Levend verleden is een bijzonder boek over de algemene geschiedenis der Nederlanden. Meer dan ooit het geval is, beziet professor H.P.H. Jansen onze geschiedenis vanuit de samenleving als geheel.
Bij dat 'bezien' beschrijft hij toch enkele opmerkelijke en van de traditionele geschiedenis afwijkende standpunten.
Opvallend in dit boek uit 1983 is dat Jansen geen noten geeft en ook geen literatuurlijst heeft opgenomen. Wel een illustratieverantwoording en een register. Veel opvattingen zijn dan ook niet te controleren waar hij het vandaan heeft.

In 1964 schreef H.P.H.Jansen met W.Jappe Alberts het boek "Welvaart in Wording", een boek over de sociaal-economische geschiedenis van Nederland van de vroegste tijden tot het einde van de Middeleeuwen.
We bespreken dit boek ook in dit hoofdstuk.
Zie bij Welvaart in Wording.

De Fundamentele verwarring bestaat uit de vraag of Noviomagus uit de klassieke teksten Nijmegen is of Noyon. Het kernpunt waar alles mee begon en waar alles om draait is deze hier genoemde fundamentele verwarring. Deze kwestie ligt aan de grondslag van talloze andere opvattingen, zoals de verwarring rond Trajectum: was het Utrecht of was het Tournehem en Dockynchirica, was dat Dokkum of Duinkerke? Immers als Nijmegen fout is, is Utrecht ook niet de bisschopszetel van Willibrord en werd Bonifatius niet in Dokkum vermoord en dan was de Betuwe ook niet het land van de Bataven. Dat gebeurde allemaal in Noord-Frankrijk!
|
|
Wie het bestaan van het klooster Hohorst noemt, verkoopt kletspraat en bewijst daarmee dat hij slechts doet aan naschrijverij en geen serieus historisch wetenschappelijk onderzoek heeft gedaan. Dat klooster heeft namelijk nooit bestaan, zoals uit archeologisch onderzoek gebleken is.
Toch houdt ook Hubertus Petrus Henricus (Huub) Jansen (Amsterdam, 4 juli 1928 - Leiden, 9 juni 1985) aan deze mythe vast. Jansen was een Nederlands historicus en mediëvist. In 1964 was hij conrector van het Casimir-Lyceum te Amsterdam, dus nog gewoon een leraar van een middelbare school. Later was hij onder andere hoogleraar middeleeuwse geschiedenis aan de Universiteit Leiden. Naast zijn leraarschap schreef hij diverse geschiedkundige werken, onder andere 'middeleeuwse geschiedenis der Nederlanden' en Levend Verleden, een van zijn populairste boeken. Ook werkte hij mee aan de Winkler Prins Geschiedenis der Nederlanden en de Algemene Geschiedenis der Nederlanden (zowel de oude als de nieuwe serie). In 1970 kwam hij eveneens in de eerste redactie van het nieuw vormgegeven tijdschrift Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden en vanaf 1981 bekleedde hij ook het voorzitterschap van de Historische Vereniging Holland. En van zijn studenten in Leiden was P.C.M. (Peter) Hoppenbrouwers die er -in navolging van de heersende mentaliteit in historisch Nederland- er enkele achterhaalde opvattingen op nahield over de 'betekenis van de Amateur-historici. Deze opvattingen spelen nog steeds in de historische wereld, alsof slechts degene die ervoor geleerd hebben, verstand van zaken hebben. Uit talloze voorbeelden blijkt dat een achterhaalde opvatting.
Het is interessant en veelzeggend wat Jansen in zijn boeken zoals schrijft. Op meerdere punten merkt hij hetzelfde op als Albert Delahaye, namelijk dat een aantal traditionele opvattingen onjuist zijn. Ik raad iedereen aan die moeite heeft met de visie van Albert Delahaye, een van de boeken van H.Jansen te lezen. Zo merkt Jansen op onder meer het volgende op (we geven hieronder enkele voorbeelden):
Stammen die ten tijde van Caesars veroveringen in het huidige Nederland woonden zijn ons niet bij name bekend, met uitzondering van de Friezen in het noordelijk terpenlandschap. De Bataven worden pas in 12v.Chr. voor het eerst genoemd als wonend in het rivierengebied. Lees meer over Friezen en over de Bataven.
