De literatuuropgave in dit boek over Het Valkhof is veelzeggend. Verwijzingen naar bijvoorbeeld Smetius (1645), Daniëls (1921) en Schevichaven (1896) geven duidelijk aan dat er te vaak naar oude, achterhaalde opvattingen wordt verwezen uit de tijd dat archeologie en geschiedschrijving nog niet serieus bestonden. Ook de verwijzing naar de Stede-Atlas van F.Gorissen (1952) is wat dat betreft duidelijk. Gorissen ging bij zijn Stede-Atlas uit van het bestaan van een Karolingische Palts, terwijl dat juist eerst eens bewezen zou moeten worden, welk bewijs tot heden nog steeds ontbreekt. De verwijzing naar het Bronnenboek van Nijmegen van Leupen en Thissen (1981) is de beste bevestiging van achterhaalde geschiedenis.
Het meest frappante bij die verwijzingen is als in de bron waarnaar verwezen wordt, iets geheel anders staat dan Thissen in dit hoofdstuk beweert. Soms staat in die bron juist het tegendeel dan wat gesteld wordt. Zie de opmerkingen hiernaast bij noot 30 en 31 als voorbeeld, maar ook hieronder over het bouwjaar van de Kapel op het Valkhof.
Stamt de Kapel op het Valkhof uit 1030?
Dit jaartal wordt algemeen aanvaard , net zoals de opvatting dat de St.Nicolaaskapel gebouwd is naar voorbeeld van het stift in Aken. Het is een mythe. Bij nadere bestudering blijken de bronnen al zo twijfelachtig dat er geen eenduidige conclusie uit te trekken is.
Het jaartal 1030 wordt 'als vaststaand' genoemd door J.F. van Agt in het artikel "De Sint-Nicolaaskapel op het Valkhof" (p.52-58), opgenomen in 'Het Valkhof te Nijmegen' in Catalogi van het kunstbezit van de Gemeente Nijmegen nr.3.
Maar wat schrijft Van Agt precies?
"De bouw rond 1030 van een kleine kapel in Nijmegen als vereenvoudigde navolging van de Paltskapel te Aken past dus helemaal in dit kader".
De vraag is dus: Welk kader wordt hier bedoeld?
Over dat kader zijn enkele opmerkingen te maken:
Men is het wel eens dat de Kapel op het Valkhof in de 11de eeuw gebouwd werd.
Van Agt en anderen gaan allereerst uit van het feit dat de palts van Karel de Grote in Nijmegen heeft gestaan.
Dat deze palts in 1047 verwoest is door Godfried van Lotharingen, maar dat de kapel blijkbaar 'gespaard' is gebleven, misschien dank zij haar excentrieke ligging. Van Agt stelt het hier wel erg simplistisch voor. Excentrieke ligging? Zou Godfried en zijn troepen die kapel werkelijk over het hoofd hebben gezien?
Dat Sint-Nicolaas, de patroonheilige en patroon van de schippers, al in 1030 bekend zou zijn in Nijmegen. Nicolaas zou in Nijmegen al bekend zijn geweest voordat zijn relieken van Myra in Turkije naar Bari in Italië werden overgebracht, wat pas in 1087 gebeurde. Hier is dan ook zeker sprake van een wonder.
Dat ir. J.J.Weve, die de bouw na zorgvuldig archeologisch onderzocht en op 1046/47 stelde, het dus fout had.
De bouw van de ten onrechte 'Karolingisch' genoemde kapel heeft in ieder geval niet in de tijd van Karel de Grote, maar pas veel later plaatsgevonden.
De spaarvelden van de westelijke uitbouw, plaatsen de kapel in dezelfde tijd als ondermeer de in 1048 ingewijde Sint-Pieterskerk te Utrecht.
We mogen derhalve de polygonale kapel op het Valkhof zonder enige twijfel als een gebouw uit het tweede kwart van de 11de eeuw beschouwen. Dit vanwege vergelijkingen met de Michaëlkerk te Hildesheim, de Lebuinuskerk te Deventer en meerdere bouwwerken in de Rijnstreek. Noot 28 verwijst naar 2 publicaties: Edgar Lehman, Der frühe deutsche Kirchenbau, Berlin 1938; E.H. ter Kuile, De Romaanse kerkbouwkunst in de Nederlanden, Zutphen 1975.
Vervolgens worden vergelijkingen gemaakt met de kerk te Brugge (bekend door de moord op Karel de Goede in 1027) en de Saint-Jean te Luik, die sterk leek op het Akense voorbeeld. De veel kleinere kerk te Muizen bij Mechelen uit de 10de eeuw, die duiden op een soortgelijke opzet. De Walburgiskerk te Groningen waarvan de meningen over de dateringen uiteen lopen, maar de bouwtijd in de 11de eeuw is niet onwaarschijnlijk. Helaas kunnen we over het inwendige van deze gebouwen slechts vermoedens uiten.
De conclusie van J.F. van Agt luidt als volgt:
"Welke invloed echter tussen het einde van de 10de eeuw en het midden van de 11de eeuw van Aken uitging, bewijzen het westwerk van de Abdijkerk (nu Dom) in Essen, waarin een halve centraalbouw naar Akens model is opgenomen, de westgalerij van Sankt-Maria im Kapitol te Keulen en de achthoekige Mariakerk te Ottmarsheim. Hier sluit de dubbele zuilenopstelling in de openingen van de arcaden iedere twijfel uit. Het westwerk in Essen kwam tot stand onder Abdis Mathilde (974-1011) rond het jaar 1000; en de kerk te Ottmarsheim werd pas in 1049 gewijd, omstreeks welke tijd ook de westgalerij van de Kapitoolskerk gereed zal zijn gekomen".
De datering blijkt dus te bestaan uit vergelijkingen met overeenkomstige gebouwen elders in Westelijk Europa. En zoals alle vergelijkingen het mis hebben, komt Van Agt op grond van al deze twijfel en onzekere 'vergelijkingen' van bouwwijzen, op het jaar 1030! Hoe onzeker wil je het hebben? Er bestaat dus geen enkel rechtstreeks bewijs voor de datering op 1030!
