Terug naar de beginpagina. Naar het overzicht in het kort.

De archeologie in Nederland.

Laat je niets wijsmaken door de archeologie dat immers geen absolute wetenschap is. Er wordt door archeologen heel wat gelogen. Het ultieme voorbeeld daarvan levert dr.W.A.van Es, voormalige directeur van de ROB in Amersfoort. Voor de RVU-radio verklaarde hij immers dat in Nijmegen wel degelijk het paleis van Karel de Grote is gevonden. Het radio-opname fragment waarin hij dat verklaarde willen we u niet onthouden. Beluister het volgende geluidsfragment: Nijmegen, daar was in... eh.

In 1967 stelde Van Es dat hij Dorestad ging opgraven. Dat wist hij al voordat er één schop de grond in was gegaan. Hij heeft zijn Dorestad dan ook inderdaad gevonden, tenminste, de nederzetting die hij aantrof noemde hij Dorestad, ook al voldeed het niet aan de vele kenmerken van Dorestad die in de teksten genoemd worden. Lees meer over die kenmerken. In 1978 moest Van Es ook erkennen dat er in Wijk bij Duurstede geen enkel archeologisch bewijs is gevonden voor de determinatie Dorestadum. Na zo'n bekentenis houdt in feite de hele discussie rondom Wijk bij Duurstede toch op?


Het boek 'Archeologie in Nederland' bevat enige kaarten van Nederland met vondsten uit bepaalde perioden. Dergelijke kaarten zijn zowel nietszeggend als veelzeggend.
Nietszeggend omdat de lezer alle informatie onthouden wordt over vondstomstandigheden, met name de aard van de vondsten en de stratigrafie. Veelzeggend omdat grote blanko gebieden ongenadig de vinger op de zere plekken leggen: het archeologisch vacuum toont glashelder de onbewoonbaarheid van Nederland aan. En in een land waar niet gewoond werd, zullen ook geen predikers als Willibrord, Bonifatius of Ludger hebben rondgelopen.
Er wordt te vaak uitgegaan van de onbetwistbaarheid van de archeologie. Zij zijn de deskundigen en zullen het dus wel weten. Niets is minder waar. De archeologie maakt keer op keer dezelfde fout. De archeologie is ook niet onafhankelijk zolang men uitgaat van de tijdsindeling bepaald door de geschreven bronnen.

Een voorbeeld: een vondst uit de 9e eeuw wordt geïnterpreteerd als 'Vikingvondst' omdat in die periode teksten melding maken over invallen van Noormannen. Maar Vikingen waren geen Noormannen. Het waren twee volkomen verschillende groepen. Lees meer over de Noormannen.

Het zal altijd wel een waagstuk blijven om een vindplaats alleen met een handjevol scherven op een halve eeuw te dateren. (W.A.van Es & W.A.M.Hessing).

Wie de vorderingen van het archeologisch onderzoek in ons land volgt, moet vaststellen dat dit onderzoek in de afgelopen halve eeuw geen echt nieuwe gezichtspunten heeft opgeleverd. Zo ziet Romeins Nederland er in de ogen der archeologen nog ongeveer hetzelfde uit als in "Kok's schoolatlas voor de vaderlandse geschiedenis uit 1964".(R.v.Veen in ADBulletin 4, p.5)

De interpretatie en vertaling van opschriften van Romeinse wijaltaren of grafstenen geven een onjuist beeld. Voorbeelden zijn de gedenkstenen gevonden in Ruimel (N.Br.) en in Colijnsplaat, waarop iets geheel anders staat dan de traditionele opvatting ons voorhoudt.
De belangrijkste bevindingen.....
De bewering dat de visie van Delahaye door het archeologisch onderzoek keer op keer wordt weersproken en zijn visie dan ook niet serieus genomen moet worden is geheel onwaar en achterhaald. Elke vondst uit de brostijd, ijzertijd of Romeinse tijd bevestigt dat er niets uit de Merovingische of Karolingische periode werd gevonden, dat er immers boven moet zitten. Merovingische of Karolingische vondsten zouden zeker de voorpagina's van alle dagbladen hebben gehaald. Men leest er weinig over! Vraagt men wat er dan door archeologisch onderzoek wordt weersproken, dan blijft men het antwoord schuldig. De bewering blijkt een dooddoener te zijn.

Wat lezen we bijvoorbeeld in Archeobrief nr.4, december 2015? 'Er zijn weinig aanwijzingen voor het veronderstelde Merovingische machtscentrum op het Valkhof in de zesde en zevende eeuw'. Hier wordt gesproken over 'weinig aanwijzingen'. Maak er maar 'geen aanwijzingen' van. Het gaat slechts om wat aangenomen speculaties.
Bij een Merovingisch grafveld in Alphen (N.Br.) (Archeobrief nr.2, juni 2016) wordt vermeld dat er sprake is van 'heropening'. Dat blijkt dan te kunnen samenhangen met een Merovingisch grafritueel. Het heropenen van graven is in sommige culturen, zoals in Bolivia, nog steeds gebruikelijk. Het gaat dan zeker niet om grafroof, maar een manier om voorouders te eren. Ook van veel Middeleeuwse heiligen werd het graf heropend om beenderen als reliek te scchenken. Een heropend graf is archeologisch onbruikbaar, omdat men niet weet wat er is uitgehaalsd of is toegevoegd.
...en nog meer.......
De waarheid is dat steeds opnieuw blijkt dat de archeologie de visie van Delahaye juist bevestigt. In Nijmegen is niets gevonden van een paleis van Karel de Grote, in Utrecht geen spoor van St.Willibrord, in Dokkum niets uit de tijd van Bonifatius, in heel Nederland niets van de Noormannen. In Wijk bij Duurstede is niets gevonden dat bewijst dat het over Dorestad gaat. Het grote volk van de Bataven of de Friezen blijven onvindbaar in Nederland. En als er dan eens een stukje Romeinse weg gevonden wordt wil dat nog niet zeggen dat het de weg van de Peutingerkaart is.

Als er ergens in Nederland serieus archeologisch onderzoek wordt gedaan, krijgt Delahaye steeds gelijk. Als voorbeeld mag de recente bevindingen in Asselt dienen, waarbij de conclusie is dat het roemruchte Vikingverleden de prullenbak in kan. Zie daar!
Ook op andere plaatsen ziet men hetzelfde: de archeologie bevestigt nergens de aangenomen geschiedenis. Zie voor verdere informatie de betreffende hoofdstukken hieronder.

Een zeer opvallende opmerking komt van Annemarieke Willemsen, conservator van de collectie Nederland middeleeuwen bij het Rijksmuseum van Oudheden. Archeologisch zijn de Franken en Saksen in Nederland niet te duiden, of zoals Annemarieke Willemsen dat beschreef: "de traditionele etnische indeling in Friezen, Franken en Saksen in Nederland is archeologisch niet te bewijzen (o.a. p.12 en 138)".

Lees meer over Archeologische vraagstukken, Aardewerk, Dendrochronologie, C-14 methode, ARCHEObrief, Archeologische Kroniek, Boeken over Archeologie, archeologie in Wijk bij Duurstede

Archeologie in Nederland is de opvolger van Westerheem en Archeobrief die in december 2016 voor het laatst verschenen. In Westerheem dat 65 jaargangen heeft gekend vind je veel opmerkingen die de visie van Albert Delahaye bevestigen of aanvullen. Zie bij Westerheem. Voor Archeobrief geldt hetzelfde. Ook hierin vond je talloze artikelen die de visie van Delahaye bevestigen. Zie Archeobrief.

De archeologie ontwikkelde zich pas halverwege de 20e eeuw van veredelde schatgraverij tot een wetenschap.
Dat er tevoren veel fouten zijn gemaakt en veel verkeerde conclusies zijn getrokken uit gevonden relikten, zal geen archeoloog ontkennen.
Op enkele van de eerder gemaakte fouten is nog steeds een groot deel van de huidige wetenschap gebaseerd, zonder dat men deze fouten heeft gecorrigeerd.

De archeologie wil maar niet inzien dat als het uitgangspunt fout is, ook alle daaruit getrokken conclusies fout zijn.

Op deze bladzijde geven daarvan enkele voorbeelden, in de boeken van Albert Delahaye staan er nog meer.
Het is erg merkwaardig dat in Nijmegen geen scherf, geen steen van het Karolingisch Paleis gevonden is, dat er toch 400 jaar moet hebben gestaan.

Het is ook erg merkwaardig dat in Nederland geen scherf van de Bataven is gevonden.

Het is nog merkwaardiger dat in Wijk bij Duurstede of elders in Nederland gewoon niets uit de tijd van de Noormannen is gevonden.

Het is het meest merkwaardiger dat in Utrecht en Holland geen bewoning uit de tijd van St.Willibrord aangetoond kan worden. Men heeft er geen bewoningssporen gevonden.

Volgens de grote Duitse historicus Theodor Mommsen (1817-1903) kan er pas sprake zijn van een aanvaardbare geschiedenis als zowel klassieke teksten als de archeologie daarmee in overeenstemming zijn. Hoewel hij bij zijn medewerking aan de samenstelling van de Monumenta Germaniae Historica zelf ook tegen deze regel zondigde, is dit uitgangspunt het enig juiste.

Toch localiseerde Mommsen in 1885 de Varusslag te Kalkriese slechts op grond van de vondst van gouden en zilveren Romeinse munten. Hij ging eraan voorbij dat Romeinse legionairs zeker geen gouden en zilveren bezaten, maar alleen koperen. Bovendien paste hij zijn eigen tweede criterium niet toe, namelijk de schriftelijke bronnen. De teksten die over de Varusslag handelen zijn helemaal niet toepasbaar in Kalkriese, alleen al door het ontbreken van eindeloze moerassen die een fundamentele rol speelden in deze slag.

In de traditionele geschiedenis van Nederland in het eerste millennium ontbreekt ook steeds één van beide. Nergens komen geschreven bronnen overeen met archeologische relikten en nergens komen gevonden archeologisch relikten overeen met de vermeende bronnen.

"Kisten vol Merovingische en Karolingische vondsten." zouden er bestaan in de Nederlandse musea. Voor zover er al gesproken kan worden over "kisten vol", ontbreken ze juist op plaatsen waar men ze het hardst nodig heeft, zoals in Nijmegen, Utrecht, Dokkum en Wijk bij Duurstede. Daar had men deze vondsten nodig om de geldende opvattingen te bevestigen, maar daar ontbreken ze. De archeologie weerlegt de bestaande tradities en bevestigt onmiskenbaar de visie van Albert Delahaye.

Op grond van één bronzen haarspeld en één scherf maakt men in Nederland van de vindplaats een complete Frankische nederzetting. Daarmee probeert men een continuïteit in de bewoning aan te tonen, juist omdat de Frankische periode in Nederland archeologisch en tekstueel ontbreekt. Dat is gebeurd in Utrecht, in Nijmegen, in Wijk bij Duurstede, in Deventer en op nog andere plaatsen. De feitelijke bewijslast wordt niet geleverd, slechts gesuggereerd. Zie voor de vele voorbeelden de "Archeologische Kroniek van de provincie Utrecht", de "Berichten van de ROB van 1950-2006", Westerheem 1952-2004, KNOB-Bulletin 1899-2008 en "50 jaar Numaga-publicaties".
Als voorbeeld mag de vondst van een scherf van een Reliëfbandamfoor in Amersfoort dienen.
Aan de vondst van een enkele verdwaalde scherf wordt zeer speculatief geschiedenis geschreven die zeer discutabel is. Met die ene verdwaalde scherf zou men aangetoond hebben dat Amersfoort al in de 8e en 9e eeuw bewoning gehad zou hebben en zou hebben bestaan. Howel de vondst van een scherf voor de nodige interpretaties vatbaar is, komt deze scherf van aardewerk dat over meerdere eeuwen vervaardigd is en nog langer in gebruikt is gebleven. Bovendien toont men met enkele scherven aardewerk geen bewoning is, wat overigens een regelmatig voorkomende interpretatiefout in de archeologie is.



Het is toch sedert 1970 bewezen door de luchtfotografie van Roger Agache dat hele streken van Noord-Frankrijk en België heel dicht bezaaid waren met Gallo-Romeinse villae, zelfs paalkuilen van hutten uit de prehistorie. Hier was continue bewoning. Nederland kan dat niet aantonen. Alles bijelkaar gezien, zitten we met ongehoord grove vergissingen opgezadeld in de hedendaagse geschiedschrijving, omdat ieder zijn eigen waarheid verkoopt uit zijn persoonlijke vertaling en visie op delen van het verleden, die niet de algemene cultuurlijnen respecteert, zoals de taalgrens! Zie afbeelding hiernaast van de omgeving van Amiens (klik op de afbeelding voor een vergroting).
Enkele voorbeelden van die luchtfotografie zie je hieronder. Meer informatie is te vinden in: 'Atlas d'archéologie aérienne de Picardie : le bassin de la Somme et ses abords à l'époque protohistorique et romaine' par Roger Agache et Bruno Bréart.

. .
"De basisgegevens van de Nederlandse archeologie worden slechts zelden gestaafd door schriftelijke bronnen. Er is een groeiend besef dat de meeste opgravingsrapporten in feite eerder een hypothese weergeven dan een nauwkeurige en gedetailleerde registratie van een opgraving en de daarbij aan het licht gekomen vondsten bevatten.De hypothese door de opgraver opgesteld, behoort onderworpen te worden aan een streng proefondervindelijk onderzoek. Het vaststellen van waarschijnlijkheid en deugdelijkheid van argumentatie doet ons erop bedacht zijn, archeologische theorieën klakkeloos te accepteren, hetgeen helaas ook tegenwoordig nog te vaak voorkomt." Bron: Westerheem.

Als de hypothese 'volgens ons' niet wordt tegengesproken, wordt het vervolgens een vaststaand feit.

De archeologie dateert vondsten op grond van de geschreven bronnen. Nu blijkt dat die geschreven bronnen niet over Nederland gaan, zijn ook alle daarop gebaseerde dateringen onjuist.
De Nederlandse archeologie dient vondsten zonder vooringenomenheid te dateren. Veel dateringen worden op grond van schriftelijke bronnen naar een bepaalde datum toe geïnterpreteerd. In Zutphen wordt een aarden wal op het jaar nauwkeurig op 882 gedateerd. Dat gebeurt op grond van een oorkonde uit dat jaar waarin sprake is van invallen van de Noormannen. Maar die oorkonde gaat niet over Zutphen, maar over de Isla in Vlaanderen. De Noormannen zijn nooit in Zutphen geweest. Dat bestond niet eens in 882. "De oudste sporen in Zutphen dateren (op die wal na die uit de 9e eeuw zou stammen!) van na de 10e eeuw". (Bron: Scarabee 17, 1995, p.35 e.v.)
Hier wordt behalve het publiek verkeerd voorgelicht ook valsheid in geschrifte gepleegd, door een bewering te doen die in de genoemde bron niet vermeld wordt.
Het ontstaan en de ontwikkeling van Zutphen past ook precies bij die van zoveel andere plaatsen in Nederland.

De visie van Albert Delahaye.
De archeologie in Nederland geeft mij steeds gelijk. Gelukkig blijken archeologen wel eerlijke mensen te zijn. Ze laten hun prestige niet teloor gaan door de grillen van de historici. Ze vertellen eerlijk wat er precies gevonden is. Maar dan.... laten ze hun interpretaties toch weer wel onder druk van de historici tot stand komen. Op plaatsen waar men de traditionele geschiedenis plaatst, bevestigt de archeologie, mits technisch goed en eerlijk onderzocht, de Nederlandse tradities op geen enkel punt. Juist op plaatsen waar men de tradities zo graag handhaaft (Nijmegen, Utrecht, Wijk bij Duurstede, Dokkum), blijken archeologische relikten uit de 8e en 9e eeuw te ontbreken. Met één gouden munt van DORESTAT, die overigens in heel Europa gevonden worden, wil men van Wijk bij Duurstede een groot en belangrijk handelscentrum maken. Het is typerend hoe de Nederlandse archeologie onder de druk van historici met haar bronnen omgaat. De gedachte aan die ene zwaluw komt al snel op. Bovendien werden gouden munten nooit gebruikt als regulier betaalmiddel (wie had daarvan wisselgeld terug?), maar als belegging. Dergelijke grondprincipes blijken de archeologen vreemd.

