller had hij kunnen verwijzen naar enkele mozaieken (zoals onderstaande voorbeelden) of gebeeldhouwde ornamenten waarop dat prachtig te zien is. Maar ja, het boek moet natuurlijk ook gevuld worden, al is het met overbodige informatie.

    In hoofdstuk 8 komen enkele bouwmeesters van de 'gouden eeuw' ter sprake, met vooral aandacht voor de Romeinse voetmaat, schaalmodellen en enkele bouwprojecten (ook weer vooral in het buitenland). In hoofdstuk 9 is er nog een nagloed in de Lage Landen van die gouden eeuw met vooral aandacht voor een pandemie, enkele militaire investeringen (ook weer vooral in het buitenland) en handel in de nadagen van de 'gouden eeuw'. Die bloeiende handel zou dan blijken uit de Nehallennia altaren gevonden in Domburg en Colijnsplaat. Lees meer over Nehalennia, waarbij het bekende Genuenta (zie daar) eveneens ter sprake komt.


    Over de hoofdstukken 1 t/m 3 (1. het begin met een reis, 2. een frisse start bij Den Haag en 3. Een Romeins Poldermoedel) lees je hieronder meer. Kan Buijtendorp aantonen dat keizer Hadrianus in Nederland was om een nieuwe stad te stichten en stonden de Romeinse 'ontginningen' model voor de Hollandse polders?
    Vooral in hoofdstuk 3 noemt Buitendorp enkele zaken die een bommetje leggen onder de traditionele opvattingen. Het lezen meer dan waard. Die traditionele opvattingen blijken geheel onzeker en het 'bewijs' waar ze ooit op gebaseerd waren, blijkt flinterdun, meestal zelfs geheel afwezig.

    Opvallende bevindingen van Buijtendorp die van de traditionele opvattingen afwijken, zijn:
    1. Het Kanaal van Corbulo was niet de huidige Vliet (p.110). Zie verder bij het Kanaal van Corbulo.
    2. De Peutingerkaart is afgeschreven van Romeinse mijlpalen (p.121). Lees meer over de Peutingerkaart.
    3. Romeins Nijmegen blijkt Castra Herculis te hebben geheten en niet Noviomagus. Noviomagus is ook niet Nijmegen, maar lag bij Nijmegen (wordt meermalen genoemd, o.a. p.21 en 134). Lees meer over Nijmegen.
    4. Het is onduidelijk wat de omvang van de schade is door de invallen van de Chauken, oosterburen van de Friezen. In reactie op de inval van de Chauken rond 170-175 is een houten-aarden castellum opgericht in het Vlaamse Maldegem en werd een permanent castellum gesticht bij Aardenburg in Zeeuws-Vlaanderen. De vraag is waarom helemaal in het zuiden als het over invallen bij de Friezen in Friesland gaat? Het antwoord is eenvoudig: er heeft nooit een inval plaatsgevonden in Friesland, maar in het oude Frisia. De Chauci, de Germaanse stam in het noorden van Frankrijk die aan de Westelijke Oceaan woonden, wordt in de teksten in nauw verband met de Frisones en de Saksen genoemd. Het waren de bewoners van Chocques op 5 km west van Béthune.
    5. Geweld hoeft niet de enige verklaring te zijn voor brandlagen in forten of steden (p.205-206). Lees meer over brandlagen.
    6. Een van de mogelijkheden van Grannus is Aken (Aquis Grannus) p.209. Lees meer over Aken.
    7. Schatten werden ook preventief begraven (p.205), niet meteen vanwege gevaar, maar als verstoppen van spaarkapitaal. Banken bestonden immers nog niet.
    8. De vindplaats van mijlpalen is niet de standplaats (p.106-108 en 117-120). Opmerkelijk is ook de opvatting van Buijtendorp dat mijlpalen ook gebruikt kunnen zijn als grenspaal, ter afscheiding van percelen.
    9. De in Tongeren gevonden 'mijlpaal' noemt Buijtendorp een 'routesteen. Hij noemt het een unicum, omdat er Romeinse routes op staan (p.116). Hij geeft wel aan dat het een 'versleept' brokstuk is (p.118). Bij fig. 3.12 spreekt Buijtendorp ook over 'een indicatie van de plek' van Romeinse mijlpalen en afstand in leuga van 2,22 km. Hiermee wordt dus erkend dat de vindplaats niet de standplaats was, en dat er slechts een deel van de paal gevonden is, waaruit hetzelfde blijkt. Geldt dat ook voor de op één plek gevonden vier mijlpalen bij Wateringse Veld? Zijn die ook versleept? In feite erkent Buijtendorp dit door te stellen dan de vier in Wateringse Veld bij elkaar gevonden mijlpalen toch op andere plekken stonden. Buijtendorp noemt ook dat de afstanden in leuga gerekend werden. Was het kanaal van Corbulo van 23 mijl dan toch 51 km en niet 34 km?
    10. Nederland was tijdens de Romeinse aanwezigheid een drassig (veen-)gebied (p.107).


    Alles bij elkaar is het boek nogal mager, ook al worden enkele facetten wat verder uitgewerkt. Maar dit boek opent ook weer enkele nieuwe perspectieven. De belangrijkste daarvan is dat als Buijtendorp de bewijzen voor zijn stellingen niet kan leveren, dan zijn die bewijzen er ook niet. Immers Buijtendorp laat wel merken dat hij de literatuur uitvoerig bestudeerd heeft.