Feitelijk is Het Valkhof een misplaatste naam. Deze naam impliceert de bij de Karolingen gebruikelijk Valkenjacht. Maar van een Valkenjacht is daar nooit sprake geweest, immers de Karolingen zijn nooit in Nijmegen geweest.
De Fundamentele verwarring bestaat uit de vraag of Noviomagus uit de klassieke teksten Nijmegen is of Noyon. Het kernpunt waar alles mee begon en waar alles om draait is deze hier genoemde fundamentele verwarring. Deze kwestie ligt aan de grondslag van talloze andere opvattingen, zoals de verwarring rond Trajectum: was het Utrecht of was het Tournehem en Dockynchirica, was dat Dokkum of Duinkerke? Immers als Nijmegen fout is, is Utrecht ook niet de bisschopszetel van Willibrord en werd Bonifatius niet in Dokkum vermoord en dan was de Betuwe ook niet het land van de Bataven. Dat gebeurde allemaal in Noord-Frankrijk!
|

Laat Badorf aardewerk: tweede helft 9e eeuw.
Het aardewerk uit de Maas
Bij het duiken zijn aanzienlijke hoeveel heden aardewerk en baksteen geborgen. Het complex bestaat echter niet volledig uit laat-Romeinse ceramiek. Voor een klein deel gaat het om over het algemeen goed herkenbare, meestal relatief jonge, weinig spectaculaire vondsten (18e-19e eeuw), hoewel daar sporadisch ook wel middeleeuwse hij zitten. Recente en opvallende aanvullingen op dit beeld zijn een bodem- en wandfragment van Merovingisch ruwwandig aardewerk en naar goed Cuijks gebruik zijn zowel de oxiderend als de reducerend gebakken variant vertegenwoordigd. Niet onverwacht is daarbij ook een kleine hoeveelheid aarde werk, dat een afspiegeling vormt van oudere Romeinse bewoningsfasen met inbegrip van de Flavische periode. Daarbij zitten geen opvallende vondsten en gaat het om doorsnee Romeins aardewerk: terra sigillata (ook versierd) uit Zuid- en Midden-Gallië, Belgische en geverfde waar, glad-, ruw- en dikwandig aardewerk. Het laat-Romeinse deel van het complex bestaat voor het overgrote deel uit slechts twee categorieën ceramiek: term sigillata en ruwwandig aardewerk. Andere categorieën zijn wel vertegenwoordigd, maar het gaat daarbij om betrekkelijk kleine aantallen fragmenten, waarmee overigens niet gezegd wil zijn dat die minder belang moeten worden toegekend. Integendeel: bij alle categorieën zijn wel interessante vormen en/of baksels aanwezig.
Westerheem 60/4 p.167/168.
|
|
Bert Thissen is een zeer opmerkelijke auteur van dit hoofdstuk: aan de ene kant geeft hij Delahaye volkomen gelijk met zijn visie, aan de andere kant geeft hij Delahaye enkele sneren na. Hij kan niet ontkennen dat de visie van Delahaye erg overtuigend is, maar kan het ook niet verkroppen dat zijn eigen Bronnenboek wordt afgekraakt en bestempeld wordt als broddelwerk en verre van wetenschappelijk en niet alleen door Delahaye, maar ook door Thissen zelf (sic)! De enige manier om je dan gelijk te krijgen is niet het geven van overtuigende argumenten, maar de visie van je opponent belachelijk maken, zoals ook op p.334 van het Verhaal van Gelderland is gedaan. Beste Bert, ligt Nijmegen in Frankrijk? Zie punt 34 hieronder!
Bert Thissen is mede-verantwoordelijk voor de blunders en fouten in Het Bronnenboek, maar wat erger en onvergeeflijk is dat hij met Leupen, behalve het verzwijgen of het onjuist weergeven van teksten, ook fraude plegen. Lees meer over deze fraude.
Het enige archeologische bewijs dat men in Nijmegen heeft voor het bestaan van een Palts van Karel de Grote is een verkleuring met rode mortel van enkele Romeinse stenen die van elders kwamen, in de burcht van Frederik Barbarossa uit 1155. Zie noot 30 hieronder! Die restjes rode mortel worden nu gebruikt om dat Karolingisch Paleis aan te tonen dat er bijna 300 jaar gestaan zou hebben. Behalve naar een Paleis moet men in Nijmegen ook nog steeds op zoek naar omvangrijke bewoning. Ook die is nooit aangetroffen of bewezen!
We bespreken hier als eerste pagina 81 uit dit hoofdstuk, waar precies de kern van de zaak aan de orde komt.
Op pagina 81 wordt het specifieke probleem van de identificatie van de vermeldingen van Noviomagus besproken. Juist hierover gaat de studie van Albert Delahaye. Wordt met Noviomagus en andere naamsvormen altijd Nijmegen bedoeld, zoals men traditioneel zo gemakkelijk aanneemt? Het is dan wel zaak de boeken van Delahaye gelezen en begrepen te hebben en niet 'uit het hoofd' of 'van horen zeggen' te citeren, wat Bert Thissen, de auteur van dit hoofdstuk blijkbaar doet. De boeken van Delahaye staan ook niet in de literatuurlijst, dus die heeft Thissen niet gelezen.
"Dat Karel de Grote een Paleis in Nijmegen had, hoeven we toch niet te bewijzen, dat weet toch iedereen?" stelde prof.dr. F.Hugenholtz eens wat al te gemakkelijk. Het bleek ook nog nooit bewezen te zijn. "We hebben een een traditie die tot de Romeinen teruggaat", stelde hij vervolgens. Ook dat was onjuist. De traditie gaat slechts terug tot de 15e eeuw, toen dit door enkele fabelschrijvers, zoals kanunnik Willem van Berchen, voor het eerst beweerd werd.