Nijmegen kreeg het voorrecht van municpium dat een grote mate van zelfbestuur inhield van keizer Trajanus; volgens een aantrekkelijke hypothese van Bogaers zou er een tweede municipium vermeld staan op een bij Monster gevonden Romeinse 'mijlpaal'. Jansen schrijft hier 'mijlpaal' tussen aanhalingstekens aangezien het geen mijlpaal is waar afstanden op zouden staan. Lees meer over Jules Bogaers.
In het midden van de derde eeuw werden de meeste Rijnforten verlaten. Behalve door het opdringen van Germaanse stammen is dit ook veroorzaakt door het opdringen van het wassende water, daar de rivieren breder werden en de zeespiegel steeg. Lees meer over transgressies.
Volgens de traditionele opvatting zou kort na 400 het oosten van Nederland door een massale invasie van Saksen overspoeld zijn. De archeologische gegevens dekken deze mening niet. Lees meer over de Saksen.
Het voorkomen van Saksisch dialect, Saksisch aardewerk of Saksische gewoonten in deze streken zegt natuurlijk niets, omdat deze arbitrair door de latere geleerden aan verschijnselen uit Oost-Nederland gehecht zijn.
Gewoonlijk wordt aangenomen dat door de invallen van de Noormannen de Friese handel volledig teniet ging. Deze mening is onhoudbaar. De Friese handel was allerminst aan steden gebonden. Lees meer over de Noormannen.
Opmerkelijk is ook dat plaatsnamen eindigend op -ingahem zeer talrijk zijn bij Boulogne, tussen Leie en Zwin en in de buurt van Tongeren. Lees meer over de Taalgrens.
Of er ook continuïteit in de bewoning is geweest (na de Romeinse tijd) valt te bezien. Te Nijmegen waarschijnlijk niet. Lees meer over Nijmegen oudste stad.
De Nederlandse bisschopsstad Utrecht was weliswaar gevestigd op de plaats waar vroeger een Romeins fort had gelegen, maar het is de vraag of Willibrord dit zelfs maar heeft geweten. Lees meer over Utrecht en over Willibrord
Het verhaal van de marteldood van St-Jeroen, pastoor te Noordwijk, mist iedere historische betrouwbaarheid. Lees meer over St.Jeroen.
De verbinding van Adelbert met het klooster Egmond is volkomen legendarisch. Lees meer over Adelbert en over Egmond.
Het zag er naar uit dat een Fries Normandië zou ontstaan net als aan de mond van de Seine Wat was Jansen hier dicht bij het oplossen van de Friese mythe in Friesland!Lees meer over Friezen.
Opmerkelijk blijft het dat Jansen soms traditionele opvattingen tegenspreekt, maar vervolgens toch een draai maakt in zijn betoog, om vervolgens juist bij die traditionele opvattingen uit te komen.
Uit Levend Verleden bespreken we globaal het eerste millennium, de perioden waar onze studie over gaat: de Romeinen (p.18-p.29), de vroege middeleeuwen (p.30-p.39) en de economische revolutie van de hoge middeleeuwen (p.40-p.53). We vermelden niet waar Jansen de traditionele opvattingen braaf volgt, maar juist waar hij er opvallend van afwijkt. Zo plaats hij Muntmeester Madelinus aanvankelijk in Maastricht (Trajectum?) en na 640 in Dorestad (p.30). Lees meer over Dorestad.
De visie van Albert Delahaye.
Bij prof Jansen, maar ook bij andere historici, is het opmerkelijk wat uit de traditionele geschiedenis juist NIET genoemd wordt. Zo slaat Jansen bij de opsomming van de paltsen van Karel de Grote, tot veler verrassing, Nijmegen over. Naar het 'waarom' is het gissen. Was hij ervan overtuigd dat Nijmegen geen palts van Karel de Grote heeft gehad? Dan vervalt een van de fundamenten van historisch Nederland. Ook is de volgende opvatting zeer opmerkelijk te noemen: "De verbinding van Adelbert met het klooster van Egmond is volkomen legendarisch". Als je St.Adelbert voor Egmond laat vallen, gaat een hele oudste geschiedenis van Egmond mee. Ook prof.D.P.Blok was diezelfde mening toegedaan. Het is een volgend fundament dat vervalt, met name in de geschiedenis van Holland. Lees meer over St.Adelbert en over Egmond.