De Nederlandse archeologie gebruikt de verkeerde methodiek bij haar onderzoek, waarbij structurele fouten in het interpreteren van de gegevens tot foutieve conclusies hebben geleid. Vaak is er sprake van een tunnelvisie. Men weet tevoren al wat men gaat opgraven en de vondsten worden vervolgens naar die vooringenomen standpunten geïnterpreteerd. Het sprekende voorbeeld gaf dr.W.A. van Es toen hij in 1967 opmerkte, nog voordat er één schop de grond in was gegaan: "We gaan Dorestad opgraven".
De archeologie zou zich moeten beperken tot technisch onderzoek, niet tot het schrijven van geschiedenis.
De Nederlandse archeologie bevestigt de stellingen van Albert Delahaye op alle punten.

Archeologie is "opgraven" wat de transgressies meteen al bevestigt.
Zie ook bij Citaten/transgressies.


De archeologie bestaat in Nederland als wetenschap pas sinds halverwege de 20e eeuw. Als men daarvoor archeologische relikten vond, werden deze naar de geest der tijd geïnterpreteerd, omgeven met volkse legenden en mythen. Sprekend is het voorbeeld van dominee Johan Pickardt die in 1660 de conclusie trok dat de Hunebedden in noord-oost Nederland door reuzen moesten zijn gemaakt. Klik op de afbeelding hiernaast.

Bij de interpretatie van vondsten zijn onmiskenbaar fouten gemaakt, wat blijkt nu de archeologie wetenschappelijk wordt benaderd en gevonden relikten opnieuw geïnvestariseerd worden. De kwaliteit van veel archeologische vondsten uit het verleden, en zeker de interpretatie ervan, staat tegenwoordig stevig ter discussie.
"Je vraagt jezelf wel eens in verwondering af hoe het mogelijk is dat de archeologie op grond van zulke vage gegevens, dergelijke vaststaande meningen kunnen verkondigen", aldus een reactie van een kritische lezer.

Toevallig verloren gegane relikten worden foutief als sporen van bewoning geïnterpreteerd. Versleepte en "bijgewerkte" overblijfselen verliezen op slag hun betekenis voor de historie. (A.W.Byvanck, Nederland in den Romeinschen Tijd,)

"Kaarten voor oudheidkundig onderzoek zijn ondeugdelijk, onbetrouwbaar en slecht gefundeerd. De archeologische miskleunen blijven binnenskamers." (De Volkskrant, 21 april 2007).
Ooit gemaakte fouten of gehanteerde interpretaties blijven nog decennia lang op de kaart staan, al zijn ze later gecorrigeerd of als fout erkend.


Archeologie bestaat uit interpreteren, waarbij geschreven bronnen te vaak foutief als uitgangspunt gehanteerd werden. Foutief in tweeërlei opzicht, namelijk door de vondst te interpreteren vanuit een geschreven bron of die geschreven bron zelf foutief te interpreteren vanuit een vondst op een verkeerde locatie. "De Nederlandse archeologie is zich steeds meer bewust van de kracht en zwakheden van de theoretische modellen die aan haar interpretaties ten grondslag liggen". Bron: Bloemers. De studies van Albert Delahaye tonen dat onmiskenbaar aan. In zijn boeken vindt men vele voorbeelden van deze foutieve archeologische interpretaties.
Veel mythen in de traditionele geschiedenis zijn voortgekomen uit een foutieve interpretatie van archeologische vondsten. Voor een overzicht van foutieve archeologische interpretaties, klik hier!

"Opgebaggerd uit de Waal bij Nijmegen" is een geliefkoosd label voor veel voorwerpen die via antiquairs in het Rijksmuseum voor Oudheden terecht zijn gekomen: in feite te vertalen met 'vindplaats onbekend'. Slordigheid, 'hinein-interpretieren' van veldwaarnemingen in een vooropgezette theorie en een nonchalante vondstregistratie, kunnen oude opgravingsverslagen voor een goed deel waardeloos maken voor latere generaties. Bron: L.P. Louwe Kooijmans, p.17.
Dat er in de Nederlandse Archeologie ook steeds sprake is geweest van opzettelijke vervalsingen, soms puur uit eigenbelang of financieel gewin, mag als bekend verondersteld worden. "Door middel van vervalste voorwerpen of misleidende informatie proberen zij (de vervalsers) hun ideeën over het verleden een handje te helpen, de geleerde wereld te foppen of hun portemonnaie te spekken. Archeologische vervalsingen zijn al zo oud als archeologie zelf en al heel wat hooggeleerde archeologen zijn bij de neus genomen." Bron: L. Verhart.

Nog onlangs is gebleken dat archeologische vondsten in Nijmegen NEP bleken te zijn. Zie bij Nep in Nijmegen.

Ander beeld van de Vikingen.
Op een prachtige expositie in Parijs over de Vikingen merkt Willem van der Post (Algemeen Dagblad van 19 mei 1992) verrast op, dat er NIETS uit ons land te zien is.
"Nederland is de grote afwezige op deze tentoonstelling. Bruiklenen uit Nederlandse Musea zijn er niet te vinden. Ons land staat ook niet aangegeven op de vondstenkaart in de fraaie catalogus."
"Waar is bijvoorbeeld de Schat van Winsum, waar het Fries museum jaren geleden mee pronkte? Die zilveren en benen voorwerpen zijn nergens te bekennen. Een telefoontje naar Leeuwarden leert waarom. Conservator Mensonides: "Die schat bleek namelijk zo vals als wat!" Blijkbaar hebben de Vikingen in ons land niets achtergelaten.
Prof. dr. W. van Es van de R.O.B. in Amersfoort bevestigt dat. "Eigenaardig hè? Er valt niet aan te twijfelen dat de Vikingen in ons land zijn geweest", zegt hij. "Uit kronieken weten we b.v. dat ze Nijmegen (1) en Dorestad hebben platgebrand. Maar we hebben geen archeologische voorwerpen gevonden die op hun aanwezigheid hier duiden".
"Bij opgravingen in Dorestad (Wijk bij Duurstede) hebben we alleen een brandlaag en 2 zilveren armbanden gevonden. Ik durf er echter mijn hand niet voor in het vuur te steken dat die uit Scandinavië komen". "Waarschijnlijk", aldus Van Es, "zijn de Vikingen in ons land kort, destructief bezig geweest en hebben ze alleen spullen meegenomen en niets gebracht!"
Bestaat er een onnozele uitvlucht, als je weet dat de Noormannen tussen 809 en 925 keer op keer Trajectum, Noviomagus en Dorestadum aangevallen hebben en een lange rij andere (overigens allemaal Franse en Vlaamse) steden, waar de sporen van berovingen wel gevonden worden.
(1) Uiteraard staat er in die Franse kronieken niet Nijmegen, maar Noviomagus. Het zo omgaan met plaatsnamen is weinig zorgvuldig en erg suggestief.

"De bestudering van de klassieken (Caesar, Plinius, Tacitus) leidt ertoe dat men systematisch probeert vondsten en monumenten uit het verleden aan de hand van hun berichten te verklaren, soms terecht, dikwijls ook niet."
(Bron)
Juist bij het verklaren van archeologische vonsten aan de hand van verkeerd geïnterpreteerde teksten van genoemde klassieken, zijn de grootste fouten gemaakt. Ook in de archeologie wordt het gelijk van Albert Delahaye steeds opnieuw bevestigd.
Met name archeologen als Bogaers verklaren hun vondsten keer op keer aan de hand van de klassieke teksten, niet op grond van technisch onderzoek van de gevonden relikten. Aan de hand van twee gevonden dakpanstempels wordt de aanwezigheid van een compleet garnizoen over meerdere decennia verklaard. Nu blijkt dat de aangehaalde teksten helemaal geen betrekking op Nederland hebben, zullen veel archeologische interpretaties herzien moeten worden. Zoals de vondst van Bogaers ten aanzien van de op een mijlpaal voorkomende letters A MAC, waarvan Bogaers stelt dat bedoeld kan zijn: A Municipio Aelio Canninefatium. Van Buchem omschrijft deze vondst als "een treffende gedachte", andere historici brengen er niets tegen in of weten er geen raad mee, waarmee een nieuwe archeologische en historische mythe is geboren. Met dat A MAC zal wel iets heel anders bedoeld zijn, zeker omdat vaststaat dat de Canninefaten helemaal niet in Nederland thuishoorden. Dat wordt door W.van Es in zijn boek "De Romeinen in Nederland" ook anders geïnterpreteerd. Van Es schrijft dat er op die mijlpaal A MAEC m.p. XII (12 mijlen) staat, en dat het misschien een verwijzing is naar Macilo of Matilo, waarschijnlijk Roomburg bij Leiden.

Dorestadum.
"We gaan Dorestad opgraven", merkte diezelfde Van Es eens op. Koud is de douche als men dan niets vindt. De toepasselijke uitvlucht is dan steeds "dat we op de verkeerde plaats hebben gezocht". Die uitvlucht is, hoewel niet zo bedoeld, het enig juiste antwoord. Inderdaad heeft men op de verkeerde plaats gezocht, men had immers in Noord-Frankrijk moeten zoeken.
Te vaak wordt met vooringenomenheid al aangegeven waar men naar op zoek is, en weet men zonder onderzoek wat men gevonden heeft. Daarbij staat niet de vondst op zich, maar de interpretatie van de vondst ter discussie. "Baarlijke nonsens" dus!

De Fresones (Friezen).
In Friesland lokaliseert de gangbare geschiedschrijving van de 1e tot de 10e eeuw het grote volk van de Friezen, juist toen de transgressies een nieuw hoogtepunt bereikt hadden. Het volk was machtig en derhalve zo groot in getal, dat het in een langdurig conflict met de Romeinen en later de Franken stand kon houden. Waar in Friesland heeft dat volk gewoond? Uit deze bijna 1000 jaar levert de archeologie ons slechts enige bewoonde terpen op, waar toch moeilijk zo'n machtig volk kan zijn gehuisvest.
Een nóg grotere absurditeit is de situering van de Noormannen in Kennemerland en het kustgebied van Noord-Holland. Het bestaan van dit gebied tussen de 7e en de 9e eeuw is nog minder te aanvaarden dan het bestaan van Friesland. Van de invallen van de Noormannen is in Nederland archeologisch, maar ook taalkundig of qua cultuur helemaal niets teruggevonden.

Karolingisch Nijmegen.
Het machtige paleis van Karel de Grote te Noviomagus heeft in Nijmegen geen enkel spoor nagelaten. Geen sporen van een paleis of van enige bewoning, noch bestuurlijke, kerkelijke of taalkundige sporen. En als er geen bewoning was, dan heeft zich er ook geen geschiedenis afgespeeld.
Volkeren als de Bataven of Friezen moeten toch, gezien de geschreven bronnen, vele en duidelijk vindbare sporen hebben nagelaten. Als men na vele jaren veldonderzoek nog steeds niets gevonden heeft, dan is slechts één conclusie mogelijk: men is op de verkeerde plaats aan het zoeken.

Bekijkt men de resultaten van de archeologie in Nederland, dan is er slechts één conclusie mogelijk: de hele veronderstelde geschiedenis vanaf de Romeinen tot de 10e eeuw kan zich nooit hebben afgespeeld op de plaatsen die men er in Nederland voor in gedachten had. Behalve de geschreven bronnen toont de archeologie dat keihard aan. De historicus die dit blijft ontkennen, kent zijn eigen vakgebied niet.

Wie zich ooit verdiept heeft in de archeologie van ons land kan slechts tot de conclusie komen dat er geen sporen zijn te vinden van die machtige Merovingische en Karolingische cultuur. Bekijk het volgende rijtje!
  1. Nijmegen, het keizerlijke Noviomagus? : NIETS!
  2. Utrecht, de bisschopszetel Trajectum? : NIETS!
  3. Wijk bij Duurstede, het bekende Dorestadum? : één munt! en één broche!
  4. Dokkum, de pagus Dockynchirica? : NIETS!
  5. De Betuwe, de alom bekende Batua? : NIETS!
Vondsten in Nederland uit de Karolingische tijd zijn zeldzaam, zó zeldzaam zelfs, dat ze allemaal bij elkaar vooral bewijzen dat er geen bewoning van enige betekenis was in die periode. Vandaar de extase over recente wetenschappelijke onderzoeksresultaten, die iets Karolingisch (tiende eeuw ?) zouden hebben opgeleverd. Meestal wordt over deze duister gedateerde vondsten erg geheimzinnig gedaan.
Kan nog langer volgehouden worden dat "de traditie zo sterk is", en dat er geen reden is om te twijfelen aan die veronderstelde geschiedenis? De ware geboorte (wedergeboorte ná de Romeinse periode) van "le Pays Bas" ligt kort vóór 950, wanneer de abdij van Egmond vanuit het zuiden (vanuit Gent) wordt gesticht, gelijk met het terugkeren van bewoning in "het lage land aan de zee"!

Munt van Dorestat (opschrift: DORESTAT FIT , in Dorestat gemaakt) waarvan er in heel Europa honderden gevonden zijn. In Nederland hangt men aan één gevonden munt de hele geschiedenis van "Wijk bij Duurstede=Dorestat" op! Met deze ene munt maakte men (Blok) van Wijk bij Duurstede meteen ook maar een belangrijk handelscentrum!

Archeologie
Enkele krantenberichten
De Romeinen in Nederland.
Nijmegen
Museum Het Valkhof en enkele muntvondsten.
Een ander beeld van de Noormannen
Leusden en Nimmerdor
Verleden Land
Archeologie en Geologie in Nederland
Archeologie en Geologie in het Buitenland

Terug naar boven.


Enkele krantenberichten

Bataafse boeren beheersten Latijn.
Bij Bataafse boerderijen zijn zegeldoosjes gevonden. Deze bronzen doosjes dienden ter bescherming van teksten. waaronder bijvoorbeeld brieven. Onderzoekers van de Vrije Universiteit, die nu bezig zijn met een inventarisatie van de rol van de Bataven in het Romeinse Rijk, concludeerden dus triomfantelijk dat de Bataven het een en ander opstaken van de Romeinen en bepaald geen barbaren waren. (Bron: Spits. 12 juni 2001).
Deze onderzoekers hebben blijkbaar nooit gehoord van buit, ruilhandel of verloren eigendommen. Als ik een Franse Euromunt bezit of in een Franse auto rij, spreek ik dan Frans? Volgens deze "onderzoekers" dus wel. En hoe weten die onderzoekers dat het Bataafse boeren waren? Van "Bataafs" zijn geen kenmerken bekend! (Ik zou ze anders graag vernemen.) Het is meer dan tekenend voor de wijze waarop de archeologie in Nederland te werk gaat.

Dokkum ; Bron: AD. 29-3-1986.
Bij opgravingen in Dokkum zijn 100 skeletten gevonden uit de zestiende eeuw. De Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) stuitte een meter onder de Markt vrij onverwacht op het kerkhof. De ROB was eigenlijk op zoek naar de houten kerk die na de moord op Bonifatius in 754 te zijner nagedachtenis werd gebouwd.
De skeletten -van zowel volwassenen als kinderen- lagen in houten kisten. Nadat zij worden onderzocht op eventuele ziektes, zullen zij worden herbegraven.
De opgravingen zelf duren nog drie weken. De ROB hoopt in die tijd de restanten van de kerk te kunnen vinden. Er werden in Dokkum al twee keer eerder opgravingen verricht op de terp, maar tot nu toe werd de kerk niet gevonden.

Domburg : Bron: AD.16 juni 1986.
Bij opgravingen in Domburg zijn de resten van een nederzetting uit de twaalfde eeuw gevonden. De onderzoekers die op het terrein van het voormalige Badhotel op zoek waren naar resten van een negende eeuwse Karolingische burcht stuitten tot hun verrassing op een dikke woonlaag, waarin zij onder meer de resten van een boerderij aantroffen, gebouwd van met leem bestreken houten wanden en met vloeren van klei. In de woning vonden zij onder meer dierenbotten, koperen potten en zogenaamde Pingsdorf-aardewerk, afkomstig uit het Duitse Rijngebied.