Willem van Berchen had dit volgens eigen zeggen gelezen bij Gregorius van Tours. En hier valt Willem door de mand. In 1480 niet, want toen wist iemand wie Gregorius van Tours was. Nu wil het ongelukkig toeval voor Willem (en zijn hedendaagse navolgers) dat Gregorius van Tours die leefde tussen ca. 538 en 594, nooit over Karel de Grote heeft kunnen schrijven. Karel leefde ruim twee eeuwen later. Met andere woorden: Willem staat te fabelen; hij heeft een en ander uit zijn grote duim "bijeengegaard" en wil zijn mededelingen ook nog met valse referenties dekken. Ook latere historici zoals prof.dr.F.Hugenholtz hebben deze mededeling van Willem van Berchen nooit doorzien. Als dit probleem is opgelost, men noemt het in Nijmegen nog steeds een probleem (sic)), is de hele mythe van Karolingisch Nijmegen in een klap opgelost.
Thissen schrijft op pagina 81 het volgende (we bespreken de letterlijk tekst -cursief en dikgedrukt- puntsgewijs):
"Een specifiek Nijmeegs probleem is de identificatie van de vermeldingen. In de bronnen, die in het Latijn geschreven zijn, komen we naamsvormen als Neomaga, Neumaga, Niumaga, Nivimagun en Noviomagus tegen. Het is niet bij voorbaat duidelijk dat hiermee inderdaad Nijmegen wordt bedoeld, want er zijn andere plaatsen met vergelijkbare namen. Soms blijkt het bij de middeleeuwse vermeldingen bijvoorbeeld te gaan om het Franse Noyon, soms om het Duitse Neumagen".
Thissen heeft zich toch de kritiek van Delahaye aangetrokken en komt er nu achter dat Noviomagus soms Noyon of Neumagen is en niet altijd Nijmegen, zoals hij in zijn Bronnenboek steevast beweert. Deze correcties lees je echter niet in het tweede herziene Bronnenboek, al zijn daarin wel enkele teksten stilzwijgend aangepast.
In aanvulling op noot 30, lezen we in hoofdstuk 2 nog wel het volgende:
- Leupen nam aan dat Nijmegen werd versterkt in de eerste helft van de negende eeuw, na een reeks Vikingaanvallen in het Friese gebied. Het is nog niet helemaal duidelijk of bij die gelegenheid de Romeinse verdedigingswerken werden hersteld of dat een nieuwe versterking werd aangelegd. (p.66). Leupen gaat hier dus uit van een periode ná 880, dus niet ten tijde van Karel de Grote.
- Hoe de palts er in de Karolingische tijd uitzag, is onbekend. De enige paltsgebouwen die nog (deels) overeind staan, de Sint-Nicolaaskapel en de Sint-Maartenskapel, dateren van na de Karolingische tijd (p.67). Ook deze gebouwen zijn van lang ná Karel de Grote en wel uit 1087 en 1155.
- Misschien was dit in het begin van de Karolingische tijd een vrij open terrein waar op Rijksdagen en tijdens andere belangrijke evenementen grote groepen mensen bijeenkwamen om een tentenkamp op te slaan (p.68). Tentenkampen! Dat daar niet eerder aan gedacht is. Daarmee wordt wel simpel verklaard waarom er maar geen sporen van, zoals Einhard schreef, een in pracht en praal gebouwd Paleis gevonden is. Tenten laten geen muurresten achter! De opmerking over een tent naar aanleiding van punt 1 is dan zo gek nog niet, maar wel belachelijk.
- Een radiokoolstofanalyse van het bot van het skelet uit graf 1 maakte onlangs duidelijk dat deze begraafplaats mogelijk zelfs nog tot in de Karolingische tijd in gebruik was (p.70). Het probleem van dat skelet is hiermee dan ook weer 'mogelijk' opgelost. Het woord 'mogelijk' komen we liefst 14x tegen in dit hoofdstuk. Daarnaast 16 x 'waarschijnlijk', 8x 'wellicht en 17x 'vermoedelijk'. Tel je vervolgens het aantal vraagtekens in de tekst (dat zijn er 38) en het aantal keren dat het woordje zou te lezen is, 30x, zoals in 'zou hebben' of 'zou geweest kunnen zijn', dan is de vraag over hoeveel zekerheid gaat het hier? Tel je dit alles bij elkaar dan is er ruim 123x sprake van twijfel en onzekerheid in dit hoofdstuk van amper 21 pagina's tekst, Dat is bijna 6x onzekerheid per pagina.
- Ongeveer halverwege de apsis werd haaks op de funderingsmuur aan beide zijden muurwerk aangetroffen bestaande uit tufsteenblokken, die eveneens gevoegd waren met rode mortel. Die restjes roden morten worden nu gebruikt om dat Karolingisch Paleis aan te tonen dat er bijna 300 jaar gestaan zou hebben. (Lees meer over rode mortel in de linker kolom). Weve veronderstelde dat de funderingsmuur behoorde tot de Merovingische voorganger van de palts. Het slechts gedeeltelijk bewaard gebleven opgaande metsel werk en het haaks op de funderingsmuur aangetroffen muurwerk plaatste hij in de Karolingische tijd. Noot 136. Het is echter goed mogelijk dat de fundering en het opgaand metselwerk beide dateren uit de Karolingische tijd (p.71). Naast de veronderstellingen en dat het goed mogelijk is, hebben we noot 136 even nagezocht.
In noot 136 wordt verwezen naar Weve 1993, De Valkhofburcht te Nijmegen. Een alsnog-Uitgave van het manuscript uit 1925 (redactie J.M.T. Nooy), Nijmegen. p.99. Maar wat schreef Weve nu precies?