Het is wel duidelijk dat Albert Delahaye van H.P.H.Jansen gelijk krijgt op het punt van onbewoonbaarheid van ons land, de discontinuïteit van steden, de transgressies en de vermeende Friese handel met name in 'Dorestad'. Daarnaast op tal van andere details. Zie de onderstreepte woorden in de letterlijke citaten uit de boeken van Jansen hieronder
Opmerkelijke bevindingen.
Om de verschillen tussen de traditionele geschiedenis en wat in diverse boeken beschreven wordt te bemerken, dient men uiteraard te weten wat die traditionele geschiedenis dan is. Een vaste traditie is bijvoorbeeld de aanwezigheid van Karel de Grote in Nijmegen. Als Nijmegen dan niet genoemd wordt als palts, dan is dat opmerkelijk. Soms hebben historici niet eens in de gaten dat ze van de traditionele geschiedenis afwijken met hun verhaal. Blijkbaar kennen ze de geschiedenis niet. |
|  |
Wat zijn dan tradities?
Tradities bestaan uit momenten in de geschiedenis die in het verleden als algemeen aanvaarde beeld van onze geschiedenis zijn vastgelegd. Het 'algemeen aanvaarde' geeft al aan dat het een consensus betreft. Veel van die algemeen aanvaarde tradities bestaan sinds de 17e eeuw, maar waren toen vooral gebaseerd op meningen en niet op strikte feiten. De archeologie (die in de 17e eeuw als zodanig nog niet bestond) vertelt te vaak een ander verhaal. |
"Aardig maar lang niet overtuigend"
Bij de verwijten aan Delahaye werden ook leugens en onwaarheden als bescherming van de traditie gebruikt. Zo betoogt prof. H.Jansen (1929-1985; zelf schrijft hij zijn naam met één -s-) in het artikel hiernaast uit 1979, dat Hugenholtz 15 jaar geleden met zijn studenten een jaar lang heeft gewerkt aan de beweringen van Delahaye wat negatief uitviel. Knap! Om al een jaar lang te werken over een boek dat nog moest verschijnen. En waarom zo lang, als het allemaal zo eenvoudig te weerleggen zou zijn? Janssen kan overigens ook geen duidelijke weerlegging in één zin van het verhaal van Delahaye geven. Maar een weerlegging in meerdere zinnen heeft hij ook nooit gegeven! Van die onweerlegbare feiten die hij noemt heeft Delahaye nooit iets mogen vernemen. Ze staan misschien in het Bronnenboek van Nijmegen, maar daar heeft Janssen niet aan meegewerkt. Had hij daarover al twijfels? Bij de opsomming van residenties van Karel de Grote vermeldt historicus H.P.H.Janssen Nijmegen niet. Wist hij die niet? Neen, hij slaat deze residentie bewust over aangezien hij dezelfde twijfel had als Albert Delahaye. Zijn twijfel durfde hij echter niet te uiten, die verzweeg hij daarom maar.
Wat er van het werkcollege van Hugenholtz met zijn studenten terecht is gekomen heeft Delahaye ook nooit vernomen. Bij het debat is 1980 heeft Hugenholtz daar in elk geval niets over gezegd. Opvallend is ook hier weer dat Hugenholtz ontbreekt in de Club van Nijmegen die het Bronnenboek samenstelde. Als de felste verdediger van Karolingisch Nijmegen zou hij toch zeker zijn medewerking aan het Bronnenboek hebben moeten verlenen. Waarom schittert hij door afwezigheid? Hugenholtz heeft regelmatig, meestal in scherpe taal, op de publicaties van Delahaye gereageerd. Hij heeft zich altijd opgeworpen als kampioen van Karolingisch Nijmegen, al was hij wel zo wijs om zijn overtuiging en zijn 'bewijsvoering' waar hij zo prat op ging, nooit op schrift te stellen. Daarmee ontnam hij Delahaye de kans om hem even concreet te antwoorden als Delahaye met het Bronnenboek heeft gedaan. Hugenholtz heeft zich altijd in stilzwijgen gehuld. Om één lettertje heeft hij Delahaye wel eens aangevallen: dan had hij een vlammend protest tegen het Bronnenboek moeten laten horen, tenminste als hij nog voor een eerlijk en integer historicus wil doorgaan. Was de reden van zijn zwijgen dat hij in 1980 tot dezelfde conclusies was gekomen als Delahaye? Lees meer over het Bronnenboek en over Hugenholtz.