    De 'bewijzen' van Buijtendorp.
    Buijtendorp noemt in zijn boek enkele zaken die hij opvoert als 'bewijs' van zijn verhaal. Opvallend is dat als hij vaak (23x) het woord 'moet' gebruikt. Van wie of wat 'moet' dan? Een ander opvallend 'bewijs' is gebaseerd op bijna hetzelfde lettertype op een inscriptie. Daaruit kun je toch niet de conclusies trekken om te bewijzen dat het om Hadrianus zou gaan, zoals Buijtendorp doet (p.20)? gelukkig noemt hij het ook nog de enige waarschijnlijke mogelijkheid. En op dergelijke 'bewijzen' is zijn verhaal gebaseerd!
    Andere bewijzen worden gevormd met woorden als 'maakte het aannemelijk' (p.20), 'het lijkt onderdeel te zijn geweest van...' (p.24), of hij beroept zich op andere auteurs, zoals: Graafstal heeft aannemelijk gemaakt...(p.25), of "volgens Graafstal... (p.25), of 'Volgens Dhaeze was het tevens de bedoeling...(p.28). Ik ga hier niet alle 'bewijzen' opsommen, het zou een extra hoofdstuk vergen. Het hele boek staat er immers vol mee. En dit boek wordt dan door een volgende schrijver weer als referentie gebruikt. Zo krijgen we de mythen nooit uit de boeken, maar worden ze steeds weer herhaald en versterkt.

    Buijtendorp geeft zelf al aan dat de term 'gouden eeuw' erg subjectief (p.8). Niet alleen qua periode van net 60 jaar (van ca.121 tot 180 n.Chr.), maar ook qua inhoud. Oh nee, toch 100 jaar. In hoofdstuk 9 plakt Buijtendorp er nog enkele decennia aan met 'de nagloed van de Gouden Eeuw'. Zo noemt hij een 'welvaartsstijging' in Tiel-Passewaaij tussen 190 en 235 en de bloeiende handel in Colijnsplaat en Domburg in de jaren 188, 193, 223 en 227. Zo kom je wel aan een eeuw.
    'Het begrip gouden eeuw is vooral een modern beeld, met als kritiek dat de term een te rooskleurige lading heeft, maar in de Lage Landen een flinke roestige rand had' (p.9). Deze 'gouden eeuw' was volgens Buijtendorp ook niet zozeer gericht op weelde, maar op zaken die daaraan bijdroegen zoals landinrichting, het wegenstelsel, de markten en de architectuur.

    Ook ten aanzien van de vraag of Hadrianus werkelijk in Nederland geweest is geeft Buijtendorp enkele eenvoudig maar duidelijke antwoorden: "Maar dat zegt niets over keizerlijke aanwezigheid" Het dat is het hele voorgaande verhaal over 'de weg van Hadrianus en de keizerlijke infrastructuur'. "Bij het stichtingsritueel van de stad was keizer Hadrianus waarschijnlijk aanwezig" (p.101). Waarschijnlijk! En op p.57 'Zodoende is het eveneens denkbaar dat Hadrianus verbleef in het voormalige huis van de commandant. Helaas is dat niet opgegraven'. (Ofwel nooit gevonden of aangetoond). Op diezelfde pagina lezen we ook nog: 'Wat betreft het kustgebied is de keizerlijke verblijfplaats onzeker'. Een verder 'bewijs' wordt niet gegeven. Het komt er dus op neer dat er voor het verblijf van Hadrianus in de Lage Landen geen enkel bewijs is te geven dan enkele speculaties als: waarschijnlijk, niet opgegraven, denkbaar, onzeker.


    Niet alleen de term 'gouden eeuw' is subjectief, ook de door Buijtendorp genoemde zaken die daaraan bij zouden dragen, zijn erg subjectief. Subjectief betekent volgens Van Dale bevooroordeeld. Het is 'een persoonlijke zienswijze' die 'niet voor andere waarneembaar is'. Daarmee is geen woord teveel gezegd. Het is het persoonlijke verhaal van Buijtendorp, dat niet op voor andere waarneembare bewijzen gestoeld is. Hij geeft dat ook aan door te schrijven dat het verhaal bekeken is 'vanuit een aantal minder bekende invalshoeken'. Hij noemt dat 'voorbeelden van nieuwe inzichten'.
    Opvallend is dat van de door hem genoemde zaken (landinrichting, wegen, markten, architectuur) archeologische nooit iets is aangetoond. Nu kun je wel een toevallig middeleeuwse sloot als Romeinse landinrichting willen kwalificeren, maar zonder feitelijk bewijs is dat zo subjectief dat je slechts van een mateloze fantasie kunt spreken.


    Het enige bewijs van de aanwezigheid van keizer Hadrianus in Nederland blijkt te bestaan uit de (niet overeenkomende) naam Foro Adriani op de Peutingerkaart. Die -H- wordt maar verzwegen, want dat is toch dezelfde naam? Dus Hans is dezelfde peroon als Ans? Hier zit dus het Euvel, dat toch echt iets anders is dan een Heuvel.

    Opvallend is dan wel dat andere monumenten die aan keizer Hadrianus herinneren, wel met een -H- geschreven worden, zoals de Muur van Hadrianus in Brittannia, de de Tempel van Hadrianus (in Athene), de via Hadriana, de Villa Hadriani bij Rome en het Pantheon van Hadrianus in Rome en Hadrianopolis, de naar hem genoemde stad (p.83). Buijtendorp meent er nog een Kanaal van Hadrianus aan toe te kunnen voegen, al weet hij ook niet waar dat dan lag.