Voorts kan gesteld worden dat de in rode mortel uitgevoerde metselwerken, zowel hier bij de halfronde ruïne alswel bij de achthoekige kapel, moeten geacht worden te behoren tot de Paleisbouw van Karel de Grote en Lodewijk de Vrome. Is het Paleis van Karel de Grote of van zijn zoon, dus van ná 814? In deze bouw zijn waarschijnlijk bouwstenen verwerkt, die van elders afgebroken Romeinse gebouwen afkomstig waren. De noord-zuid gerichte funderingsmuur, die aan zijn einden metselwerk in rode mortel draagt, zou, als zijnde van jongere dagtekening dan het einde der Romeinse cultuur en tevens ouder dan Keizer Karel's Paleis, tot metselwerk van de Merovingische palts kunnen behoord hebben, vanwaar Karel in 777 de bekende giftbrief aan de bisschop van Utrecht deed toekomen. Deze palts zou dan sedert 804, onder gebruikmaking van een deel van zijn gemetselde fundering, door een nieuw keizersPaleis kunnen vervangen zijn.
Het is goed dat Weve naast 2x het zou kunnen, waarschijnlijk en moeten geacht worden (weg zekerheid!), de oorkonde uit 777 noemt. Daarmee gaat dit hele verhaal naar het rijk der fabelen, immers de toepassing van de oorkonde uit 777 op Nijmegen en Utrecht is pure speculatie. Utrecht bestond niet eens in 777 en de rode mortel verwijst zonder meer naar de Romeinen, waarbij nog vermeldt wordt dat die bouwstenen van elders kwamen, dus niet al op het Valkhofterrein lagen, laat staan er deel uitmaakten van een Romeins bouwwerk.
Met 2 sporen rode mortel wil men in Nijmegen dus een in pracht en praal opgebouwd Karolingisch Paleis aantonen? Hoe bestaat het? Helaas, het bestaat in Nijmegen.
|
"Voor de Nijmeegse archivaris Albert Delahaye vormde dit, in combinatie met het feit dat de Karolingische palts op het Valkhof voor zover destijds werd onderkend nog niet was teruggevonden, vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw aanleiding om het bestaan van heel Karolingisch Nijmegen te ontkennen: alle vermeldingen zouden betrekking hebben op Noyon in Noord-Frankrijk." Noot 30.
In [noot 30] lezen we het volgende: 'Pas later zijn muurresten die al eerder bij opgravingen op het Valkhof waren aangetroffen, als daterend uit de Karolingische tijd herkend, vergelijk hoofdstuk 2'.
Dat hebben we in hoofdstuk 2 even nagezocht. Er wordt een skelet mogelijk uit de Karolingische tijd genoemd (zie punt d. in kader hiernaast) en Romeinse verdedigingsmuren die in de Karolingische tijd nog overeind stonden. Wat er hierover verder in hoofdstuk 2 wordt vermeld, hebben we in de kolom hiernaast samengevat. Hierin wordt geen enkel bewijs gegeven voor wat Thissen beweert, dan slechts wat rode mortel dat typisch Romeins is en niet Karolingisch. Lees meer over rode mortel in hoofdstuk 2 en in het kader rechts hiernaast.
"Ook alle andere plaatsnamen die in de middeleeuwse bronnen direct of indirect met Noviomagus in verband worden gebracht, zouden in die contreien moeten worden gesitueerd. Noord-Nederland zou in de vroege en volle middeleeuwen een vrijwel leeg gebied zijn geweest."
Niet alleen is de naam Noviomagus en andere naamsvormen een probleem, maar ook alle andere plaatsnamen die in de middeleeuwse bronnen genoemd worden vormen eenzelfde probleem. Al die plaatsen bestonden niet, wat niet wil zeggen dat er niet wat plukjes mensen rondtrokken. Het is een voldongen feit dat het merendeel van die plaatsnamen in Nederland onvindbaar is. Lees wat de etymologen prof.dr.D.P.Blok en prof.dr.M.Gysseling erover schrijven. Delahaye heeft van al die plaatsnamen een uitvoerige documentatie gemaakt, waarin meer dan 1600 plaatsen staan die men in Nederland maar niet vinden kan, maar die allemaal wel in Frankrijk bestaan. Lees meer over de plaatsnamen.
"Toen dit in de twaalfde eeuw voor menselijke bewoning werd ingericht, zouden oude namen zijn gekopieerd en zou de mythe zijn ontstaan dat de bewoning hier al van eeuwen her dateerde". Noot 31.
In noot 31 verwijst Thissen naar zichzelf, en wel naar het Jaarboek Numaga 53 uit 2006, p.49-50. Wat we in dat artikel lezen blijkt oud nieuws te zijn, wat ook wel blijkt uit de erbij geplaatst foto van Albert Delahaye uit 1958 (zie hiernaast).
De 'wetenschap' verkneukelde zich blijkbaar om het feit dat Delahaye opgenomen was in 'De Encyclopedie van de Domheid van Mathijs van Boxsel' (zie kader hieronder). Bert Thissen schrijft er het volgende over: Wetenschappelijke erkenning is uitgebleven. Doordat Delahaye zijn theorie steeds verder heeft uitgebreid, zowel geografisch als wat betreft de spelregels bij de interpretatie van gegevens (vertaling van Latijn, verklaring van plaatsnamen, beoordeling van archeologische vondsten, leeswijze van historische kaarten), is deze als het ware oeverloos geworden. Zodoende ontbreekt een kader van onomstreden gegegevens waaraan de theorie kan worden getoetst. Dit kader is een voorwaarde voor elke zinnige wetenschappelijke discussie.
|
Het klakkeloos wordt hiernaast extra benadrukt omdat in publicaties vaak dezelfde zinnen in gelijke bewoordingen te lezen zijn. Men schrijft niet alleen inhoudelijk elkaar na, maar zelfs woordelijk en letterlijk. Vergelijk het Verhaal van Gelderland met het Valkhof 2000 jaar. Je vindt er letterlijk dezelfde teksten, wel zonder verdere toelichting. |
Thissen schrijft dat wetenschappelijke erkenning is uitgebleven. Wat verstaat Thissen onder 'wetenschappelijke erkenning'? Is dat als je anderen klakkeloos volgt in hun opvattingen, zoals gebruikelijk is in de historische wereld. Zie het omvangrijke notenapparaat in publicaties, waarin steeds verwezen wordt naar literatuur van gelijkgestemden. Delahaye kwalificeerde dat klakkeloos volgen van eerdere schrijvers als 'naschrijverij' en 'gratis beweringen'.