Gat van Nijmegen: Bron: AD.24-8-1981.
Al enige maanden wroeten archeologen in het oostelijk deel van de Eiermarkt. Daarbij zijn fundamenten, kelders en putten tevoorschijn gekomen, waarvan de oudste uit de dertiende eeuw stammen. Dat geldt ook voor de kelderruimte op de voorgrond. Links op de foto zien we een rechthoekige waterput. (foto niet bijgevoegd)
De onderzoekers hebben ook sporen van twee grachten uit de Romeinse tijd gevonden. Uit de tussenliggende kleine duizend jaar is nog niets aangetroffen.
De tijd van Keizer Karel blijft ook hier nog een duister gat in de geschiedenis van de Keizer Karel-stad.

Neude nog maar 1000 jaar oud: bron: AC 25-6-2003.
Het noordelijke deel van de oude stad Utrecht is pas echt tot ontwikkeling gekomen nadat de Oudegracht en singels zijn gegraven. In het jaar 1100 waren het huidige Vredenburg en de Neude op z'n hoogst misschien een stuk hooiland.

Onderzoek in de wijk Maaspoort in Den Bosch.
Stadsarcheoloog H.Jansen: "Door het stijgen van het zeewater, en dat in de rivieren, nam na de Romeinse tijd de bewoning langs de oevers af. In 1185 werd Den Bosch gesticht op een hoog gelegen plaats, enkele kilometers van de toenmalige Maas verwijderd."

Merovingisch grafveld in Utrecht.
Archeologen hebben in de Utrechtse binnenstad in 1982 een Merovingisch grafveld uit 500 gevonden. "Het gaat om 3 graven met de overblijfselen van een volwassenen en vermoedelijk 2 jonge meisjes". Volgens de stadsarcheologen T.Hoekstra en H.de Groot "onthult de vondst gegevens die betrekking hebben op een 'donker gat' in de geschiedenis van de stad Utrecht. Over de periode tussen het vertrek van de Romeinen omstreeks 260 n. Chr. en de tiende eeuw is vrijwel niets bekend. Sporen van bewoning uit die tijd ontbreken vrijwel, vermoedelijk als gevolg van een grote overstroming." "Tot nu toe begrepen we nooit waarom we geen sporen van bewoning uit de jaren 250 tot de 10e eeuw tegenkwamen, maar nu heeft het er alle schijn van dat ze door een grote overstroming zijn weggespoeld."
(Let op hoe krampachtig men toch aan de veronderstelde geschiedenis blijft vasthouden: het was er wel, maar het is allemaal weggespoeld! Dus de transgressies zijn wel waar! Maar als ze waar zijn, kan er geen bewoning zijn geweest)

"Wat we archeologisch van Utrecht weten is veel, maar er zaten grote lacunes in. Tot ongeveer 250 na Chr. vinden we sporen van de Romeinen, maar daarna valt er een gat. De draad wordt weer opgepakt omstreeks 950 uit welke tijd we de eerste tekenen van bewoning vinden. Maar pas in de 11e en 12e eeuw krijgen we veel meer gegevens", aldus De Groot.
Juister dan de omschrijving van De Groot is het niet te formuleren. Tussen 250 en 950 ontbreekt elke vorm van bewoning in Utrecht. Dus ook St.Willibrord en zijn voorgangers en opvolgers hebben er dus nooit kunnen verblijven.

Ten aanzien van grafvelden en begravingen wordt al te gemakkelijk voorbij gegaan aan verstoringen van graven door plundering en/of herbegravingen. Feitelijk zijn verstoorde graven niet bruikbaar voor dateringen. Men kan niet aantonen wat is weggenomen of is toegevoegd. Begravenisculturen elders in de wereld tonen dit al aan. Zie ook 'Spiegel Historiael van jan. 1972': Grafplunderineg in de vroege Middeleeuwen.

Recente publicaties met betrekking tot de heropgravingen op het Domplein in Utrecht.
In de zomer van 1993 hebben er op het Domplein weer opgravingen plaats gevonden, ditmaal onder supervisie van stadsarcheoloog De Groot. De opgravingen hebben destijds veel publiciteit gekregen via de pers, radio en televisie. Het kerkje van Willibrord was gevonden. De Groot kon het vloerniveau van het Willibrord-kerkje zelfs voor kijkend Nederland op de televisie haarfijn aangeven. Via de geschreven pers hield hij toch nog wel een slag om de archeologische arm door te verklaren dat de datering van de gevonden houtskoolresten via de C14-methode uiteindelijk de definitieve bevestiging zou moeten geven.
Eind 1994 verscheen de publicatie van de opgravingen onder het thema "De oudste kerken van Utrecht" in een dubbelnummer van het KNOB-Bulletin. Zou de destijds door archeoloog Van Giffen op de 10e eeuw gedateerde Heilig-Kruiskapel dan toch uit de 7e eeuw dateren, zoals De Groot reeds bij voorbaat had aangekondigd? Nee dusl De C14-datering wees op een bouw in de 10e eeuw, zoals die door Van Giffen al was vastgesteld.

Nederzetting uit het begin van de jaartelling blootgelegd in Houten.
De ROB. heeft tot nu toe de funderingen blootgelegd van een schuur van acht bij zeven meter, en een gebouw dat mogelijk een huis is geweest. verder werden drie waterputten, een reeks afvalkuilen en twee zwaar gefundeerde schuren aangetroffen waarin destijds graan werd opgeslagen. Het enige wat er nog van over is zijn verkleuringen in de grond! De oorspronkelijke woonlaag is verdwenen. Deze is in latere tijd waarschijnlijk weggeploegd. W.van Tent, provinciaal archeoloog, merkt op "We vinden daarom helaas alleen de diepste sporen. De rest is verdwenen. Het is een van de vele inheemse nederzettingen die er toen in het gebied van de Kromme Rijn waren. Het was een heel dicht bevolkt gebied."
Hoe kan deze archeoloog verklaren, dat het een heel dicht bevolkt gebied was met veel nederzettingen, als deze nooit zijn teruggevonden? Of denkt men deze onder de woonlaag uit het begin van de jaartelling te vinden?

Terug naar boven.



De Romeinen in Nederland

Het moet door iedereen goed begrepen worden dat door Albert Delahaye het Romeins en de Romeinse bezetting van de Lage Landen (les Pays-Bas allerminst wordt ontkend. Echter hieraan de importantie geven die de traditie er in Nederland zo graag van maakt is onjuist. De Romeinse vondsten in Nederland zijn allerminst van een internationale allure. Evenzeer is onjuist er een continuïteit in bewoning tot de middeleeuwen aan te verbinden. Dat leert de archeologie en de geologie (bodemkunde) onmiskenbaar. Het Romeins vinden we in laag Nederland steevast onder een laag (zee-)klei. Dit kan alleen verklaard worden door langdurige overstromingen, de transgressies.
Op veel plaatsen (Utrecht, Elst, maar ook Nijmegen) vinden we de nieuwe bewoning vanaf de 10e eeuw, meteen op het Romeins. Hoe meer Romeins men in Nederland vindt, des te zekerder is het, dat er daar geen Merovingisch of Karolingisch meer gevonden kan worden. In Nijmegen blijft men ondanks alle Romeinse vondsten, stug op zoek naar het Karolingisch. Men schijnt daar niet te beseffen dat het Karolingisch nooit ònder het Romeins kan zitten.

Vondst Romeins schip in Leidsche Rijn.
Vondst tweede Romeins schip duidt op scheepskerkhof!
Opgraving Romeins schip publiekstrekker!
Vondst van schip krankzinnig toeval.
Dat zijn enkele van de vele krantenkoppen die in 2003 de aandacht trokken. De artikelen onder die koppen waren niet altijd ontdaan van de nodige toespelingen en veronderstellingen. De traditionele Romeinse plaatsnamen van de reeds lang weerlegde Romeinse Peutinger kaart passeerden weer steevast de revue. De Oude Rijn werd weer de alom bekende Renus; gemakshalve werd vergeten dat die Romeinse Renus in Gallië lag.

En zo spectaculair waren deze vondsten nu ook weer niet, er zijn eerder "Romeinse" schepen gevonden in Nederland.
In het boek "De Romeinen in Nederland" schrijft archeoloog W.A. van Es, directeur van de ROB., daarover (blz.117-118): "Overigens hebben wij in ons land de laatste jaren aan Romeinse scheepsvondsten geen gebrek gehad: de boten van Kapel Avezaath aan de Linge, Druten aan de Waal, het al veel eerder gevonden wrak uit de Romeinse Rijn bij Vechten, en natuurlijk de roemruchte schepen van Zwammerdam, zes in getal. Het is denkbaar dat ook de boten waarvan de wrakken bij bovengenoemde plaatsen teruggevonden zijn, althans voor een deel particulier bezit zijn geweest. Zelfs de zes schepen voor het castellum Zwammerdam zijn opgegraven waren geen marinevaartuigen in de strikte zins des woords, geen oorlogbodems". "Drie ervan waren van uitgeholde eikestammen vervaardigde kano's. In twee was de visbun nog aanwezig. Zij dienden dus voor de visvangst op de rivieren. De andere drie zijn zeker door het leger gebruikt. Het waren platboomde transportschepen voor het vervoer van zware lasten: rijnaken. Hetzelfde geldt voor de boten van Kapel Avezaath en Druten. Een van de vaartuigen uit Zwammerdam deed denken aan een veerboot".
En nu komt het belangrijkste: "Wat hun constructie betreft staan zij in een inheemse, Keltisch-Germaanse, traditie, die zonder onderbreking vanuit de voor-Romeinse IJzertijd tot in de Middeleeuwen doorgelopen heeft van boomstamkano tot hulk. Deze traditie hoort thuis in West- en Midden-Europa, in de streken tussen de Alpen en Skandinavië. Romeinse invloed zou de inheemse scheepsbouwers er toe hebben gebracht hun constructiemethoden op veel grotere vaartuigen dan voorheen toe te passen. Overigens wijzen sommige trekjes bij enkele schepen, vooral de houtverbinding door middel van gepende doken, die in Vechten en sporadisch ook in Zwammerdam voorkomt, op beïnvloeding van de inheemse bouwwijze door mediterrane technieken."
Als je de spectaculaire vondsten van "Romeinse" schepen de laatste tijd tegen deze achtergrond bekijkt, dan zou er van dat "spectaculaire" en van dat "Romeins" niet veel over kunnen blijven. Ofwel gewoon (vissers-)boten van de plaatselijke bevolking, die met transporten voor de Romeinen wel eens wat bijklusten. Gezien de Nederlandse scheepvaart- en visserijtraditie een veel aannemelijker verhaal.

De vondst van de Romeinse schepen bevestigen op een onweerlegbare wijze de transgressies die vanaf de 3e eeuw plaats vonden.

Dat de schepen opzettelijk zijn afgezonken om de oevers te beschermen, wat de algemene opvatting is, wordt tegengesproken met de aanwezigheid van gereedschappen en andere gebruiksvoorwerpen in die wrakken. Deze toch kostbare gebruiksvoorwerpen zou men immers wel weggenomen hebben voordat men de schepen had laten zinken. Ook zijn de schepen niet in een te verwachten rij naast elkaar gevonden, maar her en der verspreid, wat geen opzettelijk afzinken aantoont. Daarom wordt tegenwoordig ook meer gedacht aan het vergaan van de schepen in een storm, wat dichter bij de waarheid zal liggen. En die storm bracht langdurige overstromingen (transgressies) met zich mee, waardoor "de Romeinen de boel maar hebben laten gaan" en vertrokken zijn, zoals prof.dr.D.P.Blok dat eens verwoordde. Dat hij hiermee de opvattingen van Albert Delahaye glashelder bevestigd, heeft hij nooit begrepen, tenminste hij heeft dit nooit erkend.
Dat de schepen willekeurig gezonken zijn zal echter gekomen zijn omdat de Romeinen bij hun vertrek de schepen achter gelaten hebben. Na een poos van verval komen ze vanzelf tot zinken. Kijk wat er gebeurt in de Nederlandse wateren bij verlaten en vervallen schepen en bootjes. Na enige tijd eindigen ze op de bodem van het water waarin ze liggen. Het is weer een voorbeeld van verkeerde en suggestieve interpretaties van bodemvondsten.


Spectaculair als de opgravingen in Leidsche Rijn ook oogden, ze ondergraven de visie van Albert Delahaye allerminst, erger nog, ze bevestigen deze juist. Want steevast worden deze Romeinse schepen onder een flinke laag klei gevonden. Of deze schepen nu opzettelijk tot zinken zijn gebracht, of in stormachtig weer zijn vergaan, ze liggen onder een dikke laag afzettings-sediment!
Toen de Romeinen hier vertrokken (uiterlijk rond 250 na Chr., vermoedelijk veel eerder) nam de zee bezit van het land! De Romeinen zijn hier ook vrijwillig vertrokken, dus zonder z.g. aanvallen van Germanen. Dat maakt men op uit de afwezigheid van huisraad en het ontbreken van brandsporen op Romeinse vindplaatsen. De Romeinen trekken zich terug tot de (huidige en reeds lang bestaande) taalgrens. Die taalgrens was er al vóór de komst van de Romeinen en bleef op nagenoeg dezelfde plaats bestaan nadat de Romeinen ook daar weer vertrokken zijn.
De geschiedenis die men ná de Romeinen voor ons land in gedachten had, kan zich hier dan ook niet hebben afgespeeld. Totdat het land langzaam weer droog viel en men leerde om het water te beheersen (dijken), was hier geen bewoning van enige importantie. Daarna ziet men de opkomst van steden, bisdommen, graafschappen e.d., die in laag Nederland pas na de 10e eeuw ontstaan. Niet alleen de geschreven bronnen bevestigen dit, ook de archeologie!

Het belang van de Romeinen in Nederland wordt vaak schromelijk overdreven.
In het najaar van 1997 werden enige meters van een veronderstelde Romeinse weg gevonden. Een historische sensatie van internationale allure: eindelijk was de bovenste weg van de Peutinger kaart gevonden. Deze sensatie was trouwens in de zomer al voorafgegaan door de vondst van de "noordelijkste militaier wachtpost van het Romeinse rijk" in het Friese dorpje Winsum (1). Dat het daar om een militaire wachtpost ging had men geconcludeerd uit de aanwezigheid van een paar amforen.
Men hoeft geen liefhebber van de visie van Albert Delahaye te zijn om bij dit soort berichten ernstige twijfel te voelen. Hoe is het mogelijk dat er in het z.g. land van de Friezen en de Bataven, bekend van o.a. Drusus, Corbulo en Julius Civilis, zó weinig Romeins uit de grond is gekomen. Hoe kunnen archeologen al blij zijn met een paar afdrukken van houten palen, het wrak van een boot of enkele meters weg?
Desgevraagd zal men door de deskundigen waarschijnlijk om de oren worden geslagen met de Romeinse legerkampen bij Nijmegen en Valkenburg (NH), maar die zijn ook niet van een dermate "internationale allure" dat een identificatie met plaatsen op de Peutinger Kaart voor de hand ligt. Zelfs de historisch deskundigen hebben daarmee vaak grote moeite. We lezen over het castellum van Valkenburg ("Praetorium Agrippinae") bijvoorbeeld "Dat met het vignet op de kaart uitsluitend dit fort werd bedoeld, is onwaarschijnlijk. Het castellum van Valkenburg verschilt daarvoor te weinig van andere forten in de Rijndelta" (Van Es).

(1) De enkele vondsten van Romeins in Noord-Nederland (Groningen, Friesland) bevestigen eerder een bestaande ruilhandel met de plaatselijke bevolking, dan het verblijf van Romeinen ter plaatse. Bij Winsum heeft men munten en vooral aardewerkscherven opgegraven en op grond daarvan geconcludeerd dat er een belangrijk militair steunpunt aanwezig moet zijn geweest. De vondst is overigens minder "uniek" dan de betreffende opgravingsleider beweerde, want bij terponderzoek in Groningen en Friesland komen regelmatig Romeinse munten, potscherven en snuisterijen uit de grond. Het gaat hier om artikelen die blijkbaar tot ver buiten de grenzen van het rijk gewild waren en die waarschijnlijk via diverse ruilhandelaren in het noorden zijn terechtgekomen. De Romeinse Limes langs de Oude Rijn in Nederland waren feitelijk veel minder belangrijk dan wat men er in Nederland graag van maakt. Opvallend blijft het zo goed als ontbreken van burgerlijke nederzettingen ten zuiden van die Limes (Zuid-Limburg uitgezonderd). Slechts op enkele plaatsen in Zeeland, Brabant en Limburg zijn Romeinse vondsten gedaan, waaraan in Nederland veel belang werd gehecht vanwege de schaarste aan vondsten en het ontbreken van écht aansprekende Romeinse overblijfselen. Vergeleken met de vondsten in andere delen van het Romeinse rijk, b.v. in Noord-west Frankrijk, zijn die van Nederland te verwaarlozen. Een bezoek aan het Nijmeegs Museum Het Valkhof zal dan ook uitlopen op een teleurstelling, als men er met te hoog gespannen verwachtingen naar binnengaat. Veel van de tentoongestelde Romeinse relikten in dit museum zijn overigens afkomstig van buiten Nijmegen, zelfs van buiten Nederland, zoals de alom beroemde bronzen "Trajanuskop" (vindplaats onbekend, vermoedelijk gevonden in Xanten). Dat deze kop Trajanus voorstelt is zeer omstreden. Dat heeft men er in Nijmegen maar van gemaakt en tot zekerheid verheven.

