De historische geografie van de lage landen.
Terug naar de beginpagina.
Het Bronnenboek van Nijmegen weerlegt de Karolingische geschiedenis van Nederland.
Naar het overzicht in het kort.

Naamkunde - toponymie & etymologie.

"De plaatsnamen zijn de kapstokken van de historische feiten."

Klik op deze tekst in het kader hierboven voor een kaart van Guines en omgeving als voorbeeld voor de vele plaatsnamen in het gebied rond Tournehem, waaronder Hames-Boucres en Brêmes, de naamgevers van Hamburg en Bremen.

Er komen steeds meer websites die actief zijn op het uitgebreide gebied van de geschiedenis.
Daarbij moet scherp onderscheid gemaakt worden naar de vorm en de inhoud van die websites.
Vind je op een website geen mededelingen over de nog alom aanwezige twijfel, dan is zo'n website te beperkt.
Vooral op het gebied van naamkunde is er nog steeds veel twijfel en discussie en dat mag dan ook op geen enkele website ontbreken.

Naamkunde is de sleutel tot de oplossing van veel historische problemen.



Een voorbeeld van een onzinnige naamsverklaring is Antwerpen. Het zou afgeleid zijn van HAND-werpen waarbij de held Brabo de reus Antigoon zou hebben verslagen, zijn hand afgehakt en weggeworpen zou hebben. Deze onvoorstelbare stupiditeit wordt in Antwerpen ook nog met een groots beeld herdacht. Het is de 'Manneke Pis' van Antwerpen.
De historie van Frankrijk, Vlaanderen, Nederland en Duitsland zit vol historische mythen. De naamkunde is het eerste waarin men moet zoeken naar de historische waarheid, zeker omdat de locatie van die geschiedenis en zeker de historische geografie, volledig en uitsluitend gedragen wordt door de namen van plaatsen die in de bronnen voorkomen. Dit is feitelijk zo’n klare en evidente waarheid dat zij niet eens nader behoeft te worden toegelicht.
Het is dan ook geen wonder, dat de mythen ten principale worden ontkend. Immers: wanneer zij op één punt zouden worden toegegeven, of dat nou het Karolingisch Noviomagus is, of de juiste plaats van Batavi en Fresones, of de juiste plaats van Willibrords bisschopszetel en abdij, of de juiste streek van de eerste zendelingen, of de juiste opkomst van Holland en Utrecht, of het ware begin van Friesland, dan zakt een op mythen gebaseerde naamkunde als een mislukte plumpudding in elkaar. Dit is ook een evidente waarheid, die nodig eens uitgesponnen dient te worden, daar het nu waarachtig lang genoeg heeft geduurd dat foutieve naamkundige paarden voor de wagens van de mythen zijn gespannen.


In de Batua moeten onder meer de volgende plaatsen gelegen hebben: Andassale, Andleda, Argova, Arnestadi, Attiniacum, Aspanmora, Babinga, Bedensis, Bichendorf, Billiacum, Bloheim, Bollingen, Bosolvia, Buxingi, Colvidum, Conzteim, Crastlingi, Dagoradaville, Deddingwerbe, Dreise, Einingi, Elti, Ewic, Evitano, Gauriagum, Genesvurdhi, Getvurdh, Gladebach, Harawa, Haslum, Heddingrip, Hem, Hinlesum, Hlegilo, Hoensal, Holzheim, Humerki, Imiswalde, Kinhem, Langenrech, Linterwic, Lullingas, Luvigus, Machonvillare, Maquila, Midningi, Monicesloc, Nedervurdhi, Nommero, Nordmora, Obinghem, Oigmore, Officinus, Rorici, Russingi, Sceddanvurthe, Sedlingi, Seltnon, Silec, Trustlingi, Westracha, Winx, Wirem. Waar liggen al deze plaatsen in de Betuwe? En dan gaat het niet om vandaag of gisteren, maar om de 7de tot 9de eeuw!
Zolang de Nederlandse historici deze plaatsen niet in de 7de of 9de eeuw in de Betuwe kunnen aanwijzen, moeten ze ophouden met de mythe van de Bataven in Nederland.