De co-auteur van Thissen, Piet Leupen, heeft zich ooit in vergelijkbare bewoordingen uitgelaten: "De theorie van Delahaye worden wetenschappelijk nergens ondersteund'. Uiteraard is dat zo moet je helaas vaststellen. Het was bedoeld als meedogenloos in de grond boren van de visie van Delahaye, maar was feitelijke een ongekend groot compliment voor Delahaye. Immers Delahaye heeft zich nooit schuldig gemaakt aan klakkeloze naschrijverij van voorgangers, waar de historische wereld bekend om staat: zie de omvangrijke literatuurlijsten in publicaties, waarin slechts verwezen wordt naar gelijkgestemden. Delahaye ging zelf op zoek naar de bronnen en trok daaruit zijn eigen maar vooral geheel andere conclusies. Maar ja, dat mag dus niet van de historische wetenschappelijke wereld. Het is immers de bedoeling dat je de 'spelregels bij de interpretatie van gegevens' volgt en dus vooral niet afwijkt met een eigen opvatting, maar klakkeloos anderen naschrijft. De relativiteitstheorie van Einstein, zoals een lezer eens opmerkte, werd wetenschappelijk ook nergens ondersteund, net zo min als de evolutietheorie van Darwin. Maar hadden zij daarom ongelijk?
"Ook al zijn alle geleerden het met elkaar eens, dan hoeven ze nog geen gelijk te hebben", blijft ook hier van toepassing.
Het is in de historische wereld blijkbaar niet toegestaan een eigen onafhankelijk onderzoek te doen, en tot geheel andere opvattingen komt. Is één van de hier bedoelde spelregels misschien een ander klakkeloos naschrijven? Voor de traditionele opvattingen zijn die spelregels van die interpretatie wel duidelijk. Het kader waaraan die getoetst worden zijn namelijk de traditionele opvattingen zelf, die in de literatuurlijsten van alle historische publicaties voorkomen. Een afwijkende opvatting is daarbij niet toegestaan en wordt ook niet begrepen (wat een domheid). Het is in elk geval in tegenspraak met wat Thissen in Het Valkhof 2000 jaar (2014) zelf schrijft, waarin hij toch erkent dat naamsvormen problemen opleveren. Op dat punt geeft hij Delahaye dan toch gewoon gelijk. Maar heeft Thissen dan zijn eigen Bronnenboek wel begrepen, waarin de nodige wijzigingen in de tweede herziene versie zijn aangebracht en die hij zelf tegenspreekt? Zie als voorbeeld punt 44-h onderaan!
- Volgens Thissen zou Delahaye het Latijn steeds niet goed vertaald hebben. Delahaye geeft in zijn boeken tenminste vertalingen en is daar slechts één keer door prof.B.Stolte op het 'onjuist' vertalen aangesproken. Het ging daarbij om de term 'secunda aqua', die Stolte vertaalde met "stroomafwaarts". Het ging daarbij om een reis van Karel de Grote van Thionville naar Aken en Noviomagus. Stroomafwaarts komt men wel van Thionville in Nijmegen via Moezel en Rijn en Waal, maar niet in Aken. Delahaye vertaalde die tekst met "ook over water". Secundo=in de tweede plaats, ten tweede; aqua=water. De vertaling van Delahaye is dus juist. De reis ging behalve over land ook over water, zoals gebruikelijk in die tijd. Noviomagus in deze tekst is dan ook niet dwingend Nijmegen maar kan ook Noyon zijn geweest. Echter, het moet wel Noyon zijn geweest, immers in Nijmegen bestond geen paleis, wel in Noyon. In elk geval ging deze reis niet naar Nijmegen, want daar had Karel de Grote GEEN paleis..
Thissen en Leupen geven van veel in het Bronnenboek genoemde teksten niet eens een vertaling en verontschuldigen zich met "drs.Kneepkens (Instituut Oude Letteren) was zo bereidwillig de vertalingen kritisch door te nemen" (als die al gegeven werden) en "aan een vertaling van de inscripties hebben wij ons niet gewaagd". Dat is wat al te gemakkelijk om dan te stellen dat het steeds over Nijmegen gaat. Delahaye noemde dat GRATIS beweringen. Lees meer over vertalen.
- Over de verklaring van plaatsnamen lees je in dit hoofdstuk van Thissen helemaal niks. Delahaye gaf daarvan steeds een uitvoerige verklaring in samenhang met andere teksten: zie punt 2 hierna. In zijn boeken is daar alles over te lezen, maar ja, die boeken heeft Thissen niet!
- De beoordeling van archeologisch vondsten heeft Delahaye steeds overgelaten aan de deskundigen. Over de vondst op zich maakte hij zich niet druk, wel over de interpretaties van de archeologen, met als ultimo de interpretaties van prof.W.van Es over de vondsten in 'Dorestad', oh nee, sorry, in Wijk bij Duurstede. Overigens erkende Van Es later ook "dat er in Wijk bij Duurstede geen enkel archeologisch bewijs is gevonden voor de determinatie Dorestadum". Lees daar meer over bij Dorestad en bij Archeologie.
- Over de leeswijze van historische kaarten, hier zal wel de Peutingerkaart bedoeld worden, bestaat al langer veel discussie. Het zijn getekende kaarten vanuit bepaalde opvattingen. Kun je met een getekende kaart van Buchelius uit 1643 bewijzen dat de Bataven in de Betuwe woonden? Lees ook meer over de Peutingerkaart, die heel veel fouten bevat en aantoonbaar een falsum is.