    Wat verstaat Buijtendorp onder de Lage Landen?

    Met de Lage Landen bedoelt Buijtendorp het Romeinse deel van het gebied ten zuiden van de toenmalige grensrivier de Rijn ofwel de daar gelegen provincie Neder-Germanië (Germania Inferior), met enkele uitstapjes naar aangrenzende gebieden. Doorgaans verstaat men onder 'de lage landen' Nederland, in het Frans nog steeds 'les Pays Bas' geheten. Buitendorp sluit het Nederlandse poldergebied waar het steeds over gaat feitelijk uit, aangezien dat toch vooral ten noorden van de Rijn gezocht moet worden. Goed beschouwd hoort dan ook België en de Ardennen en de kust van Frans-Vlaanderen ook tot Germania Inferior (zie afbeelding hiernaast). Maar de Ardennen gaan tot een hoogte van wel 600 meter, niet bepaald 'lage landen' te noemen. En wist U dat Frans-Vlaanderen aan de kust van het Kanaal zelfs tot 134 meter hoogte reikt? Mont de Cassel is 176 meter hoog en zo zijn meerdere voorbeelden te geven dat het gebied tot niet echt tot 'de lage landen' gerekend kan worden. Buijtendorp sluit 'Germania Superior' in elk geval wel uit.
    Ook kun je met de voorbeelden die Buijtenddorp zelf noemt wel betwijfelen of zijn voorbeelden onder het begrip 'Lage Landen' gerekend kunnen worden. Hij heeft een heel hoofdstuk over de Vila van Simpelveld (wordt 67x genoemd), dat toch op 140 meter hoogte ligt. Ook het 25x genoemde Ahrweiler ligt op een hoogte van 100 meter. Daar kun je toch ook niet spreken van 'lage landen'.
    De titel van het boek kan dan ook ingekort worden tot slechts 'de Romeinen in Nederland' immers het begrip 'Gouden Eeuw' wordt ook niet waargemaakt. Maar van die boeken over 'de Romeinen in Nederland' zijn er al heel veel. Hopelijk gaat iedereen die boeken ook eens lezen, of liever gezegd, eens gaat bestuderen. Daarbij dient men juist over verschillen in die boeken te letten. Je staat er soms verbaasd over welke zaken bij de ene auteur als ultieme wetenschap vermeld worden, terwijl een andere auteur die juist tegenspreekt. Lees meer bij Citaten.

    In de visie van Albert Delahaye.
    Forum Hadriani is de plaats waar keizer Hadrianus zijn expeditie naar Engeland voorbereidde. Het is de plaats Hardinghem in Frans-Vlaanderen op 8 km oost van Marquise. Al vanaf Julius Caesar staken de Romeinen dáár over naar Brittannia en niet vanuit Katwijk. Het is ook precies dezelfde locatie waar Willibrord overstak naar het vasteland van Europa en de plaats waar nu de Kanaaltunnel ligt.


    Is dit boek waarheid of gaat het hier om fantasie van de schrijver? Van Tom Buijtendorp kennen we ook enkele andere boeken, waarin geen bewijzen worden gegeven van alles wat hij toch steeds beweerd. Zie bij Caesar in de Lage Landen en zijn boek over het jaar 117. Het komt er op neer dat het pure fantasie is.
    Tom Buijtendorp is ook op zoek geweest naar de Brittenburg. Hij heeft het niet gevonden. Zie zijn artikelen in Archeologie in Nederland. Lees ook zijn artikelen Speuren naar een verdronken ruïne: de Brittenburg niet gevonden. Lees meer..., De Brittenburg nog steeds niet gevonden. Lees meer..., Visualisatie van het Romeinse fort de Brittenburg. Lees meer..., De Brittenburg. Nieuw licht op bekendste 'cold case' in de Nederlandse archeologie. Lees meer... en De stadsgrens van Forum Hadriani, een mislukte ministad. Lees meer....
    Dit laatste artikel is in flagrante tegenspraak met die 'gouden eeuw'. Een mislukte ministad noemt hij het zelf. Ook hier gaat Buijtendorp niet in op het verschil in schrijfwijze van de naam Forum Hadrianus en Foro Adriani, zoals de naam op de Peutingerkaart staat.
    Wat weten we van andere onderzoekers?
    Enkele uitspraken van W.A. van Es zijn wel duidelijk. Romeins Nederland heeft niets voorgesteld: "Het Romeins in Nederland is allerminst van internationale allure geweest". En op blz. 131 in zijn boek over 'De Romeinen in Nederland' schrijft hij: "Romeins Nederland is nimmer de eer van een colonia waardig geacht!"
    Buijtendorp merkt daarover op dat de colonia-titel de hoogste stedelijke status was (p.21), maar die heeft Nederland nooit gehad. Hij vermeldt wel dat Trajanus die stedelijke status van colonia aan Xanten schonk. Nijmegen noemt hij niet! Daar zou Trajanus ter compensatie enige 'investeringen' gedaan hebben. Welke investeringen dat waren mag de lezer zelf uitzoeken.

    Prof. Bettany Hughes omschrijft het als volgt: De Romeinse maatschappij was gebaseerd op slavernij. Meer dan 200 miljoen slaven hebben het Romeinse rijk opgebouwd.