Alvorens men een historische plaatsnaam ergens mag neerleggen, moet aan drie voorwaarden zijn voldaan:
  • Ten eerste: dat ter plaatse ten tijde van de vermelding een nederzetting bestond, een stelling die zonneklaar is en niet nader behoeft te worden toegelicht.
  • Ten tweede: dat die nederzetting de naam droeg, waarover het gaat is ook een duidelijke zaak.
  • Ten derde: dat de huidige plaats zowel een historische als een naamkundige continuïteit moet hebben met de oude plaats.

    Bij de toepassing van Frisia, Traiectum, Dorestadum, de Batua en Noviomagus - om de vijf pijlers van de mythen in Nederland te noemen - is in Nederland aan geen enkele van de drie voorwaarden voldaan. Er is geen bewijs dat de streken en plaatsen tussen de 3e en 10e eeuw in Nederland bestonden. Integendeel: de archeologie en de stratigrafie bewijzen dat zij niet bestonden. Dan kan de aangenomen geschiedenis er ook niet geplaatst worden en zijn de mythen in één slag opgelost. Maar er is meer:

    Omdat een plaatsnaam 'ipso facto' een historische lading heeft, houdt een verkeerd gelegde plaatsnaam vier kapitale fouten in:
    1. de onjuiste schijn dat een plaats al zoveel eeuwen eerder bestaan zou hebben,
    2. dat de plaats onder de oude naam bekend was,
    3. dat er een historische continuïteit bestaan heeft tussen een oude en de nieuwe plaats.
    4. Het begin van de nieuwe plaats zal archeologisch of tekstueel bevestigd moeten worden en niet op grond van de aangenomen plaatsnaam.

    Aan de hier genoemde vier kapitale fouten, kan nog een vijfde worden toegevoegd, namelijk die van het onbewoonbaar zijn van het land door langdurige en intensieve overstromingen, ofwel de transgressies. Rond 260 na Chr. vertrokken de Romeinen uit laag-Nederland vanwege de overstromingen. Zowel door de archeologie, de geologie en de stratigrafie worden overvloedige bewijzen aangedragen dat het maaiveld uit de Romeinse periode onder latere overslaggronden ligt, die zonder enige onderbreking tot in de 10e eeuw doorlopen, waardoor vaststaat dat Nederland toen overstroomd was en er geen plaatsen gelegen hebben en zeker niet de ca. 300 plaatsen, die in de bronnen van het bisdom Traiectum genoemd worden en in Nederland onvindbaar zijn. Dan verdwijnt met de onvindbare plaatsen ook de aangenomen geschiedenis, die juist op basis van die plaatsnamen er geplaatst werd.

    Het waren juist de 'naamkundigen' die de mythen hadden moeten ontdekken en oplossen. Maar omdat zij redeneerden in een vicieuze cirkel, steunt hun opvatting op de fout dat men een oude naam op een nieuwe plaats plakt. Naamkunde kan slechts bestaan als er een historisch of archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Is dat niet zo, dan moet men de aangenomen naam verwerpen! Het is ook overduidelijk dat een plaatsnaam nimmer als bewijs kan worden opgevoerd bij twijfel over de archeologische of historische zaken. En dat is helaas wel massaal gebeurd. Juist de naamkundigen hebben er een potje van gemaakt, door slechts met een plaatsnaam een bepaalde geschiedenis op een plaats te plakken.

    We geven als voorbeeld Deventer. Daarvan is archeologisch vastgesteld dat het ouder is dan de 10de eeuw. Dan was Deventer niet het Daventria uit teksten uit de 8ste eeuw. Immers toen is er geen bewoning in Deventer aangetoond! En zonder bewoning viel er ook niemand te bekeren door St.Lebuinus, die in Vlaanderen bekend is onder de naam St.Lieven. Dit gegeven gaat op ook voor andere plaatsen zoals Utrecht, dat in de tijd van St.Willibrord uit een laag afzettingssediment bestaat, of Dokkum waarvan is aangetoond dat er in de tijd van Bonifatius geen enkele bewoning was. Dan hebben de plaatsnamen 'Trajectum' en 'Dockynchirica' ook geen betrekking op Utrecht en Dokkum.