Wat lezen we zoal in dit boek van Jansen?
Het grootste probleem bij historicus Jansen (en bij andere historici) is dat men geen weet heeft waar het oude Frisia lag. Hij schrijft daarover: "Over de herkomst der Friezen bestaan de nodige fabels die ons hier niet interesseren, omdat ze elke grondslag missen. Waar ze vandaan kwamen? Waarschijnlijk van de zandgronden in Drenthe". (p.22). Niet interesseren? En dat schrijft een historicus over een van de grootste vraagstukken in de geschiedenis van Friesland? Duidt Jansen met het ''elke grondslag missen' op de visie van Albert Delahaye? Blijkbaar heeft Jansen de herkomst van de Friezen zelf nooit bestudeerd. Kwamen ze uit Drenthe? Waarom spreekt men in Drenthe dan geen Fries? En hoe kan het dan dat tientallen plaatsnamen in Friesland exact overeenkomen met plaatsnamen in Frans-Vlaanderen? Als eenmaal duidelijk is dat het oude Frisia niet Friesland was, maar Frans-Vlaanderen, zijn alle 'vraagstukken' verklaarbaar en volgt de hele geschiedenis vanzelf die kant op. Dat de Romeinen al in Friesland waren, voordat ze in Noord-Frankrijk waren is zo'n vraagstuk. Hoe kwamen ze er dan? Sloegen ze België over, precies zoals de Peutingerkaart dat afbeeldt? Dat beseffen historici maar al te goed, dus een verklaring daarvoor lees je bij hen nergens. Het Frisia waar de Romeinen al in de tijd vóór Chr. waren lag in Gallia en was Frans-Vlaanderen. Dat Frisia lag naast het land van de Moriniërs, zoals in de vita van St.Wulfram te lezen is en waar vandaan o.a. Julius Caesar overstak naar Brittannia. Lees meer over de Friezen.
In dit boek blijft Jansen ook vasthouden aan de traditionele etnische indeling van Friezen, Franken en Saksen in Nederland, wat volgens Annemarieke Willemsen archeologisch onhoudbaar is gebleken. Dat het dorp Sassenheim naar de Saksen is genoemd (p.28) is uiteraard een farce.
Over de bekende tekst die in Nederland gebruikt wordt om de Friezen te beschrijven, schrijft Jansen: Wat Plinius gezien heeft weten we niet, maar zeker niet de terpen van de Friezen. (p. 23) Plinius beschreef niet de Friezen, maar de Chaucen (p.22).
De tekst van de Romeinen begint aldus: "Het is waarschijnlijk dat de levenswijze en de opvattingen der prehistorische volkeren die in de Lage Landen hebben geleefd, nog mede de instincten en het denkpatroon van de hedendaagse bewoners gedeeltelijk blijven bepalen. Zo zou de onmiskenbare hartstocht voor jagen en vissen van de hedendaagse mannen terug kunnen gaan op het normale levenspatroon in de tijd vóór de uitvinding van de landbouw, zo zouden territoriumdrift en pleinvrees en misschien nog andere fobieën atavistische erfenissen kunnen zijn van halfdierlijke voorvaderen. Maar au fond weten we niet zo veel uit de prehistorie, dat wil zeggen de tijd waarover we geen schriftelijke berichten hebben.". (p.18). Deze beschrijving bepaalt wel het gedachtenpatroon van historicus Jansen, ondanks dat hij er 'waarschijnlijk' bij schrijft en ook toegeeft dat we 'er niet veel over weten'. Er is nog meer 'waarschijnlijk' bij Jansen, want op de 31 pagina's tekst schrijft hij liefst 20 keer dat iets 'waarschijnlijk' is, naast evenzoveel keer dat iets 'misschien' is of iets ook zo'n 20 keer mogelijk wordt genoemd.