    En Emma Southon beschrijft in haar boek 'A Fatal Thing Happened on the Way to the Forum' (2020) dat de Romeinse maatschappij er een was van moord en doodslag, van slavernij en massale executies van gevangen genomen 'barbaren' en krijgsgevangen, naast kruisigingen en het aan de wilde dieren voeren van gevangenen. Het was de hoogste vorm van entertainment. Je vraagt je dan ook af: Waarop is die 'gouden eeuw' gebaseerd?
    Wat schrijft Tacitus over de Romeinen?
    "De Romeinen zijn de rovers en plunderaars van deze wereld". (Tacitus, Agricola 30,4).

    De hele Romeinse geschiedenis in ons land wordt schromelijk overdreven en nog erger, verheerlijkt. Het was een slavenmaatschappij. Niets heldhaftigs. Feitelijk is het een grote schande dat men tegenwoordig 'Romeintje' naspeelt en men de grens van deze bezettingesmacht (de Limes) voordraagt als 'cultureel erfgoed'.

    Zouden deze voorstanders van dit Romeins Erfgoed te zijner tijd ook het Hollandse slavernij verleden als cultureel erfgoed gaan voordragen?

    Het boek van Buijtendorp voegt daar nog het nodige aan toe door te spreken van een 'gouden eeuw'. Een eeuw van voorspoed? Voor wie? Daar is het nodige op aan te merken. Zie hieronder.

    Een nieuwe Gouden Eeuw?
    Nadat Luit van der Tuuk al eens een boek geschreven heeft over 'De Eerste Gouden Eeuw' (zie daar), zou dit boek van Buijtendorp een nog eerdere Gouden Eeuw betekend hebben. Dan hebben we al drie Gouden Eeuwen te pakken. In het verre verleden (17e eeuw) had Cluverius bij de Germanen ook zijn "gouden eeuw" gevonden, al was deze van een andere aard. Het was voor hem de tijd van de godsdienstige gelijkheid. Hoeveel gouden eeuwen volgen er nog?

    Maar was het wel allemaal goud wat er blonk? Of was het goud met een roestige rand? (Zie hoofdstuk 5.)

    Het is een fraai geschreven boek van Buijtendorp en als je niet al te kritisch bent zou je gemakkelijk in zijn gedachtengang meegenomen kunnen worden. Maar zoals hij zelf ook al aangeeft is het bewijs voor zijn opvattingen flinterdun, zelf geheel afwezig. Daarin is Buijtendorp wel heel eerlijk en erkent hij dat ook. Opmerkingen als 'Het is mogelijk maar niet bewezen' (p.27), 'wat niet is bewezen' (p.49),'dat vormt een aanwijzing maar geen bewijs' (p.30),'waarvoor bewijs overigens ontbreekt' (p.55), 'zonder dat een definitief bewijs is geleverd' (p.86) geven dat wel aan. Het zijn enkele van de vele voorbeelden die aangeven dat bewijzen voor zijn hele verhaal ontbreken.

    Een kleine inventarisatie van de tekst in dit boek levert al de nodige twijfel op. Buijtendorp is wel eerlijk in dit boek als hij aangeeft vaak te speculeren, een bepaalde suggesties te wekken of het heeft over een theoretisch model of zelfs over hypothetisch (8x). Dat blijkt ook wel doordat hij woorden gebruikt als 'waarschijnlijk' (82x), 'mogelijk' (203x), 'wellicht' (25x, waarvan 1x welicht), 'misschien' (21x), 'vermoedelijk' (44x), 'lijkt' (43x), 'gedachte' (10x), 'kennelijk' (17x), 'onzeker' (22x), 'vermoeden/vermoedelijk' (49x), 'aannemelijk' (8x), moet (23x), of het 'een gedachte' (10x) betreft. Het werkwoord 'kan' (113x) of 'zou' (150x) kom je tegen in combinatie met 'zijn', 'hebben', 'worden', 'komen', 'kunnen', 'willen' en nog andere hulpwerkwoorden. Het 'zou' inderdaad zo 'geweest kunnen zijn', maar zonder feitelijk bewijs zijn het nietszeggende speculaties.

    Vat je al deze twijfel samen in één zin, dan staat er dat het wellicht een waarschijnlijke en mogelijke gedachte is, die misschien aannemelijk geweest zou kunnen zijn, maar toch vermoedelijk en kennelijk onzeker moet zijn.

    Buijtendorp verbergt zijn twijfel niet en wijdt op cruciale punten uit in een vaag en mistig verhaal waarvoor feitelijke bewijzen ontbreken. Bij zoveel twijfel kun je toch niet spreken van een geloofwaardig verhaal? Zijn beschrijving van een vermeende aanwezigheid van Hadrianus in Nederland zit vol aannames en speculatie. Zie het voorbeeld hierna.

    Buijtendorp schrijft in dit boek steeds over de 'noordelijke' en 'zuidelijke' route, als hij het over de twee wegen in de Patavia heeft. Echter, van de Peutingerkaart zijn geen windrichtingen af te leiden. Wegen die onmiskenbaar noord-zuid lopen, zelfs oost-west, zijn allemaal horizontaal getekend. Beter is dan ook te spreken over de 'bovenste' en 'onderste' weg.