- Het oeverloze is een opmerkelijke uitspraak van Thissen en helemaal juist, al zal hij zich dat niet bewust geweest zijn. Inderdaad was de geschiedenis van Nederland in het eerste millennium 'oeverloos'. Als een gebied oeverloos is ligt het onder water! En dat was precies het geval in Nederland in het eerste Millennium tijdens de omvangrijke en langdurige overstromingen tijdens de transgressies. Het is ook algemeen bekend dat de Romeinen ca.260 na Chr. uit |Nederland zijn vertrokken vanwege de overstromingen en 'de boel maar hebben laten gaan' ( Opmerking van prof.Blok). Niet in de twaalfde eeuw, maar vanaf de tiende eeuw nam door immigratie de bewoning weer toe, waarbij oude namen vanuit het zuiden werden gedoubleerd. Hoe kwamen Bremen en Hamburg aan hun naam? Wie hierover commentaar heeft op de visie van Delahaye, kent de ware geschiedenis niet en kwalificeert zichzelf op naamkundig gebied als ondeskundig. Lees meer over de historische verplaatsingen.
- Volgens Thissen ontbreekt het kader van onomstreden gegevens waaraan de visie van Delahaye getoetst kan worden. Hieruit blijkt duidelijk dat Thissen de boeken van Delahaye niet gelezen heeft. Die boeken staan immers vol met onomstreden gegevens, zoals de naam Noviomagus voor de stad waar Karel de Grote gekroond werd tot koning van de Franken (om maar een duidelijk voorbeeld te noemen). En wat te denken van de taalgrens? Ligt die langs de Rijn in Nederland?
Ook wordt Joël Vandemaele in dit artikel genoemd, die de visie van Delahaye heeft overgenomen in een theorie die grote delen van de oude Europese geschiedenis in een in Vlaanderen gelegen Friesland plaatst. Hieruit blijkt slechts dat Thissen geen kennis heeft van de Europese geschiedenis en totaal geen weet heeft van het klassieke Frisia, dat niet alleen door Vandemaele in Vlaanderen wordt gelocaliseerd, maar ook bijvoorbeeld door Luc Vanbrabant. Zo heeft Vandemaele meerdere gedegen publicaties op zijn naam, waarbij het Bronnenboek van Nijmegen verbleekt tot 'Broddelboek'. Een van die publicaties is de Beowulf, waarvan Vandemaele aantoont dat het een oud-Saksisch epos is, niet uit Duitsland of Engeland (traditie!), maar van de Litus Saxonicum aan de kust van Het Kanaal in Frans-Vlaanderen.
Maar bestaan die onomstreden gegevens ook voor de traditionele geschiedenis? Hoe kwam men tot die geschiedenis? Is het niet zoals prof.Hugenholtz een stelde, dat het "een in consensus aanvaarde overeenkomsten" zijn?
De Encyclopedie van de Domheid is dan wel een aansprekende titel, maar feitelijk een ook door Thissen niet begrepen titel. Het gaat niet over het dom in de zin van 'beperkt verstand', maar over dom in de zin van 'niet gemakkelijk te begrijpen' (Van Dale). Matthijs van Boxsel toont aan dat domheid bestaat uit afwijkende niet begrepen opvattingen, maar in feite de motor vormt van onze cultuur. Voorbeeld: de boeken van Albert Delahaye. Die waren en zijn onbegrepen. Delahaye was dus niet dom, maar degene die de boeken niet begreep. Degene die zijn visie niet kan volgen heeft blijkbaar te weinig kennis van zaken om de gevolgen ervan te kunnen begrijpen. Een historicus als Hugenholtz begreep het maar al te goed toen hij in vertwijfeling uitriep: "Als Delahaye gelijk heeft is mijn hele boek fout".
Er moest een boek gered worden!
|
Delahaye, die zich uiteindelijk verloor in 'complottheorieën', is duidelijk te ver doorgeslagen in zijn kritiek, maar een feit blijft wel dat de juiste interpretatie bij naamsvormen als Noviomagus problematisch kan zijn. Vaak geeft de context uitsluitsel, maar soms resteert er een onzekerheidsmarge".
Het is opmerkelijk dat Thissen hier vier problemen aansnijdt, waarmee hij zichzelf dan wel tegenspreekt met het 'problematische' van naamsvormen, waarmee hij Delahaye dan weer gewoon gelijk geeft. De problemen die hij noemt zijn: 1. de 'complottheorieën' en 2. 'te ver doorgeslagen'. 3. de interpretatie bij naamsvormen als Noviomagus die problematisch zijn. 4. de context. Thissen heeft in elke geval de problematiek goed begrepen. Als hij de boeken van Delahaye nu eens goed gelezen en ook begrepen zou hebben, kwam hij vanzelf tot het juiste inzicht. We verklaren elk punt nader.
1. de 'complottheorieën' Mogen we ook weten welke theorieën dat dan zijn? Volgens Van Dale is een complot een samenzwering tegen iets of iemand. Samenzwering? Met wie zweert Delahaye dan samen? Hij stond volgens prof.dr.Leupen toch alleen in zijn opvattingen? Is het niet precies andersom en wel dat de gevestigde historici tegen Delahaye samenzweren? Zij weren en verzwijgen en-bloc de boeken van Delahaye, die in alle literatuurlijsten over Nijmegen ontbreken, ook in dit boek over het Valkhof. Wat over complottheorieën geschreven wordt, waartegen Delahaye het verloor, kun je ook opvatten dat Delahaye het uiteindelijk verloor van het complot tegen hem, waarbij het complot bestond uit het zwijgen en verzwijgen van alles wat Delahaye geschreven heeft. Vooral niet in discussie willen gaan bij gebrek aan argumenten, zoals prof. Dolly Verhoeven van de Radboud Universiteit in het Verhaal van Gelderland stelde. En dat terwijl enkele theorieën van Delahaye nu aanvaard worden en zelfs onverbloemd gedeeld en zelfs worden toegeëigend als 'nieuwe bevindingen' door enkele auteurs. Dat de boeken van Delahaye ontbreken wordt heel bewust gedaan. Het publiek mag blijkbaar niet te weten komen wat Delahaye nu precies geschreven heeft. Maar geen nood: deze boeken zijn nog steeds te bestellen. Klik hier.