Enkele quotes die de gedachtengang van Jansen illustreren willen we U niet onthouden, zoals:
- ...geschreven berichten ontbreken nagenoeg, misschien omdat gelukkige volkeren geen geschiedenis hebben. (p.25)
- De opstand der Bataven is een episode gebleven. In een tijd dat Nederlanders daar behoefte aan hadden, konden zij zich verlustigen aan de toen getoonde dapperheid en vrijheidszin van het voorgeslacht. (p.24) 'Maar onze voorouders zijn het niet', stelde Charles Groenhuijsen al terecht. Lees meer over de Bataven.
- De ontvolking van het terpengebied kan verband houden met een nieuwe overstromingsfase - de Duinkerke-II-transgressie. (p.23) Dus toch transgressies? Dan krijgt Delahaye hier wel gelijk van Jansen. Lees meer over transgressies. Ook op p.27 wordt het stijgen van de zeespiegel nog eens genoemd, waardoor laaggelegen gebieden onbewoonbaar werden. Geologen en historisch geografen spreken hier van Duinkerke-II-transgressiefase (p.27).
- Ten noorden van de Rijn zou een strook grond onbewoond gebleven zijn, volgens de Romeinse schrijvers, om aanvallen van de Germanen te voorkomen. Dat kan echter niet kloppen, omdat archeologen juist op de noordelijke oever verscheidene nederzettingen hebben blootgelegd. (p.20) Hier twijfelt Jansen zelf ook aan de traditionele opvatting die volgens hem niet kan kloppen.
- Het is bekend dat de redevoeringen die Romeinse geschiedschrijvers hun personages toedichtten, doorgaans verzonnen zijn. (p.24). Verzonnen? Hoe weet Jansen dat? Omdat het niet klopt met de traditionele geschiedenis. Maar toegepast in de juiste streek (Noord-Frankrijk) blijkt het toch aardig te kloppen.
- We zien hier iets wat nog wel vaker in de Nederlandse geschiedenis te constateren valt, namelijk dat het unificerende, staatsvormende beginsel uit het zuiden komt (p.31). Een ware opmerking van Jansen dat wel meer uit het zuiden kwam, zoals de tradities van Willibrord en Bonifatius.
- Al in 1842 tot 1845 kwam L.J.F.Janssen tot de bevinding dat hij de gevonden nederzetting met Dorestad meende te moeten gelijkstellen (p.32). Hier gaat historicus Jansen in de fout. Kent hij de ware geschiedenis wel? De naam Dorestad wordt in het rapport van (dominee) Janssen aan de minster niet één keer genoemd. Janssen meende met een Germaanse offerplaats te maken te hebben. Ook in de door het P.U.G. in 1842 n.a.v. de Wijkse vondsten uitgeschreven prijsvraag (Janssen 1842, 72) komt de naam Dorestad niet voor, evenmin als in Janssens artikel van 1842, dat een nadere uitwerking was van zijn rapport aan de minister. Pas in 1843 na beëindiging van zijn opgravingen bracht Janssen Dorestad - overigens zeer terloops - met de te Wijk bij Duurstede gevonden archaeologica in verband (zie: Janssen 1843, 170-188).
- In het Friese en Groningse terpengebied lagen nogal wat landerijen van de Duitse kloosters Fulda en Werden. Dat is gemakkelijk te verklaren, want Fulda was een stichting van Bonifatius, en de Friezen hebben kennelijk veel land daaraan geschonken om hun slechte geweten te sussen wegens de moord op de man Gods. (p.36) Het is ongelooflijk dat een gepromoveerde historicus dit durft te schrijven.