    Was Hadrianus in Nederland?
    In dit boek probeert Buijtendorp o.a in hoofdstuk 2, de aanwezigheid van Hadrianus in Nederland aan te tonen. Hij begin dit hoofdstuk met 'Bij gebrek aan bordjes 'Hadrianus was hier' is dit lang onduidelijk geweest. Het hoofdstuk verder lezend vind je geen enkel bewijs voor deze opvatting, wat Buijtendorp ook erkent als hij schrijft: "Zodoende is het eveneens denkbaar dat Hadrianus daar verbleef" en "Wat dat betreft is de keizerlijke verblijfplaats onzeker" (p.57). "Zelf zal Hadrianus bij het stichten van Forum Hadriani ter plekke hebben gebivakeerd. Misschen kon hij daar terecht bij iemand van de lokale elite, of was er iets tijdelijks geregeld. De opgravingsgegevens bieden geen uitsluitsel. Er is tot nu toe één stadsvilla opgegraven, maar de bouwfase is duidelijk later" (Dus van ná het jaar 122).
    Als je dit stuk goed leest staat er dus dat het denkbaar maar onzeker is, dat Hadrianus daar verbleef en ook niet waar hij dan logeerde. Forum Hadriani bestond immers nog niet toen keizer Hadrianus het stichtte. Hij kon dus niet aanwezig zijn geweest in een nog niet bestaande stad. Waar de keizer dan verbleef is een onbeantwoorde vraag, ofwel hij verbleef helemaal niet in dat sompige moerasgebied, zoals op p.86 en p.107 aangegeven wordt met: "Het was een drassig gebied dat eind tweede eeuw vanwege de te grote wateroverlast alweer werd verlaten".

    In hoofdstuk 1 probeerde Buijtendorp met een hoekstuk van een bronzen plaat dat op het voetstuk van een vermeend standbeeld zou zijn bevestigd, aan te tonen dat het hier over keizer Hadrianus zou gaan. Buijtendorp ondergraaft zijn eigen verhaal door op p. 38 te schrijven: "Ergens in augustus zou Hadrianus de winter doorgebracht kunnen hebben in Keulen om in het voorjaar 122 in het kustgebied Forum Hadrianus te stichten en in mei of juni de oversteek naar Brittannië te maken". "Het is daarom waarschijnlijk dat de oprichting van het standbeeld niet direct aan het moment van het bezoek gekoppeld was". Buijtendorp laat er geen misverstand over bestaan dat Hadrianus vanuit Boulogne-sur-Mer naar Brittannië overstak. Lees meer hieronder bij pagina 15.

    Naast de hiervoor al genoemde woorden en zinnen, wijzen ook de volgende zinsdelen op die twijfel en speculatie. De opsomming hieronder is zeker niet volledig.

  • p.29: die toewijzing is niet geheel zeker..
  • p.30: Dat vormt een aanwijzing, maar geen bewijs.....
  • p.30: Alles wijst erop dat...
  • p.32: met de huidige gegevens is het niet zeker dat....
  • p.47: Helaas is niet zeker of dat.....
  • p.49: dat de waarneming van die grachten minder zeker is...
  • p.50: Alleen de vorm van het laatste stenen castellum is zeker.
  • p.51: Maar zeker is dat niet.
  • p.55: ...waarvoor bewijs overigens ontbreekt.
  • p.57: Zodoende is het eveneens denkbaar dat Hadrianus daar verbleef....
  • p.57/58: Lugdunum bij Katwijk kan een optie zijn geweest, maar dat blijft bij gebrek aan opgravingsgegevens speculatief.
  • p.86: ...zonder dat een definitief bewijs is geleverd.
  • p.86: Zo reconstrueerde Wouter Vos met de nodige voorzichtigheid een mogelijke Romeinse verkaveling....
  • p.100: ...valt moeilijk met zekerheid te bepalen...
  • p.101: Maar het is goed mogelijk....
  • p.120: Zodoende is alleen zeker dat...
  • p.121: Nadeel is dat niet altijd zeker is....
  • p.133: Van de wegen is alleen de limesweg en de weg langs het Kanaal van Corbulo redelijk zeker.
  • p.147: Maar zeker is dat niet....
  • p.284: Er is te weinig informatie om zekerheid te krijgen....
  • p.216: Zeker dat laatste valt lastig te bewijzen....

  • Het kanaal van Corbulo, waterlopen, afwatering, greppels en de kaart van Crucius uit 1712.
    Het interessantse deel van dit boek is het hele verhaal dat gaat over de waterhuishouding tussen Rijn en Maas. Wat hieruit op de eerste plaats blijkt is dat het een natte bedoening was in de Romeinse tijd en het in feite nog steeds is, ondanks allerlei waterstaatkundige werken. Ook de Romeinen hebben regelmatig herstelwerkzaamheden moeten verrichten aan wegen en forten, wat je ook bij meerdere historici leest. Maar men trekt daar niet de meest logische conclusie uit, namelijk de strijd tegen het water, waar Nederland nog steeds internationaal om bekend staat.

    De gevolgen van die natte bedoening en de noodzakelijke waterhuishouding in laag-Nederland wordt door historici en archeologen schromelijk onderschat. De transgressies zijn een niet langer meer te ontkennen gebeurtenis, waardoor de Romeinen 'de boel maar hebben laten gaan en vertrokken' (vrij naar D.P.Blok).