    De naamkundigen hebben de volgende kapitale punten gemist:
    1. Ze vertrekken vanaf de moderne plaatsnaam en gaan dan in tijd, in bronnen en in taal achteruit om te kijken welke oude naam daarachter staat en of de etymologie zou kunnen kloppen. Deze manier van werken blijkt uit hun naamkundige woordenboeken, die immers gerangschikt zijn op de moderne namen.
    2. Er bestaan een massa doublures van plaatsnamen waarbij de vraag gesteld moet worden wat dan de oudste, de oorspronkelijke plaatsnaam is. Doublures bestonden al in de Romeinse tijd. Er waren wel 12 plaatsen die Noviomagus heetten. Migratie van plaatsnamen heeft altijd bestaan.
    3. Bij intervallen van vele eeuwen tussen twee namen moet aangetoond worden in hoeverre er van continuïteit sprake is, wil men beide namen aan dezelfde plaats toewijzen.
    4. In de latere latiniseringen (vertaling in of vanuit het latijn) zijn niet als achterafse vertalingen onderkend. Een nieuwe spelling betekent nog niet een nieuwe plaats. Aken, Aachen en Aix-la-Chapelle zin toch echt dezelfde plaats.
    5. Een massa Gallo-Romaanse namen zouden in zogenaamd Nederlandse bronnen voorkomen zonder tussenvorm of aannemelijke 'vertaling'.
    6. Namen voldoen niet aan wat de naam zelf al inhoudt. Zo is bij de opgravingen in Wijk bij Duurstede geen stad gevonden en is de naam Dorestad er dus niet van toepassing.
    7. Plaatsnamen worden gemaakt, bewaard en veranderd door de volksmond. De naamkundigen zien veel te gemakkelijk over het hoofd, dat een de evolutie van plaatsnamen in uitspraak en in geschreven vormen kan plaats hebben gevonden. En dan hebben we 'overschrijffouten' van de kopiïsten nog niet eens genoemd.
    8. De oudste vorm is bepalend voor de naamsverklaring en de herkomst van de naam. Veel namen blijken te verklaren vanuit landschappelijke omstandigheden, zoals dat nog steeds zo is met (als voorbeeld) moderne namen eindigend op -veen, -broek of -duin.

    Als sprekend voorbeeld noemen we de fundamentele verwarring over de plaatsnaam Noviomagus, die opgevat werd als het Noviomagus van Karel de Grote, waar hij een nieuw paleis liet bouwen. Maar nu zowel historisch (zie het Bronnenboek van Nijmegen) als archeologisch gebleken is dat van dat veronderstelde paleis niets gevonden is, vervalt die naam Noviomagus voor Nijmegen.
    Maar het neemt dan ook de Romeinse naam Noviomagus voor Nijmegen mee in de val. Immers Romeins Noviomagus is gebaseerd geweest op de aanname dat Nijmegen Karolingisch Noviomagus was. En als de naam Noviomagus verdwijnt uit de Nederlandse geschiedenis, verdwijnen ook de hierboven genoemde namen Frisia, Traiectum, Dorestadum en de Batua voor Nederland en een hele lijst overige plaatsen die juist op het Noviomagus voor Nijmegen gebaseerd zijn geweest.


  • Het grotste struikelblok.

    Het grootste struikelblok bij het oplossen van de mythen, is niet het vinden van bewijzen die de traditionele opvattingen tegenspreken, maar het bestrijden van de vooringenomenheid en verbolgenheid van de traditionele histotici.
    Een groot struikelblokken bij het ophelderen van de mythen, blijken merkwaardig genoeg juist de als standaardwerk beschouwde Toponymische Woordenboeken van Gysseling en met name die van prof.dr.D.P. Blok te zijn. Juist die beschouwing als standaardwerken was het grootste struikelblok, zeker omdat de daarin voorkomende attestaties door iedereen als zekerheden werden opgevat en werden nageschreven. Bij herhaling heeft Albert Delahaye gewezen op de foutieve determinaties die erin aan te treffen zijn, nog afgezien van het aantal keren dat er «onbekend» staat. Maar het meest teleurstellende is dat er ca. 3000 plaatsnamen niet instaan, die iedereen toch mag verwachten in een naamkundig woordenboek van het Germaanse taalgebied.