- Toch waren de meeste Friese kooplieden geen beroepshandelaars; ze beoefenden de handel als nevenbedrijf en hadden thuis doorgaans hun eigen boerderij. Vandaar dat er in dit gebied geen echte steden ontstonden en dat zelfs Dorestad een uitgesproken agrarisch karakter behield (p.37). Dus Dorestad was geen stad? Waarom heette het dan -stad? Uit de opgravingen blijkt dat het een langgerekt dorp van vissers en jagers was en beslist geen stad. Deze beschrijving komt precies overeen met het dorp Munna.
- De invallen der Noormannen begonnen in Nederland in het jaar 810 toen Denen aan de Friese kust opdoken om te plunderen. Het volgend jaar kwam Karel de Grote zelf naar deze streken en liet vlootstations bouwen te Boulogne en te Gent (p.38). Hier geeft Jansen de juiste woonplaats van de Friezen aan: tussen Boulogne en Gent. Lees meer over de Noormannen, want wat Jansen op p.38 allemaal schrijft is archeologisch nooit aangetoond.
- Maar de Friese handelaars hebben misschien minder te duchten gehad, want de handel bleef bestaan en zelf waren de Friezen evenmin benauwd om een klap uit te delen. In deze tijd van primitieve handel bestond er niet zoveel verschil tussen kopen en kapen, want als men handelsgoederen in handen kon krijgen zonder ze te betalen, was daardoor meteen de eerste winst al geboekt. (p.38) Hoe simpel kun je het je voorstellen.
- De lokale machthebbers als Gerulf of een zekere Boudewijn, die zijn machtsbasis in Vlaanderen had, belastten zich voortaan met de verdediging tegen invallers, onder andere door de bouw van burchten die voor de Noormannen onneembaar waren (p.38). Ben benieuwd welke onneembare burchten hier bedoeld worden.
- Zo is er in de eeuwen van 1000 tot 1300 een groot aantal nieuwe dorpen ontstaan, zoveel zelfs dat het bewoningspatroon van het huidige Nederland in grote trekken overeenstemt met dat van 1300. Weliswaar waren er nog geen grote steden en waren ook de dorpen maar klein: met uitzondering van Utrecht telde geen stad meer dan zevenduizend inwoners. (p.45) Opvallend dat Nijmegen hier niet genoemd wordt als stad, overigens ook niet bij de handelsteden op p.50.
- Belangrijk is ook de tweede christianiseringsgolf die in de elfde eeuw begon. Hier spreekt Jansen een waar woord: de elfde eeuw! Alleen was het niet de tweede, maar de eerste christianiseringsgolf. De Frankische evangeliepredikers, Willibrord, Bonifatius en hun helpers hadden hier van de zevende tot de negende eeuw het christendom gepredikt, maar erg diep was dit nog niet doorgedrongen. Het kan zijn dat bij de dood van Karel de Grote in 814 de totaliteit van de bevolking althans in naam christen was, in werkelijkheid zal het gedachtenleven van de bewoners nog grotendeels bepaald zijn door heidense voorstellingen. Er waren ook nog beschamend weinig kerken. In heel Holland stonden vijf zogenaamde Willibrord-kerken (let vooral op dat 'zogenaamde'), namelijk die van Vlaardingen, Oegstgeest, Velzen, Heiloo en Petten. Later hingen daar wel wat kapellen van af, maar vóór het jaar 1000 zal de zielzorg weinig intensief zijn geweest. Weinig intensief? Vóór het jaar 1000 was er totaal geen sprake van zielzorg in Nederland. Lees meer over de kerken in Noord-Holland en de kerken in Noord-Brabant.
- Op de functie van kloosters heeft Jansen ook een eigen kijk. Al die instellingen waren alleen toegankelijk voor de adel, voor gewone mensen was in Nederland vóór 1100 geen gelegenheid in een klooster te treden. Het is de vraag of ze veel religieuze betekenis hadden. Het waren veeleer instellingen waar de zonen en de dochters van de adel, die men niet wilde laten trouwen om het voorvaderlijk vermogen niet te versnipperen, een plezierig en rustig onderdak vonden. (p.48). De waarheid was echter dat kloosters gebruikt werden om tegenstanders 'uit de weg te ruimen', zoals bij Karel de Grote die zijn eigen zoon Pepijn naar het klooster van Prüm liet verbannen.