    Buijtendorp wil aantonen, dat er een indirecte continuïiteit bestaat tussen Romeinse tijd en heden wat de waterlopen en greppels betreft. Die lopen nagenoeg nog steeds in dezelfde richting. Hij erkent daarmee de noodzakelijke 'waterstaatkundige werken' om de boel droog te houden. Maar dat is op zich niets bijzonders, want dat gebeurt op zoveel plaatsen in Europa. Dat heeft alles te maken met de natuurlijke afwatering. Water stroomt nu eenmaal altijd van hoog naar laag en niet andersom. Dat was in de Romeinse tijd al zo en is nog steeds zo. Daar is geen enkel bewijs van continuïiteit mee aan te tonen, ook niet van indirecte continuïiteit, niet met de 14de eeuw, maar ook niet met de 21ste eeuw.
    En als de waterkopen en sloten en greppels zo lopen, komt de verkaveling hier uiteraard mee overeen. Dat is in elk agrarisch gebied, ook in gebieden waar de Romeinen nog nooit geweest zijn, zoals de Achterhoek en Twente. Het is zelfs vast te stellen in de Flevopolders en daar zijn de Romeinen beslist nog nooit geweest.

    Polders.
    Buijtendorp bespreekt in dit boek 'Een Romeins poldermodel' (hoofdstuk 3).
    Romeins, omdat hij meent dat de Romeinen dat poldermodel in Nederland hebben geïntroduceerd. Hij meent dan ook dat de oorsprong van het Nederlandse poldermodel miisschien wel wortels heeft in de Romeins gouden eeuw van de Lage Landen.
    Buitendorp ziet daarbij over het hoofd dat het Nederlandse poldermodel bestaat uit het aanleggen van dijken en het overtollige water over de dijk heen pompen. En dat deden de Romeinen niet. Zij maakte gebruik van de natuurlijke afwatering.
    Wat Buijtendorp als het Nederlandse poldermodel beschouwt, is in feite een uitvinding in Frans-Vlaanderen. Daar zijn de polders 'uitgevonden' en vandaar in Nederland terechtgekomen. Tot die tijd woonden men in laag-Nederland op terpen en wierden en pas later met de ontginningen en de bouw van dijken (ook geïmporteerd vanuit Vlaanderen) ontstonden de polders.

    De oudste teksten waarin polders beschreven worden stammen uit Frans-Vlaanderen en wel van de abdij van St.Bertin te St.Omaars. En dan hebben we het over de 8ste en 9de eeuw. Ook de woorden 'polder' en 'dijk' (dick/digue) komen uit die streek.
    Het woord 'polder' is afgeleid van het Oudnederlandse woord polre, bedijkt en/of bemalen land. Verwant met het woord 'poel' en 'poelre'. Een polre was eerste een dijk of dam in zee, om een hoger gelegen stuk land, een pol, heen. Het woord dijk/dick komt voor in namen als Haute Meldick, Basse Meldick en Petite Meldick in Frans-Vlaanderen. Meldick komt in teksten ook voor als Medemolaca (o.a.goederenlijst uit 870 van het bisdom Traiectum) en was niet Medemblik, (zie daar). Het Oudnederlands, het Diets, was de taal die gesproken en geschreven werd tijdens de vroege middeleeuwen (circa 500 tot 1200) in een deel van de gewesten die nu Nederland en België vormen, verder ook aan de Franse Noordzeekust (Frans-Vlaanderen, nabij Duinkerke, tevens tot Stapel en mogelijk zelfs tot aan Berck). (Lees meer over het Diets). De oudste vermelding van 'polder' in Nederland stamt uit de 12de eeuw: Kercpolre (1130) in Zeeland. De term 'polder' is overgenomen in 36 talen, waaronder ook het Engels.



    In De Gouden Eeuw van de Romeinen in de Lage Landen wordt veel beweerd, maar wordt het ook bewezen?

    Een zin uit de inleiding als : "Maar zijn initiatieven waren veel breder, met in de Lage Landen onder meer een Markt van Hadrianus, de Weg van Hadrianus, de vermoedelijke landinrichting van Hadrianus en misschien een Kanaal van Hadrianus." spreekt toch boekdelen?

    De Gouden Munt die op de kaft van dit boek afgebeeld wordt, zou die Gouden Eeuw aantonen. Maar van deze munten is er slechts één gevonden en dan niet eens in Voorburg, maar in Vechten in 1926. Het roept toch wel de gedachte op van die ene zwaluw....
    Bovendien: wat bewijs je met één munt? Als men ergens in Nederland een Italiaanse Euro vindt, ben je dan plots in Italië? En is die Euro door een Romein (een Italiaan uit Rome) verloren? Was Nederland toen bezet door Italië?