Dr.W.A. van Es, De Romeinen in Nederland, 3e druk 1980 .
Het boek "De Romeinen in Nederland" is bij veel historici waarschijnlijk net zo onbekend als "De Ware Kijk Op" van Albert Delahaye.
Archeoloog W.van Es geeft in dit boek (zie noot) een beschrijving van de Romeinse tijd in ons land, waarbij hij de veronderstelde traditionele geschiedenis volgt, waarin de Renus steevast als Nederlandse en Duitse Rijn wordt opgevat. Toch 'vertaalt' Van Es het woord Renus soms met Waal, omdat een vertaling met Rijn geografisch helemaal niet uitkomt.
Het moet goed begrepen worden dat door Albert Delahaye het Romeins in Nederland allerminst ontkend wordt, al willen sommige critici dit nog wel eens opperen. Het gaat echter te ver om aan de tijdelijke noordgrens van het Romeinse Rijk die importatie te geven die men er in Nederland zo graag aan geeft. De Peutingerkaart met het eiland van de Bataven heeft helemaal geen betrekking op Nederland. Ook de op die kaart genoemde plaatsen in de Patavia en aan de Renus, hebben geen betrekking op Nederland. Welke namen de Nederlandse Romeinse vestigingen droegen, blijft voor een aantal plaatsen nog een open vraag. Voor Utrecht is die vraag reeds beantwoord: het Romeinse Utrecht heette Albiobola, wat vaststaat door de opgravingen door C.W.Vollgraff op het Domplein in Utrecht.

"De Romeinen in Nederland" wordt als een standaardwerk over de Romeinse tijd in ons land beschouwd. Bij kritische lezing vallen een aantal erg frappante en fundamentele uitspraken op, die blijkbaar bij veel historici onbekend zijn of angstvallig verzwegen worden.
We geven in het aparte hoofdstuk over dit boek de belangrijkste letterlijk aangehaalde teksten weer. Aangeraden wordt de bedoelde bladzijde in dit boek erop na te slaan, zodat ook de context wordt meegenomen en men niet aan komt zetten met beweringen dat het "uit hun verband gerukte teksten" zijn. De vele voorbehoudens en waarschijnlijkheden bij de beschrijving van de romeinse tijd in dit boek, spreken in feite heel duidelijke taal.

Bladzijde 131, 199, 217, 220 en 233.
Op een van de in de Oosterschelde gevonden Nehalennia-altaren is de plaatsnaam Ganuenta te voorschijn gekomen, die Bogaers en Van Es niet thuis kunnen brengen, maar waarvan zij veronderstellen dat de plaats daar in de buurt gelegen heeft.
Het is de normale fout van de Nederlandse archeologen. Wanneer zij een votief-, graf- of altaarsteen met een naam aantreffen, concluderen zij meteen dat die plaats dan ook dáár gelegen heeft, een methodiek die door honderden gelijksoortige stenen over de Romeinse wereld wordt gelogenstraft.
De in Nijmegen gevonden steen van een Moriniër van Terwaan is zelfs een zeer bij de hand liggend voorbeeld voor de onjuistheid van deze methode.
Van Es brengt Ganuenta in verband met de Frisones, en daar zat hij op de goede weg. Het is natuurlijk de naam van Genech, de hoofdplaats van de Canninefaten, naaste buren van de Frisones in Vlaanderen. De naam Ganuenta is afgeleid van het Gallische "gena" = riviermond, wat ter plaatse geheel klopt daar dit volk woonde aan een der monden van de Renus-Schelde, die naar het grote deltagebied van het Flevum uitstroomde.
Diezelfde stam zit ook in het woord Gandavum, welke naam natuurlijk eveneens dubbel voorkwam: een Gandavum in het leven van St. Amandus genoemd, dat vermoedelijk ook Genech was of een andere plaats aan de kust, en het latere Gent (zie in Ware Kijk Op Deel II de teksten over St. Amandus). De Nederlandse plaatsnamen Gendt, Genderen en Gendringen hebben een andere afleiding.
De "pagus Catualinus", eveneens een raadsel voor Bogaers en Van Es, is vanzelfsprekend afgeleid van het op de Peutinger-kaart voorkomende Catualium, dat Couthuin (B.) was.

Klik op de LINK om naar het hoofdstuk "DE ROMEINEN IN NEDERLAND" te gaan.

Terug naar boven.


Nijmegen

De bodem van Nijmegen vertoont een gat van 8 eeuwen. Archeologisch bestaat Nijmegen niet tussen 250 en 1050! Het "gat van Nijmegen" is een archeologisch begrip!

Romeins Nijmegen.
Vondsten in Nijmegen ontmaskerd
Slechts 2 zogenaamde bewijzen voor de naam Noviomagus
"De legerplaats Nijmegen is kort na 175 n.Chr. opgegeven. De bewoning van de beide kampdorpen ten westen en oosten van de castra was na ongeveer 120 n.Chr. al grotendeels verdwenen", aldus Professor Van Es in zijn boek "De Romeinen in Nederland".

Noyon is Noviomagus; Nijmegen is Neumaia of Numegen.
De archeologische vondsten met de naam Noviomagus zijn er in Nijmegen niet gevonden. Nijmegen heette destijds volgens de eerste en oudste geschreven bron uit 1125 niet Noviomagus maar Neumaia. Het eerste zegel uit 1265 vermeld de naam Numegen.

Nijmegen claimt met twee vondsten dat Noviomagus de oude naam voor Nijmegen was.
Die vondsten zijn een Romeinse gedenksteen met in de tekst onder andere de woorden Ulpia Noviomagi en een ring met de naam NOVIUM.
De eerste vondst is een steen met onder andere in de tekst de woorden "Ulpia Noviomagus". In Museum Het Valkhof te Nijmegen prijkt de bewuste steen met het opschrift: "(Genio castror)VM T FL(avius) ROM(a)NVS VLPIA NOVIOMAGI BATAVS DEC(urio) AL(ae) T FLAVIAE PRAEPOSITVS".
De traditionele vertaling is: "Aan de genius van de legerplaats wijdt Titus Flavius Romanus, afkomstig uit Ulpia Noviomagus, een Bataaf, ritmeester van de Ala I Flavia, chef van... (dit altaar)" In deze vertaling van Bogaers zitten enkele veronderstellingen die niet juist hoeven te zijn. De vertaling van "VM T FL ROM-NVSVLPIA NOVIOMAGI BATAVS DECALT FLAVIAE PRAEPOSITVS" zou ook kunnen zijn dat deze (Titus Flavius?) 'behorend tot de Romeinse tribus Ulpia aan het hoofd van het Bataafs Decurio van Flavius dat gelegerd was in Noviomagi'.
Immers Bogaers geeft zelf al aan dat een tribus Ulpia Noviomagi niet bekend is, maar wellicht geen echte maar een zogenaamde militaire tribus was.

Deze steen wordt min of meer als de geboorte-steen van Romeins Nijmegen beschouwd. Hij suggereert dat Nijmegen zich mag beroepen op een band met keizer Trajanus, wiens familienaam bij wijze van bijzondere gunst aan die van de stad is toegevoegd.
Voor de volledigheid moet opgemerkt worden, dat deze steen niet in Nijmegen is gevonden, doch een kopie is van een in Beieren gevonden inscriptie. De inscriptie bevat niet de minste aanwijzing, waar de plaats Ulpia Noviomagus gelegen heeft. Zijn vindplaats te Pfünz in Duitsland zegt hieromtrent ook niets. Bekend is dat er werd fors gesleept met de stenen en veel Romeinse stenen handig waren bij de bouw van kerken en altaren. Van de oorspronkelijke grafstenen die in de Romeinse tijd vaak langs de weg stonden is heden ten dage niets meer te zien. Sterker nog, ze zijn vanwege de (historische of emotionele) waarde versleept naar alle mogelijke windstreken.
Op de archeologische website van Pfünz lezen we: Sicher war die Gräberstraße in Richtung Hepberg keine "Via Appia" mit großen Denkmälern. Doch dürften auch hier einmal Grabsteine gestanden haben, die auffällig, wie sie waren, verschleppt wurden . Einer davon, der Grabstein des Julius Genialis, eines sechzigjährigen Veteranen, dient heute in der Peterskapelle als Altarstein. Wahrscheinlich gehóren auch die zwei Grabsteine an der Kirche in Demling und ein Grabstein, eingemauert im Untergeschoß des Kirchturms in Oberdolling, auf dem ein Ehepaar mit Kind dargestellt ist, nach Kósching.

Gedenkstenen genoeg. De "steen van Nijmegen" houdt derhalve geen enkel bewijs in dat de authentieke naam Noviomagus voor Romeins Nijmegen mag gelden. Het toewijzen van namen aan plaatsen waar niet eens de betreffende vondst gevonden is, getuigt van weinig deskundigheid en wetenschappelijk misbruik van de archeologie om willens en wetens de ware geschiedenis naar eigen overtuiging te manipuleren.

De conservator-archeologie van Het Valkhof mevr L. Swinkels schrijft; "Voor Romeins Nijmegen blijven wij de naam Noviomagus gebruiken, te meer omdat bij opgravingen in Nijmegen-West (volgens ons de locatie van Ulpia Noviomagus) een zilveren ring is gevonden met een inscriptie die deze naam (afgekort als NOVIOM) vermeldt". Deze conclusie is erg voorbarig en archeologisch volkomen foutief. Allereerst is een ring, net als een munt, een verplaatsbaar relikt, juist bedoeld om -aan de hand van de eigenaar- verplaatst te worden. Iedereen kan die ring verloren hebben en die ring kan overal vandaan gekomen zijn. De vindplaatst zegt dus niets over de herkomst. En de insciptie Noviom hoeft geen plaatsnaam te zijn, maar is -in een ring- vermoedelijk toch eerder een eigennaam. En als zou het een plaatsnaam zijn, dan zet je er de naam op waar je vandaan komt en niet de naam waar je als militair toevallig zou verblijven. En zijn er meerdere ringen gevonden? Er is blijkbaar geen enkel onderzoek gedaan naar vergelijkbare vondsten, anders was dit zeker vermeld geworden. De getrokken conclusie is dus zonder verder onderzoek erg voorbarig, weinig wetenschappelijk, dus gewoon foutief.

Van een inheemse bevolking vóór en tijdens de Romeinse tijd blijkt in Nijmegen geen spoor gevonden te zijn, niet schriftelijk en ook niet archeologisch. Van het omvangrijke volk van de Bataven is in Nederland nog nooit iets teruggevonden. De bewering, dat in Nijmegen het Opidum Batavorum gelegen zou hebben, de voornaamste stad van de Bataven, is gewoon een farce. Nergens in de bronnen staat dat Noviomagus en Opidum Batavorum dezelfde plaats zou zijn. Integendeel, er blijkt heel duidelijk uit gegevens van verschillende cartografen (o.a Ptolemeus), dat het om twee verschillende plaatsen handelt. Het is symbolisch: de Nijmeegse geschiedenis kent vele soorten "kopieën".
In het Romeinse rijk waren meerdere plaatsen die de naam Noviomagus gedragen hebben. Deze plaatsen lagen allen in het Romaanse taalgebied. "Noviomagus" is een Gallisch woord. Nijmegen hoort daar zeker NIET bij, aangezien dat NERGENS met een parallelle tekst bevestigd wordt. Een Romeinse aanwezigheid in Nijmegen wordt niet ontkend, de archeologie spreekt hier duidelijke taal. Die bewoning van Nijmegen eindigt in 250 n.Chr. toen de Romeinen uit Nederland vertrokken wegens de transgressies.

Museum het Valkhof.
Uit correspondentie met het museum over de vraag waar Karel de Grote gebleven is, laat men weten: "Voor alle duidelijkheid: Museum Het Valkhof staat niet achter de theorieën van Albert Delahaye en laat die graag voor wat ze zijn, ook al 'lopen we niet te koop met Karel de Grote'. Voor Romeins Nijmegen blijven wij de naam Noviomagus gebruiken, te meer omdat bij opgravingen in Nijmegen-West (volgens ons de locatie van Ulpia Noviomagus) een zilveren ring is gevonden met een inscriptie die deze naam (afgekort als NOVIOM) vermeldt (zie: H. van Enckevort en J. Thijssen, Graven met beleid. Gemeentelijk archeologisch onderzoek in Nijmegen 1989-1995, Abcoude/Nijmegen1996, p. 76; H. van Enckevort e.a., Nijmegen. Legerplaats en stad in het achterland van de Romeinse limes, Abcoude/Nijmegen 2000, p. 71)".
Met vriendelijke groet, L. Swinkels, conservator archeologie.
Fout 1: Met één ring schrijft men in Nijmegen dus geschiedenis. Ringen zijn net als munten erg onzeker factoren om geografische gegevens vast te stellen. Als men dus in Nijmegen een ring vindt met de inscriptie ADAM heet Nijmegen dan voortaan Amsterdam? Of zou het misschien de naam van de eigenaar kunnen zijn? Op deze manier geschiedenis schrijven getuigt van weinig wetenschappelijk en dat is het grootste probleem in Nijmegen. Zie het
"Bronnenboek"!
Fout 2: De theorieën van Albert Delahaye laat men graag voor wat ze zijn: men gaat dus elke discussie uit de weg en er wordt dus vastgehouden aan de theorieën van Willem van Berchen, de 15e eeuws kanunnik die het blijkbaar allemaal goed zag. Dit in tegenspraak met schrijvers vóór en na deze Nijmeegse kanunnik, die daarover iets anders vermelden.
Fout 3: Het Romeinse Noviomagus is dezelfde plaats als het Karolingisch Noviomagus, de plaats waar Karel de Grote een nieuw paleis bouwde. Verdwijnt Karolingisch Nijmegen, dan gaat Noviomagus mee. Noviomagus is dus niet Romeins Nijmegen.
Fout 4: De steen met de tekst "Ulpia Noviomagus" is een KOPIE van een in Beieren (Z-Duitsland) gevonden steen.
Het is symbolisch: de Nijmeegse geschiedenis kent vele soorten "kopieën".
Opvallend detail in de correspondentie: er wordt NIET geschermd met het Bronnenboek van Nijmegen.

Muntvondst op het Valkhof
Bij reconstructie-werkzaamheden in 1984 op het Valkhof zijn "enige munten" gevonden. Lemmens, directeur van het Nijmeegs Museum "Commanderie van Sint-Jan", heeft de munten aangekocht van de particuliere vinder. (Opmerking: Lemmens had die munten in beslag moeten laten nemen als eigendom van de gemeente, en de vinder hoogstens het bij de wet geregelde vindersloon kunnen geven.)
Onder de munten was een zilveren denarius van keizer Lotharius, te Dorestadum geslagen. Lemmens doet triomfantelijk over deze vondst en trekt er de conclusie uit "dat hier ten tijde van Karel de Grote iets te doen is geweest". Met andere woorden: op alle plaatsen van westelijk Europa, waar Dorestadum-munten zijn gevonden, was "iets te doen" ten tijde van Karel de Grote. Dat "iets" was in Nijmegen natuurlijk een paleis. En op al die andere plaatsen? Stond daar ook een paleis van Karel de Grote? Tussen de munten is ook een zilveren penning uit 1225, te Numaga (Nijmegen) geslagen, wat de conclusie van Lemmens finaal de bodem inslaat, daar Karolingische munten nog eeuwen na hun afslag vanwege hun intrinsieke waarde aan goud of zilver gangbaar zijn gebleven. Lemmens had dus moeten zeggen: ná 1225 heeft iemand munten verloren op het Valkhof, en als hij daarbij had gedacht aan een of andere dronken ridder of landsknecht, was hij waarschijnlijk dichter bij de waarheid geweest.