    Het is nog steeds niet te verklaren dat Nederlandse historici, die zomaar locaties uit hun mouw schudden alsof het niets is, er toch niet in slagen de ruim 96% van de plaatsen uit de oude kronieken in Nederland te lokaliseren en deze dan maar overslaan, alsof het ook maar niets is. Het aantal overgeslagen plaatsnamen is tekenend voor de geschiedenis van de Lage Landen (Les Pays-Bas) in het eerste millennium. De 'naamkundigen' prof.dr.D.P.Blok en dr.M.Gysseling schrijven in hun toponymische woordenboeken bij respectievelijk 843 en 511 plaatsen «onbekend». Als honderden plaatsnamen uit de klassieke teksten in Nederland onvindbaar zijn, maar in Frans-Vlaanderen zo zijn aan te wijzen, moet het toch wel tot je doordringen dat je in Nederland in de verkeerde streek aan het zoeken bent.
    Laat je hierbij niet misleiden door een enkele overeenkomstige plaatsnaam die toch 'zeker' lijkt te zijn. Is Daventria Deventer of was het toch Desvres? Ligt Deventer in Gallië? Bekijk dan eerst in hoeverre er sprake is van een doublure.
    De juistheid van de visie van Delahaye wordt bevestigd door de lijsten van plaatnamen uit de boeken van Albert Delahaye. Uit die boeken is een register van meer dan 10.000 plaats-, eigen- en begripsnamen samengesteld. Dat register vindt U in hier. De hier genoemde plaatsnamen komen overeen met wat de Romeinse (zoals Tacitus) en Griekse (zoals Ptolemeus) schrijvers vermelden. Een voorbeeld van plaatsen geven de Oorkonden van het klooster Werethina en plaatsnamen uit het Oera Linda Boek. Ook de lijst van goederen van St.Willibrord en de lijst van Echternachse goederen in Friesland en de lijst van ruim 500 plaatsnamern in de Batua en Taxandria bevestigen de juistheid van de visie van Delahaye.
    Al deze plaatsen liggen in (Frans-)Vlaanderen.

    Onvindbaar!

    Honderden plaatsnamen uit de klassieke historische bronnen zijn onvindbaar in Nederland, Duitsland of Luxemburg. In Frans-Vlaanderen liggen ze allemaal!
    • 362 namen van het bisdom Trajectum zijn onvindbaar in Utrecht;
    • 214 namen van de abdij Aefternacum zijn onvindbaar bij Echternach (Lux);
    • 206 namen van de abdij Werethina zijn onvindbaar bij Werden (D);
    • 305 namen van de Fresones zijn onvindbaar in Friesland of Schleswig-Holstein (D);
    • 550 namen van de Batua en Taxandria zijn onvindbaar in de Betuwe of in Brabant;
    • de Romeinse namen van Germania zijn onvindbaar in Duitsland.
    Op grond van een plaatsnaam kun je geen geschiedenis claimen, zoals prof.dr.D.P.Blok (kijk daar) steeds gedaan heeft. Als in Noord-Frankrijk een plaats bestaat met dezelfde naam, zal eerst uitgezocht moeten worden welke plaats precies bedoeld wordt in die (meestal Franse) oorkonde. Men kan deze oorkonde niet klakkeloos toepassen op Nederland, ook al worden er rivieren, streken of andere zaken genoemd die ogenschijnlijk in Nederland bestaan. Want ook de namen van rivieren, streken en andere zaken in Nederland zijn te vaak doublures van die in Noord-Frankrijk. De levensbeschrijving van St.Lebuinus kan hier als schoolvoorbeeld dienen. In Noord-Frankrijk bestaat St.Liévin die een volledige doublure is van Lebuinus, compleet met de plaats Daventria en de rivier de Isla. In Nederland zijn dat Deventer en de IJssel, In Noord-Frankrijk Desvres en de Lys. Ook de geschiedenis van St.Ludger is zo'n voorbeeld. Zijn plaatsing in Nederland is een complete fabel. Wat zou hij hier hebben komen doen, toen laag- en midden-Nederland een groot moeras- en waddengebied was. Het hele gebied was onbewoond. Zie verder bij de transgressies.