    Wat lezen we nog verder in dit boek? Enkele citaten! In rood voorzien van opmerkingen.
  • p.15. Hadrianus eerste grote reis ging via de Lage Landen naar de provincie Brittannia waar hij toezag op de bouw van zijn beroemde muur. Onderweg stichtte hij de stad Forum Hadriani bij Den Haag. Hadrianus stak over naar Brittania, schrijft Buitendorp (p.7 en 28), waar de afstand naar Brittannia het kleinst was (p.125).
    De reis van Hadrianus zou eerst langs de Rijn vanaf Mainz of Keulen (? p.17) gegaan zijn om bij Voorburg ook nog 'even' Foro Hadrianus te stichten. Vervolgens ging Hadrianus bij Boulogne-sur-Mer Het Kanaal over naar Brittannia. Ziet U deze reis al voor U? Het gaat om een reis van ruim 800 km (over de Rijn en over land). Buijtendorp vermeldt dat de gemiddelde reissnelheid 20 tot 30 km per dag was. De lieden te voet waren bepalend voor de reissnelheid (p.17). Op p.133 noemt Buijtendorp de afstand tuusen Herwen en de Hunerberg bij Nijmegen van 13 mijl (is 19,5 km) een dagreis. Een reis van 800 km betekende dan een reis van ruim 30 dagen. En vanaf Dover naar de Muur van Hadrianus komt daar nog eens ruim 600 km bij, ofwel nog eens ruim 20 dagen. Hadrianus met zijn gevolg deed over deze reis bij elkaar ruim 50 dagen. En dan moest men ook nog terug! En dat allemaal binnen het 'reisseizoen' in het jaar 122, waarbij hij met zijn gevolg in juni of de eerste helft van juli naar Brittannia overstak (p.18).
    We moeten ons volgens Buijtendorp dus voorstellen dat keizer Hadrianus vanuit Keulen eerst een omweg naar Nederland maakte om Foro Hadriani te stichtten, om vervolgens bij Boulogne-sur-Mer over te steken naar Brittannia om zijn muur te (laten) bouwen. Was hij vanuit Keulen rechtstreeks via Bavay (Bagacum) naar Boulogen-sur-Mer gegaan, dan was het een tocht van de helft van die 800 km. En aangezien Noord-Frankrijk bij Buijtendorp ook tot de Lage Landen hoorde, zou ook dit argument hier van toepassing kunnen zijn. Waarom die omweg via Nederland dan, slechts om een nog niet bestaande stad te kunnen stichten op een plaats omgeven door drassige moerassen? Waarom stak Hadrianus dan niet vanuit Katwijk rechtstreeks naar Brittannia of meteen naar Housesteads (aan de Wall van Hadrianus) over? Om de gevaren over zee te vermijden? Je moet je dus voorstellen dat keizer Hadrianus een omweg provereerde met zijn gevolg, terwijl hij vanuit Mainz rechtstreeks naar bij Boulogne-sur-Mer was gereisd zijn reis kon bekorten. Vraag blijft of met Mogontiacum in de klassieke tekst wel Mainz wordt bedoeld. Het zou ook om Mainvillers bij Metz gegaan kunnen hebben. En Foro Adriani? Dat was de plaats Hardinghen in Frans-Vlaanderen, gelegen op 22 km van Boulogne-sur-Mer. Aangezien Buijtendorp onder de Lage Landen het hele gebied ten zuiden van de Rijn begrijpt is de oversteek in Boulogne-sur-Mer het meest logisch. Een omweg via Den Haag is uiteraard een farce, behalve dat die stad nog lang niet bestond. Overigens bestond Forum Hadriani ook nog niet toen Hadrianus het net gesticht had. Met de bouw moest toen nog begonnen worden.

  • p.19. De keizer werd op zijn tocht door de Lage Landen vergezeld door de pretoriaanse garde van maximaal duizend man. Daarnaast was er een bereden persoonlijke lijfwacht van vergelijkbare omvang, waaronder in die periode veel Bataven, Cananefaten en uit de regio rond Tongeren Tungri, lieden waarvan bij hun basiskamp in Rome grafstennen zijn gevonden. Uiteraard ontbreken in dit boek de Bataven en Cananefaten niet. Echter van hun aanwezigheid in Nederland ontbreekt tot heden elk bewijs. Dat de Tungri uit Tongeren kwamen is eenzelfde misverstand, ooit aangenomen, nooit bewezen. Wanneer gaat men eindelijk Tungri met bewoners van Tournai (Doornik) vertalen, en niet met het foutieve Tongeren, om van Thüringen maar helemaal te zwijgen? Volgens Ptolemeus woonden de Tungri naast de Menapii en Morini (Boek II, 9 , 3 - 1). Tongeren ligt daar toch zo'n 250 km vandaan, wat toch wel erg ver weg is om van buren te kunnen spreken. Dan is Doornik op zo'n 75 km toch wel acceptabeler. De welbekende zuil van Tongeren, waarvan een deel ter plaatse gevonden is, is geen mijlpaal van Tongeren, aangezien er geen afstanden vanaf of naar Tongeren op staan. De zuil heeft overal in Noord-Frankrijk kunnen staan. Daar kun je dus niets mee bewijzen ten gunste van Tongeren.

  • p.23. Deze speciale eenheid van de infanterie was eerder gelegerd in de omgeving van Bonn, en was naar algemeen wordt aangenomen onder Trajanus of uiterlijk Hardianus naar de Brittenburg verplaatst. Deze algemene aangenomen veronderstelling is zonder bewijs een hypothese, ofwel moet eerst eens bewezen worden voordat je het als 'algemene aangenomen veronderstelling' kunt opvoeren.

  • Tussen p.27 en p.38 probeert Buijtendorp de aanwezigheid van Hadrianus aan te tonen met een hoekstuk van een bronzen plaat dat op het voetstuk van een vermeend standbeeld zou zijn bevestigd. Buijtendorp ondergraaft zijn eigen verhaal door op p. 38 te schrijven: "Ergens in augustus zou Hadrianus de winter doorgebracht kunnen hebben in Keulen om in het voorjaar 122 in het kustgebied Forum Hadrianus te stichten en in mei of juni de oversteek naar Brittannië te maken". "Het is daarom waarschijnlijk dat de oprichting van het standbeeld niet direct aan het moment van het bezoek gekoppeld was". Buijtendorp laat er geen misverstand over bestaan dat Hadrianus vanuit Boulogne-sur-Mer naar Brittannië overstak.