Ofwel hoe de archeologie misbruikt wordt om de mythe in stand te houden. Blijkbaar hebben enkele lezers van de Gelderlander (zie hun ingezonden brieven hiernaast) een realistischer kijk op waarheid en mythe.

Toetsing: munten.
Omdat munten absoluut gedateerd zijn, bieden ze een mogelijkheid om het veronderstelde onderscheid in datering tussen de beide groepen sporen te toetsen. De vroege sporen zouden een ouder muntspectrum moeten bevatten dan de late sporen. Bij de toetsing moet op voorhand een kanttekening worden gemaakt. De jaartallen die aan munten kunnen worden gekoppeld, betreffen de emissiedatum, dat is het moment waarop ze zijn geslagen. Dat tijdstip is echter niet per definitie een goede afspiegeling van de tijd waarin ze zijn gebruikt, laat staan van het moment waarop ze in de bodem zijn beland. In de circulatieduur van munten hebben zich in de loop van de tijd grote schommelingen voorgedaan. F.Kemmers heeft de muntcirculatie van de westelijke canabae uitvoerig onder de loep genomen, en onder meer vastgesteld dat bijna 70% van het zilvergeld dat na het Vierkeizerjaar (68 n.Chr.) in omloop was, vóór die tijd was geslagen; de meerderheid stamde zelfs nog uit de tijd van de Republiek (is de periode vóór 27 v.Chr.). Bij het kopergeld is deze verstorende factor veel kleiner, maar toch evengoed aanwezig.
De datering van stempels heeft als voordeel daarentegen dat stukken sigillata minder lang in omloop zullen zijn geweest dan menige munt, al is het onmogelijk om dit te kwantificeren.

Een belangrijker minpunt is dat de indeling van sporen en vondsten is gebaseerd op vooronderstellingen over de datering van materiaalgroepen, die weliswaar algemeen aanvaard, maar daarmee nog niet bewezen juist zijn.

Romeins Nijmegen.
Ten aanzien van Romeins Nijmegen zijn veel zaken nog steeds onduidelijk en blijven er vragen bestaan. Aan Nijmegen de importantie geven van het Romeinse Noviomagus, een van de 12 Civitates in Belgica Secunda, wordt door de archeologie allerminst bevestigd. Bovendien heeft Nijmegen en omgeving NOOIT tot Belgica Secunda behoord.
"Behalve de grafvelden is rondom de stad niets bijzonders gevonden. Hoewel er weinig is opgegraven, is dat toch wel een beetje merkwaardig. Zo was er in of direct buiten de stad toch minstens een amfitheater te verwachten geweest. Geen fatsoenlijke Romeinse stad kon zonder zo'n amusementscentrum. Toch schijnt een dergelijk karakteristiek gebouw bij de stad te ontbreken, en dat het er echt niet is geweest werd des te waarschijnlijker in 1978. Toen kon, in het kader van de renovatie van straten in Nijmegen-Oost, een aantal daarvan door de ROB. (Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek) worden opgegraven voorafgaande aan de aanleg van nieuwe rioleringen.
"In de jaren '20 en '30 (van de vorige eeuw) was hier bij de bouw van de wijk al muurwerk gezien. Op 3 meter diepte zijn de funderingen gevonden van een gebogen muur. Dat bleek de muur van een in de grond uitgegraven arena te zijn. Op 18 meter daarbuiten liep een tweede, veel minder diep gefundeerde muur: de buitenmuur van de tribunes! Het eerste Romeinse amfitheater (1) in Nederland was gevonden, maar het hoorde duidelijk bij de militaire nederzettingen, niet bij de 2,5 km westelijker gelegen stad. De vondsten hebben overigens geleerd dat dit niet helemaal waar is. De daterende scherven reiken namelijk tot in de 3e eeuw. Het amfitheater heeft dus minstens anderhalve eeuw dienst gedaan. De legerplaats was toen allang verlaten. Die is na het vertrek van het tiende legioen (105 n.Chr) nog geruime tijd door verschillende detachementen onderhouden.
Omdat deze echter steeds kleiner van omvang werden is het fort kort na 175 opgegeven. De bewoning van de beide kampdorpen ten westen en oosten van de castra was na ongeveer 120 al grotendeels verdwenen."
"Ook de bij de legerplaats behorende grafvelden lopen niet verder door dan tot het midden van de 2e eeuw. Dat alles doet veronderstellen dat het amfitheater wel niet alleen door en voor de militairen gebruikt zal zijn. Toen die grotendeels vertrokken waren is het verder geëxploiteerd ten behoeve van de stadsbevolking. Handig, maar wel ongebruikelijk en eigenlijk nogal armoedig. Dat klopt ook wel, want Ulpia Noviomagus is als stad misschien nooit een groot succes geweest. In de tijd direct na 70 is er van overheidswege zeker veel in geïnvesteerd, maar dat werd in de 2e eeuw al gauw minder. De compenserende maatregel van keizer Traianus (2) heeft waarschijnlijk niet veel geholpen."
Het ontbreken te Nijmegen na ca. 250 van een burgerlijke nederzetting en het feit dat de elkaar opvolgende en telkens van plaats wisselende kampementen onderling geen kontinuïteit vertonen, bewijzen zelfs dat de militaire post niet permanent bezet is geweest.

"Er zal in de toekomst nog veel onderzoek moeten plaatsvinden voordat er meer over de Romeinse stad te zeggen valt. In ieder geval staat vast dat er na 270 niet veel van overbleef. Continuïteit naar de middeleeuwen is er zeker niet." (3)
Bron: Archeologie in Nederland o.c.
(1) Gezien de afmetingen is er nauwelijks sprake van een amfitheater, hoogstens een theatertje met minimale afmetingen, een Civitates onwaardig.
(2) Keizer Traianus in Nijmegen plaatsen is gebaseerd op dezelfde fouten als die waarmee men er Karel de Grote liet resideren.
(3) Hoe valt deze opmerking te rijmen met het feit dat Nijmegen in 2005 haar 2000 jarig bestaan als oudste stad van Nederland gaat vieren?
Zet dit verhaal van de ROB. nu eens naast wat Nijmegen er graag van maakt! Voor een goede lezer is het dan toch duidelijk genoeg!

In Museum "Het Valkhof" in Nijmegen wordt een bronzen portretkop tentoongesteld, waarvan gesteld wordt dat het keizer Trajanus moet voorstellen (zie afbeelding rechts). Bechert noemt het vermoedelijk keizer Trajanus, gevonden in de Rijn ten oosten van Nijmegen. Deze portretkop is dus niet in Nijmegen gevonden, maar vermoedelijk zelfs helemaal in Xanten. De werkelijke vindplaats is onbekend en kan dus ook Neumagen of Trier geweest zijn. De portretkop stelt mogelijk keizer Trajanus voor. Deze opvattingen is echter zeer omstreden. Ofwel, men zet de argeloze museumbezoeker twee keer op het verkeerde been, doordat met de aanwezigheid van deze portretkop in dit museum een bevestiging van de aanwezigheid van Trajanus in Nijmegen wordt geïnsinueerd: stelt het wel Trajanus voor en was hij wel in Nijmegen? Met Neumagen of Trier komt men wel dichter in de buurt van plaatsen, waar Trajanus werkelijk gelegerd geweest is. In Nijmegen probeert men wel met meer niet ter plaatse gevonden relikten haar geschiedenis te bewijzen, zoals met een altaarsteen uit Pfünz. En als deze Trajanuskop nu eens een gewoon toneelmasker is, zoals er zoveel zijn gevonden in het voormalige Romeinse Rijk? Dan steunt de Nijmeegse interpretatie helemaal nergens op. Immers toneel was een alom voorkomende bezigheid van de Romeinen, die aan plaats noch tijd gebonden was.

Het verzilverde masker dat in Museum Het Valkhof wordt tentoongesteld (1e eeuw n.Chr.) en als uithangbord van Museum Het Valkhof fungeert, is evenmin in Nijmegen gevonden, maar in Blerik. (zie afbeelding hiernaast). Ook hier speelt Nijmegen "mooi weer" met een niet ter plaatse gevonden relict. De vitrines in Museum Het Valkhof kennen meer van dergelijke van elders afkomstige vondsten.


Bataafs grafveld ontdekt in Nijmegen: Bron ANP, 27-6-2003.
Archeologen van de gemeente Nijmegen hebben een Bataafs grafveld uit circa 200 na Chr. gevonden. Het grafveld bestaat uit tien grafkuilen en een grafkamer. De archeologen vonden naast crematieresten ook aardewerk, mantel-spelden en een spiegeltje. De vondst werd gedaan in de Betuwe, waar Nijmegen werkt aan stadsuitbreiding. Alle voorwerpen zijn van Romeinse origine.
Had de kop boven het artikel niet beter kunnen zijn: "Romeins grafveld ontdekt bij Nijmegen"? Blijkbaar wil men met een suggestieve kop boven het artikel de mythen van de Bataven in de Betuwe weer bevestigen. De waarheid is echter dat de visie van Albert Delahaye hier weer op spectaculaire wijze bevestigd wordt.

Opgravingen op de Kopse Hof in Nijmegen
Uit de opgravingen van de Kopse Hof te Nijmegen, waar Prof. Holwerda in 1914 een vluchtburcht der Bataven meende te ontdekken, scheen de bevestiging te kunnen worden afgeleid dat het Oppidum Batavorum - dat men reeds lang vergeefs had gezocht! - ter plaatse had gelegen. Doch er-moet ernstig rekening worden gehouden met de mogelijkheid, dat Holwerda geen Bataafse resten heeft aangetroffen. Een belangrijk gegeven van de Kopse Hof werd over het hoofd gezien. Rond de stad Nijmegen lag in de middeleeuwen een landweer, een verdedigingsgordel van wallen en heggen, met hier en daar houten gebouwen, die als forten en tijdelijke verblijfplaatsen voor de soldaten dienden. De middeleeuwse versterkingen werden ook, gelijk bekend is, uit hout en aarde gebouwd. En hout en aarde, eventueel paalgaten, zijn met het blote oog niet te determineren, zelfs niet op eeuwen na. Tegenwoordig zijn nieuwe methoden ontwikkeld, die een vrij nauwkeurige datering mogelijk maken. Wat Holwerda voor een bataafse vluchtburcht heeft aangezien, is niets anders geweest dan een middeleeuwse versterking.

Dr. J.H.W.Willems (directeur van de ROB) betoogde bij opgravingen op de Kopse Hof in Nijmegen: "We hebben op dit ogenblik (1989) zo'n 9000 m2 van 'Holwerda's Oppidum Batavorum (1)' opgegraven, maar zoals eigenlijk wel te verwachten was: we hebben het niet gevonden. Alles wat we tot toe hebben gevonden wijst erop dat het tussen 12 vóór en 70 n.Chr. op het Kops plateau een komen en gaan van Romeinse legeronderdelen is geweest. En als er hier al Bataven zijn geweest dan hoorden die dààrbij!"

Dit hele verhaal past als een puzzelstukje perfect in de visie van Albert Delahaye. Voor wat de twistappel betreft zijn de problemen begonnen bij Tacitus. In zijn Historiae maakt hij melding van Batavodurum, de legerplaats waar Legio Decima verbleef. Maar ook van een Oppidum Batavorum, de vestingstad der Bataven. Met het verkeerd interpreteren van Germania is de ellende begonnen. Germania was NIET Duitsland, maar het gebied rond de taalgrens, die nog steeds ongeveer op dezelfde plaats ligt! Het tiende legioen streed inderdaad tegen de Bataven, maar die woonden in Noord-Frankrijk (gevonden relikten tonen aan dat het 10e legioen voordat het naar Nijmegen werd overgeplaatst te Norroy verbleef). Na het onderdrukken van de opstand der Bataven in 70 n.Chr. werden deze troepen, zoals dat bij de Romeinen gebruikelijk was vanwege rancune en wraak van de inheemse bevolking, altijd verplaatst naar een andere streek. Na het verblijf in Nijmegen vertrok dit legioen in 105 n.Chr. naar Hongarije.

(1) J.H.Holwerda meende in 1914 op het Kops plateau te Nijmegen het Oppidum Batavorum, de hoofdstad van de Bataven, te hebben gevonden. Zijn interpretatie was onmiddellijk omstreden. Langzamerhand werd duidelijk dat weinig aan het Batavorum ook echt Bataafs was.
Dezelfde dr.Holwerda stuitte in de jaren 20 van de vorige eeuw bij opgravingen naar Dorestad bij Wijk bij Duurstede op de resten van houten huizen, een haven en resten van een kasteel: een vesting die door complete verdedigingswerken was omgeven, zoals een gracht, een verdedigingsmuur van houten palen en bastions. Ook met de datering van deze vondsten bleek erg suggestief om te zijn gegaan: met 13e eeuws bleek de datering dichter bij de waarheid dan de zo gewenste 7e of 8e eeuw.
De onzorgvuldige werkwijze van Holwerda (directeur van de Rijksmuseum van Oudheden van 1919 tot 1939) heeft de historie geen goed gedaan en de mythen slechts versterkt. Zijn opgravingstechnieken waren verre van volmaakt en ook zijn interpretatie van vondsten was verkeerd om: vanuit de als waarheid aanvaarde geschiedenis, die dus fout blijkt te zijn, ging hij de vondsten verklaren. Hij had zich als museumdirecteur en historicus niet op het pad van de archeologie moeten begeven. Het meest kwalijke van zijn "interpretatie" van vondsten is, dat het kwaad geschied was. Deze eenmaal verkeerde conclusies blijken een eigen en niet te weerleggen leven te zijn gaan leiden. Een eenmaal gemaakte fout blijkt in de geschiedenis niet meer te herstellen. Bij elke opmerking over Bataafs Nijmegen komt het onderzoek van Holwerda weer als waarheid op tafel, ook al is nu meerdere keren aangetoond dat het fout was.


Karolingisch Nijmegen.
Diverse publicaties vertellen steeds vaker hetzelfde verhaal.
De Archeologie van Nijmegen is tussen de 3e en 11e eeuw volkomen blanco. Er is NIETS gevonden uit die 8 eeuwen.

In 1954 gebruikte Albert Delahaye de naam St.Nicolaas-kapel voor de "Karolingische" Kapel op het Vakhof in Nijmegen voor het eerst. Toen werd er schamper om gegniffeld en werd hij door historisch Nijmegen belachelijk gemaakt. De naam Karolingische kapel komt nu officieel niet meer voor. Verwisseling van het paleis van Frederik Barbarossa dat daar veel later was, met het paleis van Karel de Grote dat er nooit was, blijft Nijmegen achtervolgen. Volgens de laatste opgravingsberichten (1985) zijn er "nauwelijks Karolingische grondsporen aangetroffen". Er had beter kunnen staan géén, omdat die Karolingische vondsten uit een jongere, dus NIET Karolingische tijd blijken te stammen.

Grootste Frankisch grafveld ontdekt.
In De Gelderlander van 3 sept. 1999 wordt onder de titel 'Grootste Frankisch grafveld' de pretentie gewekt dat van een vondst van Europees belang sprake zou zijn. Op basis van de mening van stadsarcheoloog Thijssen staat zonder meer vast dat er meer dan tweeduizend en waarschijnlijk vierduizend Frankische graven in de Nijmeegse binnenstad aanwezig zouden moeten zijn.
Op basis van een gefantaseerde extrapolatie komt hij tot een volledig uit de lucht gegrepen aantal. Na lezing van het artikel blijft echter de beklemmende vraag hoe men op basis van het vondstenmateriaal een dergelijke conclusie kan trekken, daar slechts sprake is van enige twijfelachtige graven uit de vijfde of zesde eeuw (?). Voor een typering van graven uit deze periode lijkt 'Merovingisch' of Laat-Romeins een betere identificatie dan 'Frankisch'. Steeds opnieuw blijkt dat men in Nijmegen het gat tussen de Romeinse periode en de pre-stedelijke ontwikkeling van de stad Nijmegen, rond 1000, al te graag wil dichten, ook al is het niet gebaseerd op feiten, maar op wenselijkheden.