    De visie van Albert Delahaye.
    Geschiedenis zonder naamkunde is onvolledig. Naamkunde is het ijkpunt voor het bepalen van de juiste plaats van de beschreven geschiedenis. Daarin is in het verleden nogal eens wat fout gegaan. Etymologie mag dan ook in geen enkele historische publicatie ontbreken, want juist daarover bestaat veel twijfel en bestaat de nodige discussie.
    Naamkunde moet aan 3 voorwaarden voldoen:
  • ter plaatse moet ten tijde van de vermelding in de schriftelijke bron een nederzetting hebben bestaan;
  • deze nederzetting moet aantoonbaar de naam gedragen hebben waarover het gaat;
  • er moet een continuïteit hebben bestaan tussen de historische en de huidige plaats.

    Wat weten we nu feitelijk echt?
    Alle teksten over de geschiedenis in het eerste millennium zijn in het Latijn geschreven. In geen enkele tekst vind je moderne namen. Het is dus zaak aan te tonen welke huidige plaats bedoeld wordt met die Latijnse naam. Dat daarbij nogal wat fouten zijn gemaakt valt niet te ontkennen. Als uit de Latijnse tekst geen directe gegevens te halen zijn, zal de context de doorslag moeten geven bij het zoeken naar de juiste plaats.
    Welke plaats wordt bedoeld met ???
  • Aladna???
  • Humella???
  • Theodon???
  • Hesi???
  • Nuazfelde???
  • Asnon???
  • Lanhara???
    die allemaal voorkomen in een oorkonde uit het jaar 828 waarbij Geroward, volgens erfrecht, een schenking doet aan de kerk van Vetus Trajectum.

    De discussie over plaatsnamen is de kern van de studie van Albert Delahaye en van de historische geografie.

    Als in een oorkonde 10 plaatsen genoemd worden, kan men met de determinatie van slechts één plaats niet beweren dat het over Nederland gaat, terwijl over de overige 9 plaatsen wordt gezwegen. Namen in één oorkonde genoemd moeten altijd in samenhang in een beperkt gebied gezocht worden. Vind het gebied en de plaatsen rollen vanzelf te voorschijn. Laat je hierbij niet verrassen door doublures en let vooral op continuïteit van een plaats.

    Er blijken dus drie voorwaarden te bestaan voor de determinatie en lokalisatie ven een plaats:
    1. ter plaatse moet ten tijde van de vermelding een nederzetting hebben bestaan. Zonder nederzetting heeft er geen plaats bestaan die met een naam in schriftelijke bronnen vermeld werd.
    2. die nederzetting moet aantoonbaar die naam gedragen hebben, waarbij doublures en historische verplaatsingen scherp bestudeerd moeten worden.
    3. er moet een continuïteit hebben bestaan in historische en geografische zin, wil men de klassieke naam op de huidige moderne plaats toepassen, ook al lijkt de huidige moderne plaats nog zo veel op de klassieke naam. Veel plaatsnamen zijn gegeven naar het landschap waarin ze voorkwamen.

    Zie voor een uitgebreide documentatie over naamkunde de boeken van Albert Delahaye. Kijk ook eens wat de 'deskundigen' prof.dr.D.P.Blok en prof.dr.M.Gysseling hierover vermelden en bekijk er vooral de opmerkingen over hun manier van naamkunde bedrijven.

    Lees het boek "De Ware Kijk Op" en oordeel zelf.