2. 'te ver doorgeslagen'. Wat daar precies mee bedoeld worden kunnen we slechts vermoeden. Is het 'doorslaan' in de betekenis van iets zeggen zonder erbij na te denken? Volgens Van Dale kan 'doorslaan' ook 'overtuigend' betekenen, zoals in een 'doorslaand succes'. Het komt er in elk geval wel op neer dat Delahaye wel degelijk erg goed nagedacht heeft, wat wel blijkt uit al zijn boeken, waarin de logica en de samenhang als vanzelfsprekend de doorslag geven. Als het Paleis van Karel de Grote uit Nijmegen moet vertrekken, dan neemt het onherroepelijk veel andere geschiedenis mee bij dat vertrek. Gysseling merkte daar eens over op dat "Delahaye de Betuwe in Frankrijk wilde leggen". Gysseling had het dus niet begrepen.
Thissen geeft dan wel meerdere keren aan dat de identificaties problematisch zijn, maar juist op dat 'problematische' gaat hij niet verder in. En precies over dat problematische gaat de studie van Delahaye. Zo ontdekte hij dat teksten die men in Nijmegen gebruikt om het Karolingisch Paleis aan te tonen, door historici in Frankrijk al sinds jaar en dag toegepast werden op Noyon. In het Bronnenboek van Thissen is Noviomagus zonder verdere uitleg steeds klakkeloos Nijmegen. Wie heeft er dan niet goed nagedacht? Delahaye kwam al nadenkend ook tot de conclusie dat alle teksten over Noviomagus tot het jaar 1047 niet over Nijmegen kunnen gaan -er was daar immers geen Paleis-, maar over Noyon gaan. En als de identificaties van Noviomagus problematisch zijn, dan geldt dat ook voor andere plaatsen die hun geschiedenis juist te danken hebben aan de relatie met Karolingisch Noviomagus. En ook dat is problematisch voor Thissen. Bij hem is het misschien niet 'problematisch' dat veel plaatsnamen in de teksten genoemd, in Nederland onvindbaar zijn. Dat is in Frankrijk in elk geval niet "problematisch'. Daar zijn alle in Nederland onvindbare plaatsen aan te wijzen, ook de honderden plaatsen die de toponymisten D.P.Blok en M.Gysseling in Nederland maar niet kunnen vinden. Lees meer over die onvindbare plaatsen.
Dan blijkt de hele geschiedenis van Nederland in het eerste millennium herzien te moeten worden. Die omvangrijke herziening is wat Thissen kennelijk bedoeld met 'te ver'. Maar dat herschrijven hoeft Thissen echt niet meer te doen. Dat heeft Albert Delahaye al gedaan. Misschien toch een idee eens zijn boeken aan te schaffen. Ze zijn nog steeds te bestellen op boeken van Albert Delahaye.
3. de interpretatie bij naamsvormen als Noviomagus. Thissen heeft blijkbaar toch ontdekt dat de juiste interpretatie bij naamsvormen als Noviomagus problematisch kan zijn. Noviomagus is niet altijd Nijmegen erkent hij. Daar had hij bij het samenstellen van het Bronnenboek ook wat beter over na moeten denken. Een voorbeeld: als er een bisschop van Noviomagus voorkomt in de bronnen, kun je van dat Noviomagus niet Nijmegen maken (wat het Bronnenboek dus wel doet!), want dan is het overduidelijk dat het over Noyon gaat, zeker als de naam van die bisschop Harduinus blijkt te zijn. Bisschop Harduinus is voor de deskundigen overbekend als bisschop van Noyon. Nijmegen heeft nooit een bisschopszetel gehad, toen niet en nog steeds niet. Dit Noviomagus is dus onbetwist Noyon. Lees meer over de bisschop Harduinus.
4. de context. De context is een opvallende opmerking van Thissen. Had hij dat maar meer aandacht voor gehad in het Bronnenboek. Allereerst door te onderzoeken waar de teksten vandaan komen. Ze komen allemaal uit het buitenland, met name uit Frankrijk. Nijmegen heeft geen enkele tekst die ouder is dan 1125, waarmee het archief van Nijmegen begint (en niet alleen het archief, maar ook Nijmegen zelf). De 'onzekerheidsmarge' maakt aan zijn opvattingen ook onherroepelijk een eind. Die bestaat niet voor de voorhanden zijnde teksten. Het is steeds zaak de teksten goed te lezen, juist te vertalen en ook na te denken over logica en samenhang met andere teksten. Dan kun je het niet afdoen met "hier moet de schrijver zich vergist hebben", zoals Thissen in de inleiding van het Bronnenboek (p.7) doet. Niet de schrijver van de tekst heeft zich vergist, maar de historici die de tekst op Nederland willen toepassen vergissen zich. Als Thissen de boeken van Delahaye nu eens gelezen zou hebben, of liever bestudeerd zou hebben, zou hij de 'onzekerheidsmarge' hebben kunnen elimineren. Ook hier is weer een voorbeeld te geven (dat met vele anderen aan te vullen is): Als de Noormannen in 880/881 in Noviomagus aan het plunderen zijn en het Paleis bezetten kun je daarvan niet Nijmegen maken als ze Noviomagus bereiken via de Seine en de Oise. Dan is dat onmiskenbaar Noyon waar ze dan verblijven.
Er is nog veel meer op te merken over dit hoofdstuk. Het commentaar is vrij uitvoerig geworden, wat ook niet anders kan, wil je het grondig en wetenschappelijk doen. Vooral de logica en samenhang dienen meegenomen te worden.
Van een centrum en symbool van koninklijk gezag is in Nijmegen nooit sprake geweest. Het is ook de reden dat Nijmegen niet de hoofdstad van Gelderland werd, al was men er daar wel stellig van overtuigd.
Bert Thissen denkt er als mede-auteur van het Bronnenboek, begrijpelijk heel anders over, maar daarom is het nog niet juist. Uit het Bronnenboek blijkt overduidelijk dat Thissen te weinig deskundig is om zich met historische kwesties bezig te houden. Het Bronnenboek zit immers vol fouten en bevat zelfs enkele grove blunders. Lees meer over Het Bronnenboek.