Met het oog op onderweg, 1975. Blz. 47: "Op het Valkhof bevinden zich nog enkele resten van het paleis dat in 1155 werd gebouwd door keizer Barbarossa: de Sint Nicolaaskapel, waarvan lange tijd werd gedacht dat zij was gesticht door Karel de Grote. De kapel dateert van ná 1030 en heeft een voor ons land zeldzame centrale aanleg, met een zestienhoekige onderbouw en een achthoekige bovenbouw. Vroeg-romaanse stijlkenmerken zijn ronde bogen en de 'dobbelsteen'-kapitelen.

Uit het Algemeen Dagblad, 20 januari 1984
"De St. Nicolaas-kapel op het Valkhof te Nijmegen blijkt niet ouder te zijn dan de 11e eeuw en bevat vijftien verschillende soorten natuursteen, waarvan er tien geïdentificeerd zijn. Het geheel is, vermoedelijk bij latere herstellingen, volgepropt met stukken romeinse dakpannen, romeinse bakstenen, kloostermoppen en latere bakstenen, stukken leisteen en in de Waal gevonden zwerfsteentjes."
Aangetoond was reeds door Albert Delahaye dat deze kapel "van rommelstenen" , een keizer onwaardig, NIET toegewijd was aan St. Maarten (zoals de Universiteiten van Nijmegen en Amsterdam blijven beweren), maar aan St.Nicolaas, en dat de kapel dus niet ouder kan zijn dan de 11e eeuw. Historisch stond dit al absoluut vast door de stichting van Albertus de Grote, archeologisch wordt dit nu bevestigd.
Met de greep van de Universiteiten van Nijmegen en Amsterdam naar St. Maarten hoopt men misschien dat St. Maarten hen terwille te zijn om nogmaals zijn mantel in tweeën te snijden, zodat zij hun historische naaktheid zouden kunnen bedekken.
Het is een raadsel, hoe men in Nijmegen weer in dit gefantaseer is getrapt. Neen, het is eigenlijk helemaal geen raadsel.

Terug naar boven.


Een ander beeld van de Noormannen

Ander beeld van de Viking
Op een prachtige expositie in Parijs over de Vikingen merkt Willem van der Post (Algemeen Dagblad van 19 mei 1992) verrast op, dat er NIETS uit ons land te zien is.
"Nederland is de grote afwezige op deze tentoonstelling. Bruiklenen uit Nederlandse Musea zijn er niet te vinden. Ons land staat ook niet aangegeven op de vondstenkaart in de fraaie catalogus."
"Waar is bijvoorbeeld de Schat van Winsum, waar het Fries museum jaren geleden mee pronkte? Die zilveren en benen voorwerpen zijn nergens te bekennen. Een telefoontje naar Leeuwarden leert waarom. Conservator Mensonides: "Die schat bleek namelijk zo vals als wat!" Blijkbaar hebben de Vikingen in ons land niets achtergelaten.
Prof. dr. W. van Es van de R.O.B. in Amersfoort bevestigt dat. "Eigenaardig hè? Er valt niet aan te twijfelen dat de Vikingen in ons land zijn geweest", zegt hij. "Uit kronieken weten we b.v. dat ze Nijmegen (1) en Dorestad hebben platgebrand. Maar we hebben geen archeologische voorwerpen gevonden die op hun aanwezigheid hier duiden".
"Bij opgravingen in Dorestad (Wijk bij Duurstede) hebben we alleen een brandlaag en 2 zilveren armbanden gevonden. Ik durf er echter mijn hand niet voor in het vuur te steken dat die uit Scandinavië komen". "Waarschijnlijk", aldus Van Es, "zijn de Vikingen in ons land kort, destructief bezig geweest en hebben ze alleen spullen meegenomen en niets gebracht!"
Bestaat er een onnozele uitvlucht, als je weet dat de Noormannen tussen 809 en 925 keer op keer Trajectum, Noviomagus en Dorestadum aangevallen hebben en een lange rij andere (overigens allemaal Franse en Vlaamse) steden, waar de sporen van berovingen wel gevonden zijn.
(1) Uiteraard staat er in die Franse kronieken niet Nijmegen, maar Noviomagus. Het zo omgaan met plaatsnamen is weinig zorgvuldig en erg suggestief.


Archeologisch onderzoek aan de Koornmarkt te Tiel.
In 1995 heeft de ROB. een archeologisch onderzoek uitgevoerd aan de Koornmarkt te Tiel.
"Volgens het historisch verhaal werd de nederzetting in ieder geval één keer door de Noormannen verwoest, namelijk in 1006. De nederzetting werd leeggeplunderd en platgebrand. Het is opmerkelijk dat van deze gebeurtenis geen sporen zijn teruggevonden", aldus de ROB.
In dit geval handelt het bericht uit 1006 van Alpertus Mettensis over Tiel, maar niet over de Noormannen, dat heeft de mythe er van gemaakt. De laatste inval van de Noormannen (en die invallen horen dus allemaal in Noord-Frankrijk/Vlaanderen thuis: zie
Noormannen) dateert van 925. Daarna wordt er niets meer van hen vernomen. Elke nieuwe inval, ook als het die van 'gewone' zeerovers betrof, werden nadien in verband gebracht met die eerdere Noormannen. Overigens is het oude Tilia (ook Thiele geheten), verscheidene malen in verband met Noviomagus en de Batua genoemd, de plaats Tilques op 5 km. noord-west van St.Omaars (Frankrijk). De Nederlandse plaats Tiel, dat voor het eerst verschijnt in een oorkonde van Utrecht uit 950 en daar als nieuwe stad Tiele wordt genoemd, is dus niet identiek met het Thiele bij St.Omaars. Ook hier betreft het weer een, eenvoudig te weerleggen, doublure.

Laat u daarom niet het hoofd op hol brengen door lieden als J. van Renswoude en D. Habermehl, die naar aanleiding van de Archeologische opgravingen te Tiel-Dominicuskwartier de volgende zin op papier durven te zetten: "In de Ottoonse Tijd (900-1050), de bloeiperiode van Tiel, waren op deze plek ook de grafelijke burcht en de koningspalts gesitueerd." Het zal vast wel weer subsidie hebben opgeleverd, maar dat dergelijke duimzuigerij in de beroepsgroep geen protesten uitlokt is voor een leek onbegrijpelijk. Waarschijnlijk laten alle archeologen zich er wel eens toe verleiden en durven ze er daarom niets van te zeggen.
Al met al lijkt het gerechtvaardigd om het logeerpartijtje van een keizerlijk echtpaar in de Palts van Tiel en ook de grafelijke burcht aldaar naar het al zo overvolle rijk der historische fabelen te verwijzen. (Bron: Theophanu in Tiel? Ruud van Veen. SEMafoor 3, 2015).

Dr. J.H.W. Willems
Het Bonnefantenmuseum in Maastricht heeft (in okt.1982) een vroeg middeleeuws zwaard aangekocht. Het wapen is gevonden in de Maas ten zuiden van Roermond. "Het heeft waarschijnlijk toebehoord aan een Noormannen hoofdman. Hij moet in 881 plundertochten hebben ondernomen uit een aan deze rivier gelegen, maar nooit gevonden, kamp Ascloa geheten."
Provinciaal archeoloog Willems: "Het is een buitengewoon belangrijk stuk. Het behoort tot een van de zeldzame topstukken uit noordwest Europa. Aan de vondst is helaas niet af te leiden waar Ascloa, ook wel Asclon of Haslac geheten, heeft gelegen. De ligging daarvan blijft een raadsel."
Op alle mogelijke manieren probeert men de Noormannen traditie voor ons land te redden. Woorden als "waarschijnlijk" en "moet hebben toebehoord" tonen weer aan, dat men tevoren de vondst al heeft gedateerd en de traditie ermee wil bevestigen. De genoemde plaats Ascloa is in NW Frankrijk geïdentificeerd als Hasnon, een stad aan de Scarpe. Het feit dat het zwaard een "zeldzame" vondst wordt genoemd, weerlegt de Noormannen traditie van Nederland onmiskenbaar. De plunderingen van de Noormannen hebben meer dan een eeuw geduurd. Dat er in al die jaren maar één enkel zwaard is achtergebleven is een farce. Vermoedelijk is het zwaard (als het al een Noormannenzwaard is) op een andere manier (ruilobject?) hier terecht gekomen.

Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden.
Het merkwaardige aan het opvoeren van de Vikingen in Nederland is dat de verhalen sterk zijn en de vondsten ontbreken. In de meest onverdachte bron die we in Nederland hebben: "Archeologie van middeleeuws Nederland", uitgegeven door het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden, staat het volgende:
"Overigens is van invallen of de aanwezigheid van Vikingen in Nederland archeologisch gezien weinig te merken. Enkele ringwalburchten in Zeeland (Oost-Souburg, Middelburg, Domburg) zijn mogelijk aangelegd om de bewoners tegen aanvallen te beschermen. Ook is er een aantal losse vondsten gedaan die met Vikingen in verband gebracht kunnen worden. Maar meer is er niet, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het oosten van Engeland, dat de Vikingen regelmatig op hun strooptochten 'bezochten'. Een aantal van hen vestigde zich daar uiteindelijk , vermengde zich met de lokale bevolking, en liet sporen achter, vooral in de geografische namen, in de Engelse taal en natuurlijk in de grond."
Buiten 2 voorbehoudens ('mogelijk' en 'zou kunnen'), ingegeven door de traditie, is er niet weinig maar NIETS gevonden in Nederland. Geen bodemvondsten, geen taalrelikten, geen geografische namen, die een verblijf van Vikingen in Nederland zouden kunnen aantonen. Ook de geschreven bronnen spreken duidelijke taal. Deze zijn allemaal terug te voeren naar hun juiste plaats: Frans en Belgisch Vlaanderen en ten zuiden daarvan.

Opgravingen in Normandië.
Heel anders is het beeld dat opgravingen in Normandië opleveren.
In 1985 is te Saint-Martin-de-Fontenay, op 7 km. ten zuiden van Caen, een immense begraafplaats ontdekt met skeletten vanaf de prehistorie tot de 9e eeuw. De onderzoeken die daarop volgden in het antropologisch laboratorium van de universiteit van Caen bevestigden wat reeds uit eerdere vondsten sinds 1955 werd vermoed, namelijk dat het graven van Noormannen bleken, die, in tegenstelling met het beeld dat van hen bestond, kleine en tengere mensen waren, afkomstig uit het gebied rondom de Middellandse Zee.
De bevindingen van de archeologie in Frankrijk worden bevestigd door teksten van de Geograaf van Ravenna die schreef over kleine rappe mannen met donker haar.
Ook in andere plaatsen (St.Martin-de-Verson, Giberville, Frénouville, Fontenay-le-Marmion) zijn vergelijkbare opgravingen gedaan. De archeologie van Normandië toont dan ook met stelligheid aan, dat er geen sprake is geweest van een grote invasie vanuit het noorden, maar dat de Dani al eeuwen op die plek gevestigd zijn geweest.

Is het eigenlijk ook niet vreemd dat in Noorwegen, Zweden en Denenmarken, het z.g. thuisland van de Vikingen, er alleen bodemvondsten en bewoningssporen zijn gevonden van na de 9e eeuw?

Terug naar boven.


Leusden

Nimmerdor legt oude schatten bloot (Amersfoortse Courant 13 sept.2000)
Huizen, waterputten en een hooiberg uit de 13e eeuw zijn gevonden bij opgravingen in Nimmerdor in Amersfoort. "Deze zijn afkomstig van de eerste nazaten van de oorspronkelijke bewoners van Lisiduna, de oude nederzetting aan de huidige Dodeweg."
Blijkbaar vond men er een naambordje bij, want weer refereert men aan de akte uit 777 waarvan onweerlegbaar is aangetoond dat deze op Noord-Frankrijk betrekking heeft. Leusden bestond in die tijd niet eens! (1)
Stadsarcheologe Francien Snieders: "Nu herinneren alleen verkleuringen in de grond aan die tijd." en "Het vermoeden bestond al dat er 'iets' zat. Blijdschap alom, toen er in het zand zoveel donkere sporen werden gevonden. Er werden scherven gevonden, een wagenwiel en een deel van een middeleeuws leren kinderschoentje."
Waaruit dat vermoeden bestond, mag de lezer niet vernemen. Vermoedelijk een deductie uit de verkeerde geïnterpreteerde akte uit 777 om deze maar weer bevestigt te zien. Ditmaal met voorwerpen uit (op zijn vroegst) de 13e eeuw!

Lisiduna, opgravingen te Leusden (1).
AC. 13 april 1985: Achter het wegrestaurant Oud Leusden blijkt het centrum van Villa Lisiduna te hebben gelegen.
"Er waren vermoedens in archeologische kring, maar zekerheid werd pas verkregen nadat met een dragline (archeologisch erg verantwoord lijkt me) in de bodem werd gehapt. De donkere verkleuringen in de bodem zouden leken niets gezegd hebben, maar archeologen herkenden onmiddellijk het verhaal dat achter die dikke strepen zat." (2)
De vondst bleek "Niets meer dan onbeduidende verkleuringen in de aardkost voor de leek. De strepen zijn de donkere resten van palen die ooit de daken van de hoeven hebben gedragen". "Door interpretatie van de vondsten en hun specifieke kennis van zaken kunnen Van Tent en Van Haaff (archeologen van de ROB) iets van die samenleving in de huidige eeuw terug roepen."
"Reden voor onderzoek van deze plek tussen Leusden en Amersfoort, was de vaagheid die voor de wetenschap rond 'Villa Lisiduna' was blijven hangen."
"Het grafveldje dat vlak achter restaurant Oud Leusden is gevonden is al zeer oud. Het was waarschijnlijk al geschiedenis toen Karel de Grote dit gebied aan de Utrechtse bisschop schonk."
"Ondanks het feit dat de archeologen veel kunnen verklaren (2), blijven er ook voor hen raadsels over. Zo zijn er 2 graven aangetroffen uit een belangrijk vroegere periode dan die van het grafveld. Dan is er aan de hand van gegevens die ergens paalgaten hebben verstrekt, een vierkant bouwwerk getraceerd dat de beide wetenschappers niet thuis hebben kunnen brengen. Het bouwsel dateert van rond 200 na Chr."

(1) Leusden, opgevat als het Lisiduna uit de akte van 777 berust op drie fouten:
1. een onmogelijke sprong van een Romaanse naar een Germaanse naam,
2. een onbewezen bestaan van de plaats Leusden in die tijd,
3. een sprong van minstens vijf eeuwen tussen de namen Lisiduna en Leusden.
De naam Lisiduna is een Keltische naam die alleen in Gallië voorkomen. Nergens anders in Nederland komt men een Keltisch-Gallische naam tegen. De naam komt in Leusden terecht op grond van foutieve interpretaties en het misverstaan van de oude oorkonde.
De gelijkstelling van Lisiduna met Loosduinen, die men in oudere werken aantreft, is heden verlaten daar deze interpretatie, die overigens fonetisch beter te aanvaarden zou zijn, door de Nederlandse historici (o.m.Blok) als onhoudbaar is verworpen. Opvallend is dat in Loosduinen enkele verenigingen en bedrijven zich nog steeds met de naam "Lisiduna" tooien. De oude mythe is hier dus blijven bestaan, ondanks dat de naam (overigens ook foutief) naar Leusden ging.
Die wijziging in interpretaties komt men wel vaker tegen. Zo was Lugdunum aanvankelijk Leiden, toen ineens Valkenburg (Z.H.) en daarna Katwijk (Blok): al of niet de civiele stad of toch het castellum de Brittenburg (Van Es). Nigropullo was eerst onvindbaar, nu plots Zwammerdam sinds er een Romeins schip is gevonden. Etymologisch is het onverklaarbaar, welke verklaring dan ook nergens gegeven wordt!