  • p.71. Binnen de nieuwe provincie kregen stamgebieden (civitates) elk een eigen hoofdstad. Bij de Cananefaten in het Zuid-Hollandse kustgebied kwam deze bij Voorburg te liggen. Je moet je hierbij voorstellen dat de Romeinen een hoofdstad voor de Cananefaten bouwden en die met een spelfout in de naam naar hun keizer Hadrianus vernoemde. Ook Buitendorp geeft in dit boek geen verklaring voor die spelfout, ofwel, die verklaing is er niet. Zou Foro Adriani niet naar een of andere Adriana (moder van? vriendin van?) vernoemd kunnen zijn, zoals Keulen naar Agrippina vernoemd is, en helemaal niet naar keizer Hadrianus? Is de vernoeming naar een markt (Forum) een eretitel voor een keizer?

  • p.83. Nieuwe inzichten werpen een ander licht op de bakermat van de Nederlandse polder. Hoewel tot nu toe algemeen wordt aangenomen dat los van het Romeinse verleden, vanaf het jaar 1000 met een schone lei het wiel opnieuw werd uitgevonden, zou de erfenis van de Romeinse gouden eeuw weleens groter kunnen zijn. Een Romeinse afdruk in het landschap. Het was een persoonlijk belang van Hadrianus dat de naar hen genoemde stad Forum Hadriani een voldoende economische basis kreeg. Hier lezen we dus dat na de Romeinse tijd tot het jaar 1000 in ons polderland NIETS gebeurd is. Hoe juist is deze opmerking van Buijtendorp. Het 'zou kunnen zijn' geeft de speculatie feilloos aan. Dat 'zou kunnen' (en variaties als zal of kan zijn) komt meer dan 200x voor in dit boek. Over hoeveel zekerheid gaat het dan? Van die Romeinse afdruk in het landschap is in Nederland nergens iets gebleken. Romeins Nederland is allerminst van internationale allure geweest. Lees de boeken Romeins Nijmegen boven het maaiveld, Monumenten van Romeins Nederland of Romeinse wegen in Nederland er anders even op na.



    = = hier wordt nog verder aan gewerkt = =


    We geven hier een voorbeeld van de argumentatie en 'bewijsvorming' in dit boek.

    Op pagina 20 lezen we het volgende: "De omvang van het project maakt aannemelijk dat de keizer in de Lage Landen persoonlijk opdracht gaf tot wat archeologen inmiddels aanduiden als de 'Weg van Hadrianus' (Via Hadriana): een verbetering van de limesweg, de route langs de Rijn die hier de grensrivier vormde." Er wordt verwezen naar noot 8
    In noot 8 lezen we: Samenvatting door Graafstal en Vos in Van der Heijden 2016, 41-55.
    In de literatuurlijst vinden we vervolgens in Van der Heijden 2016 een verwijzing naar het boek 'Heijden, P. van der (2016). Romeinse wegen in Nederland'.
    In dat boek vinden we de bijdrage van Graafstal en Vos die in hoofdstuk 4 schreven over 'Een kleine muur van Hadrianus', de Limesweg in Zuid-Holland en Utrecht. Op p. 51 gaat het over keizer Hadrianus waar we de volgende tekst lezen: Het is in hoge mate aannemelijk dat zijn bezoek de aanjager was om de Romeinse weg grondig te vernieuwen.

    Het komt er neer dat waar Graafstal en Vos nog over 'in hoge mate aannemelijk' spreken, het bij Buijtendorp afgezwakt is tot 'aannemelijk'. Daarmee wordt het betoog van Buijtendorp een hypothese die zonder enige vorm van verder of aanvullend bewijs gesteld wordt.
    En zo bestaat het hele boek uit aannamen, veronderstellingen en wordt er geen enkel direct en feitelijk bewijs gegeven.

    Op p.23 lezen we dat er van een bij Valkenburg opgegraven weg van een 125 meter, worden veertig palen tentoongesteld in het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden. Twee van die palen bevatten een ingeslagen identiek legerstempel en wel COH II C R. Dat was een eenheid waarvan tot dan niet bekend was dat die werkzaamheen aan een weg uitvoerde. Commentaar: twee van de veertig? Hoeveel palen bevatte dat hele stuk weg? Is er misschien sprake van hergebruik? In hoeverre heeft die weg bij Valkenburg iets te maken met Voorburg? Daar is immers geen enkel stuk weg teruggevonden. Zie bij Romeinse wegen in Nederland. Het volgende citaat (p.24) geeft een ander beeld: "Het lijkt onderdeel te zijn geweest van een zeer grootschalig infrastructureel project dat meer omvat kan hebben dan de limesweg. Mogelijk is er zelfs een verband met werkzaamheden aan een belangrijke binnenlandse Romeinse weg bij Maastricht die deels het tracé van de huidige Meerssenerweg blijkt te volgen. Dat het hout daar al in de winter van 123-124 was gekapt, zou kunnen betekenen dat het Hadriaanse wegenbouwproject vanuit het zuiden richting de kust is uitgevoerd." Over hoeveel zekerheid gaat het hier?


    Lees het boek "De Ware Kijk Op" voor al deze en andere teksten en oordeel zelf!

  • Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.