Als je leest wat Museum Het Valkhof zelf publiceert en laat zien, dan worden een aantal misvattingen vanzelf gecorrigeerd. Zo vertoont Museum het Valkhof tussen de 3de en 11de eeuw een gat van eeuwen. In 'Het Valkhof in Nijmegen' onder redactie van G.Lemmens (uitgave van het Nijmeegs Museum 'Commanderie van Sint-Jan') wordt vermeldt dat 'Nijmegen was als stad in feite ten onder gegaan aan het einde van de derde eeuw, pas in de dertiende eeuw was er weer een nederzetting van enige omvang'.
Er is duidelijk sprake van een 'bekering' die zich mondjesmaat heeft ingezet. Op Wikipedia lezen we nu: "Omdat van Karel de Grote gezegd wordt dat hij een palts bij Nijmegen liet bouwen, wordt de stad Nijmegen weleens aangeduid als keizerstad. Karel de Grote was er op het paasfeest van 777 en meermalen tussen 804 en 814. Vermoedelijk heeft hij er toen zelfs gewoond". De (door mij) onderstreepte worden geven al aan dat er de nodige twijfel bestaat. De hier genoemde oorkonden uit het jaar 777 wordt door Thissen betwijfeld. Zie onder punt 24 en 26 en 34, waar blijkt dat die akte uit de 11de eeuw dateert.
In Nijmegen en historisch Nederland weten ze maar al te goed dat Albert Delahaye gelijk had. Van een palts van Karel de Grote is niets gevonden. In Archeologie Magazine nr.6 2023 lezen we: "In Nijmegen zijn nog resten te bewonderen van de keizerlijke palts waarin keizerin Theophanu in 991 overleed. De fraaie 11de eeuwse St.Nicolaaskapel maakte hiervan deel uit". Let op: Geen woord over Karel de Grote en een palts uit 777, maar een verwijzing naar keizerin Theophanu ruim 200 jaar later. Overigens is die verwijzing dubbel onjuist, aangezien keizerin Theophanu overleed in Noyon en de St.Nicolaaskapel pas een eeuw later (ca.1087) is gebouwd en nooit deel heeft uitgemaakt van welke palts dan ook. Het was de eerste parochiekerk van Nijmegen.
In de geschiedenis van Nijmegen neemt Het Valkhof een centrale plaats in. Met het boek 'Het Valkhof 2000 jaar geschiedenis' willen de "Nijmeegse" historici nu eens uitvoerig aantonen dat omtrent het bestaan van de Karolingische Palts geen twijfel bestaat. In de 8 hoofdstukken die we bespreken nemen de auteurs hun standpunten in en menen ze alle twijfel over Karolingisch Nijmegen weg te kunnen nemen. De hoofdstukken zijn:
- Hoofdstuk 1. Het Valkhof en omgeving tot het einde van de Romeinse tijd, Harry van Enckevort & Jan Thijssen.
- Hoofdstuk 2. Een noordelijk steunpunt. Vroegmiddeleeuws Nijmegen vanuit archeologisch perspectief, Joep Hendriks, Arjan den Braven, Harry van Enckevort & Jan Thijssen.
- Centrum en symbool van koninklijk gezag. Het Valkhof en de palts te Nijmegen van 777 tot 1247, Bert Thissen.
- Hoofdstuk 4. 'Buitengewoon en onvergelijkbaar', Het Valkhof vanuit bouwhistorisch perspectief tot circa 1200 , Elizabeth den Hartog.
- Hoofdstuk 5. Onder Gelders landsheerlijk gezag. De burcht in het spanningsveld tussen stad en landsheer, 1247-1543, Jan Kuys.
- Hoofdstuk 6. Het verval van een icoon. De Valkhofburcht gedurende de jaren 1543-1797, Jac Geurts.
- Hoofdstuk 7. Wie was de bouwer van de eerste burcht? Denken over de vroegste geschiedenis van het Valkhof in de twaalfde tot negentiende eeuw, Louis Swinkels.
- Hoofdstuk 8. Heimwee naar de burcht. Het Valkhof vanaf de sloop tot de herbouwplannen voor de Reuzentoren, Hettie Peterse.
De centrale plaats die het Valkhof in de geschiedenis van Nijmegen inneemt, wordt tegengesproken door de excentrische ligging. Het Valkhof was buiten de oude stad gelegen. Zie afbeelding hiernaast van Hendrik Feltman uit 1670. Klik op de kaart voor het detail met het Valkhof. Die excentrische ligging was ook het eerste dat Albert Delahaye aan het twijfelen bracht. Die excentrische ligging geeft meteen aan dat het in opzet geen Karolingische maar een Duitse stad was. In een Karolingische stad lag de palts altijd in het centrum, met de bewoning daar omheen. Zie als voorbeeld de plattegrond van Noyon.
De vraag is ook of die 2000 jaar geschiedenis slechts voor het Valkhof geldt of ook voor de hele stad? In Nijmegen meent men dan wel dat het de oudste stad van Nederland is, maar daarvoor bestaan bij voorbaat al vier problemen:
- Er is geen enkel bewijs dat Nijmegen ooit stadsrechten kreeg van de Romeinen. Lees daar meer over bij Stadsrechten.
- Er bestaat geen continuïteit in de geschiedenis van Nijmegen. Lees daar meer over bij Nijmegen oudste stad? en bij het het Bronnenboek
- Het grootste probleem in de geschiedenis van Nijmegen is het veronderstelde Paleis Noviomagus van Karel de Grote dat er archeologisch nooit gevonden is . Dat Paleis stond in zijn kroningsstad Noviomagus, dat onmiskenbaar Noyon was?
- Met het Bronnenboek van Nijmegen is aangetoond dat alle teksten over Noviomagus tot 1047 niet over Nijmegen, maar over Noyon gaan. Lees meer over het Bronnenboek.
|