(2) Blijkbaar kon men door interpretatie van die onbeduidende verkleuringen precies vertellen wat men gevonden had. Hoe dan? Lag er misschien een naambordje bij?
De vaak erg suggestieve verklaringen werden en worden helaas wel vaker gegeven in de archeologie. Men weet tevoren blijkbaar al wat men ergens gaat opgraven. De archeologie moet zich bezig houden met technisch onderzoek en niet met het schrijven van geschiedenis. Toppunt in deze reeks is de opmerking van Van Es: "Wij gaan Dorestad opgraven." Na 20 jaar graven (hoeveel overheidsgeld is hier over de balk gegooid?) moest men erkennen: "we hebben het niet gevonden." Een nederzetting uit de 10e/11e eeuw werd aangezien voor een veel oudere. Binnenskamers had Van Es allang toegegeven dat hij zich met Wijk bij Duurstede vergist heeft, maar er doodleuk aan toegevoegd: "dat kan ik toch niet tegenover heel Nederland toegeven.!" In feite is hier sprake van opzettelijke en grove misleiding: men kent de volle waarheid, maar men blijft de mythen verdedigen om het eigen gezicht te redden. Immers toegeven van deze vergissingen, is erkennen van eigen onkunde! En dat is voor de gemiddelde wetenschapper een gevoelig punt. Blijkbaar redeneert men ten aanzien van die waarheid vanuit het principe "na ons de zondvloed". Maar ook postuum kun je nog afgaan als wetenschapper, net zoals Albert Delahaye postuum steeds meer erkenning en bewondering krijgt!


In 1978 heeft Dr.W.van Es (directeur van de ROB.) in Spiegel Historiael, speciaalnummer over Dorestad, op blz. 109 toegegeven dat er in Wijk bij Duurstede geen archeologisch bewijs is gevonden voor de determinatie Dorestadum. Na zo'n bekentenis houdt in feite de hele discussie op! Dorestadum is dus NIET Wijk bij Duurstede!

Terug naar boven.


Verleden Land

J.H.F.Bloemers, L.P.Louwe Kooijmans, H.Sarfatij: Verleden Land (1981).
De auteurs constateren terecht dat er ten aanzien van historische dateringen een groot verschil is tussen de ouderdomsbepaling in de prehistorie en die in de Romeinse tijd en later.
"Sedert de komst van de Romeinen hebben we een houvast aan namen, jaren en gebeurtenissen die ons schriftelijk (1) zijn overgeleverd. Het is al heel eenvoudig als op een potje het jaar staat vermeld waarin het is gemaakt, zoals ook een munt het jaartal kan dragen waarin hij is geslagen. Maar... potjes en munten kunnen lang in gebruik zijn geweest en we willen meestal weten wanneer ze verloren zijn (2), niet wanneer ze zijn gemaakt. Dan zijn er nog inscripties in steen en stempels op en in allerhande produkten: brons, glas, aardewerk en dakpannen. In de Romeinse tijd worden daarbij soms regerende consuls genoemd of bepaalde legeronderdelen, waarvan we uit Romeinse bronnen weten wanneer ze in ons land waren (3)."
"Historisch bekende feiten, vastgelegd in archieven, zijn vooral voor de middeleeuwen en daarna van belang: de vermelding van de bouw of verbouwing van kastelen, kerken, stadsmuren enzovoort, of van de afbraak of verwoesting daarvan. "

(1) Echter, deze schriftelijke bronnen zijn verkeerd begrepen. Zie De Ware Kijk Op.
(2) Het geheel is een terechte constatering, echter in de alledaagse archeologische praktijk hanteert men dit principe niet altijd en soms helemaal niet. Bekend is de uitspraak van Van Es: "Wij gaan Dorestad opgraven."
Ook de auteurs van "Verleden Land" maken zich hier schuldig aan: één gevonden munt maakt van Wijk bij Duurstede een belangrijke handelsstad. De naam op die munt, Dorestad, verklaart men meteen tot de naam van de vindplaats (Wijk bij Duurstede) en er wordt meteen verklaard dat Wijk bij Duurstede muntslag had. Dit dus om de archeologie passend te maken aan de geschreven bronnen en dat is verkeerd om.
Immers, zo redenerend kan Dorestad in heel Europa gelegen hebben, want overal zijn munten uit Dorestad gevonden. Munten zijn in die zin de minst betrouwbare archeologische relikten, immers munten werden en worden gemaakt om mee te nemen op reis!
Eén gevonden broche met een versiering in een bloemmotief maakt van Dorestad ook meteen een Christelijk Centrum. Men meende in die versiering een kruis te herkennen. Een onafhankelijke bewonderaar van deze mooie broche herkent hierin slechts vier ramskoppen met horens, waarmee de ROB. dus een viervoudige bok geschoten heeft.
(3) De Romeinse bezetting van de Lage Landen (les Pays-Bas heeft slechts kort geduurd: zo'n 200 jaar. Op de vindplaatsen van Romeins in Nederland worden zonder verdere uitleg of argumentatie Romeinse plaatsnamen geplakt van plaatsen die genoemd werden vóórdat en lang nádat de Romeinen ons land in bezit hadden. Nergens is een bevestiging gevonden dat die Nederlandse plaats zo geheten heeft: niet in schriftelijke bronnen, niet op gevonden bouwstenen. Archeologisch vertonen enkele vindplaatsen van Romeins ook grote hiaten en komen de vondsten niet overeen met de geschreven bronnen. Aangehaalde schrijvers als Plinius, Tacitus en zelfs Julius Caesar, wil men passend maken met archeologische vondsten, terwijl van hen langzaam het besef begint door te dringen in historisch Nederland, dat zij in hun werken een landschap beschreven in Noordwest Frankrijk.


W.A. van Es, H.Sarfatij en P.J.Woltering, Archeologie in Nederland, 1988.
Over opgravingen in Dokkum:
Blz. 185: "Kort nadat Bonifatius in 754 bij Dokkum werd vermoord, werd tot zijn nagedachtenis een houten kerk gebouwd. Daarvan is nog geen spoor teruggevonden. Opgravingen brachten wel resten van twee latere stenen kerken (niet ouder dan 1100) aan het licht."
Blz. 185: "Op grond van kunsthistorische vergelijkingen enerzijds en geschiedkundig onderzoek anderzijds kwam men in 1970 tot de slotsom dat beide gebouwen uit circa het jaar 1100 moesten stammen. Hun voor Friese begrippen forse omvang viel wat Dokkum betreft te verklaren door het feit dat zich hier een regulierenklooster bevond, terwijl de kerk te Leeuwarden toebehoorde aan de Sint-Vitusabdij te Corvey aan de Wezer. De opgegraven Dokkumer abdijkerk kon uiteraard niet de gedachteniskerk zijn, die kort na de dood van Bonifatius op een daartoe opzettelijk opgeworpen heuvel boven het martelveld werd gebouwd. Dit geschiedde op bevel van koning Pippijn en onder het toezicht van Abba, de gouwgraaf van Oostergo. Overblijfselen van deze kerk, die uit hout zal zijn opgetrokken en aan Sint Paulus en Sint Bonifatius was gewijd, werden evenmin onder de tufstenen kerk aangetroffen."
Blz. 186: "Voor het overige zij opgemerkt dat Bonifatius' tumulus op maagdelijke kwelderbodem werd opgeworpen en dat zich hier in 754 nog geen nederzetting bevond."
Kan het nog duidelijker? Hoezo Bonifatius bij Dokkum vermoord. Dokkum bestond nog niet eens!

Een ander voorbeeld met betrekking tot kerkelijke gebruiken, is de ligging van de bisschopszetel en de abdij van St.Willibrord. In de traditie dus in Utrecht en Echternach.
Komplete onzin die afstand! Alleen op grond van dit argument vallen deze traditionele locaties al af. Zeker ook omdat die reizen die St.Willibord (en anderen) dan gemaakt moeten hebben en die in die tijd vele dagen in beslag genomen moeten hebben, nergens beschreven staan! Vergelijk daarmee de reizen van anderen, zoals van Karel de Grote en enkele bisschoppen, die uitvoerig beschreven zijn. Bovendien, wie zich een beetje verdiept in de leefregels van de Benedictijnen, en St.Willibrord was een Benedictijn, weet dat dergelijke reizen tussen bisschopszetel en abdij voor een Benedictijn een complete absurditeit zijn. Een Benedictijn was honkvast, wat wel blijkt omdat St.Willibrord 'tot in hoge leeftijd' op zijn missiepost bleef en ook daar overleden is.

Terug naar boven.


Archeologie en Geologie in Nederland


W.A. van Es, H.Sarfatij, P.J.Woltering, Archeologie in Nederland, de rijkdom van het bodemarchief, 1987.
In dit jubileumboek ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan van de R.O.B. passeren de verschillende perioden in de ontstaansgeschiedenis en de archeologie van de Nederlanden de revue: van paleoliticum tot late middeleeuwen. We beperken ons in deze boekbespreking tot het weergeven van letterlijke aanhalingen over de perioden vanaf de Romeinse tijd tot de Middeleeuwen en voorzien deze van commentaar.
Ondanks dat het boek op een aantal punten erg suggestief geschreven is vanuit de veronderstelde geschiedenis, blijken, vanuit die traditie bezien, erg veel zaken onverklaarbaar. Vanuit de visie van Albert Delahaye zijn ze dat in het geheel niet.
Aan de integriteit van de R.O.B. kan dus niet getwijfeld worden. Zij blijken opvallend vaak met onverklaarbare vragen te zitten doordat de archeologie niet overeenkomt met de geschiedenis. Laat de ROB. dan uitgaan van de archeologie en zich niet in allerlei bochten wringen om de geschiedenis passend te maken. 'Schoenmaker blijf bij je leest' zou een advies aan de ROB kunnen zijn. Beperk je tot de technische kanten van de archeologie en laat je niet beïnvloeden door wat de geschiedenis ervan gemaakt heeft.

Blz. 86: Late ijzertijd en vroeg Romeinse tijd (250 v.C.-50 n.C.):
"Aangenomen mag worden dat de hele noordelijke kuststrook tijdens de late ijzertijd en Romeinse tijd dichtbevolkt was. De schaarste aan vindplaatsen op de hoge gronden, zowel in het noordoosten, midden als zuiden, is moeilijk te verklaren."
Vanuit de veronderstelde geschiedenis is dat inderdaad moeilijk verklaarbaar, vanuit de visie van Albert Delahaye allerminst.
"De vindplaatsen in het rivierengebied kunnen worden beschouwd als de woonplaatsen van de Cananefaten (Zuid-Holland) en de Bataven (Kromme-Rijngebied en Betuwe). Hier schuilt echter een addertje onder het gras. Veel nederzettingen, met name in het Batavengebied, bestonden al lang voor de historisch overgeleverde komst van de Bataven (2). Voor een wisseling van de bevolking is ook geen enkele aanwijzing gevonden. De voorstelling dat een nieuw volk zich in een leeg gebied heeft gevestigd is dus beslist onjuist." (3)
"Wat zich na de komst van de Romeinen in het mondingsgebied van de grote riveren, in het land van de Cananefaten, heeft afgespeeld is onduidelijk. Misschien heeft hier eenzelfde ontwikkeling plaatsgevonden als in het Kromme-Rijngebied en de Betuwe, maar zeker is het niet. De enige volledig opgegraven inheemse nederzetting hier, die bij Rijswijk (Z-H.), blijkt in ieder geval niet voor het begin van de jaartelling te zijn gesticht." (4)
(2) Deze historisch overgeleverde komst van de Bataven zijn de "Holle Boomstammen", waarin zij de Rijn kwamen afzakken".
(3) Vraag blijft dus, welke versie in de veronderstelde geschiedenis van de Lage Landen (les Pays-Bas de juiste is? Laten we het er maar op houden dat ze beide onjuist zijn. De Bataven woonden immers in het land van Béthune, in noordwest Frankrijk, en zij woonden er al toen de Romeinen er arriveerden. De Bataven waren bij de Romeinen al bekend vóórdat er één Romein in Nederland was geweest.
(4) Kan het nog duidelijker worden gesteld, dat de veronderstelde geschiedenis dus ALLERMINST wordt bevestigd door de archeologie?

Blz. 88: Midden Romeinse tijd (50-270 n.C.):
"Ook de Romeinse villae, de grote boerenhofsteden, zijn op de kaart aangegeven. Ze liggen hoofdzakelijk op de vruchtbare lóssgronden in Zuid-Limburg en in een snoer langs de Maas tot onder Nijmegen. In het rivierengebied en in Brabant dunnen ze snel uit en zijn het, zo blijkt uit recente opgravingen, ook veel minder imposante bedrijven." (1)
(1) Het ontbreken van grote boerenhofsteden bij grote en belangrijke plaatsen als Lugdunum, Praetorium Agrippinae, Forum Hadriani aan de Romeinse Limes (zie de Peutinger kaart), is in tegenspraak met de grootte en belangrijkheid van die plaatsen op grond van de geschreven bronnen. Ontbreken de boerenhofsteden dan hebben deze plaatsen er ook niet gelegen en moeten dus elders gezocht worden. De conclusie is gerechtvaardigd dat de Limes langs de Nederlandse Rijn minder omvangrijk en belangrijk zijn geweest, dan altijd vanuit de traditie werd gedacht, omdat men de verkeerde plaatsen voor ogen had. Zie het probleem met de Peutinger kaart.
"Dat alles (bewoning en contacten via handel) is minder duidelijk voor het tussenliggende gebied, de zandgronden van Drenthe, Overijssel en het noorden van Gelderland, waar slechts weinig vindplaatsen bekend zijn. Toch moeten ook daar mensen gewoond hebben, want dit is het gebied van stammen als de Amsivarii, Salii, Tubantes en Chamavi. Ook die moeten zich, archeologisch gezien haast letterlijk in de schaduw van het imperium, langzaam verder ontwikkeld hebben tot ze, in de 3e eeuw, zelf een formidabele macht waren geworden. Ze hoorden toen tot een groep die in de klassieke bronnen voorkomt onder de verzamelnaam Franken". (2) Van deze formidabele macht zijn dus weinig (of geen?) archeologische vindplaatsen bekend. Hebben deze volkeren, bekend van de geschreven bronnen, daar dan wel gewoond? Chamavi qui et Franci (Chamaven die Franken zijn) staat er op de Peutinger kaart (4e eeuw) boven de Renus. Deze Renus was de Gallische Renus (zie bij Renus). De Chamaven woonden in het gebied van Camphin (tussen Rijssel en Doornik). Ze worden door Caesar genoemd in zijn Bello Gallico. Ook Tacitus en Ptolemeus plaatsen de Chamavi in Noordwest Frankrijk.

Blz. 91: Laat-Romeinse tijd en begin vroege Middeleeuwen (270-500 n.C.):
"Na 406 was er van direct Romeins bestuur geen sprake meer in onze streken en men zou kunnen zeggen dat ons land in de prehistorie terugviel, ook al omdat de geschreven bronnen uit deze tijd over Nederland vrijwel volledig (1) zwijgen. Trouwens ook archeologisch is er over de 'duistere' 5e eeuw weinig bekend en het zou nog tot de volgende eeuw duren voor ons land weer in nieuwe internationale ontwikkelingen (2) werd opgenomen".
(1) Het woord vrijwel kan hier achterwege blijven, daar het een "volledig zwijgen" betreft.
(2) Bedoeld wordt waarschijnlijk de veronderstelde geschiedenis rondom St.Willibrord, Bonifatius en Karel de Grote. Op grond van Franse teksten zijn foutieve beweringen gedaan die de kern van de zaak vormen. De waarheid is dat het zeker tot de 10e eeuw zal duren eer van het gestelde in deze volzin enigszins sprake zal gaan zijn.

Blz. 94: Merovingische en Karolingische tijd (500-1000 n.C.):
"Bovendien is de interpretatie van toevals- en veldkarteringsvondsten voor de Merovingische periode als gevolg van de schaarste aan dateerbaar (geïmporteerd) aardewerk extra lastig".
"Opvallend blijft de schaarste aan vindplaatsen op hogere gronden: met name in Drenthe en in Limburg, dat zelfs vrijwel ontvolkt lijkt. Het is duidelijk dat dit beeld grote leemten in de archeologische kennis weerspiegelt en, zeker voor het Limburgse gebied, de werkelijkheid (3) geweld aan doet. Het is wel zeker dat vindkans en vondst-interpretatie, de factoren die het kaartbeeld van de Merovingische periode vertekenden, ook dat van de Karolingische periode hebben beïnvloed."
(3) De werkelijkheid? Welke werkelijkheid, die van de traditie?
"Het is opmerkelijk dat het verspreidingspatroon van de Merovingische begraafplaatsen niet met dat van de nederzettingen overeenstemt(4). In het Fries-Groningse kustgebied bijvoorbeeld zijn vele nederzettingen bekend, maar vrijwel geen grafvelden. Het omgekeerde is het geval in gebieden als de Kempen, de Veluwe, de Achterhoek en langs de lJssel in Overijssel. Hier zijn juist de nederzettingen, zoals hierboven al werd uiteengezet, moeilijk te ontdekken, terwijl de grafvelden zich door hun urnen en resten van ijzeren wapens gemakkelijker blootgeven."
"Het verdwijnen van de bijgaven maakt de begraafplaatsen voor archeologen veel moeilijker dateerbaar. Zo komt het dat uit de Karolingische tijd maar weinig grafvelden bekend zijn."
(4) Vanuit de veronderstelde geschiedenis bezien is het opmerkelijk, vanuit de visie van Albert Delahaye in het geheel niet.