- Na 1100 kwam er in Nederland echter een groot aantal kloosters bij, te veel om op te sommen. (p.48) Te veel om op te sommen? Die paar kloosters? Behalve St.Odiliënberg, Susteren, Egmond en Hohorst somt Jansen alleen het klooster Rozenkamp op. Nu is na 1100 een ruim begrip. Jansen noemt dan wel de kloosters Ter Doest, Ten Duinen en Postel, maar die liggen allemaal in België.
De volgende tekst bevestigt die vastgeroeste denkwijze van Jansen: "Langs de Rijngrens ontstonden in de schaduw van de kastelen tevens burgerlijke nederzettingen, zo bijvoorbeeld te Nijmegen of te Arentsburg bij Den Haag. Een uitstekend wegennet met vooral militaire betekenis verbond de diverse plaatsen. Die wegen staan ingetekend op een dertiende-eeuwse kopie van een Romeinse wegenkaart uit het begin van de derde eeuw, de zogenaamde Tabula Peutingeriana. Deze kaart biedt de huidige historici nog grote problemen. Met name valt het niet mee de daarop geschreven plaatsnamen in het huidige terrein te lokaliseren, maar het staat toch wel vast dat de plaatsen langs de 'Rhenus' gezocht moeten worden langs de Oude Rijn in het huidige Nederland en niet in Noord-Frankrijk, zoals met onvoldoende argumentatie door Delahaye beweerd is" (p.25/26). De Romeinse (houten) forten noemt Jansen hier 'kastelen'. Wel erg simpel voorgesteld door een historicus. Ondanks dat de Peutingerkaart grote problemen oplevert, staat de conclusie toch vast. Maar de Peutingerkaart levert niet alleen problemen op, maar is op geen enkele manier ooit voor het deel dat men voor Nederland houdt logisch en eenduidig verklaard. Dit blijkt ondermeer uit de zienswijze van Jan Verhagen. Lees meer over de Peutingerkaart. Dat Delahaye onvoldoende argumentatie had voor zijn visie, beweert Jansen hier nu wel, maar heeft hij de boeken van Delahaye wel gelezen? Wat is 'onvoldoende' als er honderden bladzijden tekst met honderden verwijzingen naar de bronnen aan zijn besteed. Heeft Jansen al die bronnen gecontroleerd? Lees eens wat de klassieke schrijvers over de Renus geschreven hebben.
In het boek "Middeleeuwse Geschiedenis der Nederlanden (1981)" noemt Jansen een groot aantal residenties van de Karolingers, maar slaat Nijmegen met een palts van Karel de Grote over. Opvallend voor iemand die Delahaye verwijt dat hij teveel overslaat! Nergens in dit boek wordt uitgelegd waarom Nijmegen ineens geen Karolingisch Paleis meer had. Over overslaan gesproken !
Verder schrijft hij dat "omstreeks 765 de IJssel de grens tussen het gebied van de Franken en de Saksen wordt genoemd. Archeologisch wijst evenwel niets op een massale invasie van het gebied ten oosten van de IJssel tussen de jaren 400 en 700".
Op pag. 41 lezen we: "Archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat verscheidene Romeinse forten in het Nederlandse rivierengebied al in de 3e eeuw verlaten zijn. Waarschijnlijk begon de wateroverlast hier te groot te worden. In deze eeuw moet de zeespiegel merkbaar zijn gestegen." Dus toch transgressies? Die transgressies komen ook uitvoerig aan bod als Jansen over de terpen schrijft die steeds verhoogd moesten worden 'doordat de zeespiegel steeds de neiging had te stijgen' (p.23).
Pag. 43 "Het areaal bewoond land in het Fries-Gronings terpengebied is in de 4e tot de 7e eeuw geslonken, veeleer door de stijging van de zeespiegel dan door vijandelijke invallers."
Let op: dit zijn woorden van een van de felste tegenstanders van de visie van Albert Delahaye, die hem onder meer om zijn transgressie-theorie ooit heeft weggehoond!
Pag.117 "De continuïteit in de bewoning van Utrecht en Nijmegen kan daar niet worden aangetoond".
Dan is het toch duidelijk dat Jansen Delahaye gelijk geeft?
|