Blz. 97: Late Middeleeuwen (1000-1500 n.C.):
"De sterke toename van de bevolking leidde tot ontginning van veel woeste grond". (5)
"Ook het bronnenmateriaal is in deze periode wezenlijk anders van karakter. Er zijn grote hoeveelheden middeleeuwse teksten en afbeeldingen beschikbaar (6), maar ook gebouwen en ruimtelijke structuren als de landschappelijke indeling en het stratenpatroon zijn in ruime mate overgeleverd. Het gevolg is dat de tot dan gebruikelijke archeologische bronnen maar zeer ten dele de wereld van de late middeleeuwen weerspiegelen. Anderzijds bieden deze bronnen materiële aspecten die op geen enkele andere wijze zijn vastgelegd. Dit aanvullende karakter onderscheidt de archeologie van de late middeleeuwen eveneens en het komt opvallend tot uiting in de onderzoeksthema's. Zo ligt bijvoorbeeld een speciale nadruk op het onderzoek naar de ontwikkeling van nog bestaande stadskernen en de voor deze periode karakteristieke gebouwen als kerken, kloosters en kastelen.
(5) Waar kwam deze bevolking plots vandaan? Het antwoord vindt U in De Ware Kijk Op.
Was het met de ontginning niet precies andersom? Lag het initiatief van die ontginning niet bij de graaf Dirk III van Holland die landontginners zocht (de eerste gastarbeiders) die na ontginning van het land horigen boeren zouden zijn. Heeft de graaf ze moeten kopen van zijn Vlaamse buren, of zijn de boeren massaal zelf als landverhuizers naar het noorden getrokken op zoek naar nieuwe woongebieden? Ook hier geeft de veronderstelde geschiedenis geen eenduidig beeld en vertoont het gaten die nooit naar waarheid en mythe onderzocht zijn. Zeker is dat de eerste "Hollanders" vanuit het 'buitenland' zich hier gevestigd hebben, nadat het land weer droog viel! Het autochtone gehalte van Holland gaat dus amper 1000 jaar terug.
(6) Met deze teksten zijn dus de grootste vergissingen begaan! Zie de verschillende publicaties van Albert Delahaye.

Het is overduidelijk dat er vóór de ontginningen geen bewoning was in de te ontginnen gebieden. Land dat moeras was of waddengebied is immers onbewoonbaar. Pas na de ontginningen kwam de bewoning op gang en werden dorpen en steden gesticht. Dat beeld geldt voor geheel laag-Nederland, met name voor de provincies Holland, Zeeland, Friesland en Groningen.

De archeologie en historie van Dokkum.
In enkele desertaties geven enkele auteurs (Halbertma, De Langen, Noomen) hun -vaak op de traditie gebaseerde- visie over het ontstaan van Frieslands noorden, Leeuwarden en Dokkum. Toch zijn daar enkele opmerkelijke zaken in te lezen.
Uit de Encyclopedie van Friesland (1951) valt af te leiden dat - afgezien van de Bonifatius-mythe - de Dokkumer historie begint met de vestiging van een kapittel, dat omstreeks 1170 vanuit het klooster Mariëngaard te Hallum is omgezet in een vrouwenabdij van Norbertijnen. Deze vrouwenabdij werd voor het eerst genoemd in 1332 onder de naam Sionsberg en is opgeheven in 1580. Dokkum verschijnt dus pas ruim na 1000 n.C op de kaart.
Zonder verdere bewijsvoering wordt er ten aanzien van kerken in Friesland steeds maar uitgegaan van een kerstening door Bonifatius vanuit Dokkum. Vreemd blijft het dat er GEEN ENKELE kerk naar deze heilige is vernoemd. Verzwegen wordt de plausibeler veronderstelling, dat Willibrord en Bonifatius tussen Trajectum, Epterlacum, Dorestatum en Dockynchirica in het Noordfranse 'Frisia' opereerden, alwaar vele altaren, kerken en zelfs plaatsen naar hen zijn vernoemd. Waarom in Noord-Frankrijk wel en in Nederland niet?
"Na 1000 lijkt een nieuwe tijd aan te breken. Evenals De Langen wijst Noomen op Leeuwarder munten uit de 11e eeuw, maar er ontbreken geschreven bronnen over marktrecht of muntslag. Onder graaf Bruno III van Brunswijk (1033-1057) zouden in of voor Dokkum en Leeuwarden munten geslagen zijn, die de beeltenis dragen van koning Hendrik III (1039-1056), betogen zij."
Er is gerede twijfel mogelijk aan de herkomst van deze Friese munten, die vanwege de letters BRVN worden toegeschreven aan de 11e eeuwse graven van Brunswijk, die tot in Friesland hun macht uitstrekten. Bijna niemand schijnt het vreemd te vinden dat ze in het Oostzeegebied en Scandinavië bij wijze van spreken per kilo uit de grond komen en in de Friese bodem zelf, geheel ontbreken.
"De terp aan de Ee waarop later Dokkum zal ontstaan, zo blijkt uit opgravingen in 1954, is in een keer opgeworpen uit kwelderzoden zonder sporen van eerdere bebouwing. Als terp in het kale, bij hoge vloeden onderlopende kwelderland heeft ze weinig te betekenen. Daarop verrees in de tweede helft van de elfde eeuw een 41 m lang en 12 m breed eenbeukig kerkje uit tufsteen, gefundeerd op veldkeien, met aan de oostzijde een versmald vierkantig koor en aan de westzijde een uitspringende toren. Dit kerkje blijkt eind twaalfde eeuw toe te behoren aan Witheren of Praemonstratensen. Deze later met abtshuis en brouwhuis uitgebouwde abdijkerk heeft bestaan tot 1589."
In "Archeologie en vroege geschiedenis van Dokkum" erkent Halbertsma dat Willibald (biograaf van Bonifatius) Dokkum niet noemt en dat de door hem genoemde Bordine niet klopt met de ligging van de Bourne in Friesland. Hij moet zich vaak verontschuldigen voor een aantal moeilijk te volgen interpretaties, maar blijft vasthouden aan de traditie, ook al spreekt de archeologie hem tegen.

Terug naar boven.


Archeologie en Geologie in het Buitenland


Zele bij Dendermonde. Uit de Gazet van Antwerpen van 18/11/2003.
In Zele bij Dendermonde hebben archeologen resten gevonden die erop wijzen dat in de 3de eeuw na Christus in het huidige Vlaanderen Friezen hebben gewoond. Wat vandaag Vlaanderen heet, stond toen onder Romeins gezag, maar Germaanse stammen zouden het gauw onder de voet lopen.
"Dankzij de Friese vondsten in Zele wordt nu duidelijk dat het om Vlaams en niet Nederlands Scheldegebied gaat", zegt Wim De Clercq, archeoloog van de Gentse Universiteit. Een team van archeologen van de Gentse Universiteit en de Vlaamse Gemeenschap graafden in Zele resten op van met de hand geboetseerde potten, gemaakt uit klei en naar vorm erg gelijkend op aardewerk dat ook in derde eeuw in Friesland opdook. De resten werden aangetroffen in een oude afvalput van een Romeinse nederzetting." De vondsten bewijzen dat Friezen in de tweede helft van de derde eeuw, na zelf verdreven te zijn uit hun woongebied aan de Noordzeekust, hun toevlucht hebben gezocht in Vlaams Scheldegebied. "De Friezen zijn vertrokken uit hun woongebied omdat het er te nat werd", zegt De Clercq. "In feite waren het een soort economische vluchtelingen. En ze hebben zich nadien honderden kilometers verder, bij ons dus, gevestigd".
Met de vondst van hun aardewerk is volgens De Clercq het tastbare bewijs geleverd van de vroegste immigratie van Germanen in het huidige Vlaanderen.
Opmerking: zelfs de Belgische archeologen blijven in dit betoog vasthouden aan de Hollandse mythen. De migratie heeft zich namelijk net andersom voltrokken. Het eerste Frisia lag in Frans- en Belgisch Vlaanderen (al ver voordat er één Romein een voet in Nederland had gezet, werden de Friezen vermeld), het tweede Frisia lag in Noord-Nederland.

Ook de geologen dragen hun steentje bij.
Prof. Y. Vermoortel, (Beeuwsaert, De Portus Itius van Caesar, in Historia Flandrensis, Hooglede, 1994).
Prof. Y. Vermoortel van de Rijksuniversiteit van Gent heeft met grondboringen bewezen, dat het waterpeil van de zee aan de Franse westkust in Caesars tijd 5 m hoger was dan heden. Een situatie die wij nu moeilijk op onze huidige kaarten kunnen voorstellen.
Wij hebben geen helder beeld van de rivieren uit die tijd. Er bestaat wel een gesimuleerde kaart van Vlaanderen (Standaard-Nieuwsblad jan.1999) en daarop reikt de zee tot Poperinge, Diksmuide, Gent, Aalst, Antwerpen, Mechelen en is St.-Niklaas een eiland.




Als het zeeniveau hoger was en de zee dus verder reikte, moeten ook de rivieren een ander aanzien hebben gehad. In de boeken van Albert Delahaye wordt daar regelmatig op gewezen. Als voorbeeld het kaartje hiernaast, waarop een toen mogelijke bestaande situatie geschetst is.

Klik op de afbeelding voor een vergroting.




De Opstand van de Bataven.
In de "Histoire de la Picardie" van 1974 (blz.67) wordt opgemerkt. dat de opstand van Civilis en de Bataven in de jaren 69 en 70 na Chr. veel repercussie moet hebben gehad in Picardië, omdat de archeologische vondsten juist in deze jaren grote en brutale vernielingen hebben aangetoond.
De visie van Albert Delahaye dat het "Eiland van de Bataven" in Noord-west Frankrijk lag, wordt door de archeologie bevestigd, temeer daar in de Betuwe geen spoor van dit gevolg van de oorlog gevonden is.
Men dient in Frankrijk echter niet van "repercussies" te spreken, daar Picardië het juiste en enige terrein van de opstand was.
Nu het verhaal van Tacitus juist gesitueerd is, zullen in het noorden van Frankrijk en in België nog verschillende andere archeologische gegevens een betere kontekst krijgen, daar Tacitus slechts de grote lijn van de opstand heeft verhaald en het zeker niet zijn bedoeling is geweest om alle plaatsen te noemen waar zich iets had voorgedaan. Dit blijkt al uit zijn bericht, dat Cerialis na zijn overwinning begon aan de vernieling van het Eiland van de Bataven. Hier had men graag wat meer bijzonderheden gewenst, evenals bij de sobere berichten over de veldtochten, soms van de ene naar een verre andere plaats, waarvan hij alleen begin- en eindpunt noemt. Het blijkt integendeel dat, wanneer men de wegen van de Peutinger-kaart juist rekonstrueert, de strijd zich enkel in het noorden en noordoosten van Frankrijk heeft afgespeeld, en dat Duitsland, nog minder de Betuwe, eraan te pas zijn gekomen.
Waarom ook zou Cerialis helemaal naar Duitsland een "wraak"-veldtocht gaan ondernemen voor de opstand van de Bataven in de Betuwe? Wie dat kan uitleggen verdient beslist een ere-doctoraat aan de Universiteit van Nijmegen.

Opgravingen in Normandië.
Heel anders dan in Nederland, is het beeld dat opgravingen in Normandië opleveren.
In 1985 is te Saint-Martin-de-Fontenay, op 7 km. ten zuiden van Caen, een immense begraafplaats ontdekt met skeletten vanaf de prehistorie tot de 7e eeuw. De onderzoeken die daarop volgden in het Antopologisch Laboratorium van de Universiteit van Caen, bevestigden wat reeds uit eerdere vondsten sinds 1955 werd vermoed, namelijk dat het graven van Noormannen bleken, die, in tegenstelling met het beeld dat van hen bestond, kleine en tengere mensen waren, afkomstig uit het gebied rondom de Middellandse Zee.
De bevindingen van de archeologie in Frankrijk worden bevestigd door teksten van de Geograaf van Ravenna.
Ook in andere plaatsen (St.Martin-de-Verson, Giberville, Frénouville, Fontenay-le-Marmion) zijn vergelijkbare opgravingen gedaan. De archeologie van Normandië toont dan ook met stelligheid aan, dat er geen sprake is geweest van een grote invasie vanuit het noorden, maar dat de Dani altijd al op die plek gevestigd zijn geweest.

Opgravingen in Noord-Frankrijk.
In de omgeving van Douai en de vallei van La Sensée heeft men tussen de jaren 1999-2002 op verschillende plaatsen archeologische opgravingen verricht. Men heeft een constante bewoning vastgesteld vanaf het Paleolithicum, Neolithicum, prehistorie, Romeinse tijd, Merovingische en Karolingische tijd. Er zijn complete begraafplaatsen gevonden inclusief diverse skeletten, wapens en gedenktekens.
Daar is ook een Romeinse heirweg gevonden vlakbij en langs Lewarde (70 m hoog), een weg naar Bavay (Bagacum) en op de andere kant over Estrées (Stratae) naar Cambrai (Cameracum).

Handgevormd aardewerk.
De Nederlandse archeologen hebben onderscheid gemaakt in typen en vormen van aardewerk, terwijl het om handgevormd aardewerk gaat. Een pottenbakker maakt geen twee exact gelijke potten. Probeer het zelf anders eens. Uit kleine verschillen in aardewerk kunnen dan ook geen verregaande conclusies worden getrokken, zoals W.A. van Es dat wel in Wijk bij Duurstede deed. Dateringen van aardewerk op grond van vormen en typen met minimale verschillen is uitgesloten.
Te vaak blijken archeologen ook helemaal geen verstand van aardewerk en zeker niet van dateringen te hebben. Als men ze op de man/vrouw af vraagt hoe men zo exact weet uit welke tijd bepaald aardewerk komt, blijft men het antwoord schuldig. Dan verwijst men naar (vaak buitenlandse) publicaties, waarin men ook de preciese antwoorden niet vindt. Aan een datering van Pingsdorf aardewerk uit de 8e tot 11e eeuw hebben we voor de geschiedschrijving niets. Ook zogenaamd "Karolingisch Aardewerk" bestaat niet. Het blijkt een verzamelnaam voor allerlei aardewerk dat ruwweg gedateerd wordt tussen 800 en 1200. Karolingisch aardewerk bewijst dus niets over de tijd van Karel de Grote naar wie het daarentegen wel vernoemd is. Het is een suggestieve term om het aardewerk aan de 8e of 9e eeuw te verbinden, wat uiteraard niet te bewijzen is. Vandaar dat men zich verschuilt achter de vage term 'Karolingisch'.

Het komt er feitelijk op neer dat men de archeologische vondsten te vaak dateert aan de hand van de schriftelijke bronnen. En dat gaat dus fout als men de oude tradities blijft hanteren als uitgangspunt en schriftelijke bronnen op de verkeerde plaats localiseert, zoals in Nederland steevast gebeurt met de oorkonde uit het jaar 777 (zie daar). De schriftelijke bronnen bevestigen de archeologische vondsten dus vrijwel nooit. Dat is ook de mening van Westerheem (zie hierna) de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland.

Sinds er door W.van Es een 'indeling' is samengesteld aan de hand van aardewerk vondsten uit Wijk bij Duurstede, gebruikt men deze om ander aardewerk te dateren. Dat is dus onjuist, zolang niet wetenschappelijk en onafhankelijk is vastgesteld dat de 'indeling van Van Es' juist is.

Terug naar boven.

Wordt vervolgd

Bestel en lees het boek "De Ware Kijk Op" en oordeel zelf.